Mc
X
PER AUTO EN BOOT DOOR ZUID-AFRIKA.
HLD.'V ertëtlini
Litteraire
Kantteekeningen.
op sLot
Z STERDAG 9 JULI 1938
H A A R L E M'S DAGBLAD
5
Afscheid van de Mosselbaai.
Aloe's en Cactussen, karakterplanten voor de Noordelijke Kaapkolonie.
Door
Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN
- OSSELBAAI was interessant en mooi,
maar twee nachten in één kamp
zijn al haast te veel voor ons zwer
vershart en dus gaat het weer
verder. Bovendien lokt een der mooiste auto
ritten van onze aarde, de Garden Route, en
inderdaad, wanneer onze auto weer langs de
bergwegen slingert, die nu eens kustplaatsen
doorsnijden en even later ons over bergpassen
van een paar honderd meter hoogte brengen,
Ti an blijkt al gauw, dat we inderdaad door een
aaneenschakeling van tuinen rijden, maar.
het zijn rotstuinen. En wat dien toestand van
den weg 'betreft, je volgt de kuilen maar, dan
kom je er vanzelf. De beste wegen zijn net
gegolfd plaatijzer, maar dan wiet golfjes van
een voet diep. Daar kun je alleen behoorlijk
over rijden met een snelheid van minstens 50
K.M. per uur. Maarer zijn niet overal
bruggen over de rivieren en het begrip duiker
schijnen ze hier niet te kennen. Dus zitten er
overal, waar wel eens een waterloopje is,
knikken in den weg, die een gewone auto door
zijn veeren heen doen slaan, en vraag niet
wat er dan met onze zwaar beladen wagens
gebeurt. Maar dat zult ge in het vervolg wel
hboren. We rijden dan weg van Mosselbaai
over George naar Knyshna, met een uitstapje
naar Wildernis. Prachtige rood bloeiende, op
hoogen stam staande aloë's trekken telkens
weer onze aandacht, maar we kijken verlan
gend uit naar wat boornen, werkelijk bosch.
En dan zou ook komen. Als we George nade
ren vinden we weer eucalyptus-aanplant, die
echter nu, zoodra een der diep ingesneden ra
vijnen nadert, in oeroude loofhoutbosschen.
overgaat.
Langs de ravijnhellingen en vooral onderin
staat vaak tamelijk zwaar bosch, zoodat je
hier en daar haast van oerwoud zou kunnen
spreken. Het schijnt daar ook vochtig genoeg
te zijn, want er is een zware ondergroei van
varens enprachtige witte aaronskelken,
die hier als onkruid langs den weg bloeien en
die later ook zouden blijken een der meest
gewaardeerde veldbloemen van Afrika te
zijn. Jammer dat ze hier varkensblom of
putlelie worden genoemd, maar dit land is te
hard en te prozaïsch om tijd voor poëzie over
te houden. Die boschplantengroei ie echter
geheel tot de ravijnen en hellingen beperkt.
Zoodra we boven zijn, op de kustvlakte, die
hier altijd een paar honderd meter boven zee
ligt, is alles weer heide en nog eens heide,
want bij Mosselbaai houdt het graanland vrij
plotseling op. Wij rijden langs Wildernis', een
badplaats, bestaande uit een heel groot, heel
prima hotel en enkele verspreid staande hui
zen. Eigenlijk weer zoo'n gezellig verlakkertje.
Aan den straatweg staan groote borden, met
een verwijzing, dat het zoo mooi is en maar
drie mijl om en dat de weg sterk verbeterd is.
Eerste conclusie: dan zal hij wel erg slecht
geweest zijn. Tweede overweging: iets erg
moois voor drie mijl, dat is te profoeeren. Maai
er staat niet bij, dat je van de 20 mijl totaal,
die we van den hoofdweg af zijn, zoowat 19V2
op de eerste versnelling rijdt, omdat je vijf
honderd meter omlaag en straks weer omhoog-
moet, langs buitengewoon steile en smalle
wegen, wat een tijdverlies geeft van zeker
een uur. Maar 't is buitengewqon mooi. En als
ik ooit eens den tijd heb en een millioen heb
geërfd van een erftante, die ik dan eerst nog
moet aan trouwen, ga ik er misschien wel eens
een paar dagen logeeren. Voorloopig liever
in mijn tent!
