ZATERDAG 23 JULI 1933 HAARLE M'S DAGBLAD 11' Toen was 't weer stil in de huiskamer; je hoorde alleen het.gezellig getik van de Fr ie- sche klok. Moeder kwam binnen, schonk ze ieder een kopje thee in en streelde de jongens even over hun ijverige hoofden. Als moeder eraan dacht, hoe vreeselijk veel die jongens moesten leeren, nu dan zuchtte ze ook. Vooral Kees, die van den zomer nagr de H.B.S. moest! Ze hadden nu letterlijk riooit tijd voor een pretje en iedere boodschap was nog te veel! Zoodoende kwam er eigenlijk veel te veel neer op Lies, het eenige zusje, dat pas in de vierde klas zat en 't nog niet zoo erg druk had. Een kwartiertje later hoorden ze den sleutel in 't slot en kwam vader thuis met Lies. ,,'k Heb heerlijk bij vader achterop geze ten," zei 't meisje en haar zaeht gezichtje straalde. „Fijn, hoefde ik lekker dat heele eind niet te loopen!" „Gauw maar een kopje thee," zei moeder en ze schonk Lies vlug in. Vader keek z'n dochtertje eens onderzoe kend aan en vroeg: „B'en je moe, Lies?" „Ja Va, vreeselijk moe. 't Is zoo benauwd buiten met je winterjas aan en dan worden je beenen zoo zwaar!" „Hadden jullie een van tweeën nu die bood schap niet kunnen doen?" zei vader. „Och, ze hebben zooveel werk. immers!" kwam Lies goedig. Maar dan zuchtte ze nog- eens en sloot even de oogen. Hè foei, zou dat nu alleen van de voorjaarswarmte zijn of. zou ze heusch ziek worden? 't Leek er wel een beetje op, want haar hoofd duizelde en haar rug deed" zoo'n pijn! ,Van avond ga ik maar héél vroeg naar bed," zei Lies. Moeder keek er verbaasd van op. Niets voor Lies, die 't altijd zoo fijn vond om mee te helpen afwasschen als een échte huisvrouw, hè mams? en die bovendien dol op lezen was! Lies werd echt ziek. „Een stevige griep," zei de dokter. Veertien dagen lag ze op 't zonnige ogeerkamertje boven en keek nergens naar om. Ze had hooge koorts en moeder liep den heelen dag met een bezorgd gezicht door het huls., zoodat de jongens van de weeromstuit ook al treurig gingen kijken. ,Wat is 't akelig stil en ongezellig in huis." zuchtte Kees. maar Han zei „Och zeur nou maar niet. Laten we liever eens vragen of we helpen kunnen!" Nu. hulp was er steeds noodig. Nu eens moest er vlug iemand naar den dokter, dan weer moesten binnen vijf minuten de medicij nen worden gehaald en bovendien werd er steeds gebeld door belangstellende buren en kennissen, die kwamen vragen, hoe 't met Lies ging. „Jullie zult je lief, vriendelijk zusje wel erg missen!" zei een dame uit de buurt. ,Ja, mevrouw, heel erg mevrouw," antwoord de Han werktuigelijk. Maar 's avonds in bed lag hij erover na te denken. „Ja," dacht hij „Lies is een schat! Altijd aardig en gezellig, altijd goeiig en bereid om te helpen! Gek. dat we dat altijd maar zoo heel gewoon vonden, Kees en ik, dat Lies de boodschappen deed en de vervelende karweitjes opknapte. Eigenlijk zijn we er haar nooit dankbaar voor geweest. En nu ze er niet is en we ons een beetje meer moeten inspannen, komen we toch ook klaar met ons werk." En toen hij er den volgenden dag met vader over sprak, zei deze: „Ja Han. een mensch weet zelf nooit precies hoeveel hij wel verzet ten kan als de nood