TERUGBLIK
NEDERLAND
I's
REGEERINGSJUBILEUM
IN DE LUCHT
ZATERDAG 3 SEPTEMBER 1938
HAAREEM'S DAGBIIAD
door Prof. Dr.
J. HU1ZINGA
Hoogleeraar
f e Leiden
OP NEDERLANDS GROEI IN
DE VEERTIG JAREN VAN HET
schappelijke orde, die nog in de bedding van
burgerlijke welvaart en vrijen handel onge
stoord voortkabbelde, moest stuk voor stuk
worden prijsgegeven. Nederland moest zich
allengs zijn plaats bewust worden, niet ter
zijde van de grooite mogendheden, maar mid
den tusschen deze, op een der gewichtigste
en meest blootgestelde punten van 'n ziedend
Europa. De zending van de Gelderland,
om den grijzen overwonneling van Trans
vaal naar zijn toevluchtsoord te brengen, kon
nog een min of meer geïsoleerde kloeke daad
van buïtenlandsch beleid heeten. Toch mar
keerde zij reeds de richting, welke dat beleid
voortaan had te nemen: handelen naar
eigen inzicht van goed recht, zonder vrees voor
onwelwillendheid van machtige buren. De
Nederlandsche politiek moest door de ver
anderde omstandigheden zelf gaandeweg
grooter van formaat worden. Een schok als
die der spoorwegstaking van 1903 had het
land nog niet ondergaan. De ernst van den
toestand dwong tot forscher maatregelen
dan men gewoon was. De onuitgesproken rus
tige verwachting, waarin men zoo lang ge
meend had, dat alle dingen in hun eigen
spoor wel gunstig zouden verloopen, bleek
onhoudbaar. Alles eischte voortaan nauw
keurige waarneming, gezette bestudeering.
Men moest voorzien, ontwerpen, ingrijpen.
Het gansche openbare bestel werd allengs
van actiever aard. Duidelijker dan op eenig
ander gebied sprak dit feit in alles wat de
Koloniën" betrof. Was de eerste Atjeh-oor-
iog in de jaren zeventig nog niet veel meer
geweest dan een incident van plaatselijken
aard zonder ver strekkende consequenties, de
pacificatie van Sumatra in het eerste decen
nium na 1900 werd gedragen door het leven
dig besef, dat men in het Oosten een groot
rijk te besturen had, waarvan alle deelen, hoe
ver uiteengelegen, ten nauwste samenhingen.
De buitenbezittingen eischten de aandacht,
al de problemen van de behandeling der in-
heemsche bevolking daagden op, en naast de
vraagstukken van exploitatie en bestuur
diende zich welhaast dat der verdedigbaar
heid aan.
]P en verandering van beginsel, die slechts in
beperkte mate tot de volksverbeelding sprak
lag opgesloten in de prijsgave van de bevoor
rechting van het openbare onderwijs. De op
vatting, dat de overheid wel zou zorgen voor
goed onderwijs, en dat speciaal het hooger
onderwijs, met de daaraan verbonden acade
mische graden en bevoegdheden, tot het do
mein van den staat behoorde, was door den
loop der omstandigheden een privilege van
het liberaal gezinde volksdeel geworden, hoe
wel zij in den grond met het begrip van vrij
heid niet strookte, en veeleer een erfstuk uit
het Napóleonisme was. Het was een omkeer
van zeer verre strekking, toen de wet van
1905 den effectus civilis van het bijzonder
hooger onderwijs erkende. De algeheele be
vrediging op onderwijsgebied, al zou zij eerst
in 1917 haar beslag krijgen, was daarmee in
uitzicht gesteld. Niemand kon toen nog voor
zien, dat deze erkenning van een vrijheids
beginsel tegen de almacht van den staat, in,
eenmaal een kostbaar pand van geestelijke
vrijheid zou blijken, naarmate elders een
nieuwe gezagsstaat zich veel uitdrukkelijker
en aanmatigender dan ooit tevoren het mo
nopolie van nationale opvoeding zou toe
kennen.
