Mc X PER AUTO EN BOOT DOOR ZUID-AFRIKA. HLD.'V ertëtlini Litteraire Kantteekeningen. op sLot Z STERDAG 9 JULI 1938 H A A R L E M'S DAGBLAD 5 Afscheid van de Mosselbaai. Aloe's en Cactussen, karakterplanten voor de Noordelijke Kaapkolonie. Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN - OSSELBAAI was interessant en mooi, maar twee nachten in één kamp zijn al haast te veel voor ons zwer vershart en dus gaat het weer verder. Bovendien lokt een der mooiste auto ritten van onze aarde, de Garden Route, en inderdaad, wanneer onze auto weer langs de bergwegen slingert, die nu eens kustplaatsen doorsnijden en even later ons over bergpassen van een paar honderd meter hoogte brengen, Ti an blijkt al gauw, dat we inderdaad door een aaneenschakeling van tuinen rijden, maar. het zijn rotstuinen. En wat dien toestand van den weg 'betreft, je volgt de kuilen maar, dan kom je er vanzelf. De beste wegen zijn net gegolfd plaatijzer, maar dan wiet golfjes van een voet diep. Daar kun je alleen behoorlijk over rijden met een snelheid van minstens 50 K.M. per uur. Maarer zijn niet overal bruggen over de rivieren en het begrip duiker schijnen ze hier niet te kennen. Dus zitten er overal, waar wel eens een waterloopje is, knikken in den weg, die een gewone auto door zijn veeren heen doen slaan, en vraag niet wat er dan met onze zwaar beladen wagens gebeurt. Maar dat zult ge in het vervolg wel hboren. We rijden dan weg van Mosselbaai over George naar Knyshna, met een uitstapje naar Wildernis. Prachtige rood bloeiende, op hoogen stam staande aloë's trekken telkens weer onze aandacht, maar we kijken verlan gend uit naar wat boornen, werkelijk bosch. En dan zou ook komen. Als we George nade ren vinden we weer eucalyptus-aanplant, die echter nu, zoodra een der diep ingesneden ra vijnen nadert, in oeroude loofhoutbosschen. overgaat. Langs de ravijnhellingen en vooral onderin staat vaak tamelijk zwaar bosch, zoodat je hier en daar haast van oerwoud zou kunnen spreken. Het schijnt daar ook vochtig genoeg te zijn, want er is een zware ondergroei van varens enprachtige witte aaronskelken, die hier als onkruid langs den weg bloeien en die later ook zouden blijken een der meest gewaardeerde veldbloemen van Afrika te zijn. Jammer dat ze hier varkensblom of putlelie worden genoemd, maar dit land is te hard en te prozaïsch om tijd voor poëzie over te houden. Die boschplantengroei ie echter geheel tot de ravijnen en hellingen beperkt. Zoodra we boven zijn, op de kustvlakte, die hier altijd een paar honderd meter boven zee ligt, is alles weer heide en nog eens heide, want bij Mosselbaai houdt het graanland vrij plotseling op. Wij rijden langs Wildernis', een badplaats, bestaande uit een heel groot, heel prima hotel en enkele verspreid staande hui zen. Eigenlijk weer zoo'n gezellig verlakkertje. Aan den straatweg staan groote borden, met een verwijzing, dat het zoo mooi is en maar drie mijl om en dat de weg sterk verbeterd is. Eerste conclusie: dan zal hij wel erg slecht geweest zijn. Tweede overweging: iets erg moois voor drie mijl, dat is te profoeeren. Maai er staat niet bij, dat je van de 20 mijl totaal, die we van den hoofdweg af zijn, zoowat 19V2 op de eerste versnelling rijdt, omdat je vijf honderd meter omlaag en straks weer omhoog- moet, langs buitengewoon steile en smalle wegen, wat een tijdverlies geeft van zeker een uur. Maar 't is buitengewqon mooi. En als ik ooit eens den tijd heb en een millioen heb geërfd van een erftante, die ik dan eerst nog moet aan trouwen, ga ik er misschien wel eens een paar dagen logeeren. Voorloopig liever in mijn tent! Tusschen George en Knyshna liggen, een beetje het binnenland in. nog werkelijke oude bosschen, die tegenwoordig zeer goed onder houden worden, want ze leevren een der be langrijkste