aan den man komt!" Op een prachtigen, warmen dag in April mocht Lies voor 't eerst beneden komen. Heel kalmpjes aan, eerst een paar uur op de rust stoel. had de dokter gezegd. „Fijn, eenig!" hadden Han en Kees gejubeld en den avond te voren was er een hevig ge fluister op hun kamertje. „Hoeveel heb jij?" ,,'s Kijken," zei Kees. terwijl hij z'n spaar pot omkeerde, ,,'k Geloof dat 't nogal meevalt." Sam er. kwamer. ze tot vijfennegentig cent. ,,'t Ic "iet 7<-o bar veel. els je werkelijk Ti^ni» bloemen wilt koopen". peinsde Han, „O. laat dat maar aan mij over! Als ik alles gebruiken mag „Natuurlijk. Alles!" zei Han. 1 Geschikt voor inbreker. Van een Argen- tijnsch zakenman bleek, toen er vingeraf drukken van hem genomen moesten worden, dat dit niet mogelijk was, omdat zijn vingers zoo glad waren, dat er geen afdruk van te maken was. Amerikaansch. In de St. Pauls kerk te Columbus in den Amerikaanschen staat Ohio was met eenige plechtigheid een zware kope ren klok gehangen. Den volgenden dag was de klok reeds gestolen. Een dure verrekijker. Men heeft in Ame rika op een berg in Californië een telescoop opgericht, die net zooveel kost als een mail schip, dat is dus een paar millioen gulden. POSTZECELRUBRIEK 1930 2 5 10 15 20 25 25 30 40 50 1 P. 1930 Herd. SPANJE XX] In 1930 verscheen een frankeerzegel met beeltenis van Koning Alfonso naar links ge keerd in een medaillon, Deze beslaat bijna de geheele zegel. De waarden zijn 2 c. (geelbruin) 5 c. (bruin) 10 c, (geelgroen) 15 c. (grijsgroen) 20 c. (violet) 25 c. (rood) 30 c. (wijnrood) 40 (blauw) 50 c. (roodoranje) Grootte van de zegels 28 x 25 mm. Bij de herdenking van den dood van den be roemden Spaanschen schilder Da Goya ver scheen een serie zegels, die het portret van den schilder dragen en de jaartallen 1746-1828. Aan deze serie werden nog drie hooge waarden toegevoegd, n.l. de waarden 1, 4 en 10 P. waar op het schilderij voorkomt, dat Da Goya zijn grootste beroemdheid heeft gegeven. De waarden zijn 1 c. (gëel) 2 c. (geelbruin) 5 c. (lilarose) 10 c. (grijsgroen) 15 c. 'licht blauw) 20 c. (bruinlila) 25 c. (rood)30 c. (bruin) 40 c. (blauw) 50 c, (roodoranje) 1 P. (zwart). Grootte van deze zegels 40 x 32 mm. De waarden 1 P. (violet) 4 P. (grijszwart) en 10 P. (bruinrood) zijn 40 x 52 mm. In eenigszins gewijzigde randteekening en met de jaartallen 1828 Goya 1929 en hetzelfde oortret van den schilder, verschenen in 1930 nog de volgende waarden: 2 c. (olijf) 5 c. (violetgrijs) 25 c. (rose) Grootte 40 x 32 mm. Zie het schetsje. Rustenburgerlaan 23. Eerste Schot: We hebben een vereeniging opgericht tegen het geven van fooien. Doe je mee? Tweede 'Schot: Prachtig! Ik word onmid dellijk lid! Eerste Schot: De contributie Is éénvijftig per jaar. Tweede Schot: v'na rijpelijk nadenken) Nee, dan geef ik maar liever fooien. OP BEZOEK BIJ DEN BRILLENDOKTER Van een wilden jongen en een meisje dat bijna volmaakt was. Wie van jullie moet naar baas Vroolijk? Ergens heel ver weg, in een groot, groot bosch, stond een klein, allergezelligst huisje, 't Stond op een open plek, waar de zonnestra len, die door de bladerkronen van de hooge boomen vielen, den heelen dag schitterende loovertjes strooiden. De vogels zongen hun liedje voor de ramen en de goudsbloemen, Afrikaantjes, fuchsia's gebroken hartjes en nog allerlei andere ouderwetsche bloemetjes, stonden in het kleine, gezellige tuintje, dat voor het huisje lag. 