Hetzelfde jaar, dat de bevrediging van het
onderwijsvraagstuk bracht, en dezelfde zucht
naar billijkheid en vrijheid, die deze laatste
oplossing had bezield, deed helaas ook het
stelsel van evenredige vertegenwoordiging
geboren worden. Het leek zoo rechtvaardig en
zoo eenvoudig": elke meening van politieken
aard heeft recht op zooveel invloed in 's lands
vergaderzaal als het aantal van haar aan
hangers meebrengt. Het was inderdaad een
ondoordachte overschatting van de deugde
lijkheid van het parlementaire stelsel, een
noodlottige misvatting, die het geraamte der
democratie voor het wezen der zaak aanzag,
het levende element uit den politieken strijd
verbande, en ons opscheepte met den blikken
vorm, waaruit alle vier jaar dezelfde pudding
te voorschijn komt.
Inmiddels had Nederland gedurende de
vier jaren van den wereldoorlog, onder de
vaste hand van Haar, die voor al de moei
lijke beslissingen de hoogste verantwoorde
lijkheid droeg, en die voor geen inspanning,
van haar geestkracht en vertrouwen gevergd,
bezweek, op treffender wijze, dan iemand mo
gelijk had kunnen achten, een beeld geleverd
van het embleem, dat eens de Vader des Va
derlands tot het zijne gekozen had: een
ijsvogel met de spreuk saevis tranquillus in
undis: rustig te midden der woeste baren.
Waarlijk, al kan de dierkunde het oude volks
geloof niet onderschrijven, men mocht dat
vogeltje wel onder onze nationale symbolen
een plaats geven.
Wie zich afvraagt, welke naspeurlijke fac
toren tot de bewaring van Nederland voor
den wereldbrand hebben bijgedragen, zal,
dunkt ons, allereerst moeten erkennen, dat er
destijds, ook midden in den strijd, nog meer
van het volkenrecht overeind bleef staan,
dan de nu laatst verloopen jaren ons bij
voortduring te zien geven. Ons land kon, door
nauwlettend op de geldende regelen van het
internationale recht te staan, zelfs in nete
lige vragen nog op eenig ontzag voor het
recht aanspraak maken bij de machtigen, die
letterlijk over ons hoofd heen de wapens
kruisten. Zich zelf zijn en zich door niemand
vrees laten aanjagen, zich niet plooien om
verkeerden uitleg van zijn houding te ont
gaan, op zijn recht staan en van niemand
iets verlangen of begeeren, dat zijn de begin
selen geweest, die tijdens den oorlog de juiste
en heilzame waren gebleken, en die ook na
den oorlog de integriteit van ons grondge
bied hebben doen ontzien. Op dien grondslag
hebben wij ons goed recht, in geen verbonden
te treden, erkend gezien. Op dien grondslag
heeft ons volk ondanks dreigementen neen
gezegd, toen 's lands eer en de zeggenschap
over eigen bodem op het spel schenen te
staan. Die beginselen tenslotte hebben het
fiere parool ingegeven, dat Nederland van
niemand een waarborg van zijn onaantast
baarheid begeei't, daar het van niemand een
schending verwacht. In dat besef van eigen
verantwoordelijkheid weet het volk zich een
met de in menige zware beproeving tot misti
ge wijsheid gerijpte en bezonkene persoon
lijkheid van Haar, die de kroon draagt.
Het was niet louter eigen geestkracht, wat
Nederland, toen alles uiteen scheen te scheu
ren, tot een waardige houding in staat stelde.
Het fundament van Nederlands
geestelijke houding.
