ZONDERLINGE LEVENS
WAAR 'T ROOKT U
IS 'T WARM.
IETS NIEUWS!
voor Ontbijt- en Koffietafel
rUNKE'S ROGGEBROODFABRIEK - HAARLEM
Litteraire
Kantteekeningen.
■ZATERDAG 12 FEBRUARI 193S HÏ'ASTEM'S DAGBEAD
Johann Friedrich Böttger.
QolomMne en Scaramouche, ontwerp van Kandler, volgens procédé van Johann Böttger.
Van een goudzoeker die
porcelein vond.
INDS er zulke wonderlijke geruchten
gingen over dien zonderlingen jongen
die bij apotheker Zorn in de leer was,
passeerde geen voorbijganger den
winkel van den ouden pillendraaier, of hij
wierp onwillekeurig een blik naar binnen om
dien Johann Böttger ook eens te zien. Men
vertelde elkaar, dat de opvliegende bediende,
die de klanten van den goedmoediger. Zorn
zoo kon afsnauwen, z'n hoofd bij héél andere
dingen had dan de poeders en pillen, drankjes
en zalfjes, en bij nacht en ontij vreemde expe
rimenten deed met kolven en retorten, waar
van niemand het rechte wist. De oude Zorn
zelf kon er niet veel meer van vertellen; wel
had hij opgemerkt, dat zijn voorraad chemi
caliën verdacht snel slonk en er, toch al slecht
gemutst door de onheusche manier, waarop
Johann de klanten placht te behandelen, den
leerling duchtig de les over gelezen. Nog den
zelfden dag was de jongen verdwenen; twee
Jaar bleef hij weg en bijna was Zorn z'n be
diende gansch en al vergeten, toen hij op een
avond, bleek en vermagerd, om onderdak
kwam vragen. Tja, toen had Zorn na een lang
gesprek, waarbij de jongen ernstig beterschap
beloofde, de hand maar over het hart gestre
ken en hem weer als leerling aangenomen.
Beter dan vroeger ging het nu wel: Johann
deed z'n plicht behoorlijk, was zelfs voorko
mend tegen de klanten, maar één ding scheen
het jongemensch niet te kunnen laten: dat
geheimzinnig gedoe met allerhande mengsels,
waarvan Zorn ook niets begreep.
Of het waar was, vroegen nieuwsgierige bur
gers, wat er gefluisterd werd: dat Johann
Böttger goud kon maken? Apotheker Zorn
streek met de hand nadenkend over het
hoofd en staarde voor zich uitOch, hij
kon neen noch ja zeggen, hij wist zelf niet
wat hij er van denken moest. Een intelligente
jongen was het wel, dat was zeker. Hij kwam
eigenlijk uit Thüringen, uit Schleiz, waar hij
in 1682 geboren was. Johann had hem eens
verteld, dat hij van jongsaf bijzondere belang
stelling voor de chemie had gehad en niets
liever dan dokter wilde worden. Een enkele
maal had hij den jongen eens met geschriften
van den mystischen filosoof, natuurvorscher
en arts Paracelsus in de hand gezien; en één
keer had hij zelfs gehoord, dat Johann hardop
een zin herhaalde, waarin doctor Paracelsus
over de transmutatie van de metalen sprak:
„zonder tinctuur of den steen der wijzen zal
het wel niet mogelijk zijn, de onedele metalen
in goud en zilver te doen veranderen
ja, zooiets moest er gestaan hebben. Maar of
Johann in stilte den steen der wijzen zocht of
misschien gevonden had, dat zou apotheker
Zorn waarlijk niet weten te zeggen
Johann Böttger liet de menschen maar pra
ten. Hij wist wel, wat ze over hem fluisterden.