Tusschen George en Knyshna liggen, een
beetje het binnenland in. nog werkelijke oude
bosschen, die tegenwoordig zeer goed onder
houden worden, want ze leevren een der be
langrijkste houtsoorten van Zuid-Afriika, het
zoogenaamde stinkhout. Niet alleen een bij
zonder mooi gevlamde houtsoort, maar bo
vendien zoo taai, dat ze het ideaal materiaal
vormt voor den ossenwagen, waarvoor niets
te goed en te kostbaar kan zijn!
Wildernis was prachtig, een Zandvoortsch
strand en een branding als aan Java's zuid
kust. Maar het kostte ons een heetgeloopen
wiel df»or een gebroken remstangetje. Daarom
kampeerden we maar eens beneden aan de
Keurboomsrivier, waar het zalig warm was in
vergelijking met de hoogere kustvlakte, waar
je den winter al voelde.
Het terrein 11a Knyshna staat bekend als
de Garden of Eden, vrij vertaald het Para
dijs, en we vinden een groote eucalyptus- en
dennen-aanplant en daar midden in nog
een lapje oerwoud van een paar honderd
meter in het vierkant. Een natuurmonu-
mentje, maar veel te klein, echter goed be
doeld en geheel overbodig. Want wanneer we
den volgenden morgen met een geweldige
slingerdaling neerkomen in het dal van de
Grootrivier, vinden we daar een magnifiek
ok zwaar oerwoud, waar gelukkig nog
mand een hotel in gezet heeft en waar dus
1 reclame voor gemaakt wordt. Dat nooit
noemde stukje is verreweg het mooiste van
d koele Gardenroute. Heel zwaar geboomte,
vaak met korstmossen behangen, een onder
groei van varens en van aaronskelken en
klein springzaad en wat al meer. Rotshellin
gen, die aan den Harz en begroeide valleien,
die aan het hart van Sumatra doen denken-.
Bavianen, loeri's, kolibri's, een vogelrijkdom
van belang. Onthoud het maar: Grootrivier,
tusschen Knyshna en Humansdorp, dat is net
honderd mijl, 160 K.M., en tusschen de beide
plaatsen is vrijwel geen dorp te vinden. Wel
een benzinepomp, maar veel meer gewoonlijk
ook niet. Daar moet ge in dit land wél om
denken met brood koopen, water innemen,
enz. Wij doen net een dag over die honderd
mijl en slaan onze tenten op in het licht dei-
koplampen van onze auto's. Dat gaat ook en
het geeft wel eens aardige verrassingen. Wan
neer iik 's morgens mijn tent zal gaan afbre
ken, valt mijn knie op een steen. Ik wil hem
opzij leggen enheb een vuursteenen slag-
bijl in de hand, zoo mooi als ik nog zelden
gezien heb. Type Acheul. Die zou in Europa
honderdduizend jaar oud zijn geweest. Een
echte vuistbijl, uit den tijd, dat de mensch
nog geen steel aan zijn wapen wist te bevesti
gen, om daardoor zijn vijand reeds van groo-
ter afstand van het lijf te kunnen houden.
Hoe oud dit exemplaar zal zijn weet ik abso
luut niet, maar daar kom ik wel achter! Bij
even zoeken werd nog een tweede mooi exem
plaar gevonden, maar daarmee was het ook
uit. Ze zullen, denk ik, amper 2000 jaar oud
zijn in dit historisch jonge werelddeel.
