Steradent OSS. Het ambtenarengerecht zal op 16 Juli uitspraak doen. UW KUNSTGEBIT ZOU DOM ZUN... M A A N D A G 27 JUNI 1938 HAASLE M'S DAGBLAD 3 Mr. James' conclusie: Mr. Meyes: ,,De door den Minister ge nomen maatregel in strijd met de wet". Grieven kannen onveranderd gehandhaafd blijven Nadat Zaterdag de besloten zitting tot kwart over twaalf had geduurd werd de openbare zitting van het Ambtenarengerecht te Den Haag, dat de kwestie van de marechaussee te Oss, behandelt, heropend. Mr. James zet zijn pleidooi voort en be handelt eerst de zaak van den kruidenier Boelens, die gedurende een nacht in de ma rechausseekazerne is vastgehouden. Deze Boelens had een postwissel, bestemd voor een zijner ondergeschikten, ontvangen en dit geld niet afgedragen op grond van een beweerde tegenvordering. Op 26 Januari heeft Boelens het geld, dat als ziekengeld door den Raad van Arbeid was gezonden, geïnd en onder zich gehouden. Toen hij weigerachtig bleef het geld uit te betalen, heeft de vader van den onderge schikte gedreigd de zaak in handen van de politie te zullen stellen. Dit is dan ook ge schied en herhaaldelijk heeft de mare chaussee hem daarna verzocht in de kazerne te komen. De betreffende wachtmeester heeft in deze zaak niets meer dan een ge wone verduistering gezien en in overleg met den officier is dan ook besloten, dat Boelens zoo noodig zou worden gearresteerd en ver hoord. Bij dat verhoor dat toen is gevolgd, draaide B. telkens om de feiten heen en toen hij niet wilde bekennen, heeft de marechaus see besloten den man nog vast te houden om hem gelegenheid te geven nog eens over de zaak na te denken. En het resultaat is ge weest, dat B. den volgenden ochtend het geld heeft betaald. Pleiter constateerde dat het geenszins de bedoeling is geweest, om op deze wijze beta ling af te dwingen, het was alleen te doen om een bekentenis te verkrijgen in een zaak, ten aanzien waarvan de marechaussee een straf bare handeling aanwezig achtte. In verband hiermede merkte pleiter op. dat deze zaak van den aanvang af door de ma rechaussee geenszins als een civiel rechtelijke was te onderkennen. Pleiter kan dan ook niet toegeven, dat wachtmeester van den Berg in deze zaak zoo ontactisch heeft gehandeld, als in de contra memorie wordt voorgesteld. Men moest echter ook voor wachtmeester Neemt Uw koffer mee, laat Uw zorgen thuis 5 dg. Valkenburg-Ardennen 19.50 4 dg. Valkenb.-Ardennen-Eilelgeb. 24.50 6 dg. Valkenb.-Ard.-Eifelgeb. 40 4 dg Ardennen m. lesselocht32.50 dg, Eileigeb.-Ahrdal-Ri|n 22.50 6 dg. Harzgebergie 47.— 7 dg Hamburg-Bremen-Berlljn 58.— 7 dg. Schwartzwaid 55.— 9 dg. Zwitserland 76 13 da. Italië-Dolomieten-Venetië „112.— Inlichtingen en Reisgids bij JAC. HEEMSKERK Houtplein 34, Haarlem, Tel. 16448 1 E B II T O R eizen zonder zorgen (Adv. Ingez. Med.) Van den Berg een reden hebben om zijn overplaatsing te rechtvaardigen. President: U t#doelt hier toch niet den minister van justitie? Mr. James: Neen. mijnheer de president. De mishandelingskwestie. Daarna komt pleiter aan de zaak-De Wolf, die beweert mishandeld te zijn in den nacht, gedurende welken hij in de kazerne is vast gehouden. Ten aanzien van deze mishandeling meent pleiter dat hier geenszins kan worden gesproken van een gegronde verdenking zoo als de minister heeft gedaan. Beweerd is, dat de man zijn verwondingen heeft laten zien aan zijn vrouw en aan eenige familieleden en bovendien vier dagen later aan een verslag gever Schaepman. Nu acht pleiter het een groot verzuim, dat men dezen verslaggever als den eenigen ob jectieven