Nu, ze moesten maar geduld hebben. De dag
zou wel komen, waarop allen verstomd zou
den staan en hij zou kunnen zeggen: „U hebt
voor uw oogen gezien, wat ik heb gedaan
welnu, overtuigt u zich nu maar, wat ik heb
gemaakt: het is klink!aar.
waarvan elke knoop 3000 ducaten kostte en
die minstens over 300 paarden en 100 kamer-
heeren meende te moeten beschikken om een
staat te voeren overeenkomstig z'n waardig
heid, niet de ooren spitsen bij het hooren van
zulk een gerucht? Reeds is het bevel gegeven:
Johann Friedrich Bötcher, de goudmaker, zal
zijn kunst in dienst van Pruisen-s Koning stel
len. Maar in Berlijn is de vogel al gevlogen;
hij heeft lont geroken en zich in veiligheid ge
steld over de Saksische grens. Hier, in Wit
tenberg zal hij zich ernstig aan de medische
studie gaan wijden; genoeg van het alche
mistisch* spel, dat hem al meer zorgen dan
vreugde heeft verschaft.
Maar August de Sterke, Keurvorst van
Sachsen en Koning van Polen, is van de
aanwezigheid van den wonderman Böttger op
zijn grondgebied niet onkundig gebleven.
Pruisen heeft, per ijlbode nog wel, de uitleve
ring gevraagd van den zwendelaar Böttger,
Wat ter wereld kan Frederik I béwegen, met
zooveel nadruk en haast de uitlevering te
verzoeken van eenzwendelaar? Waarom
zwerven Pruisische onderdanen rond in
August's rijk en toonen ze zoo'n opvallende
belangstelling voor Böttger's verblijfplaats?
Neen, zoo onnoozel is de Keurvorst niet; deze
koning, die 80.000 kronen besteedt aan één
opera-opvoering en wiens residentie in praal
en pracht niet onderdoet voor de pompeuze
lusthoven van Lodewijk XV, heeft het goud
niet minder lief dan collega Frederik! Geen
sprake van uitlevering; in het gevang met
dien man! Onder bewaking van een escorte
dragonders wordt Johann Böttger naar Dres
den gevoerd en in het Jungfernbastioh opge
sloten.
Dat komt ervan, als men de menschen
voorliegt. Dure eeden heeft Böttger gezworen,
dat hij heusch niets anders dan een snoode
oplichter is en van de goudkunst niets ver
staatmen gelooft hem niet. De keur
vorst zal dat onwillig heerschap, dat z'n
vondst natuurlijk voor zichzelf wil houden,
wel leeren! Onder de vreeselijkste bedreigin
gen heeft hij Böttger gelast, goud te maken
snel en veel. Zelfs heeft men hem den
knapsten wiskundige en natuurvorscher,
Tschirnhausen, als helper terzijde gesteld.
Ach, wat hebben beiden, Böttger en Tschirn
hausen al niet gebrouwen!
Böttger ziet nog maar één uitweg: zorg
vuldig heeft hij zijn plan voorbereid; niemand
neen niemand heeft er iets van gemerkt. Nu
zal het gebeuren: Böttgervlucht. Hij ijlt
door de Duitsch landen, door Bohemen, door
Hongarije: Maar de machtsgreep van den
Kern-vorst reikt over meer grenzen dan voort
vluchtige goudmakers kunnen overschreiden.
Johann wordt achterhaald en als gevangene
naar Sak,sen teruggevoerd. Goud zal hij
maken! Eens droomde hij ervan in visioenen
van rijkdom en macht; eens spotte hij ermee
EESEPT Böttger wel, wat nood en toeval
daar in den smeltkroes hebben getooverd?
Het mag dan niet den steen der wijzen zijn,
het is porcelein, het toovermaaksel der Oost-
Aziatische volken, waarin men eeuwenlang de
medewerking van bovenaardsche, geheime
krachten zag.
Vijf eeuwen lang had nien naar het myste
rie gezocht vergeefs. Vijf eeuwen lang
voerde men het fraaie sierwerk, dun als eier
schalen, aan uit het verre Oosten. Böttger, de
goudzoeker had het in zijn gevang gebakken,
bij toeval!