O" et bezat een onschatbaar voorrecht, dat
zulk 'n houding veroorloofde en voorschreef
in zijn nationale beslotenheid en gelijksoor
tigheid. Zonder aanspraak te maken op een
duimbreed gronds buiten de grenzen, zonder
minderheids- of taalkwesties binnen de gren
zen (want de Friezen zijn de kern van het
Nederlandsche volk zelf, al wordt dat soms
door enkelen hunner in de hitte van hun
taaigeestdrift vergeten), met een taak te
vervullen, in Europa en in het Oosten, die
niemand met schade bedreigt, en velen tot
heil kan zijn, is de Nederlandsche staat een
zeer positief element in de politieke samenle
ving van heden. Waarom positief? Omdat
Nederland vasthoudt en vasthouden moet
aan een ideaal van echte en heilzame sa
menleving onder staten en volken, een inter
nationale rechtsorde, die niet een vrome'
wensch is van het bespiegelend verstand,
maar een noodzakelijkheid, die door de gan
sche wereldorde aan volken zoowel als aan
individuen is opgelegd, en die tegen alle
negatieve invloeden in, die haar tijdelijk ver
tragen, zich dagelijks onafwendbaarder ver
wezenlijkt. Ons woord samenleving is een
mooi woord. De omringende talen hebben er
geen volkomen equivalent voor. Het houdt
voorstellingen in van actieve orde en vrucht
bare eendracht, van elkander verdragen en
helpen, als in een goed gezin. Het woord
wordt ook wel gebruikt in negatieven zin:
samenleven als hond en kat. Indien de poli
tieke samenleving eer de gedachte wekt aan
dit laatste, dan is het, omdat tal van volken
en staten zelf hond of kat willen zijn. De
nationale zelfgenoegzaamheid is een zuiver
negatief beginsel, gebaseerd op ontkenning
van het grootere terwille van het geringere.
Een internationale zin behoeft den meesten
Nederlanders niet te worden aangeleerd. Zij
dragen dien krachtens hun gansche volks
verleden en staatsbesef in zich. Er is een tijd
geweest, en hij ligt merkwaardig dicht achter
ons, dat de Nederlander, altijd tot een zekere
intellectualistische geesteshouding geneigd,
zich wat al te licht liet wiegen in de illusiën
van een beter en veiliger statenstelsel, dat op
komst scheen. De uiterlijke gebeurtenissen en
omstandigheden hadden dien trek van een
hoopvol internationalisme nog versterkt. Ne
derland had de eerste en de tweede vredes
conferentie mogen herbergen. In den Haag
was eerst het Hof van Arbitrage, dan het
Vredespaleis, dan het Permanente Hof van
Internationale Justitie gevestigd geworden.
De geest van Grotius had er opnieuw gebloeid
in Asser en Van Vollenhoven. Het land was
(bedriegelijke proef op de som van het paci
fisme) ondanks een te kleine weermacht, met
zijn rijke en begeerlijke bezit over 'zee, voor
de stormen der eeuw gespaard gebleven. En
thans kwam de Volkenbond al onze hoop
volste verwachtingen in een duurzamen,
hechten vorm gieten. Het was geen wonder,
dat de Volkenbond geen trouwer aanhanger
vond en behield dan Nederland.
Nu leven wij in de ontgoocheling. Het vlam
metje van het volkenrecht flakkert kwijnend
in de bedorven lucht van een door booze
hartstochten verpeste wereld. De stemmen,
die tot internationale eendracht manen,
klinken zwak.
Beteekent dit, dat de idee van vrede en
recht de neerlaag heeft geleden? Of dat onze
volksgeest in het ongelijk is gesteld en schade
leed? Geenszins. De harde lessen van de ver
bijsterende jaren, die achter ons liggen, zijn
ons tot voordeel geweest. Is het, zooals een
regel van Camoens luidt, lafheid, onder scha
pen een leeuw te zijn, het is het ook, om
onder wilde dieren een lam te zijn, als men
anders kan. Het Nederland van heden weet,
dat het anders kan, en anders moet, en wil
het. De laatste jaren hebben, in ons van na
ture weinig militaire land, een stijging van
het aanzien der weermacht opgeleverd, als
sinds 1831 niet meer was aanschouwd. De be
reidheid tot opoffering, de vaste wil tot ver
dediging van ons goed recht zijn algemeen
geworden.