houtsoorten van Zuid-Afriika, het zoogenaamde stinkhout. Niet alleen een bij zonder mooi gevlamde houtsoort, maar bo vendien zoo taai, dat ze het ideaal materiaal vormt voor den ossenwagen, waarvoor niets te goed en te kostbaar kan zijn! Wildernis was prachtig, een Zandvoortsch strand en een branding als aan Java's zuid kust. Maar het kostte ons een heetgeloopen wiel df»or een gebroken remstangetje. Daarom kampeerden we maar eens beneden aan de Keurboomsrivier, waar het zalig warm was in vergelijking met de hoogere kustvlakte, waar je den winter al voelde. Het terrein 11a Knyshna staat bekend als de Garden of Eden, vrij vertaald het Para dijs, en we vinden een groote eucalyptus- en dennen-aanplant en daar midden in nog een lapje oerwoud van een paar honderd meter in het vierkant. Een natuurmonu- mentje, maar veel te klein, echter goed be doeld en geheel overbodig. Want wanneer we den volgenden morgen met een geweldige slingerdaling neerkomen in het dal van de Grootrivier, vinden we daar een magnifiek ok zwaar oerwoud, waar gelukkig nog mand een hotel in gezet heeft en waar dus 1 reclame voor gemaakt wordt. Dat nooit noemde stukje is verreweg het mooiste van d koele Gardenroute. Heel zwaar geboomte, vaak met korstmossen behangen, een onder groei van varens en van aaronskelken en klein springzaad en wat al meer. Rotshellin gen, die aan den Harz en begroeide valleien, die aan het hart van Sumatra doen denken-. Bavianen, loeri's, kolibri's, een vogelrijkdom van belang. Onthoud het maar: Grootrivier, tusschen Knyshna en Humansdorp, dat is net honderd mijl, 160 K.M., en tusschen de beide plaatsen is vrijwel geen dorp te vinden. Wel een benzinepomp, maar veel meer gewoonlijk ook niet. Daar moet ge in dit land wél om denken met brood koopen, water innemen, enz. Wij doen net een dag over die honderd mijl en slaan onze tenten op in het licht dei- koplampen van onze auto's. Dat gaat ook en het geeft wel eens aardige verrassingen. Wan neer iik 's morgens mijn tent zal gaan afbre ken, valt mijn knie op een steen. Ik wil hem opzij leggen enheb een vuursteenen slag- bijl in de hand, zoo mooi als ik nog zelden gezien heb. Type Acheul. Die zou in Europa honderdduizend jaar oud zijn geweest. Een echte vuistbijl, uit den tijd, dat de mensch nog geen steel aan zijn wapen wist te bevesti gen, om daardoor zijn vijand reeds van groo- ter afstand van het lijf te kunnen houden. Hoe oud dit exemplaar zal zijn weet ik abso luut niet, maar daar kom ik wel achter! Bij even zoeken werd nog een tweede mooi exem plaar gevonden, maar daarmee was het ook uit. Ze zullen, denk ik, amper 2000 jaar oud zijn in dit historisch jonge werelddeel. En dan eindelijk weer eens asfalt. In een minimum van tijd staan we in Port Elisabeth, een werkelijke stad, net als Kaapstad, en laten er een paar extra veerbladen onder onze wagens leggen. Van de stad hebben we niet veel gezien. We waren er niet op gekleed, binnen tien dagen al heelemaal verwilderd en voelden meer voor buiten. Alleen viel mij op, dat er in de buitenwijken veel winkels door Ohineezen en Britsch-Indiërs werden gehou den, wat ik tot nu toe hier niet gezien had. VOORT dus maar weer en nu van de kust vandaan, vrijwel recht het Noorden in, en langzaam stijgend van de kustvlakten naai de groote Hoogvlakte, die zoo'n belangrijk deel van Zuid-Afrika inneemt en op ruim duizend meter hoogte ligt. Wij passeeren verscheidene bergkammen en kunnen ons verwonderen over de keurige wijze, waarop hier de ingenieurs van weg en werken de vaak toch zoo groote moeilijkheden hebben overwonnen. En we verbazen ons, dat het mogelijk is geweest, over dergelijke afstanden zulke kostbare we gen aan te leggen en te onderhouden. En dat met een zoo buitengewoon gering inwonertal als dit gedeelte van de Unie heeft. Bovendien, vrachtauto's