Tschirnhausen beleefde het niet meer, dat
Johann den Koning een uitvoerig memoriaal
toezond, waarin hij eerbiedig melding maakte
van zijn vondst: „wit porcelein te kunnen
maken met allerfijnste glazuur en al het daar-
bijbehoorende schilderwerk, dat, voor zoover
het 't Oost-Indiaansche niet overtrof, in ieder
geval het evenaarde
Böttger wacht op den roem, die z'n uit
vinding hem brengen zal; hij wacht op de be
looning voor zijn onvermoeid zoeken; hij
wacht op zijn vrijheid maandenlang. Tot
twee maal toe wordt een commissie benoemd
die de waarde der ontdekking zal onderzoe
ken: de heeren begrijpen er niets van; ze
achten het in hun onnoozelheid niet eens de
moeite waard, den Koning rapport uit te
brengen. Inmiddels gaat het Böttger aan de
allernoodzakelijkste grondstoffen ontbreken,
om z'n wonderbaksel te vervaardigen en te
vervolmaken. Dan, ten ehide raad, wendt hij
zich nogmaals schriftelijk tot den Koning.
1710 is het als August de Sterke den volke
een patent kond doet betreffende het „gegla-
zureerd en ongeglazureerd porcelein". Böttger
(Adv. Ingez. Med.)
FUNKE'S GESTOOMD ROGGEBROOD
(RONDMODEL)
'f Is verrukkelijk, vooral met bofer, kaas,
jam, efc. - Uw eigen bakker kan het U
bezorgen, doch eisch dat men U ook inder
daad FUNKE's gestoomd Roggebrood levert
Eens geprobeerd - Altijd begeerd
Spaarnwouderstraat 39 - Tel .11062
(Adv. Ingez. Med.)
Böttger toovert.
ivrlET lang daarna was het zoover; de goed-
hartige Zorn, niet weinig in z'n schik
met de populariteit, die z'n winkel dank zij
dien dekselschen jongen genoot, had toestem
ming gegeven tot een demonstratie. In te
genwoordigheid van enkele belangstellenden
zou Johann Friedrich Böttger goud maken.
Met z'n bleeke wangen en holle oogen, waar
in iets onheilspellend-geheimzinnigs loert,
staat de tooverman achter zijn kolven en
retorten en praat, praat met gloed en over
tuiging in op zijn publiek, dat zich in het
schemerig vertrek maar matig op z'n gemak
gevoelt. Dan brouwt en kookt hij tooveraehtig
gekleurde stoffen in zijn kroezen, terwijl
spookachtige vlammen oplaaien, tot de bleeke
satansknecht triomfantelijk een kolf laat
rondgaan: men kan zich overtuigen het is
het zuiverste goud.
O, het is een schelm, een charlatan, die
Böttger; met al z'n hokus-pokus heeft hij on
gemerkt wat goudpoeder in den'kroes gesmok
keld. Niemand heeft het gezien, dat is hoofd
zaak. Nu loopt men opgewonden door de Ber-
lijnsche straten en vertelt aan wie het maar
hooren wil, dat die vreemde apothekersjongen
van Zorn goud kan maken. Het is om te gie
ren ze gelooven het ook, de domooren!
Johann Böttger zit op z'n zolderkamer voor
zich uit te staren: nü nog heeft hij de men
schen beetgenomen; maar hij zal niet rusten,
voor hij het gevonden heeft, het wondertinc-
tuur, waarvan alle alchemisten droomden:
waarmee als door een tooverstaf beroerd
alle metaal in klinklaar goud verandert
Een koning, die het goud bemint.
(f^ERUCHTEN hebben lange beenen: snel
gaan ze door het land. Geruchten zijn ook
als water: ze sijpelen overal door, ook als het
leugens zijn. Nu hebben ze waarlijk al hun
weg gevonden tot aan het hof van Frederik 1
van Pruisen: in Berlijn woont een apothekers
jongen die goud kan maken! Zou een konmg
die bij z'n kroning een pronkgewaad droeg,
De Dynastie.
