SI MARGAGA. FEUILLETON Een avontuurlijk verhaal uit de binnenlanden van Sumatra's Oostkust, door GERT HARTENAU—THIEL. 37) Ik moest gedroomd hebben, want nu ont dekte ik den Indiër zelf ook niet meer. Met een zucht liet ik mij in de kussens vallen om spoedig opnieuw in te slapen. Den volgenden morgen lag midden op de tafel in mijn slaapkamer de uit hout gesne den cobra. Hoog opgericht, de wiegelende kop tot den aanval bereid, was zij vrijwel niet van het levende reptiel te onderscheiden. En naast het kunstwerk lag een briefje in Ara bische letterteekens. Onder drie roode strepen stonden de woorden: „Gij hebt het geweld ik heb de macht!" Ik lachte weliswaar, maar dat ging aller minst van harte en in werkelijkheid had ik moeite een huivering te onderdrukken. De bedelfakir. was dus 's nachts wel degelijk hier geweest; hij had de houten slang terug gebracht zonder dat de wakende bedienden hem hadden zien komen of gaan. Hoe dat mogelijk was, is mij tot op den huldigen dag een raadsel gebleven. Een uur later ik legde de laatste hand aan mijn toilet liet een onderofficier zich aan dienen. „Wel. Doto?" vroeg ik, toen hy tegenover mij in de hotelkamer stond, „wat heb jij me zoo vroeg voor belangrijks mee te deelen?" Saja. toean commandant, ik kom u mee- deelen. dat het mij gelukt is den slangenfaki- in den tuin van het hotel te arreeteeren!" „Tjonge, Doto", antwoordde ik. oprecht ver heugd, ,.dat doet me plezier! Vertel eens gauw. hoe je dat hebt klaar gespeeld." ,Saja, saja", zei de man en zijn donkere oogen glinsterden van voldoening, „ik heb vannacht den geheelen tuin doorzocht, maar aanvankelijk tevergeefs. Geen boschje, ja zelfs geen bloembed heb ik overgeslagen, maar nergens was een spoor van den man te ont dekken. Reeds wilde ik teruggaan om het daglicht af te wachten, toen ik hier uw raam voorbij kwam en bij het licht van mijn zak lamp een man ontdekte, die geknield op den grond lag en onder het stamelen van toover- spreuken een doode slang samenrolde. Onmid dellijk herkende ik in hem den fakir. Ik ge lastte hem op te staan en hij liet zich gewil lig arresteeren. Alleen verzocht hij mij drin gend hem toe te staan, dat hij de doode slang meenam. Ik bracht hem naar het politie bureau, sloot hem met zijn doode slang in een der gemetselde cellen voor beruchte misdadi gers en plaatste voor alle zekerheid nog een schildwacht voor de celdeur. Saja!" Ik klopte hem waardeerend op den schou der, verzocht hem mij te vergezellen en wel dra bereikten wij het bureau. Hier sloot de dienstdoende officier van de wacht zich bij ons aan, gedrieën volgden wij den cipier dooi de lange gang. maar toen deze de deur van de cel opende, deinsden wij verbaasd achter uit: de cel was leeg, de arrestant verdwenen. Slechts de doode cobra lag midden in de kleine ruimte op den grond en daarnaast waren met roode verfdrie roode strepen aangebracht. Even geheimzinnig als de slangenfakir was opgedoken, bleek hij ook weer verdwenen te zijn. Alle ijverige nasporingen, ja. zelfs een hooge geldelijke belooning ten spijt, bleef de Britsch-Indiër onvindbaar. Niemand op het eiland heeft hem sindsdien ooit weer gezien. Een jaar later. Ik lag behaaglijk uitgestrekt in een ligstoel op de veranda van mijn bun galow, toen mij een man werd aangediend, die geheel alleen in een vampan was aangekomen en mij wenschte te spreken. „Wat wil hij? Heb je zijn naam niet ge vraagd?" vroeg ik den soldaat, die mij de boodschap overbracht. „Saja, maar hij heeft mij zijn naam niet willen zeggen. Hij gaf me alleen dit pakje." Met deze woorden overhandigde de man mij een hard, rond voorwerp, dat stevig in een stuk papier was gewikkeld, hetwelk ten over vloede was dicht geplakt. ,,De toean besar moet het pakje geheel alleen openen, dan zou de toean wel weten, wie het is." Zeldzaam geheimzinnig dacht ik, maar innerlijk nieuwsgierig opende ik het papier en het volgende oogenblik hield ik een gladden, ivoren ring in de hand. Verschrikt sprong ik uit mijn stoel op. Tarimo! ging het mij door het hoofd en haastig stak ik den ring in mijn zak. „Laat hem maar hier komen", beval ik den soldaat. Deze salueerde en haastte zich de trap af. Een minuut later stond mijn bezoeker tegenover mij in de veranda. „Tarimo?!" zei ik, hem verbaasd aansta rend. „Jij hier?" „Saja toean commandant, ik ben het!" Hij liet zich op zijn knieën vallen en boog drie maal achtereen zoo diep, dat zijn voorhoofd den grond raakte. „En jij waagt het mij te komen opzoeken?" „Ik moest komen, toean commandant! Ik moest u mijn dank betuigen. En ik deinsde er niet voor terug, omdat ik weet, dat u zich nu niet meer zult wreken." „Als je na onze laatste