Waacde ch foice van het Constitutioneele Koningschap in ons land Vier fasen uit het leven van Hare Majesteit. ZATERDAG 3 SEPTEMBER 1938 HAARLEM'S DAGBLAD 16 f Üooc Hlc. A. C. fase-fihus pita, (tuiiCHtye. icoijf» hM-petcaac in he-t Staats- cecht aan tie. Technische UeayeschaU te Delft Prof. Mr. P. C. JOSEPHUS JITTA. HET Koning-schap is in ons vaderland als zoovele andere nuttige, vrijwel on misbare, typisch nationale instellin gen, niet een product van onzen bo dem, maar het is in ons land geïmporteerd, heeft ar wortel geschoten en onder zijn bla deren voelt ons volk zich veilig. Vóór de vestiging van ons nationale koning schap in de jaren 18131815 hadden in Ne derland twee ..Koningen" geregeerd, Philips II en Lodewijk Napoleon. Philips n was geen Koning der Nederlanden, doch Koning van Spanje, al placht men hem ook hier te lande als de „Koning" aan te duiden. Aan dat „Ko ningschap" heeft Nederland geen aangename herinneringen. Toen Lodewijk Napoleon in 1814 in een buitenlandsche badplaats kennis kre^g van het voornemen der groote mogendheden, Ne derland en België tot een Koninkrijk te ver eenigen, wendde hij zich tot een Nederland sehen vriend met de vraag of hij. die toch Koning van Holland was geweest, niet in aan- werking zou kunnen komen voor de nieuwe functie. Het antwoord luidde volkomen te recht. dat. indien er in Nederland sprake was van een Koningschap, slechts één dynastie in aanmerking kon komen, die van Oranje. De Stadhouders van Oranje hadden gedu rende de Republiek van de Zeven Vereenigde Nederlanden, wanneer zij groote staatslieden waren, als Willem van Oranje, Maurits, Fre- derik Hendrik en Willem m. een positie, die machtiger was, dan van menig vorst, maar juridisch waren zij niet meer dan ambtena ren in dienst der Staten, aan wier souvereini- teit zij hun functie ontleenden. De Stadhou ders waren niet souverein, maar de Provin ciale Staten. De latere Koning Willem I heeft in 1813 de souvereinitelt over deze landen aanvaard met de volgende woorden die bewezen, dat hij zich van de beteekenis van zijn nieuwe functie duidelijk bewust was. Hij zeide in zijn proclamatie tot het Nederlandsche volk: „Uw vertrouwen, uwe liefde legt de Souvereiniieit in mijn handen.Ik aanvaarde, wat Neder land my aanbiedt, maar ik aanvaarde het alleen onder waarborging eener vrije consti tutie. welke uw vrijheid tegen volgende mo gelijke misbruiken verzekert". Zoo werden aanstonds de macht van den Koning en de invloed en de vrijheden van het volk verankerd in een grondwet, die de ver houding van vorst en volk regelt. Onder den invloed der constitutioneele praktijk van de vorige eeuw heeft die verhou ding een aanmerkelijke wijziging ondergaan. De invloed van het volk op het regeerings- beleid is aanmerkelijk gestegen "door de uitbreiding van het kiesrecht, door den om vang van de wetgeving en door de praktijk van het beginsel der ministerieele verant woordelijkheid en de persoonlijke invloed des Konings is in diezelfde mate verminderd, maar het gezag van den vorst heeft daar al lerminst onder geleden. N de tweede helft van de 19e eeuw heb- JL ben velen de neiging gehad de beteeke nis van het koningschap vöor ons volk en voor onzen staat te onderschatten. Men heeft het koningschap in een parlementaire demo cratie vergeleken met het haantje op den toren, dat wel de richting van den politieken wind aanwijst, maar zelfs op de richting van den wind geen invloed kan oefenen. Van dien gedachtengang maakte de liberale staats man S. van Houten zich de tolk, toen hij eens in onze Tweede Kamer uitriep, dat het ko ningschap van onzen staat wel een ornament is, maar geen fundament. Op teekenende wijze heeft de Roomsch-Katholieke staatsman Dr. Schaepman hem toen van repliek gediend. Het is een slechte bouwstijl, zeide hij, waarin de ornamenten geen verband