De beide boeken van de heeren Dr. Japikse
en D. Hans komen gelijktijdig op onze tafel
terecht en verschijnen op een tijdstip, dat
voor de dynastie van het Hollandsche vorsten
huis een hartelijke belangstelling zich open
baart.
Het werk van Dr. Japikse is voortzetting en
afsluiting van het hier vroeger aangekondigde
deel dat van den oorsprong der Oranjes tot
aan den Koning-stadhouder liep en is op de
zelfde royale wijze uitgevoerd en met prenten
verlucht. De geschiedschrijver zwijgt en laat
de toekomst wenken als op 9. Januari 1937 een
nieuwe prins-gemaal in zijn positie bevestigd
wordt door het huwelijk met prinses Juliana;
de journalist-historicus Hans is. zijn hoofdbe
roep getrouw, er in geslaagd volkomen „bij" te
zijn en vlecht in zijn slot reeds eenige regels
plus een vers van Jan Campert in, gewijd aan
Beatrix Wilhelmina Armgard, die een week
geleden geboren werd. Men zal deze activiteit
van schrijvers en uitgevers moeilijk voldoende
op prijs kunnen stellen. Aktueeler kan een his-
torieboek allicht niet zijn. Bovendien gaf deze
inlasch den schrijver gelegenheid een zetfout
en een onvolledigheid te corrigeeren, die ver
warring zouden kunnen stichten bij wie de
boeken van Japikse en Hans' met elkaar verge
leek. Het betreft de quaestie van den dood van
kroonprins Willem, te Parijs, in 1879. Hans gaf
als vaststaand feit dat deze was „onverwacht
gestorven, gedood in een duel". Japikse daar
entegen schrijft met even groote zekerheid op
pag. 270 van zijn boek, dat, zes maanden na
den dood van Prins Hendrik, de kroonprins
Willem „te Parijs, waar hij veel vertoefde, aan
een longontsteking overleed". De heer Hans
noemt het werk van Japikse niet, doch ver
zoekt zijn eigen voorstelling van zaken als
volgt te lezen: „Hoewel de lezingen over dit
onverwachte en noodlottige sterfgeval uiteen-
en werd, o, noodlot, geloofd. Nu is het onvind
bare goud de geesel die hem ndg in den dood
zal drijven. De Keurvorst laat niet met zich
spotten en heeft Böttger nog slechts luttele
uren respijt gegeven. In wanhoop en doods
angst voegt de gevangene de zonderlingste
grondsoorten samen; hij beproeft ze op hun
smeltbaarheid en mengbaarheid, hij verhit
en distilleert, hij past alle tooverformules der
scheikunde toe en loert met stekende oogen
naar het brouwsel, dat versteenen gaat tot
goud? Neen, tot een wonderlijk doorschijnende
massa, glas gelijk, maar melkachtig van kleur.
Porcelein!
liepen, schijnt het toch wel zeker, dat het
overlijden het gevolg, was van een duel". Een
kleine historische controverse, die feitelijk
zonder belang is wanneer men ze op de ge
volgen van dit sterfgeval betrekt. Men zou zich
zelfs het geval kunnen indenken dat de prins
geduelleerd heeft èn longontsteking heeft op-
geloopen, waarmede beide inzichten zou zijn
recht gedaanhet angstig moment voor
het voortbestaan der dynastie zou er niet
door van aspect veranderen. De recht kan dan
stof voor de romantici blijven.
Door Koning WillemJs tweede huwelijk en
de gelukkige geboorte onder Koningin Wilhel
mina is dat angstig moment niet duurzaam
bestendigd en nu deze alweer de gelukkige
grootmoeder geworden is eener kleine prinses
en het duelleeren uit de mode is geraakt zal,
naar ieder hoopt, de band tusschen het histo
risch vorstenhuis en het volk der lage landen
onverbreekbaar blijken.