En dan eindelijk weer eens asfalt. In een
minimum van tijd staan we in Port Elisabeth,
een werkelijke stad, net als Kaapstad, en laten
er een paar extra veerbladen onder onze
wagens leggen. Van de stad hebben we niet
veel gezien. We waren er niet op gekleed,
binnen tien dagen al heelemaal verwilderd en
voelden meer voor buiten. Alleen viel mij op,
dat er in de buitenwijken veel winkels door
Ohineezen en Britsch-Indiërs werden gehou
den, wat ik tot nu toe hier niet gezien had.
VOORT dus maar weer en nu van de kust
vandaan, vrijwel recht het Noorden in, en
langzaam stijgend van de kustvlakten naai
de groote Hoogvlakte, die zoo'n belangrijk deel
van Zuid-Afrika inneemt en op ruim duizend
meter hoogte ligt. Wij passeeren verscheidene
bergkammen en kunnen ons verwonderen over
de keurige wijze, waarop hier de ingenieurs
van weg en werken de vaak toch zoo groote
moeilijkheden hebben overwonnen. En we
verbazen ons, dat het mogelijk is geweest,
over dergelijke afstanden zulke kostbare we
gen aan te leggen en te onderhouden. En dat
met een zoo buitengewoon gering inwonertal
als dit gedeelte van de Unie heeft. Bovendien,
vrachtauto's ziet ge haast niet, omdat het
Gouvernement doodeenvoudig verbiedt, de
producten van landbouw, veeteelt en mijn
bouw anders dan per spoor te vervoeren, Auto
busdiensten kent Zuid-Afrika ook slechts heel
weinige, zoodat het enorm uitgestrekte we
gennet eigenlijk alleen door luxe-atuo's en
ossenkarren wordt gebruikt. Trouwens, aanleg
en onderhoud van deze wegen lijkt niet zoo
heel kostbaar. Het voornaamste instrument
voor beide is een soort schaaf, die al wat niet
vlak is, van den weg verwijdert, De onder
grond is meestal steenig-zandig en wanneer
daar maar een goed aantal auto's geregeld
overheen rijden, dan blijft een steenig weg
dek over, doordat alle zand als stof er van weg
is gewaaid. In den drogen tijd zijn dergelijke
wegen heel goed berijdbaar, maar hoe dat
moet gaan, als er eens een werkelijke regen
periode komt, och, dat zullen wij ook nog wel
ondervinden. En we zouden nog meer moeten
leeren. Er loopen in dit droge land een groot
aantal beekbeddingen dwars over den weg,
meest droog, maar toch altijd zóó gelegd, dat
een auto eventueel door het ondiepe water
gemakkelijk kan passeeren. Dat voorkomt na-
ituurlijk niet, dat er op die plaats een knik in
den weg zit. iets dergelijks als onze ezelrug-
bruggetjes, maar dan net omgekeerd. Je leert
al gauw om die hindernissen netjes te nemen.