't Was nog heel vroeg in den morgen, maar toch hoorde je in het huisje al gerucht. Baas Vroolijk, de brillendokter, was aan 't werk. Hij morrelde aan de machine, waarmee hij z'n brilleglazen sleep en ondertusschen zong hij z'n hoogste lied. Hoor maar eens, wat baas Vroolijk zong: Ik slijp er m'n brillen Voor wie ze maar willen Zoo mooi glad en rond. 'k Verkoop ze terstond. De roze, de blauwe, of anders de witte 'k Heb brillen voor kou, en brillen voor hitte 'k Heb brillen voor iedereen ver in het rond. De brillen van Vroolijk die maken gezond! Trara, trara! trara! Die maken je daad'lijk gezond! En toen het liedje uit was, begon baas Vroo lijk weer opnieuw, terwijl de machine lustig snorde. En Piet, de tamme kraai, die Vroolijk's knechtje was, tikte de maat met z'n gele sna vel op de werktafel. „Piet," zei de baas, toen hij een stuk of zes brilleglazen af had en ze netjes in het montuur had geschoven, „Piet 't wordt je tijd. Ga op je post, jongen. Ik heb zoo'n gevoel, dat er vandaag heel wat arme stumperds zullen ko men om brillen te halen. „Best, baas," kraste Piet en hij vloog 't open venster uit-en het bosch ln. Nog niet lang had hij gevlogen of daar zag Nu, ook voor die vreeselijke kwaal wist dok ter Vroolijk raad. „Ik zal wel een brilletje voor hem opzoeken" beloofde hij, „maar eerst zal ik hem eens net jes verbinden". Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen het gezicht van den wilden jongen gewasschen en al zijn wondjes en schrammen verbonden waren, vroeg baas Vroolijk: „Enhoe voel je je nu?" „Lekker frisch," zei de jongen. „Zoo," zei de brillendokter „lekker frisch!" Dan zal ik je eens wat vertellen: als jij zoo doorgaat met niet uit te ijken, dan zul je je nooit van je leven meer lekker frisch voelen. Je wordt dan een echt vuil, lomp, onbeduidend kind. En als"je niet oppast, dan wil je moeder je na een jaartje niet eens meer in huis heb ben. Dan stopt ze je in een hoek met dikke begon hij opeens te huilen, tralies. Begrepen? Kijk, zoo!" En met deze woorden zette baas Vroolijk den jongen een bril op met allemaal zwarte streepjes over. de glazen, zoodat het precies leek of hij achter de tralies zat. En toen de jongen dat merkte, „Verdiende loon," zei baas Vroolijk. „Moe der, dezè bril moet hij vier weken dragen om goed te voélen, hoe prettig het in zoo'n hok met tralies is! Na een maand terugkomen: Wie volgt?" Zoo ging het' den heelen morgen door in het huisje van baas. Vroolijk, den brillendok ter.-Een heele zielige oude professor met een LIES WAS EEN ECHTE GOEIERD Toen ze ziek was, begrepen de jongens pas, wat een lief zusje ze hadden! En toen werd ze fijn verwend. „Och toe, Lies, doe jij 't dan maar vlug even!" zei moeder. Lies zuchtte eens en sloeg haar boek dicht. Maar ze mopperde niet, schoot vlug haar jasje aan en pakte de boodschappentasch van de haak in de keuken. „Je bent een beste meid, hoor!" zei Kees, en dan boog hij zich weer over z'n atlas. En Han bukte naar z'n tasch, waar een heelen stapel boeken en schriften uit te voorschijn kwam. ,,'k Heb zoo'n macht te doen, jo: aard rijkskunde en jaartallen en dan nog een heele rij woordjes en „Hou je mond nou maar!