Het wezen van Nederland zelf brengt mee;
dat elke krachtige verlevendiging van ons
staat- en volksbesef, hetzij door een dreigend
gevaar of door een groote idee, zich steeds
ontlaadde in een zich samenscharen rondom
Oranje. Zoo was het in het verleden, zoo is
het nu. Maar het is thans niet een psycholo
gische reacti van zich 'bergen, wat de" Kroon
meer dan ooit te voren tot middelpunt van
ons streven maakt. De veertig jaren van Wil-
helmina's regeering hebben van lieverlede
het aanzien van het koningschap zelf tot ver
boven de tevreden aanvaarding der monar
chie in haar eerste eeuw doen stijgen. De
negentiende eeuw had nog te veel wortels in
het rationalisme der voorafgaande, te veel
geloof in het meerderheidsbeginsel en in de
gezagsopdracht bij keuze, om niet in theorie
toch eigenlijk aan een republiek als besten
staatsvorm de voorkeur te geven. Overal waar
niet de eerbied voor goddelijke inzetting bij
voorbaat den doorslag gaf, konden toch het
erfelijk koningschap en de souvereiniteit ge
vestigd in de kroon voor het staatkundig den
ken der eeuw niet veel anders zijn dan een
anomalie, die men hier te lande gereedelijk
aanvaardde, omdat het Oranje betrof. De
twintigste eeuw heeft de verstandelijke uit
gangspunten van zulk een staatsgedachte ge
schokt. Voorzoover niet de staatswetenschap
zelf overtuigde hoe kostbaar een erfelijk en
eenhoofdig gezag, mits in vrijheid gegrond
vest, in alle dingen des levens pleegt te zijn,
leverde de praktijk der recente historie het
bewijs, hoe benijdenswaard de volken zijn, die
hun monarchale continuïteit in democrati-
schen vorm ongeschokt mogen bewaren. Het
aanzien der republiek als staatsvorm daalde
welhaast tot dat van een pis aller.
Het geluk wil, dat Nederland's stamhuis in
nieuwen bloei de afsluiting van dit perk van
vier maal tien regeeringsjaren en den aan
vang van een nieuw tijdvak beleeft. Lange
regeeringen zijn door de gansche geschiede
nis heen in den regel den rijken tot zegen ge
weest. Dit geldt dubbel, wanneer zulk een
lange periode het beeld te zien geeft van een
staats- en volksbestaan, dat in weloverlegden
uitbouw van zijn eigen mogelijkheden, in be
hoedzame wering van schadelijke invloeden,
in ernstige bestrijding van maatschappelijke
euvelen en gebreken, zijn heil mag toevertrou
wen aan een opperste leiding, aan wier weer-
galooze toewijding en volmaakte onzelfzuch
tigheid nooit iemand getwijfeld heeft.
J. HUIZINGA
DOOR A. PLESMAN
DIRECTEUR VAN DE
-**- TT,
Een beeld, dat nog velen zich zullen herinneren: Koningin-Moeder, Koningin en Prinses.
A. Plpsman.
N de laatste twintig jaren der Regeering
van H.M. de Koningin is een nieuw ver
keer ontstaan langs de wegen der lucht.
Het is snelverkeer bij uitnemendheid en
de ontwikkeling er van is met een zoo ver
rassende snelheid geschied, dat wanneer men
heden den aardbol beziet, waarop het net
staat aangegeven, dat steden en landen en
werelddeelen verbindt, men zich moeilijk kan
voorstellen, dat hiervoor amper twintig jaren
noodig zijn geweest.
Over Europa en de Vereenigde Staten is
dit net het dichtst gesponnen, doch ook over
Zuid-Amerika, over Australië, Britsch-Indië,
Nederlandsch-Indië, Oost-Azië en Afrika
liggen de vertakkingen van groote luchtver-
keerslijnen, die met een aanzienlijke frequen
tie hun diensten uitvoeren.
In de laa.tste tien jaren zijn de interconti
nentale luchtlijnen geleidelijk ontwikkeld en
kregen wij de verbindingen tusschen het Verre
Oosten en Europa, Europa en Afrika, Afrika
en Zuid-Amerika en tenslotte den lucht-
dienst over den Stillen Oceaan, de Westkust
van Amerika verbindend met de Philippijnen
en China, terwijl de verbinding over den
Noord-Atlantischen Oceaan in voorberei
ding is.