Motor even uit laten loopen, op de steile hel
ling wat meeremmen en dan juist op het
laagste punt flink gas geven, dus als het ware
den wagen er door trekken. Honderden van
die dingen waren we al gepasseerd; misschien
een tiental keeren sloeg de wagen even dooi
de veeren heen, maar dat hindert niet, tot de
101ste kwam. Een plotselinge afrit. Die.drie
maal in vrij scherpe knippen steeds steiler
omlaag daalde en dan plotseling even sterk
steeg. De twoseater glipte er keurig over, maar
de aanhangwagen plofte neer in den dwars-
greppelom niet zoo gauw weer op te
staan. De trekstang was omhooggebogen als
een waskaarts in de warmte en het zware
steunhout was versplinterd. Daar stonden we
aan den weg. De trekstang werd gedemon
teerd, twee jongens er mee vooruit gestuurd
naar de eerstvolgende groote garage (dat was
gelukkig maar zestig kilometer) en wij den
wagen op steenen gezet om er toch nog in
ite kunnen koken en toen naar een kampplaats
omgekeken. Desolater en minder aanlokkelijk
hoekje was er haast niet te vinden. Wij zaten
midden in een oude plantage van vijgencac
tussen. De vruchten worden door de kaffers
heel veel gegeten, maar de groote uitbreiding
van deze cultuur kwam toch door de vraag
naar cochenille of wel perenrood. Deze kleur
stof wordt gewonnen uit groote bladluizen,
die liefst leven boven op de stengeldeelen van
den vijgencactus. Er waren er nog, maar veel
was het niet. Ook tusschen deze stekelige boo
rnen vonden we een mooie kampplaats, kre
gen 's nachts flink wat regen, maar geen natte
tenten. Het klimaat is hier zeer droog. De
laatste regens zijn alweer een maand geleden
gevallen, maar de grond is steenhard van de
droogte en het is altijd een geweldige toer om
de tentpennen er in te krijgen. De verdere
plantengroei rondom ons kampeerterrein be
stond vrijwel uitsluitend uit doringboomen, in
Holland overbekend door het schoone lied van
Sari Mareys. Maar minder bekend is, dat die
doringboom in het Hollandsch dorenboom zou
heeten en dezelfde acacia- ofwel gomboom-
soort is, die de Abessyniërs voedde in hun vrij
heidsoorlog. Deze acaciasoorten hebben name
lijk een sap, dat zeer rijk is aan een stof, die
het midden houdt tusschen suiker en zetmeel
en Arabische gom genoemd wordt. Uit een
kleine insnijding in den bast komt al gauw
een druppeltje vocht te voorschijn, dat even
later tot gom is opgedroogd. En daarom moest
elke Abessynische soldaat een vrouw mee in
het veld brengen om in de nabijheid van het
kamp uit de dorenacacia's het dagelijksch
maal voor den gebieder te winnen, En ik kan
zonder plantkundeboek geen verschil zien
tusschen die gomboomen langs de kusten van
de Roode Zee en de doringboomen van de
groote vlakten van Zuid-Afrika. Beiden heb
ben ook hier en daar twee bijzonder groote
stekels tegenover elkaar zitten, met een klein
gaatje vlak bij het takje, dat toegang geeft
tot groote holten in den stekel, waarin vaak
mieren wonen. Want dit is een van die merk
waardige planten, die den mieren kost en
inwoning bieden in ruil voor de politiedien
sten, die de mieren op de plant verrichten.
Geen rups op planten, waarop mieren leven!
En de mieren wonen hier in de holle dorens
en voeden zich met kleine korreltjes van een
zetmeelachtige stof, die door de plant worden
gevormd. En zoo is er zelfs in zoo'n stekelige
cactusplantage op een uitgedroogde helling
nog wel wat te zien en te beleven als ge ook
maar op de kleinigheden let. En voor wij er
aan dachten, was de wagen gerepareerd en
ging het weer verder, op weg naar den Oranje-
Vrijstaat.
(Nadruk verboden)
1
De Doringboom van Sarie Marais; een acaciasoort.
K. Norel. Aan dood water. Cal-
lenbach, Nijkerk.
Piet Bakker. Vrouw aan boord.
Amsterdam. Arbeiderspers.
Het water is ons element. Dat weten wij
Hollanders Friezen en Zeeuwen nu zoo lang
zamerhand wel. Als er weer eens een pano
rama der Nederlandsche letterkunde gebouwd
mocht worden, moet daar „beslist" een kapel
letje voor de zangers der zilte baren in "k'e-
reserveerd blijven. Dat zal de Zwitsersche of
Montenegrijnsche litteratuur ons althans niet
kunnen afsnoepen. Dat er nog zoo vele vol
wassen Nederlanders niet zwemmen kunnen,
blijft een schande. Ik schrijf dit uit volle
overtuiging, want ik kan het ook niet. Door
omstandigheden buiten mijn wil natuur
lijk heeft ook die studie nooit tot een exa
men met diploma mogen leiden. Desondanks
dobber ik op warme Zondagmiddagen dol
graag in een vletje op het Zuider Buiten
Spaarne en verheug me in den aanblik der
stadgenootsche waterrotten, die aan den kant
zitten te flirten of thee te drinken. Dat ik
daarbij niet „spelenderwijs te water geraakt"
ben, zooals die rubriek in het Maandagblad
zegt, kan voor litteraire en andere kunste
naars. die den criticus niet „mogen", het
troostrijk bewijs zijn van de onvergankelijk
heid des onkruids. Het is allicht beter dat de
criticus hen daarmee troost, dan dat zij het
zichzelven pogen te doen. In het eerste zit
meer charme.