*1 mompelde Kees „daarnet heb je wel een uur op de stoep staan praten met Anton van den overkant. Had je net zoo goed die boodschap kunnen doen in- plaats van Lies." „Nou ja, kon ik 't weten, dat er nog een boodschap was?" „Had je direct moeten beginnen, dan was je nu klaar geweest," preekte Kees. „Poh, nu klaar? Lijkt er niet op! Nou, en als jij Lies zoo zielig vindt, waarom doe je dan zelf niet eens wat?" „Geen tijd, geen tijd! Morgen repetitie van Gelderland, zoo'n akelig moeilijke provincie!" zei Kees. „Nou, dan weet ik wat eenigs! Hier in het kleine bloemenwinkeltje op den hoek kun je heele leuke kleine plantjes koopen in potjes. Allerlei kleuren, maar 'k weet niet precies, hoe ze heeten. Zal ik dat dan maar doen?" „Best. maar dan ga ik mee!" En dus stapten de jongens dien morgen al om kwart over acht op de fiets en kochten vijf potjes met gekleurde primula's; twee licht gele, twee donkergele en een paarse en dan nog een schattig wit plantje. „Hoe heet dat, baas?" „Dat is een dubbele madelief", zei de bloe- inenman. „En jullie zusjes zal er pleziér van hebben hoor! Alle knoppen komen nog uit!" En Han en Kees konden er maar niet over uit. dat die plantjes werkelijk maar één dubbeltje per stuk kosten! Ze hielden nog vijf en dertig cent over en daar werd een prachtige bos tulpen voor gekocht, voor bij Lies op het tafeltje Toen moeder de jongens zag binnenkomen met een heele boodschappentasch vol kleur en geur, kon ze haar oogen niet gelooven;" „Moeder, even niet kijken!", riep Kees. En terwijl moeder langzaam de oogen sloot, versierden de jongens den heelen erker, waar de ruststoel van Lies zou komen te staan. Moeder zette oogen op. dat begrijp je en vader zei plagend ..De jongens zijn blij, dat hun boodschaploopstertje weer terug komt". Maar daar werd Han nu toch echt boos om! Nooit mag Lies meer een boodschap doen!" riep hij. „Wij zullen haar verwennen, dat zult u "cns zlenl" Nu, de jongens hielden woord. Gedurende Lies' herstel, dat nog tamelijk lang duurde, had je geen toegewljder broederpaar kunnen denken dan Kees en Han. Om de beurt zaten ze in 't erkertje bij hun zusje, lazen haar voor of hielpen haar met haar kleine knut selarijtjes. En later.... nu, dat Lies nooit meer eens een boodschap deed, wil ik niet beweren! Maar dat de jongens in dien naren tijd van ziekte eigenlijk pas goed begrepen, wat een lief zusje ze hadden, dat is wel zeker! R. DE RUYTERV. D. FEER. hij heel in de verte aan 't eind van een bosch pad iets zwarts aankomen. „Kra, kra," kraste Piet, want hij meende een oogenblik dat het ook een kraai was, net als hij. Maar neen, 't vloog niet, het iiep. En zuch ten en jammeren deed het ook. „Kra, kra", zei Piet nogeens. En toen zag hij met z'n- scherpe oogjes, dat het een vrouw was, heelemaal in het zwart gekleed en met een dikken zwarten doek om het hoofd. De. vrouw had éen mager, bleek gezicht en ging zuchtend op een steen zitten. „O, o foei, foei!" zei de vrouw. „Kra, kra!" zei Piet. Dat beteekende: zoekt u iets?" „Ik moet naar het huisje .