De schrijver D. Hans citeert zijn boek in
een woord vooral op uitnemende wijze als hij
zegt: „in dit boek wordt een korte, populaire,
doch historisch verantwoorde schets gegeven
van elk der elf Oranjevorsten, die over deze
gewesten hebben geregeerd". Populair dan in
den zeer goeden zin, waarmee wij echter niet
willen zeggen dat Dr. Japikse's werk door te
groote gedocumenteerdheid of geleerdheids-
vertoon voor den gewonen lezer onbruikbaar
zou zijn. Integendeel: deze geleerde bezit de
gave zijn uitgebreide en uit de eerste bronnen
geputte kennis op buitengewoon leesbare wijze
te boek te stellen. En uit den aard der zaak
maakt zijn werk, meer dan dat van Hans, den
indruk van eerstehandsche wetenschap. Daar
staat weer tegenover dat men in het boek van
Hans op gemoedelijk onderrichtende wijze
wordt ingelicht over historische perioden,
waaraan Japikse met een enkel woord voorbij
gaat, omdat de oorspronkelijk opzet van zijn
werk dat niet vroeg. Wij denken bij voorbeeld
aan de uitvoerige schets, die Hans geeft van
de verhouding Thorbecke-Willem III, waar
bij de bewondering van den schrijver voor den
eerste waarschijnlijk tot die uitvoerigheid ge
leid heeft.
Zoo valt er van beide lytgaven niet dan
goeds te zeggen, want de leesbaarheid van den
heeft het gewonnen: ver buiten 's menschen
bereik, opdat het geheim bewaard zal blijven,
op den Albrechtsburg in Meissen, verrijst een
manufactuur, waar nijvere handen met Bött
ger's procédé pronkstukken vervaardigen bij
honderdtallen serviezen met bonte chinoise
rieën beschilderd; pompeuze mademoiselles
met elegante waaiers; beeldgroepen van Co-
lombine en Scarramouche, van Daphnis en
Chloë, ontworpen door meesters der plastiek
als Kandler en Hörold frivole snuisterijen,
précieus als de hoofsche idylle, broos als de
moraal der intieme salons en wulpsche bou
doirs het Meissner porcelein, de vinding van
den goudzoeker Johann Böttger.
Een porceleinen droom.
A UGUST de Sterke droomt een porceleinen
droom: hij heeft ter eere van het huwelijk
van den kroonprins Friedrich August in het
Hollandsch Paleis te Dresden al z'n porcelei
nen schatten doen ten toon stellen. Héél de
wereld zal hem bewonderen en benijden. De
praalhanzen van het Fransche Hof zullen tan
denknarsen van afgunst: Keurvorst August
zal het Japansche Paleis van den stoep tot
den daknok versieren met z'n Meissner won
derbaksel. Veldmaarschalk Graaf von Flem-
ming heeft in Dresden het Slot al aangekocht.
Het zal het schoonste worden, dat menschen -
oogen ooit aanschouwden.
En Böttger? Böttger kan in zijn kerker pein
zen over den steen der wijzen, als hij wil. Hij
heeft het „Neurenbèrgsch Rood" ontdekt; met
het Meissner porcelein aan het Verre Oosten
het geheim ontstolen van het mysterieuze
porceleinen pronkwerk; hij heeft in kunstig
relief een ongeëvenaarde ornamentiek gescha
pen en niet gerust voor-het glazuur een glans
verkreeg, dat met het fijnst „Japansch" kan
wedijveren
De Keurvorst heeft de noodige maatregelen
genomen, dat Böttger z'n geheim niet mee in
het graf zal nemen: aan de beide leiders der
bloeiende manufactuur heeft hij ieder een
deel van het procédé moeten toevertrouwen:
aan Dr. Nehmitz het glazuurmysterie, aan zijn
arts Dr. Bartelmei het mengproces. Niemand,
beveelt de Keurvorst, niémand zal volledig
bekend zijn met wat z'n duivels knecht Böttger
weet.