Maar we moeten over boeken praten die
allebei over varen en varensgenot handelen.
Doodernstig het eene, erg onserieus het an
der. Wat eigenlijk al aan de titels valt af te
lezen want aan dood water verwacht je geen
leutigheid en waar een vrouw aan boord komt
juist wel. Al draait het in deze zonderlinge
wereld wel eens juist anders, hier klopt het.
De schrijver Norel heeft in zijn boek lot en
leven der Urkers boeiend voor ons geteekend.
Hij moet ze door en door kennen, deze onze
landgenooten, want zijn schildering vertoont
een onvertroebelde realiteit. Daardoor maakt
het verhaal een indruk van volkomen be
trouwbaarheid waar het de moeilijkheden, het
verzet, den strijd en tenslotte de bevrediging
weergeeft, die de eilandbewoners in het maat
schappelijke te doorworstelen hebben als
door den afsluitdijk en de inpoldering hun
leven moet worden gewijzigd. Dat gaat niet
gemakkelijk voor velen, en voor sommigen
weer al te gemakkelijk, maar in den ouden
visscher Meun heeft de schrijver Urk, zooals
het was, en nooit meer worden zou, gesymbo
liseerd. Als Meun sterft en voor hem de
doodsklok geluid wordt, klinken die klanken
ook als afscheid van de afgesloten gemeen
schap die het eiland vroeger geweest was.
Urk is dan Urk niet meer.
Doch voor wij zoover zijn heeft de schrij
ver ons doen meeleven in dc zoo verschillen
de perioden in het Urker bestaan, die aan dat
einde zijn voorafgegaan: in de onzekerheden
waarin de nienschen er geleefd hebben, toen
aangekondigde regeeringsplannen zich door
de omstandigheden moesten wijzigen, toen
steun beloofd en gegeven werd, maar op een
wijze die hun bevatting te boven ging en hun
schromelijk onrecht leek, waarvan juist de
verkeerden profiteerden. Dan is er onrust en
haat en nijd in het groote oer-Calvinistisch
gezin dat Urk heette. Bijbelvast zijn ze en
even vast is hun vertrouwen op hun Heems
kerk, hun Colijn! Als de eerste vrij onver
wacht gestorven is en de laatste gedwongen
is, de zaken anders te doen loopen dan de Ur
kers verwacht hebben, is bij de jeugd de bo
dem rijp voor revolutie. Een tijdlang krijgt
bij haar de partij der socialisten vasten voet,
en in een later stadium die der Nazi's
maar als puntje bij paaltje komt stemt het
geheele eiland op een belachelijk klein aantal
mannen na, A.R. als steeds te voren. Urk
blijft Urk ondanks alles. Alleen als Urk dooi
de inpoldering Urk niet meer zijn zal is de
kans groot dat het in den wirwar der tegen
strijdige inzichten zal worden opgenomen en
Het Woord aan kracht verliezen. Dat behoeft
Meun niet meer te beleven.