-van dokter Vroo lijk" zuchtte, de vrouw, zonder op den kraai te letten. „Maar wat een eind, wat een eind! 'k Heb spijt als haren op m'n hoofd, dat ik eraan be gonnen ben! En dan in dat winderige weer! Je zult zien, dat ik vanavond nog eens zoo ziek ben!" „Winderig weer?" kraste Piet „maar m'n goeie mensch, 't is het prachtigste weer van de wereld! En u bent er nu haast. Ga maar mee, dan wijs ik u den weg." „Nu, vooruit dan maar. Maar je laat me niet verdwalen, hoor!" Na tien minuutjes waren ze al bij het gezel lige huisje in het vroolijke bloementuintje. Piet riep „kra, kra," en toen ging de deur vanzelf open en baas Vroolijk kwam te voorschijn. „Goeden morgen," zei hij vriendelijk. „Heerlijk weertje, vindt u niet?" „Dat vind ik heelemaal niet," bromde de vrouw, ,,'t is vreeselijk winderig en buiig. Echt verraderlijk weer. Wie weet of er straks niet opeens plotseling regen komt!" Ik heb me ten minste maar flink ingepakt, want als i k een maal kou vat, dan is 't tienmaal zoo erg als bij een gewoon mensch." „Ja, ja," zei baas Vroolijk, „dat begrijp ik best. Komt u binnen, komt u binnen." En hij bood het vrouwtje zijn arm aan en leidde haar naar zijn gemakkelijksten stoel, terwijl hij zei: „En vertel me nu,eens precies, wat eraan scheelt". De vrouw zuchtte nu nog dieper. „M'n lieve dokter Vroolijk," zei ze „je mag wel liever vragen wat er niet aan scheelt. Altijd heb ik kou en rheumatiek en kou. Dan weer op m'n oogen, dan weer op m'n borst of in m'n beenen. En nu zit ik nog wel den heelen dag in huis en als ik even een boodschap moet doen, pak ik me zoo reusachtig in! „Maar m'n beste mensch, dat is glad ver keerd. Naar buiten moet je, in de zon! Zie je niet, wat een heerlijk verrukkelijk warm weer 't vandaag is?" „Ik niet hoor! Ik vind het echt buiig, win derig, kil en „Stop!" zei toen baas Vroolijk opeens „nu heb ik uw kwaal ontdekt. Uw kwaal heet zwartkijkerij en daar heb ik een prachtige bril voor. Een bril met gouden glazen. Zet maar op en je bent genezen. En terwijl hij nog sprak nam hij een groote, mooie bril van den wand en zette die het vrouwtje op. Nu, toen gebeur de er heusch een wonder: het vrouwtje riep eerst oooh! en toen aah!, daarna maakte ze een luchtsprongetje, gooide haar mantel uit en haar hoofddoek af en riep: „Nu zie ik pas, hoe heerlijk de zon schijnt en hoe mooi de wereld toch eigenlijk is! Dat heb ik nooit geweten! O! m'n lieve dokter, hoe kan ik u danken?" „Bedanken komt later" lachte baas Vroolijk „Draag de bril eerst maar eens een week ên kom dan nogeens terug, dan zullen we verder zien. Wie volgt?" Klop, klop op de deuren daar kwam Piet alweer binnen met de volgende patiënt. O neen, 't waren er twee: een moeder met haar zoontje. De jongen schreeuwde moord en brand en zat van het hoofd tot de voeten vol builen en schrammen. Z'n knieën zagen bont en blauw en er liep een straaltje bloed langs zijn wang. „Wel wel" zei baas Vroolijk, „tjonge, jonge, wat heb jij je verschrikkelijk toegetakeld!" „Hij is een lieve beste jongen, dokter." zuchtte de moeder rmar hij heeft é-m