ziet ge haast niet, omdat het Gouvernement doodeenvoudig verbiedt, de producten van landbouw, veeteelt en mijn bouw anders dan per spoor te vervoeren, Auto busdiensten kent Zuid-Afrika ook slechts heel weinige, zoodat het enorm uitgestrekte we gennet eigenlijk alleen door luxe-atuo's en ossenkarren wordt gebruikt. Trouwens, aanleg en onderhoud van deze wegen lijkt niet zoo heel kostbaar. Het voornaamste instrument voor beide is een soort schaaf, die al wat niet vlak is, van den weg verwijdert, De onder grond is meestal steenig-zandig en wanneer daar maar een goed aantal auto's geregeld overheen rijden, dan blijft een steenig weg dek over, doordat alle zand als stof er van weg is gewaaid. In den drogen tijd zijn dergelijke wegen heel goed berijdbaar, maar hoe dat moet gaan, als er eens een werkelijke regen periode komt, och, dat zullen wij ook nog wel ondervinden. En we zouden nog meer moeten leeren. Er loopen in dit droge land een groot aantal beekbeddingen dwars over den weg, meest droog, maar toch altijd zóó gelegd, dat een auto eventueel door het ondiepe water gemakkelijk kan passeeren. Dat voorkomt na- ituurlijk niet, dat er op die plaats een knik in den weg zit. iets dergelijks als onze ezelrug- bruggetjes, maar dan net omgekeerd. Je leert al gauw om die hindernissen netjes te nemen. Motor even uit laten loopen, op de steile hel ling wat meeremmen en dan juist op het laagste punt flink gas geven, dus als het ware den wagen er door trekken. Honderden van die dingen waren we al gepasseerd; misschien een tiental keeren sloeg de wagen even dooi de veeren heen, maar dat hindert niet, tot de 101ste kwam. Een plotselinge afrit. Die.drie maal in vrij scherpe knippen steeds steiler omlaag daalde en dan plotseling even sterk steeg. De twoseater glipte er keurig over, maar de aanhangwagen plofte neer in den dwars- greppelom niet zoo gauw weer op te staan. De trekstang was omhooggebogen als een waskaarts in de warmte en het zware steunhout was versplinterd. Daar stonden we aan den weg. De trekstang werd gedemon teerd, twee jongens er mee vooruit gestuurd naar de eerstvolgende groote garage (dat was gelukkig maar zestig kilometer) en wij den wagen op steenen gezet om er toch nog in ite kunnen koken en toen naar een kampplaats omgekeken. Desolater en minder aanlokkelijk hoekje was er haast niet te vinden. Wij zaten midden in een oude plantage van vijgencac tussen. De vruchten worden door de kaffers heel veel gegeten, maar de groote uitbreiding van deze cultuur kwam toch door de vraag naar cochenille of wel perenrood. Deze kleur stof wordt gewonnen uit groote bladluizen, die liefst leven boven op de stengeldeelen van den vijgencactus. Er waren er nog, maar veel was het niet. Ook tusschen deze stekelige boo rnen vonden we een mooie kampplaats, kre gen 's nachts flink wat regen, maar geen natte tenten. Het klimaat is hier zeer droog. De laatste regens zijn alweer een maand geleden gevallen, maar de grond is steenhard van de droogte en het is altijd een geweldige toer om de tentpennen er in te krijgen. De verdere plantengroei rondom ons kampeerterrein be stond vrijwel uitsluitend uit doringboomen, in Holland overbekend door het schoone lied van Sari Mareys. Maar minder bekend is, dat die doringboom in het Hollandsch dorenboom zou heeten en dezelfde acacia- ofwel gomboom- soort is, die de Abessyniërs voedde in hun vrij heidsoorlog. Deze acaciasoorten hebben name lijk een sap, dat zeer rijk is aan een stof, die het midden houdt tusschen suiker en zetmeel en Arabische gom genoemd wordt. Uit een kleine insnijding in den bast komt al gauw een druppeltje vocht te voorschijn, dat even later tot gom is opgedroogd. En daarom moest elke Abessynische soldaat een vrouw mee in het veld brengen om in de nabijheid van het kamp