Rondom deze kentering in het bestaan der
eilandbewoners heeft de schrijver zijn perso
nen gegroepeerd, ze uitstekend karakterisee-
rend in hun doen en laten, in hun onwil en
verzet, in hun sluwen lust tot ontduiking dei-
van hoogerhand gestelde voorschriften, in
hun tragiek ook van verdwijnende soort. Ten
slotte zullen zij zich schikken in hun lot, als
visioen zien zij welvarende boerderijen in den
Ja, heusch, «r
zijn automobilisten,
die hun wagen niet
afsluiten als ze hem
onbeheerd laten' staan I
Ideaal, zooietsvoor los-
loopende jongens om zoo'n
auto even te „leenen" voor "n
„vroolijken avond 1"
En wat erop volgt Politie
rechtbankI
Brengt hen niet in verleiding: sluit uw
auto afII
vetten polder en een groot gedeelte hunner
heeft het varen er reeds aan gegeven en is
landrot geworden. Niet alzoo Riekelt, zooal
niet de held, dan toch de meest actieve fi
guur uit dit boek, die met Mar, zijn vrouw,
ten slotte besluit Urk te verlaten en op een
nieuwe eigen schuit de visscherij op de
Noordzee voort te zetten en in IJmuiden te
gaan wonen. „Achter hem ligt het land. Dat
land is goed. Maar hij heeft de zee gekozen".
K. Norei's boek is een goed geschreven wei-
gedocumenteerde sociaal-economische roman
van den jongsten tijd en als zoodanig in de
eerste plaats belangrijk. En daarnaast zal men
er passages in aantreffen die van dichterlijk
gehalte zijn en die des schrijvers liefde voor
het leven demonstreeren. Een onopgesmukte,
onlitteraire genegenheid, die gemeend is.
Piet Bakker heeft ons met zijn Vrouw aan
Boord een beetje willen amuseeren en is
daarin wel weer geslaagd. Misschien hebben
wij indertijd zijn „Achter de Mast" nóg aardi
ger gevonden, dat weet ik niet precies meer.
Toch geloof ik dat ik toen niet zoo dikwijls aan
mijn jeugdbezoeken aan den schouwburg van
Stoel en Spree, aan Aaf Bouber cum annexis
heb moeten denken. De schrijver lijkt ons
ditmaal wel een weinig overbelast met ro
mantiek. Misschien is het voorzichtiger te
zeggen, dat hij er te weinig op gelet heeft
dat de aardigste nonsens ophoudt aardig te
zijn. waar ze absoluut onwaarschijnlijk wordt
Men kan toegeven dat het verduiveld last!»
is geest en geestigheid te populariseeren, zoo
als het pijnlijk is een gouden tientje tegen
halve centjes in te wisselen, vooral nu er geen
gouden tientjes meer vertoond worden. Maar
onder reserve van deze enkele luchtige op
merking willen we graag erkennen van het
smeuiïg Mokumsch taalgebruik in dit boek
weer telkens genoten te hebben een aantal
spiksplinternieuwe omschrijvingen in ons ge
heugen te hebben geprent ten gebruike bij en
ter opvroolijking van eenig melancholisch ge
zelschap, waarin we mochten komen te ver-
keeren. Wij zouden niet zelf oud-Mokummer
moeten zijn om die niet bij zoo'n gelegenheid
en onder bronvermelding natuurlijk te
baat te nemen.
Zooals in het boek van Norel de held, na
een poosje op het land gewerkt te hebben,
naar de zee teruggetrokken wordt, gaat Piet
Bakker's held, na een poosje als waterrat te
hebben geleefd, weer naar de burgermaat
schappij en zijn redactiebureau terug. Als
de menschen steeds bleven zitten waar ze
zaten beleefden ze geen avontuur en zouden
er geen boeken meer geschreven kunnen wor
den.
De avonturen van Derk de Waard op en
met zijn woonschip De Groenzoeter in het
dorp Hoornwou. waar vier kerken en één veld
wachter zijn. ze worden u frisch en vroolijk
afgedraaid en zullen u best amuseeren zoo ge
u niet aan een tikje Mokumschejoslippigheid
wenscht te stooten. Ik voor mij kan er wel
tegen.
3. H. DE BOIS
Romantiek.
door BEN KORSTEN.