getuige niet heeft gehoord. President: Persgeheim (gelach). Mr. James acht het voorts van be lang dat bij het verhoor, dat thans hier gehouden is, van de „gegronde" verdenking tegen de brigade-Oss, dat zij zich aan mishandeling zou heb ben schuldig gemaakt niets is overge bleven. Men heeft in de contra-me morie veel gewerkt met de woorden: commentaar overbodig. Maar thans meent pleiter ten aanzien van deze zaak ook te kunnen zeggen: commen taar overbodig. De verhouding tusschen Opper wachtmeester Curfs en den Burgemeester. Pleiter komt daarna aan de verhouding tus schen opperwachtmeester Curfs en den burge meester. Curfs heeft eens tegen iemand dat deze niet verplicht was om te voldoen aan een verzoek om ten bureele der gemeentpolitie te komen. Daarmede is Curfs zijn boekje niet te buiten gegaan, doch bovendien heeft hij den burgemeester er telefonisch van in kennis gesteld, dat de betreffende persoon niet bij de gemeentepolitie durfde komen. De burgemeester heeft daarop tegen Curfs een klacht ingediend bij den officier, maar daarvoor was volgens pleiter geen enkele aan leiding. Pleiter constateert voorts, dat de verhou ding tusschen Curfs en den inspecteur zeer goed was, terwijl voorts de burgemeesters van de omliggende gemeenten zeer goed met den brigade-commandant Curfs konden samen werken en daarvan ook in brieven hebben doen blijken. Dit is wel geen bewijs, doch wel een sterke aanwijzing, dat de minder goede samenwer king tusschen Curfs en burgemeester Ploeg makers niet aan Curfs kan hebben gelegen. Bovendien heeft Curfs herhaaldelijk ge-_ tracht, om de samenwerking met den burge-' meester zoo goed mogelijk te doen zijn. Pleiter merkt voorts op. dat de burgemeester er over heeft geklaagd, dat de brigade Oss zich een serenade heeft laten brengen door een muziekkorps, en dat Curfs daarom zou hebben verzocht. Dit is echter niet het geval geweest, zooals blijkt uit een bericht in de „Reclamebode" van Oss. Merkwaardig is echter, dat de bugemeester, die er zoo gauw bij was. om het eerste bericht ter kennis te brengen van de justitioneele autoriteiten, heeft nagelaten het latere, te gensprekende bericht, ook op te zenden. Wat tenslotte De Gier betreft, ten aanzien van dezen is beweerd, dat hij uit zijn even wicht was geraakt en dat hij moest worden overgeplaatst naar een standplaats, waar hij een nuchteren commandant boven zich had en een krachtig parket. Pleiter wenscht op te merken, dat de Gier steeds goed werk heeft verricht, en laatstelijk nog in de zaak-Zwanenberg zeer goed werk heeft gepresteerd. Ten aanzien van De Gier is door de hoogste gezagdragers een houding aangenomen waai - door De Gier zich diep gegriefd gevoelde en den eersten April dan ook den zwartsten dag van zijn leven noemt. Het is voor De Gier buitengewoon pijnlijk en onaangenaam om op deze wijze te worden gedesavoueerd, te meer, daar van verschillen de zijden zijn gedrag is geprezen, terwijl ook een geestelijke heeft getuigd, dat de Gier steeds niet anders dan zijn plicht heeft ge daan, en die hem naast een goed ambtenaar bovenal een goed mensch noemde. De conclusie van Mr. James. Ooncludeerende zegt pleiter, dat, afgezien nog van de vraag van de be voegdheid van den minister, thans wel voldoende duidelijk is gebleken, dat alle feiten niet een optreden dei- marechaussee hebben opgeleverd, dat den genomen maatregel recht vaardigt. Pleiter eindigde zijn pleidooi als volgt: Het gerecht zal het beroepen be sluit nietig moeten verklaren als zijnde in strijd met de wettelijke voor schriften, meer in het