uit de dorenacacia's het dagelijksch maal voor den gebieder te winnen, En ik kan zonder plantkundeboek geen verschil zien tusschen die gomboomen langs de kusten van de Roode Zee en de doringboomen van de groote vlakten van Zuid-Afrika. Beiden heb ben ook hier en daar twee bijzonder groote stekels tegenover elkaar zitten, met een klein gaatje vlak bij het takje, dat toegang geeft tot groote holten in den stekel, waarin vaak mieren wonen. Want dit is een van die merk waardige planten, die den mieren kost en inwoning bieden in ruil voor de politiedien sten, die de mieren op de plant verrichten. Geen rups op planten, waarop mieren leven! En de mieren wonen hier in de holle dorens en voeden zich met kleine korreltjes van een zetmeelachtige stof, die door de plant worden gevormd. En zoo is er zelfs in zoo'n stekelige cactusplantage op een uitgedroogde helling nog wel wat te zien en te beleven als ge ook maar op de kleinigheden let. En voor wij er aan dachten, was de wagen gerepareerd en ging het weer verder, op weg naar den Oranje- Vrijstaat. (Nadruk verboden) 1 De Doringboom van Sarie Marais; een acaciasoort. K. Norel. Aan dood water. Cal- lenbach, Nijkerk. Piet Bakker. Vrouw aan boord. Amsterdam. Arbeiderspers. Het water is ons element. Dat weten wij Hollanders Friezen en Zeeuwen nu zoo lang zamerhand wel. Als er weer eens een pano rama der Nederlandsche letterkunde gebouwd mocht worden, moet daar „beslist" een kapel letje voor de zangers der zilte baren in "k'e- reserveerd blijven. Dat zal de Zwitsersche of Montenegrijnsche litteratuur ons althans niet kunnen afsnoepen. Dat er nog zoo vele vol wassen Nederlanders niet zwemmen kunnen, blijft een schande. Ik schrijf dit uit volle overtuiging, want ik kan het ook niet. Door omstandigheden buiten mijn wil natuur lijk heeft ook die studie nooit tot een exa men met diploma mogen leiden. Desondanks dobber ik op warme Zondagmiddagen dol graag in een vletje op het Zuider Buiten Spaarne en verheug me in den aanblik der stadgenootsche waterrotten, die aan den kant zitten te flirten of thee te drinken. Dat ik daarbij niet „spelenderwijs te water geraakt" ben, zooals die rubriek in het Maandagblad zegt, kan voor litteraire en andere kunste naars. die den criticus niet „mogen", het troostrijk bewijs zijn van de onvergankelijk heid des onkruids. Het is allicht beter dat de criticus hen daarmee troost, dan dat zij het zichzelven pogen te doen. In het eerste zit meer charme. Maar we moeten over boeken praten die allebei over varen en varensgenot handelen. Doodernstig het eene, erg onserieus het an der. Wat eigenlijk al aan de titels valt af te lezen want aan dood water verwacht je geen leutigheid en waar een vrouw aan boord komt juist wel. Al draait het in deze zonderlinge wereld wel eens juist anders, hier klopt het. De schrijver Norel heeft in zijn boek lot en leven der Urkers boeiend voor ons geteekend. Hij moet ze door en door kennen, deze onze landgenooten, want zijn schildering vertoont een onvertroebelde realiteit. Daardoor maakt het verhaal een indruk van volkomen be trouwbaarheid waar het de moeilijkheden, het verzet, den strijd en tenslotte de bevrediging weergeeft, die de eilandbewoners in het maat schappelijke te doorworstelen hebben als door den afsluitdijk en de inpoldering hun leven moet worden gewijzigd. Dat gaat niet gemakkelijk voor velen, en voor sommigen weer al te gemakkelijk, maar in den ouden visscher Meun heeft de schrijver Urk, zooals het was, en nooit meer worden zou, gesymbo liseerd. Als Meun sterft en voor hem de doodsklok geluid wordt, klinken die klanken ook als afscheid van de afgesloten gemeen schap die het eiland vroeger geweest was. Urk is dan Urk niet meer. Doch voor wij zoover zijn heeft de schrij ver ons doen meeleven in dc zoo verschillen