JA", zei de Oude Man, „romantiek,
daar weten jullie zakelijke twin
er* II tigste eeuwers niets meer van" en
j J hij streek peinzend over z'n
sneeuwwitten baard die in de vallende sche
mering bijna het eenige was wat we van zijn
gezicht konden waarnemen. Vol eerbied
keken we naar den Ouderdom en voelden ons
akelig jong en onervaren. „Ach wat roman
tiek" zei plotseling de jonge Tilby die altyd
even brutaal is. „Nieuwe zakelijkheid. Effi
ciency. Toegepaste psychologie. Daar komt het
op aan. Romantiek was goed voor de 19de
eeuw maar voor ons
Doch hij had het temperament van den
Ouden Man onderschat. De baard golfde heen
en weer als een schuimkop op zee bij Noorden
wind. „Romantiek", brieschte hij, en we voel
den een huivering lang onze ruggen loopen,
..dat is het zc.it van het eten, of om in jullie
verdwaasde terminologie te blijven: de pro
peller voor de vliegmachine". En na deze woor
den keek de Oude Man Tilby bestraffend aan
en vervolgde: „Om jou te overtuigen, jonge
man. zal ik je 'ns een romantische geschiede
nis vertellen, misschien dat je dan beseft welke
waarde romantiek in het leven heeft."
„Ik ben geboren in een klein dorpje, mijn
vader noemde me Henri omdat ie nog een
beetje Fransch bloed in zijn aderen had. maar
enfin dat gaat jullie niet aan. Dat dorp be
stond niet uit een serie huisjes zooals je
tegenwoordig in zooveel plaatsen kan vinden,
allemaal van dezelfde keurige baksteenen. met
afgemeten voortuintjes van twee meter en 'n
fraai liguster haagje niet hooger dan 60
c.M. volgens verordening van de schoonheids
commissie nee. er waren hier en daar een
paar woningen met scheeve daken en verweer
de oude muren met klimop en tuintjes met
klaprozen".
„En een grasveld achter het huis met een
paar schaapjes", interrumpeerde de onverbe
terlijke Tilby, maar de Oude Man zei niets.
Hij leefde in het Verleden. Net wilde Tilby
weer een opmerking maken toen ie voortging.
„Ik groeide daar tegelijk op met een meisje",
en hier trilde de baard in vervoering, ,,'n
meisje zooals je ze tegenwoordig niet meer
ziet. Blonde haren, blauwe oogen, en 'n
frissche kleur, zonder ,.make-up", „kiss-
proof" lippenstift, of hoe jullie dien rommel
nog meer noemen. Kortom Het Meisje. Laat
ik jullie niet vervelen met onze idylle, dat is
toch niets voor moderne menschen die bij het
woordje idylle direct aan een film van Mae
West denken. De Oude Man huiverde even
toen hij dien naam uitsprak. De film dood alle
gevoel voordoch Tilby die met den dag
onbeschaamder wordt, we moeten het hem
toch 'ns zeggen, keek met een veelbcteekcnen-
den blik naar de klok. De Oude Man lachte
even en zei: tijd is geld. dat is jullie leuze, niet
waar? Heb nog even geduld en je zult zien wat
romantiek vermag of beter vermocht.
Er was een mededinger. Het was geen aar
dige jongen, maar dat zijn mededingers nooit.
Om kort te zijn, hij bracht het verder dan ik
en Marijke, zoo heette ze. verloofde zich met
hem. Ik was niet zoo gauw verslagen, in dien
tijd hadden we ruggegraat, dit laatste met een
nijdigen blik naar Tilby, en bedacht een plan
om Marijke terug te winnen. En nu komt de
Romantiek. Marijke was namelijk niet alleen
Het Meisje, ze was ook Romantisch. Ze las ver
halen over Helden, ja jullie lachen er om,
die hun leven voor hun geliefde veil hadden
en ze genoot er van. Wat is nu echter de dood
slag van alle romantiek? Het belachelijke,
interrumpeerde Tilby weer eens, doch ditmaal
was de Oude Man het met hem eens.