ontmoeting in het bosch, toen ik mij een oogenblik in je macht bevond, een ander leven bent gaan leiden, is er voor mij niet de minste reden om wraak te nemen. Integendeel, daar zou ik me dan op recht over verheugen." „Saja, heer. Ik heb een heel jaar lang vlij tig gewerkt en ben in Java hoofdmandoer op een koffieplantage geworden." Hij stond op en reikte mij een getypt vel papier. „Hier toean commandant, ik heb op mijn verzoek een getuigschrift gekregen. Ik wilde het u laten zien en u bewijzen, dat de gevreesde Tarimo nu een fatsoenlijk en eerlijk mensch is geworden." Ik nam het stuk en las het door. Daarin werd inderdaad bevestigd, wat de inlander mij vertelde en dat deed mij werkelijk bijzon der veel genoegen. „Wel, Tarimo, dan heb ik mij toch niet in je vergist! Al was onze eerste kennismaking dan niet van den prettigsten aard, het is me niet ontgaan, dat er meer in je zat dan menigeen toen vermoedde...." „Saja, heer! Altijd heb ik aan den toean gedacht, ik ben vlijtig geweest om den toean te toonen, dat ik niet slecht ben. En nu, nu ben ik gelukkig, zeer gelukkig. Maar dat alles heb ik aan den toean te danken. Alles en mijn leven bovendien! Daarom ben ik gekomen en daarom alleen, saja!" Getroffen stak ik hem mijn hand toe, die hij deemoedig naar zijn lippen bracht. „Daarmee Tarimo", zei ik, heb je me een buitengewoon genoegen gedaan en ik wensch je ook voor de toekomst alles goeds. Blijf zoo, Tarimo en onthoudt dit: slechts een eerlijk mensch zal overal en altijd geacht en bemind worden. Ook jouw profeet zal je alleen dan in bescherming nemen." „Heer, de wilde Tarimo is niet meer, is voor goed van den aardbodem verdwenen. Ik ben een ander dan degeen, dien u gevangen nam. U hebt mij een nieuw leven geschonken, maar u was ook de eenige, die een vriendelijk woord en een welgemeenden raad voor mij over had. Ziet heer, steeds heb ik aan u ge dacht en gespaard om u mijn dankbaarheid te kunnen bewijzen." Hij zette een zakje koffieboonen voor mij neer, dat hij tot dusver zoo goed mogelijk achter zijn rug verborgen had gehouden. „Deze parelkoffie heb ik voor u verzameld en eerlijk van mijn arbeidsloon betaald. Het is een zeldzame kostbaarheid, maar desondanks voor u nog te gering. Ik bid u. neem dit van mij aan. Veracht mijn bescheiden gave niet!" „Als het echte, kostbare paarlen waren, Tarimo. zou ik me daar niet meer over ver heugen, dan nu met deze parelkoffie, die je door je vlijt hebt verdiend. Ik dank je, Tari mo. Allah behoede je!" Ontroerd drukte ik hem nogmaals de hand. Daarop boog hij diep en deemoedig, wierp mij een gelukkigen, dankbaren blik toe en verliet de veranda. Beneden in den tuin keex-de hij zich nog eenmaal om, legde zijn hand op zijn hart en boog diep en onderdanig. Onmiddellijk daarop verscheen de kleine Batta. frisoh en welvei-zorgd en achter haar mijn adjudant. Sodikromo. „Toean commandant", riep ze opgewonden, „was het niet de menschelijke tijger „Ah, Tarimo!?" zeide de adjudant, stom verbaasd. Ik schudde ontkennend het hoofd. „De Tarimo, dien jullie bedoelen, bestaat niet meer. Die daar, die daar juist van mij weg ging, was een geheel andex-e!" „Saja, toean commandant", bevestigde Sodikromo kennelijk onder den indruk, „die daar ja dat was een heel andere!" De kleine Batta staarde een oogenblik pein zend in de verte, alsof ze door het dichte ge boomte nog een glimp trachtte op te van gen van den man, wiens onverwachte komst ons allen zoo verrast had. Dan keerde zij zich om en terwijl tranen van blijdschap haar blik versluierden, herhaalde ze bijna fluisterend, wat ons hart ons in den mond had gelegd: „Saja, een heel. heel andex-e!" Holland op z'n mooist. Het jaarlijksche zeilfestijn, de „Kaagweek", is Vrijdag begonnen. Een over zicht tijdens een der eerste wedstrijden op de Kaag De Belg Vervaecke won de achtste étappe van den Tour de France, op den voet gevolgd door zijn landgenoot Vissers Generaal Snijders bezichtigt het nieuwe sportvliegtuig van ir. J. E. F. de Kok, voorgelicht door den heer H. M. Schmidt Crans, bij den start voor de Nederland België- rondvlucht op Ypenburg De Hertog en de Hertogin van Gloucester brachten een bezoek aan Birmingham ter Supporters Op de Kaag tijdens de „Kaagweek", welke gelegenheid van de eeuwfeesten der stad Vrijdag begonnen is Majoor J. J. Vermeulen, directeur van het Rijksopvoedingsgesticht voor jon gens te Amersfoort en oud-comman dant der depótafdeeling Politietroepen te Nieuwersluis, is op 54 jarigen leef tijd overleden Parijs in afwach ting van het Engel- sche Koninklijke bezoek. De ver siering der Fran- sche hoofdstad is gereed

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 16