de perioden in het Urker bestaan, die aan dat einde zijn voorafgegaan: in de onzekerheden waarin de nienschen er geleefd hebben, toen aangekondigde regeeringsplannen zich door de omstandigheden moesten wijzigen, toen steun beloofd en gegeven werd, maar op een wijze die hun bevatting te boven ging en hun schromelijk onrecht leek, waarvan juist de verkeerden profiteerden. Dan is er onrust en haat en nijd in het groote oer-Calvinistisch gezin dat Urk heette. Bijbelvast zijn ze en even vast is hun vertrouwen op hun Heems kerk, hun Colijn! Als de eerste vrij onver wacht gestorven is en de laatste gedwongen is, de zaken anders te doen loopen dan de Ur kers verwacht hebben, is bij de jeugd de bo dem rijp voor revolutie. Een tijdlang krijgt bij haar de partij der socialisten vasten voet, en in een later stadium die der Nazi's maar als puntje bij paaltje komt stemt het geheele eiland op een belachelijk klein aantal mannen na, A.R. als steeds te voren. Urk blijft Urk ondanks alles. Alleen als Urk dooi de inpoldering Urk niet meer zijn zal is de kans groot dat het in den wirwar der tegen strijdige inzichten zal worden opgenomen en Het Woord aan kracht verliezen. Dat behoeft Meun niet meer te beleven. Rondom deze kentering in het bestaan der eilandbewoners heeft de schrijver zijn perso nen gegroepeerd, ze uitstekend karakterisee- rend in hun doen en laten, in hun onwil en verzet, in hun sluwen lust tot ontduiking dei- van hoogerhand gestelde voorschriften, in hun tragiek ook van verdwijnende soort. Ten slotte zullen zij zich schikken in hun lot, als visioen zien zij welvarende boerderijen in den Ja, heusch, «r zijn automobilisten, die hun wagen niet afsluiten als ze hem onbeheerd laten' staan I Ideaal, zooietsvoor los- loopende jongens om zoo'n auto even te „leenen" voor "n „vroolijken avond 1" En wat erop volgt Politie rechtbankI Brengt hen niet in verleiding: sluit uw auto afII vetten polder en een groot gedeelte hunner heeft het varen er reeds aan gegeven en is landrot geworden. Niet alzoo Riekelt, zooal niet de held, dan toch de meest actieve fi guur uit dit boek, die met Mar, zijn vrouw, ten slotte besluit Urk te verlaten en op een nieuwe eigen schuit de visscherij op de Noordzee voort te zetten en in IJmuiden te gaan wonen. „Achter hem ligt het land. Dat land is goed. Maar hij heeft de zee gekozen". K. Norei's boek is een goed geschreven wei- gedocumenteerde sociaal-economische roman van den jongsten tijd en als zoodanig in de eerste plaats belangrijk. En daarnaast zal men er passages in aantreffen die van dichterlijk gehalte zijn en die des schrijvers liefde voor het leven demonstreeren. Een onopgesmukte, onlitteraire genegenheid, die gemeend is. Piet Bakker heeft ons met zijn Vrouw aan Boord een beetje willen amuseeren en is daarin wel weer geslaagd. Misschien hebben wij indertijd zijn „Achter de Mast" nóg aardi ger gevonden, dat weet ik niet precies meer. Toch geloof ik dat ik toen niet zoo dikwijls aan mijn jeugdbezoeken aan den schouwburg van Stoel en Spree, aan Aaf Bouber cum annexis heb moeten denken. De schrijver lijkt ons ditmaal wel een weinig overbelast met ro mantiek. Misschien is het voorzichtiger te zeggen, dat hij er te weinig op gelet heeft dat de aardigste nonsens ophoudt aardig te zijn. waar ze absoluut onwaarschijnlijk wordt Men kan toegeven dat het verduiveld last!» is geest en geestigheid te populariseeren, zoo als het pijnlijk is een gouden tientje tegen halve centjes in te wisselen, vooral nu er geen gouden tientjes meer vertoond worden. Maar onder reserve van deze enkele luchtige op merking willen we graag erkennen van het smeuiïg Mokumsch taalgebruik in dit boek weer telkens genoten te hebben een aantal spiksplinternieuwe omschrijvingen in ons ge heugen te hebben geprent ten gebruike bij en