„Juist en daarop was mijn plan gebouwd.
Mijn vader was brandmeester van het dorp.
In die dagen was een brandmeester jiog ge
wichtiger dan thans, en de oefeningen werden
zelfs in het geheim besproken om ze voor het
publiek echter te -doen lijken. Nu had ik in
mijn jonge jaren scherpe ooren en kwam te
weten dat er over eenige dagen een demon
stratie zou zijn in een leeg huls dat vlak naast
Marijke's woning stond. De oogen van Tilby
begonnen te glinsteren en hij keek den Ouden
Man die langzaam zijn pijp opstak, met wel
willende bewondering aan.
Deze vervolgde: De dag van de oefening
kwam. Vastbesloten alles op alles te zetten
ging ik naar mijn onsympathieken mededinger
en vertelde hem hoe 'n aardig meisje Marijke
er wat voor slappeling hij was. Als er wat met
haar gebeurt, zal ze aan jou niet veel hebben,
en meer dergelijke plagerijen zei ik, een beetje
kinderachtig was het wel. glimlachte de Grijs
aard maar het was voldoende om hem
flink kwaad te maken. Juist op dat oogenblik
ging de brandklok- We renden alle twee naar
buiten en zagen eenige brandweerlieden vlak
bij het huis van Marijke. Daar is de brand,
gilde ik. en om alles nog echter te maken
stond Marijke verbaasd voor een bovenvenster
te kijken, niet begrijpend wat er aan de hand
was. Mijn mededinger voelde zijn kans. Hij
stoof op de menigte af. rende zoo vlug dat nie
mand hem iets kon zeggen, het huis binnen
en schreeuwde, gelijk hij reeds zoo dikwijls ge
lezen had: Marijke wees maar niet bang, ik
kom je redden! Er ging een verbaasd gemom
pel door de menigte, zei de Oude Man, die nu
lachte dat de tranen hem over de wangen
volden, maar niemand begreep er nog iets van.
Plotseling zag men hoe de „held" Marijke beet
pakte en met haar het huis uitstormde terwijl
zij wanhopig trachtte om zich los te worstelen.
Met een gebaar een Held waardig zette hij
zijn zoete last neer en zei nederig; „Ik heb je
gered".
Denk eens wat zoo'n situatie voor 'n roman
tisch meisje beteekent! Het heele dorp stond
te grinniken en de held begon zich tamelijk
onbehaaglijk te voelen. „Wat is er eigenlijk
aan de hand" vroeg ie met een vreemde
schorre stem.
Natuurlijk heb ik 'm snel ingelicht, zei de
„Oude Man", te meer daar Marijke hem met
een honingzoet stemmetje zei (vrouwen uit
onzen tijd schreeuwden nooit)„Je hebt me
inderdaad gered, ik was haast met een dwaas
getrouwd".
Envroeg Tilby, bent udoch op dat
oogenblik kwam een knappe, oude dame de
kamer binnen „Zou je je gasten niet eens wat
te drinken geven, Henri," zei ze met een ver
wonderlijk zachte stem.
„Dat is goed Marijke", zei de Oude Man.
„Wat gebruik jij Tilby?"
Maar Tilby gaf geen antwoord, hij staarde
met open mond naar den Ouden Man. die be-
hagelijk aan zijn pijp trok.
ESPERANTO
Examen-uitslagen van de Algemeene Neder
landsche Esperanto-Examen-Commlssie. Te
Amsterdam Is geslaagd H. W. Fris, te Haarlem.
De examens worden voortgezet 25 Septem
ber te Deventer, 22 October te Rotterdam en
19 November te Arnhem. Voor dc examens
melde men zich uiterlijk 3 weken te voren aan
bij dc secr.-penningmeesteresse Mej. II. M.
Mulder, Zilvermeeuwstraat 29, Badhoevedorp,
Haarlemmermeer.