Niemand? Weet August de Sterke dat wel
zeker? En die trouwelooze Samuel Kempe
dan, die enkele jaren in Meiszen werkzaam
was en al lang en breed z'n diensten heeft
aangeboden aan Pruisen, waar in Plaue-an-
der-Havel al een staatsfabriek van „Neuren-
bergs rood" is verrezen, onder leiding van den
lakwerker en schilder Pennewitz? Ach, wat
geheim! In Weenen wordt door één van
Böttger's knapste arbeiders ook al een porce-
leinfabriek opgericht!
Een verloren mensch.
Ja, Böttger's product heeft een waren zege
tocht door de Europeesche landen gemaakt.
Maar wat heeft het hem gebaat? Zeker, hij is
een vrij man. heet zelfs Baron von Böttger en
leidt het Dresdener bedrijf. Hij mag een groot
uitvinder zijn, de kunst van organiseeren ver
staat hij bitter slecht. Och, wat doet hij eigen
lijk nog onder de menschen! Jaren zijn voor
bijgegaan in het getraliede laboratorium, in
wanhoop en doodsangst. Het waren zijn beste
levensjaren. Nu is hij niet meer opgewassen
tegen de sluwheid, waarmee men aan het hof
tegen hem intrigeert. Hij is en blijft een zon
derling, vervreemd van de wereld, schuw onder
de menschen, verslaafd aan den drank. Zijn
gestel is ondermijnd, z'n hoofd moegetobd
hij weet het wel: z'n dagen zijn geteld. Eigen
lijk behoort hij aan dit aardsche leven al lang
niet meer toe. Het geld stroomt hem door de
vingers, zijn arbeiders bedriegen en bedreigen
hem Böttger is een verloren mensch.
Als de dood hem in 1719, op 37-jarigen
leeftijd, wegneemt, valt het afscheid van het
geleerde is gelijkwaardig met de historische
onderlegdheid van den journalist en men zal
zijn keus dus moeten bepalen door een voor
keur voor meerdere of mindere degelijkheid
van bronnenstudie. Naast het werk van Ja
pikse is er ook voor dat van Hans nog wel een
eigen plaats. Men kan dat met den laatste en
zijn uitgevers eens zijn.
Zooals men uit onderstaand lijstje kan zien,
heeft ook de dichter Beversluis een bijdrage
tot de feestelijke litteratuur der laatste we
ken geleverd. Zijn hymne zal, gezegd en voor
gedragen, niet nalaten indruk te maken. Als
dezen aanteekeningen verschijnen zal men er
zich door de radio van hebben overtuigd.
Bij de lezing oppervlakkig, we geven het toe
stoort wel hier en daar een beeld en herin
nert een ander aan het gesmade „gelegen
heidsgedicht", doch een muzikale voordracht
helpt daar overheen. Een „dreunend" leger
van „zwermende zwaluwen" lijkt een beetje
gezocht en regels als:
O schoone Oranjetwijg! Welkooml
In Breda stond eens de Boom.
zijn verrukkelijk van naïeve vervoering, maar
doen toch ook een weinig aan den gedrukten
Nieuwjaarswensch van den lantarenopsteker
uit mijn jeugd denkeir.
Daar zelfs Vondel van een zekere gezwollen
heid in zijn gelegenheidsverzen niet valt vrij
te pleiten, zal niemand den dichter Beversluis
daarover lastig vallen. Doch een weinig meer
eenvoud zou dezen poëet niet ontsieren.
Dr. N. Japikse. De geschiedenis van het huis
van Oranje-Nassau. Den Haag. Zuid-Holl.
Uitg. Mij. Deel II (Slot) 290 pag. met illustra
ties.
D. Hans. De Oranje Dynastie. Regeerende
vorsten uit het Huis van Oranje. Leiden. A. W.
Sijthoff's Uitg. Mij. 288 pag. met portretten.
Martien Beversluis. De cracht van 't Landt
bestaadt, Hymne in dramatischen vorm ge
schreven ter gelegenheid van de geboorte van
Prinses Beatrix. Baam. Bosch en .Keuning
Faai verzorgde uitgaaf
I. A. Gontsjarov. Oblomov. Roman 551 pag.
Uit het Russisch vertaald door Else Bukowska.