ter opvroolijking van eenig melancholisch ge zelschap, waarin we mochten komen te ver- keeren. Wij zouden niet zelf oud-Mokummer moeten zijn om die niet bij zoo'n gelegenheid en onder bronvermelding natuurlijk te baat te nemen. Zooals in het boek van Norel de held, na een poosje op het land gewerkt te hebben, naar de zee teruggetrokken wordt, gaat Piet Bakker's held, na een poosje als waterrat te hebben geleefd, weer naar de burgermaat schappij en zijn redactiebureau terug. Als de menschen steeds bleven zitten waar ze zaten beleefden ze geen avontuur en zouden er geen boeken meer geschreven kunnen wor den. De avonturen van Derk de Waard op en met zijn woonschip De Groenzoeter in het dorp Hoornwou. waar vier kerken en één veld wachter zijn. ze worden u frisch en vroolijk afgedraaid en zullen u best amuseeren zoo ge u niet aan een tikje Mokumschejoslippigheid wenscht te stooten. Ik voor mij kan er wel tegen. 3. H. DE BOIS Romantiek. door BEN KORSTEN. JA", zei de Oude Man, „romantiek, daar weten jullie zakelijke twin er* II tigste eeuwers niets meer van" en j J hij streek peinzend over z'n sneeuwwitten baard die in de vallende sche mering bijna het eenige was wat we van zijn gezicht konden waarnemen. Vol eerbied keken we naar den Ouderdom en voelden ons akelig jong en onervaren. „Ach wat roman tiek" zei plotseling de jonge Tilby die altyd even brutaal is. „Nieuwe zakelijkheid. Effi ciency. Toegepaste psychologie. Daar komt het op aan. Romantiek was goed voor de 19de eeuw maar voor ons Doch hij had het temperament van den Ouden Man onderschat. De baard golfde heen en weer als een schuimkop op zee bij Noorden wind. „Romantiek", brieschte hij, en we voel den een huivering lang onze ruggen loopen, ..dat is het zc.it van het eten, of om in jullie verdwaasde terminologie te blijven: de pro peller voor de vliegmachine". En na deze woor den keek de Oude Man Tilby bestraffend aan en vervolgde: „Om jou te overtuigen, jonge man. zal ik je 'ns een romantische geschiede nis vertellen, misschien dat je dan beseft welke waarde romantiek in het leven heeft." „Ik ben geboren in een klein dorpje, mijn vader noemde me Henri omdat ie nog een beetje Fransch bloed in zijn aderen had. maar enfin dat gaat jullie niet aan. Dat dorp be stond niet uit een serie huisjes zooals je tegenwoordig in zooveel plaatsen kan vinden, allemaal van dezelfde keurige baksteenen. met afgemeten voortuintjes van twee meter en 'n fraai liguster haagje niet hooger dan 60 c.M. volgens verordening van de schoonheids commissie nee. er waren hier en daar een paar woningen met scheeve daken en verweer de oude muren met klimop en tuintjes met klaprozen". „En een grasveld achter het huis met een paar schaapjes", interrumpeerde de onverbe terlijke Tilby, maar de Oude Man zei niets. Hij leefde in het Verleden. Net wilde Tilby weer een opmerking maken toen ie voortging. „Ik groeide daar tegelijk op met een meisje", en hier trilde de baard in vervoering, ,,'n meisje zooals je ze tegenwoordig niet meer ziet. Blonde haren, blauwe oogen, en 'n frissche kleur, zonder ,.make-up", „kiss- proof" lippenstift, of hoe jullie dien rommel nog meer noemen. Kortom Het Meisje. Laat ik jullie niet vervelen met onze idylle, dat is toch niets voor moderne menschen die bij het woordje idylle direct aan een film van Mae West denken. De Oude Man huiverde even toen hij dien naam uitsprak. De film dood alle gevoel voordoch Tilby die met den dag onbeschaamder wordt, we moeten het hem toch 'ns zeggen, keek met een veelbcteekcnen- den blik naar de klok. De Oude Man lachte even en zei: tijd is geld. dat is jullie leuze, niet waar? Heb nog even geduld en je zult zien wat romantiek vermag of beter vermocht. Er was een mededinger. Het was geen aar dige jongen, maar dat zijn mededingers nooit. Om