Uit een bescheiden begin is hier een reus
achtig internationaal verkeer gegroeid en
het moge de trots zijn van Nederland en Ne-
derlandsch-Indië, dat vliegtuigen onder Ne
derlandsche vlag in dezen groei een belang
rijk aandeel hebben gehad en groot pioniers
werk hebben verricht. Het net der K.L.M.
spreidt zich over een groot deel van Europa
uit en ontwikkelt zich reeds krachtig in Mid-
den-Amerika. Driemaal per week vliegen in
beide richtingen de toestellen der K.L.M.
tusschen Amsterdam en Batavia en zijn op
dit traject van 14.500 K.M. bekend om hun
snelheid en regelmatigheid.
In onzen Archipel heeft de K.N.I.L.M. haar
groote luchtnet uitgesponnen, eerst over Java
en Sumatra, daarna naar Singapore, ten
slotte naar Borneo en Celebes, om onlangs
haar luchtnet uit te breiden met den dubbel-
weekschen dienst Batavia—Sydney in aan
sluiting op den K. L. M.-dienst Amsterdam—
Batavia, terwijl op 30 Augustus 1938 haar
luchtlijn naar Singapore is doorgetrokken tot
Saigon.
In het wereldluchtnet en met name in de
groote sneldiensten van werelddeel tot we
relddeel heeft de Nederlandsche luchtvaart
zich op een vooraanstaande plaats weten te
vestigen en mag de Nederlandsche driekleur
worden gerekend tot de meest geziene met
de Britsche, de Amerikaansche en de Fran-
sche.
Een groote taak ligt nog voor de Neder
landsche luchtvaart te wachten, maar zooals
tot nu toe, gedragen door het vertrouwen van
een geheel volk, dat van meet aan de waarde
van dit snelverkeer heeft begrepen, de Neder
landsche luchtvaart is gegroeid, zoo zal zeer
zeker in de komende jaren deze krachtige
groei zich voortzetten, daar met de ontwik
keling van het Nederlandsche luchtverkeer
het vertrouwen dat Nederlanders daarin
hebben steeds krachtiger is geworden.
Prof. J. Huizinga.
EEN vriend vroeg mij: waarom besteedt
men thans alle. aandacht en alle geest
drift aan het vieren van den dag, waar
op voor veertig jaar de Koningin gekroond
werd, terwijl toch over twee jaar een veel
luisterrijker getij ommekomt? Tegen het ein
de van 1940 zal Wilhelmina een halve eeuw
Koningin der Nederlanden zijn geweest. De
geschiedenis telt de jaren van een regeering
doorgaans van het tijdstip der opvolging af
en niet eerst van de aanvaarding der regee-
ringstaak. Waarom niet gewacht? De opmer
king scheen mij niet ongegrond. Inderdaad,
een grootscher viering blijft in uitzicht. Doch
welaan, er zal opnieuw feestvreugde en dank
baarheid te over zijn, als het lot gunstig
blijft. En het feest zal uit zich zelf een ande
ren stempel dragen. Het zal in zekeren zin,
meer dan nu het geval is, het koningschap
zelf, het Oranjehuis, de Kroon zijn, wat in
1940 het voorwerp der hulde wordt, terwijl
het thans bovenal de persoon van Koningin
Wilhelmina is, wie de hulde geldt, de Vrouw
en Moeder, die van de dagen af, dat anderen
het onbezorgde levensperk van twintig nog
wacht, den zwaren last van 's Lands bestier
gedragen heeft. Zoo heeft wellicht toch het
feest van 1938 een noot van innigheid, die
1940 niet overtreffen kan.
De ouderen, wier heugenis tot 1880 of ver
der teruggaat, kunnen nog de teerheid navoe
len, waarmee men in die tijden eerst van het
Prinsesje en later van het Koninginnetje
heeft gesproken. Het kostte moeite, van dat
zachte verkleinwoord afscheid te nemen, toen
de achttienjarige de taak van haar Moeder
de Regentes had overgenomen. De vlaag van
diepe aandoening over al wat het feit dei-
kroning inhield en voor de jonge Koningin
zou meebrengen, ging opeens veel verder dan
de kringen, die in een sterke gehechtheid
aan vorstenhuis en monarchie leefden. Er
trilde een snaar in het nationaal bewustzijn,
die in lang niet zoo sterk en wellicht nooit
zoo zuiver geklonken had.