reVek- hij is te wild! Nooit kijkt hij uit. Nu sens vliegt hij met z'n hoofd tegen den muur. dan weer ligt hij opeens onder een flets. Ja, 't is eigen lijk eer wonder, dat hij nog leeft!" GRAPJES UIT SCHOTLAND Zooals je misschien wel weet, zijn de Schot ten verschrikkelijk zuinig. De onderstaande grapjes vertellen je, hoe erg het wel is. Twee kinderen in een dorpje bij Londen hadden een grappig spelletje bedacht. Ze leg den bij een spoorwegovergang waar veel snel treinen voorbij kwamen, telkens een oude lap op de rails en gingen dan als de trein voorbij was, kijken wat er van de lap was overgebleven. Twee keer bleef het ding gewoon liggen, maar de derde keer was het weg. „De trein heeft de lap ingeslikt," riepen de kinderen. Dat moet de sneltrein uit Schotland zijn geweest! Afdeeling I. Het beste werk ontving ik van: J. v. GEN- NIP oud 14 jaar. Hij ontvangt den lsten prijs. Op hem volgt BAGHEERA. oud 16 jaar, die den 2den prijs ontvangt. Daarna komt GOUDS BLOEMPJE, oud 11 jaar, die 3e prijswinster is. Aan Hyacint komt een eervolle vermelding- Af deeling II. Het beste werk ontving ik van: RIETZAN GERTJE, oud 8 jaar. Hij krijgt den lsten prijs. Op hem volgt FLORIS, oud 8 jaar, die den 2den prijs ontvangt. Dan komt JOICE, oud 9 jaar, die den 3den prijs heeft verdiend. De kleine Bootsman en Poppenmoedertje ontvangen een eervolle vermelding. Alle prijswinners mogen Woensdag 27 Juli tusschen 2 en 4 uur bij mij hun prijzen komen halen. W. B.—Z. eens, Jack, hier zijn twee fleschjes één voor jou en één voor ip T;m ,Dank u vriendelijk, n.eneer." Jack gaat di- deur uit en laat één fleschje kapot vallen. „Arme Jim!" zegt hij zuchtend Zie je wel; hoe mooi ik ben? Roept mijn kleine zusje. t Ni°: kje luist nog klaa k' Heb i.e.. .;ijdeu strik in 't haar O, Moeder 'k ben zoo blij MARIE MTOHON UITSLAG VAN DE REIS-WEDSTRIJDEN gezicht vol rimpels en twee brillen over elkaar op z'n neus, kwam z'n nood klagen, dat hij zoo moe en treurig werd van al dat studeeren. „Ik sta 's morgens om half vijf op en denk en studeer den heelen dag door," zei de pro fessor. En ziet u. dan ben ik 's avonds zoo vreeselijk verdrietig, omdat ik nog geen mil- lioenste deel van alle geleerdheid van de we reld heb begrepen." „Nog geen fienmillioenste," zei baas Vroo lijk. „Juist, juist." Nog geen honderdmillioenste" zei de professor. „Maar," zei baas Vroolijk, „als ik u eens vragen mag, processor,als u zoo den heelen dag studeert wanneer lacht u dan?" „Lachen? lachen? maar „Dacht ik wel," zei baas Vroolijk, „u lacht nooit. Kijk, dan heb ik een bril' voor u, nee maarZet u maar vlug op!" De bril, die de professort opkreeg, was je begrijpt het natuurlijk al! een lachbril. En daardoor zag de professor het heele huisje met baas Vroolijk en Piet den kraai en de bloe men en het boschpaadje en alles op zoo'n pot sierlijke manier om zich heen huppelen, dat hij onmiddellijk van zijn stoel rolde van 't lachen en maar niet tot bedaren kon komen. Een naaistertje, dat altijd maar in huis zat te priegelen, kreeg een zacht-groene bril, waardoor haar oogen uitrustten, cv heel veel menschen, die van top tot teen vol zaten met klachten, kregen gouden, roze