kort te zijn, hij bracht het verder dan ik en Marijke, zoo heette ze. verloofde zich met hem. Ik was niet zoo gauw verslagen, in dien tijd hadden we ruggegraat, dit laatste met een nijdigen blik naar Tilby, en bedacht een plan om Marijke terug te winnen. En nu komt de Romantiek. Marijke was namelijk niet alleen Het Meisje, ze was ook Romantisch. Ze las ver halen over Helden, ja jullie lachen er om, die hun leven voor hun geliefde veil hadden en ze genoot er van. Wat is nu echter de dood slag van alle romantiek? Het belachelijke, interrumpeerde Tilby weer eens, doch ditmaal was de Oude Man het met hem eens. „Juist en daarop was mijn plan gebouwd. Mijn vader was brandmeester van het dorp. In die dagen was een brandmeester jiog ge wichtiger dan thans, en de oefeningen werden zelfs in het geheim besproken om ze voor het publiek echter te -doen lijken. Nu had ik in mijn jonge jaren scherpe ooren en kwam te weten dat er over eenige dagen een demon stratie zou zijn in een leeg huls dat vlak naast Marijke's woning stond. De oogen van Tilby begonnen te glinsteren en hij keek den Ouden Man die langzaam zijn pijp opstak, met wel willende bewondering aan. Deze vervolgde: De dag van de oefening kwam. Vastbesloten alles op alles te zetten ging ik naar mijn onsympathieken mededinger en vertelde hem hoe 'n aardig meisje Marijke er wat voor slappeling hij was. Als er wat met haar gebeurt, zal ze aan jou niet veel hebben, en meer dergelijke plagerijen zei ik, een beetje kinderachtig was het wel. glimlachte de Grijs aard maar het was voldoende om hem flink kwaad te maken. Juist op dat oogenblik ging de brandklok- We renden alle twee naar buiten en zagen eenige brandweerlieden vlak bij het huis van Marijke. Daar is de brand, gilde ik. en om alles nog echter te maken stond Marijke verbaasd voor een bovenvenster te kijken, niet begrijpend wat er aan de hand was. Mijn mededinger voelde zijn kans. Hij stoof op de menigte af. rende zoo vlug dat nie mand hem iets kon zeggen, het huis binnen en schreeuwde, gelijk hij reeds zoo dikwijls ge lezen had: Marijke wees maar niet bang, ik kom je redden! Er ging een verbaasd gemom pel door de menigte, zei de Oude Man, die nu lachte dat de tranen hem over de wangen volden, maar niemand begreep er nog iets van. Plotseling zag men hoe de „held" Marijke beet pakte en met haar het huis uitstormde terwijl zij wanhopig trachtte om zich los te worstelen. Met een gebaar een Held waardig zette hij zijn zoete last neer en zei nederig; „Ik heb je gered". Denk eens wat zoo'n situatie voor 'n roman tisch meisje beteekent! Het heele dorp stond te grinniken en de held begon zich tamelijk onbehaaglijk te voelen. „Wat is er eigenlijk aan de hand" vroeg ie met een vreemde schorre stem. Natuurlijk heb ik 'm snel ingelicht, zei de „Oude Man", te meer daar Marijke hem met een honingzoet stemmetje zei (vrouwen uit onzen tijd schreeuwden nooit)„Je hebt me inderdaad gered, ik was haast met een dwaas getrouwd". Envroeg Tilby, bent udoch op dat oogenblik kwam een knappe, oude dame de kamer binnen „Zou je je gasten niet eens wat te drinken geven, Henri," zei ze met een ver wonderlijk zachte stem. „Dat is goed Marijke", zei de Oude Man. „Wat gebruik jij Tilby?" Maar Tilby gaf geen antwoord, hij staarde met open mond naar den Ouden Man. die be- hagelijk aan zijn pijp trok. ESPERANTO Examen-uitslagen van de Algemeene Neder landsche Esperanto-Examen-Commlssie. Te Amsterdam Is geslaagd H. W. Fris, te Haarlem. De examens worden voortgezet 25 Septem ber te Deventer, 22 October te Rotterdam en 19 November te Arnhem. Voor dc examens melde men zich uiterlijk 3 weken te voren aan bij dc secr.-penningmeesteresse Mej. II. M. Mulder, Zilvermeeuwstraat 29, Badhoevedorp, Haarlemmermeer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 9