bijzonder met art. 141 van het wetboek van straf vordering. Het gerecht zal in het ondenkbare geval, dat het tot een andere beslis sing komt, het besluit moeten nietig verklaren op girond van het kenlijik gebruik maken van een bevoegdheid anders dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Want indien er al ooit sprake is geweest van een abnormale, onwettige activiteitsontplooiing der adminis- stratie, van een onredelijk gebruik harer bevoegdheid, dan is het wel in deze zaak, waarin willens en wetens zonder behoorlijk onderzoek naar fei ten, welke grondslag vormden voor die beslissing, een zoo verstrekkende en onteerende maatregel is genomen als de ontneming van de door de wet gedragen opsporingsbevoegdheid aan een opsporingsambtenaar is. De brigade-Oss zoekt slechts recht. Tot dusver heeft zij moeten zwijgen en zij zal dit blijven doen. Dat het ambtenarengerecht te 's-Gravenhage, rechtdoende in mili taire ambtenarenzaken, thans voor haar spreke. De zitting werd hierna geschorst tot kwart over twee. 's Ministers beslissing berustte op tal van dossiers. In de middagzitting van het ambtenaren gerecht heeft de vertegenwoordiger van den minister, mr. P. Meyes zijn pleidooi gehou den. Pleiter heeft met groote belangstelling het pleidooi van mr. James aangehoord, dat op zoo overtuigende wijze werd voorgedragen. Toch kan pleiter zich met de strekking daar van niet vereenigen, al heeft hij waardeering voor de wijze, waarop het pleidooi is opge bouwd. In de eerste plaats wenscht pleiter zijn leedwezen er over uit te spreken, dat mr. Ja mes zijn pleidooi heeft aangevangen met waardeerende woorden van iemand, die dezer dagen is veroordeeld. Dat de klagers zich gegriefd achten, kant pleiter respecteeren, doch hij wenscht op te merken dat bij den minister niet heeft voor gezeten om de klagers noodeloos pijnlijk te treffen of hun leed te berokkenen. Vervolgens gaat pleiter na de be- teekenis van de wettelijke maatrege len. In dit verband geeft pleiter toe, dat de bepaling van art. 141 tweede lid wetboek van strafvordering niet geheel duidelijk is, gezien ook de strekking welke prof. Van Bemmelen daaraan gegeven heeft. Naar pleiter's meening geeft dit artikel echter aan de opsporingsamb tenaren geenszins het recht om maar te gaan opsporen wat zij goeddunken en kan hier wel degelijk worden in- gegx-epen. Natuurlijk is aan dat ingi-jjpen een grens, maar waar deze ligt, staat op zichzelf niet vast. Men moet dan ook niet a priori aan nemen, dat die gi'ens daar zou zijn, waar de tegenpleiter haar gelegd wil zien. Over dit artikel is nog geen beslissing van den hoogsten rechter, doch pleiter meent, dat ten deze wel eenige waarde kan worden toe gekend aan de intei-pi-etatie van den minister. Het advies van Prof. Van Bemmelen heeft pleiter heelemaal niet overtuigd van de juist heid van het daarin opgenomen betoog, dat de genomen maatregel onwettig zou zijn. Natuurlijk mag de minister geen bevelen geven, welke in strijd zijn met de wet, doch pleiter kan niet inzien, dat er strijd met de wet zou zijn, als de minister maatregelen neemt, ten einde een goede uitvoering van de ^ILEEN ZÓq WERKELIJK GOED SCHOON! Door Uw kunstgebit dagelijks een bad te geven in Steradent. bluft het er steeds als nieuw uitzien en behoudt net de oorspronkelijke, rose vleeschkleur. Steradent wordt dan ook door 10.000 tandartsen - waaronder honderden Ne- derlandsche - aanbevolen voor het dage- lijksch onderhoud van Uw kunstgebit. Prijs50en 90 cent bij apoth. en drogisten. N.V Hcindelmij. RECKITTS, Phorm. afd.. De Bilt (Utrecht) (Adv. ingez. Med.) taak, welke aan de opsporingsambtenaren is opgedragen, te verzekeren. En wanneer die taak niet op de juiste wijze wordt uitgevoerd, moet toch zeer zeker de bevoegdheid aan wezig zijn, om daarbij in te grijpen. Pleiter wijst er voorts op dat er verschillen de categoriën van opsporingsambtenaren zijn en dat daarin licht een gevaar is gelegen voor rivaliteit en vliegen-afvangerij. In dit verband merkt pleite nog op dat in plaatsen waar een commissaris van politie is de rijkspolitie ook geen opsporingswerkzaamheden mag verrich ten. Wat de aan den maatregel ten grondslag liggende zaken betreft kan pleiter voor een groot deel verwijzen naar de contra-memorie en naar het betoog van den procureur-gene raal. Pleiter zet voorts uiteen dat de beslissing van den minister berust op tal van dossiers van zaken der brigade, in welke dossiers zoo veel fouten voorkwamen, dat een maatregel niet achterwege kan blijven. Voorts is de be slissing gegrond op uitgebrachte rapporten. Pleiter geeft vervolgens als zijn meening te kennen, dat de beweringen ten aanzien van verschillende zaken sinds 1 Api'il niet onge rijmd zijn gebleken. Uitdrukkelijk merkt pleiter op, dat de mi nister op 1 Api'il niet heeft geweten, noch redelijkerwijze had kunnen verwachten, dat de officier later op verschillende punten van zijn mededeelingen is teruggekomen. Ruiterlijk moet pleiter erkennen, dat de gewijzigde houding van Mr. van den Burg voor hem een groote verras sing is geweest, doch pleiter moet daaraan onmiddellijk toegeven, dat daardoor geen wijziging is gebracht in het oordeel over het uit de dossiers gebleken optreden der brigade. Wat de verhouding van den procureur- generaal en de marechaussee betreft, zegt pleiter, de slechte verhouding tusschen de of ficieren te betreuren, en hij is van oordeel dat tengevolge van die vei'houding waar schijnlijk bij de wachtmeesters niet dat ver trouwen bestond in den procureur-generaal, dat gewenscht en zoodzakelijk is. Het valt in hoge mate te betreuren, dat de officieren niet voldoende het gezag van den procureur-gene raal hebben willen erkennen. Pleiter wijst er voorts op, dat de brigade zich niets heeft aangetrokken van de order van 15 November, waarbij haar de opsporings bevoegdheid in gemeentezaken werd ontno men. Men beroept er zich wel op, dat deze order niet zou zijn doorgekomen, maar zulks kan pleiter na de zeer positieve verklaring van Mr. van den Burg ten deze niet aannemen. „Grieven kunnen worden gehandhaafd". Uitdrukkelijk constateert pleiter, dat ook na de hier gehouden getuigen- verhooren is komen vast te staan, dat de grieven waarop de genomen maat regel berust, onveranderd en vooral wat de hoofdzaken betreft, kunnen worden gehandhaafd. Er zijn hier groote tactische fouten begaan, welke volkomen een ingrijpen wettigden. Over de lndividueele zaken kan pleiter hee' kort zijn. Bij de werkverschaffing was in het gehee niets iets zoodanig gebeurd, dat het optreden hier van de marechaussee rechtvaardigt, ter wijl bovendien reeds het gemeentebestuur een omvangrijk onderzoek had ingesteld. Door haar inmenging in deze zaak heeft de mare- chausse groot wantrouwen in het gemeente lijk beleid getoond, en zooals uit den geheelen gang van zaken is gebleken, volkomen ten onrechte. Wat de zaak van Van der Hoven betreft, heeft pleiter bij lezing van de dossiers zich met groote verwondering en verbazing afge vraagd, hoe het in Nederland mogelijk was en oirbaar was, dat iemand op zoo lichtvaardige gronden is gearresteerd en ingesloten. Uit het