en blauwe bril len, waardoor ze 't leven weer wat vroolijker gingen bekijken. En juist toen 't spreekuur afgeloopen was, hoorden de dokter en zijn knechtje een luid gesnik vlak voor de deur. Daar zat op het boschpad een klein meisje met een knap ge zichtje en een mooi wit jurkje aan. „Ga eens kijken, wie daar huilt," zei baas Vroolijk tot Piet en de kraai bracht het meisje binnen. „Wat scheelt er aan?" „Nee, o, nee!" „Ben je dan verdwaald misschien?" „Nee hoor, ik weet best den weg?" „Maar waarom huil je dan zoo, beste meid?" vroeg de brillendokter, terwijl hij het meisje op z'n schoot trok. „Ikikik vind 't zoo vreeselijk, dat ik geen vriendinnen heb. Er wil niemand met me spelen." „Waar waarom dan niet?" 't Meisje trok eerst de schouders op, maar toen zei ze: „Ze vinden 't vervelend, dat ik zooveel speelgoed heb, en zoo netjes op m'n jurken ben en alles zoo goed kan, weet u!" „O." zei baas Vroolijk „en je vertelt zeker ook den heelen dag, dat jij alles beter kunt dan de anderen en meer kleeren hebt en mooier speelgoed en 't Meisje keek hem aan, kreeg toen een kiem en zei „Ja eigenlijk wel „Prachtig", zei baas Vroolijk „nu weet ik tenminste, welke kwaal jij hebt. Je lijdt aan den „ik-ziekte" meisjelief. en daar heb ik een fijn brilletje voor." En toen zette hij haar een bril op, waar twee kleine spiegeltjes in zaten, zoodat ze steeds voortdurend maar zichzelf zag. En hij maakte de bril stevig om haar oortjes vast en zei: ..Beloof me, dat je ze niet alzet, hoor! Eerst als je jezelf zóó vervelend begint te vinden, dat je wel alles zou willen doen om van die bril af te komen, noukom dan maar naar me toe! Nu, je begrijpt, dat dokter Vroolijk wel een beetje moe was na zoo'n spreekuur. Toen het meisje weg was, ging hij heerlijk in 't zonne tje zitten uitrusten. Maar..., zijn spreekuur komt lederen dag terug Als er dus aan jullie 't een en ander mankeert schrijf me dan maar gauw een briefje, dan zal ik je zijn adres geven! R. DE RUYTER-v. d. Feer. Zie je wel, hoe mooi ik ben? Kraait het jonge haantje. Met m'n kam zoo rood als lax. Met m'n glanzend veerenpak 'k Heb m'n Zondagsch kleedj'al aan! Zie je wel, hoe mooi ik ben? Mekt het jonge geitje. Met m'n haartjes, zacht als zij? Op m'n pootjes, rank en blij Zal 'k aanstonds wand'len gaan. Zie je wel. hoe mooi ik ben? Kwekt het jonge eendje 'k Lijk een gele bal van dons, Als ik straks in 't water plons: Kom broertjes, zwem met mij. Dame: Op deze foto zie ik er ti enjaar ouder uit dan ik ben! Fotograaf: Ontzaglijk voordeelig, mevrouw. Dan hoeft u de eerste tien jaar geen nieuwe te laten maken. NNEUWE PAKJES. MIJN POESJE. Op een avond, 't was al laat, Kriebel-krabbel aan de deur Kwam een heel klein mager poesje, Zwart met wit, o wat een snoesje Bij ons binnen van de straat. Moeder nam het op haar schoot, Snuffel-snuffel deed zijn snuit Met de witte snorrebaardjes 'k Streelde zacht zijn fijne haartjes, 'k Gaf het warme melk met brood. 't Poesje is nu écht van mij! ënorre-snorre op mijn schoot 't Is mijn eigen lief Minetje, 't Slaapt in 't mandje naast mijn bedje Als ik thuiskom is het blij! MARIE MIOHON.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 11