1898, wat lijkt het ver af! Welk een andere
tijd, en welk een ander Nederland! Laat
ons hier niet van staatkundige vragen en
partijbeleid spreken, en liever trachten, ons
een oogenblik in stemmingen van voorheen
terug te denken, de Nederlandsche wereld
vluchtig even weer aan te zien met de oogen
van 1898.
TO" et liberale tijdperk neigde ten einde. Het
JLJl was menig Nederlander voorgekomen als 'n
soort van burgerlijk millennium, waarvan nog
geen einde in zicht was. Hoe, het liberalisme
in Nederland aan zijn einde? Het scheen nog
steeds zoo vanzelfsprekend, zooals het schip
van staat op het liberale koeltje voortgleed.
Niemand twijfelde aan den Vooruitgang en
slechts weinigen aan de gezondheid van ons
parlementaire stelsel. Iedereen hield onze po
litieke groepeeringen voor echte staatspar
tijen, al begonnen zij scheuren en barsten
te vertoonen, die niet meer te lijmen zouden
blijken. De grondtoon van het openbare le
ven was nog die van het protestantsche mo
dernisme, dat aan zijn randen overging in
een volslagen onkerkelijkheid en een uiterste
verslapping van christelijke voorstellingen,
die door luttel wijsgeerig inzicht of belang
stelling gecompenseerd werd. Het talrijke
volksdeel, dat in een hecht godsgeloof leefde,
was politiek reeds grootendeels gemobiliseerd,
maar de herleving van kerkelijken zin ook
buiten die kringen was nog verre, al zou er
spoedig van het parool chrlstelijk-historisch
een sterk herzamelende werking uitgaan.
Sedert enkele jaren had het socialisme in
Nederland een ander aangezicht gekregen.
Al was de geest van het „Nieuwenhuis nlot
zakkies plakken" nog in breede kringen van
gemiddelde geborneerdheid lang niet afge
storven, in twee gedaanten won onder de in-
tellectueelen de idee van het socialisme
krachtig veld: van Troelstra uit door den
weerzin tegen de maatschappelijke euvelen,
en van de sfeer van P. L. Tak en F. van der
Goes uit in een vorm, waarin de ernstige be
studeering van Marx zich met een sterk
aesthetisch moment, dat aanknoopte bij Wil
liam Morris, verbond.
De wereld zag er, ten spijt van Dreyfus-
affaire en van het nog niet uitgeziekte anar
chisme van de daad, eigenlijk nog hoopvol
uit. En daar ging, geen twee weken vóór de
kroning in de Nieuwe kerk, de nota uit van
Keizer Nicolaas, rampzaliger gedachtenis, die
den wereldvrede te beloven scheen, en wel
dra gevolgd werd door de keuze van den
Haag als uitverkoren plek, waar dat heil
geboren zou worden. De jonge vorstin begon
haar ernstige taak wel in een zeer bijzonder
tijdsgewricht. Wat moet er aan hoop en ver
wachting in haar jeugdig hoofd zijn omge
gaan
Een jaar later begon de Boerenoorlog: In
een zeldzame eensgezindheid leefde Neder
land de spannende ontwikkeling van het
conflict in Zuid-Afrika mee, eerst een tijdlang
in wilde hoop op het haast onmogelijke: een
zegepraal der stamverwante Boeren, dan in
bittere verontwaardiging over de harde da
den van het Britsche imperialisme. Hoe ver
af ligt dat alles!
De voor-oorlogsche periode.
De zestien regeeringsjaren van Koningin
Wilhelmina van de kroning tot 't uitbreken
van den wereldoorlog hebben aan 's Lands
regeering, en daarmede in de eerste plaats
aan de Kroon zelve, hoogere eischen gesteld
dan het rustige, ietwat afzijds gelegen Neder
land van het laatste kwart der negentiende
eeuw gewoon was geweest te aanvaarden: De
bijkans naïeve verzekerdheid van een veilig
nationaal bestaan, dat zich van het „buiten
land" niet al te veel behoefde aan te trekken,
en het vertrouwen in een beproefde maat-
L-'XM