dossier blijkt duidelijk een groot gemis aan onderkenning van het begrip strafbare feiten, en een volkomen gebrek aan inzicht in tal van zaken. Bovendien is de betreffende wacht meester zoo lichtgeloovig, dat hij in zijn dos sier spreekt van „duistere machten", die zijn onderzoek in deze zaak zouden belemmeren, en bij het thans gehouden verhoor is nu ge bleken, dat aan den dorpsnotaris Bijvoet wordt verweten, dat hij de stopzetting van het onderzoek zou hebben bewerkstelligd. De vasthouding van den kruidenier Boelens is volgens pleiter niet go'ed te praten en is zeer zeker niet overeenkomstig de strekking van de wet. Dat gebleken is, dat van dezen maatregel een zoo veelvuldig gebruik wordt gemaakt, is dan ook te betreuren. Wat de mishandeling van De Wolf betreft, moet pleiter erkennen, dat door de uitdrukkelijke verklaringen van majoor van Everdingen de aan wijzingen, als zou de marechaussee De Wolf hebben mishandeld, veel zwakker zijn geworden. En dit vindt pleiter verheugend voor de mare chaussee. Overleg gepleegd met den Minister van Defensie. Generaal Zeeman: Achtte de minister toen hij den bewusten maatregel nam, de wacht meesters verder ongeschikt voor de opspo ringstaak? Mr. Meyes: Zoover ging de meening van den minister niet. Generaal Zeeman: Was voor de bekende conferentie bij den minister van justitie reeds overleg gepleegd met den minister van de fensie over de overplaatsing? Mr. Meyes antwoordt bevestigend. Generaal Zeeman: Waarom is de order, waarbij de opsporingsbevoegdheid in gemeen tezaken is ingetrokken, niet tevens doorge zonden aan de militaire chefs, dan was ver warring voorkomen. Mr. Meyes zegt niet te weten waarom dit niet is geschied. De president bepaalt hierna de uitspraak in alle zaken op 16 Juli. De klacht tegen de overplaatsing. Vervolgens zijn aan de orde de klachten van de wachtmeesters tegen den inspecteur van het wapen der marechaussee, kolonel van Seirn. tegen het besluit van hun overplaatsing. Mr. James acht deze overplaatsing evenmin wettig, omdat zij gegrond is op het besluit tot intrekking van de opsporingsbevoegdheid, tot het nemen van welk besluit de minister niet bevoegd was. Pleiter constateert, dat de inspecteur eerst op 31 Maart telefonisch van het departement van justitie vernam, dat er wantoestanden zouden bestaan bij de brigade Oss. Waar ech ter de stelling is geponeerd, dat er voor 1 April reeds geruimen tijd onhoudbare toestanden zouden hebben bestaan, verwondert het pleiter in hooge mate, dat de kennisneming van die wetenschap aan de militaire chefs is onthou den: alle overleg heeft hier ontbroken en voor het eerst op de conferentie met den procu reur-generaal vernamen de militaire chefs des avonds om 8 uur het om half zes ontvan gen telegram, waarbij de opsporingsbevoegd heid werd ontnomen. Aan den inspecteur van het wapen werd na deze beslissing van den minister van justitie en de overeenstemming met diens ambtgenoot van defensie geen keus meer gelaten. Hij stond voor de noodzakelijkheid aan den wensch van beide ministers te voldoen, waar bij mede in aanmerking moet worden geno- nomen, dat de minister van justitie heeft me degedeeld. dat de opsporingsbevoegdheid niet zou worden teruggegeven, zoolang de wacht meesters in Oss zouden blijven. Wat de toestemming van den minister van defensie betreft, moet pleiter opmerken, dat deze eerst op 6 April is gegeven, en dat tijdens de conferentie van 2 April die toestemming nog niet volledig was gegeven. Doch desniettegenstaande werd het aan den inspecteur anders voorgesteld, om zijn