Amsterdam Wereldbibliotheek.
i. H. DE BOIS.
leven hem niet zwaar. Want op het oogenblik,
waarop zijn wondermengsel stolde tot het be
geerde porcelein, versteende meteen het leven
van Johann Friedrich Böttger tot een Meissner
monster van tragische duurzaamheid: de
noodlottige roem van een goudzoeker, die
porcelein vond.
C. J. E. DINAUX.
Regeering wil geen geld steken in
goudwinbedrijf in Suriname.
Risico te groot geacht.
Hoewel de minister van Koloniën de beschik
baarstelling van Nederlandsch kapitaal voor
de ontginning van in Suriname's bodem aan
wezige mineralen, in ruimer mate dan tot nu
toe, zou toejuichen en hij bij een onderhoud
met den directeur van een der groote met
Engelsch kapitaal werkende goudmaatschap
pijen ook van zijn belangstelling voor den door
dat lichaam reeds verrichten en nog te ver
richten arbeid deed blijken, acht hij het, nu
het Nederlandsche kapitaal weinig geneigd
heid toont om belangrijke bedragen in het
toch steeds veel risico mede brengend goud-
winnersbedrijf Je steken, niet op den weg van
de regeering liggen, ook iets te doen ter aan
moediging tot beschikbaarstelling van kapi
taal. Het is nimmer gebruikelijk geweest, dat
belegging van kapitalen in bepaalde bedrijven
van regeeringswege worde aanbevolen en de
minister kan geen aanleiding vinden in dit
bijzonder geval een andere gedragslijn te vol
gen.
Oefening 169Een krachtige beenoefening
is 't begin van deze week. We beginnen in diepe
beenenbuiging en strekken daarna een been
zoo ver we kunnen naar achteren. Het lichaam
zal dan allicht wat naar voren hangen, terwijl
de armen ons helpen, het evenwicht te be
waren. Vervolgens datzelfde been naar voren
strekken. Dat kan op twee manieren. Ten eerste
door het been te buigen, dus langs den kori
sten weg; ten tweede met gestrekt been door
zijwaarts. Dit laatste is iets moeilijker. Tien
maal herhalen met beurtelings linker en rech
ter been en steeds probeeren er een ietsje, al
is het maar een paar milimeter verder mee te
komen. Het scheelt zoo ontzettend veel, of
u de oefeningen tot het uiterste doorvoert;
dan pas hebt u er wat aan!
Oefening 170 is er weer een, die we speciaal
willen aanbevelen. Zittend met gespreide
beenen, beide beenen gestrekt hoog opgooien,
zoodat de voeten elkaar raken en weer terug
en zacht neerleggen. Niet laten ploffen.niet
alleen vanwege de anti-lawaaicampagne,
maar vooral om de oefening beter te doen
verloopen. Eerst zult u wel den steun van uw
armen, achter het lichaam op den grond ge
plaatst, noodig hebben, maar al gauw moet
u het eens zonder dien steun probeeren. En
toch even hoog!
Oefening 171 is een tamelijk zware oefening
voor twee personen. Een van beide gaat voor
over liggen met de handen naast de schouders.
De ander tilt hem bij de enkels op, totdat de
voeten op zijn schouders rusten. In dezen
stand probeert het „slachtoffer" met kleine
pasjes op de handen naar voren te gaan. (De
helper moet dit heelemaal aan den ander
over laten, dus niet duwen!) U wisselt ook nog
wel evèn om?
Oefening 172. Tenslotte een lenigheids
oefening. Uit rugligging een been optillen,
met beide handen bij de enkels beetpakken,
en zoo dicht mogelijk naai- het hoofd trek
ken. Maar, denkt u er aan. de knie blijft
recht! Het andere been kunt u gestrekt neer
leggen, of gebogen neerzetten. Nadat u door
veerend trekken met de armen het linker been
diep naar beneden hebt getrokken, wordt heb
rechterbeen onder handen genomen.
JULES KAMMEIJER,
JLceraar Lich. Opv. M. CL