mede werking voor de overplaatsing te verkrijgen. Uitdrukkelijk wenscht pleiter te constatee- ren, dat de minister van defensie niet- zoo voetstoots zijn toestemming heeft gegeven als thans wordt getracht voor te stellen, want zelfs op 4 April werd nog gesproken over een voorstel van den inspecteur om de overplaat sing te beperken. Eerst op 6 April heeft de in specteur het verzoek ontvangen om een voor dracht voor de overplaatsing op te maken, en uit anderen hoofde heeft hij vernomen, dat het besluit van den minister in den middag van 6 April is genomen. Pleiter merkt op. dat de contra-memorie in deze zaak een erkenning is van het feit, dat in deze overhaast en zonder voldoende overleg met en toestemming van den minister van defensie is gehandeld. Kolonel van Selm refereert zich in hoofd zaak aan zijn contra-memorie. Hij deelt voorts mede. dat hij zich in bewogen toestand naar den minister van justitie heeft begeven, omdat hij zich voor God en zijn ge weten er niet mede kon vereenigen, dat zijn menschen op een dergelijke wijze uit Oss zou den worden gehaald. Spr. deelt voorts mede, dat op 5 April de minister van defensie nog tegen hem gezegd heeft: geen overplaatsingen, alleen voorberei dingen. Op 6 April echter is de opdracht afge komen om een voorstel tot overplaatsing te doen, van den kop direct en de overigen drie weken later. Ook in deze zaak bepaalt de president de uitspraak op 16 Juli. Tegen half vijf werd hierop de zitting ge sloten. 1937 EEN GOED JAAR VOOR DE SPOORWEGEN. Blijkens het jaarverslag over 1937 van de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Staats spoorwegen, de N.V. Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij en de N.V. Neder- landsche Spoorwegen, bracht het jaar 1937, het laatste van de exploitatie door de belan gengemeenschap S.S./H.S. de verwachte stij ging van de opbrengsten. Het personenver voer leverde bijna drie, het goederenvervoer bijna twee millioen gulden meer op dan in het vorige jaar. De voortgezette pogingen tot verdere ver laging van de exploitatiekosten bleven niet zonder gevolg. De verkregen vermindering bedroeg echter in het verslagjaar nog geen half millioen gulden, daar de prijsverhoo- gingen van brandstoffen en materialen het grootste gedeelte van het op personeeluitga- ven bereikte resultaat te loor deden gaan. a£s smeti %■/&>&/- /zn 'Vast LEVERT ANTHRACIET MET DE UOOQSTE CALORISCHE WAARDE SCHOUWTJESLAAN 23 TELEF 10070 (Adv. Ingez. Med.) Verlenging van heffing van opcenten op dividend- en tantième belasting ingediend. Wetsontwerp ingediend. Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp in gediend tot. wijziging van de wet van 20 De cember 1935. tot heffing van opcenten op en kele belastingen ter vei'sterking van de midde len tot dekking van de uitgaven des rijks. De memorie van toelichting luidt; De heffing van opcenten op verschillende belastingen, zoowel krachtens de wet van 8 December 1933, staatsblad no. 663, zooaLs die nader is gewijzigd, als krachtens de wet van 20 December 1935 Staatsblad no. 725. zullen 31 December 1938 of 30 April 1939 afloopen. Te zijner tijd zal dienen te worden overwogen of de heffing van deze opcenten al dan niet moet worden verlengd. Ten aanzien van de 20 opcenten op de divi dend- en tantièmebelasting, welke krachtens artikel 4 van laatstgenoemde wet geheven wor den. duldt deze beslissing echter geen uitstel. Dit is een gevolg van het feit. dat volgens de bestaande wettelijke omschrijving de beant woording van de vraag of deze opcenten al dan niet moeten worden geheven afhankelijk is van het tijdstip van aanvang van het boekjaar, waarover de belaste uitdeeling wordt gedaan. Thans moeten reeds aanslagen worden gere geld over boekjaren, welke met of in 1938 zijn aangevangen, met name ter zake van interim- uitdeelingen over het boekjaar 1938 en ter zake van liquidatieuitkeeringen over dat boekjaar. Op het oongenblik wordt, naast bovenbedoel de 20 opcenten krachtens artikel 5a der wet van 8 December 1933, Staatsblad no. 663 zoo als deze wet luidt na de wijziging bij de wet van 25 Mei 1938 (Staatsblad no". 406), een hef fing van 73 opcenten toegepast. Deze heffing loopt over de boekjaren, welke eindigen tus schen 1 Mei 1938 en 1 Mei 1939. Voorgesteld wordt ook de onderwerpelijke heffing van 20 opcenten thans slechts tot 1 Mei 1939 te ver lengen. De heffing van alle rijksopcenten op de dividend- en tantièmebelasting loopt dan gelijk af. Bij de overweging te zijner tijd in hoeverre opcentenheffing moet worden gecon tinueerd, zullen dan alle opcenten tegelijk worden bezien; ook kunnen dan eventueel ter vereenvoudiging de voorschriften worden ge combineerd. DEMONSTR ATIE TEGEN DE SPELLING-CHAOS. De Nederlandsche vereeniging tot vereen voudiging van onze spelling heeft eergisteren in de groote zaal van het A. M. V. J.-gebouw te Amsterdam een druk bezochte vergadering gehouden, waar vertegenwoordigers van alle takken van onderwijs hun meening hebben gezegd over de thans heerschende verwarring op het gebied van de spelling. De bijeenkomst stond onder leiding van Prof. Dr. J. J. Salverda de Grave, die in zijn openingswoord verschillende Kamerleden en andere autoriteiten welkom heette. De Vries en te Winkel, aldus spr.. hoort volgens onze wetenschappelijke overtuiging niet meer thuis op de school en in de maatschappij van dezen tijd. Prof. Dr. N. J. H. Gerlach Royen, hoog leeraar in de taalwetenschappen, bekende onder groote hilariteit, dat eigenlijk degene, die het minst de taal bestudeerd heeft, er het meest van af schijnt te weten. De spelling- Marchant opende de mogelijkheid, het on derwijs waar te maken, de vereenvoudigers zijn geen gemakzoekers, zij willen slechts de waarheid. De waarheid dient boven een bij K. B. bekrachtigde fictie te staan. „Elke vier jaar een andere spelling", ver zuchtte Dr. J. Karsemeyer, sprekende namens de gymnasium-leeraren. De voorstellen van minister Slotemaker de Bruine wijken echter hierin af van Terpstra en Marchant, dat ze alleen maar negatief zijn en een volmaakte onzekerheid hebben geschapen. Men kan van de leeraren niet vergen, dat zijn hun leerlin gen taalonderwijs geven volgens onnatuur lijke regelen, die bovendien onuitvoerbaar zijn. Men kan geen taaiverminking onder wijzen. De vertegenwoordiger van het middelbaar onderwijs, de heer A. Bartels, stelde vast, dat men niet de moedertaal kan onderwijzen in den geest van den griffier der Eerste Kamer, die nog „eenen" en „zijnen" schrijft.De vereenigingen van leeraren hebben zich op hun congressen unaniem achter de spelling Marchant gesteld. Scholen noch leeraren wenschen de „ennetjes" terug. Het onderwijs zou er zwaar onder lijden en het is vreese- lijk, dat de minister dit gemodder in de hand werkt. Sprekers van het lager onderwijs pleitten ook voor de spelling-Marchant. Tenslotte werd een motie aangenomen, die naar den Haag zal worden gezonden en waarin er bij de regeering op wordt aange drongen. aan den spelling-chaos een einde te maken door te haandelen in den geest van deze demonstratieve bijeenkomst.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 5