houden met de constructie van "net gebouw. Het koningschap is, zoo luidde zijn omschrijving, als de sluit steen van het gewelf, die inderdaad gewoon lijk een bijzondere versiering draagt, maar die tevens de onmisbare constructie is, die het gewelf voltooit. Wat is dan die persoonlijke invloed des Ko nings? Het is onmiskenbaar, dat die invloed in sommige opzichten grooter schijnt, dan hij in werkelijkheid is. Elke wet, elk Koninklijk besluit, draagt overeenkomstig de traditie en de dienaangaande geldende regelen, naar den vorm het karakter van een persoonlijke daad des Konings. Elk van deze regelingen begint ,met de woor den: ..Wij, Wilhelmina bij de gratie Gods Ko ningin der Nederlanden enz." Zij dragen de onderteekening van de Koningin met den da tum en een vermelding in dezen trant „Ge geven. Het Loo, den zooveelsten van die en die maand". Toch is het algemeen békend en onbetwist baar, dat op den inhoud dier wetten en al- gëmeene maatregelen van bestuur het per soonlijk inzicht der Koningin minder invloed heeft, dan de meening harer verantwoorde lijke raadslieden, de ministers en de samen stelling van de beide Kamers der Staten-Ge- neraal. OP den derden Dag in September pleegt Hare Majesteit de Koningin de zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal te ope nen, omgeven met al de praal en luister, die bij het traditioneele koningschap past. De on bevangen toeschouwer zou in den waan kun nen komen te verkeeren, dat het hier een vorstin betreft, die uit de volheid van haar onbeperkte Koninklijke macht haar wil komt dicteeren aan de vertegenwoordigers des volks. Toch Is het elkeen, die slechts van de begin selen van onze staatkundige organisatie op de hoogte is, bekend, dat de inhoud van die troonrede anders luidt, wanneer er een ander kabinet aan het bewind is. Een troonrede tij H.M. Koningin Wilhelmina in Artis, Amster dam, in Mei 1912. Naast Hare Majesteit mr. C. van Tienhoven. Maar vooral, hoe kan men de waarde on derschatten van dat voortdurende toezicht ovei' alle regeeringshandelingen door iemand, wiens woord door niemand met dat van een gewoon burger wordt gelijk gesteld? Het koningschap is in dat opzicht het ge weten der partijregeering ter verzekering van een eerlijk democratisch bewind: reeds het feit, dat tal van besluiten alleen schriftelijk gemotiveerd ter onderteekening kunnen wor den voorgelegd, dat van alle besluiten die motiveering kan worden gevraagd door iemand, die ongevoelig is voor partijbelang, dwingt de ministers tot een zelfonderzoek, dat een eerlijke, gezonde volksregeering zal ten goede komen. Zoo heeft ons koningschap in onzen tijd zijn taak begrepen; daarom staat het hoog vereerd buiten, boven, naast de twistende partijschappen, de noodzakelijke elementen ïn de cultuur-democratie. Zóó is het koning schap van blijvende groote waarde voor onzen tijd en moet het volk worden benijd, dat een historisch koningschap bezit, dat zóó zijne roeping aanvaardt. TpEN ieder bekruipt wel eens een bevlieging van rationalistisch bijgeloof, waarin ach terdocht, medelijden, spotternij hem overvalt tegenover het spontane, traditioneele, vorme lijke van gevoel en geestdrift; waarin eene met vlaggen versierde stad hem den eersten indruk wekt van een opgesierd negerkamp, waarin kanongebulder hem kinderspel, wa penherauten hem groteske figuren uit vorige eeuwen lijken. Dat bijgeloof, veelal uit mis kenning van de menscheli.ike natuur geboren, wij hebben het in dezen tijd geen van allen over ons gevoeld. De spottende glimlach over den straatjubel, hoe laag deze niette genstaande de kostbare zorg sinds jaren aan volksopvoeding besteed, stond, bleef dit maal ontbreken, waar we in het blijde gelaat der volksmenigte oprechte vreugde konden le zen. Wij hebben het allen gevoeld, dat er waar heid was in aller geestdrift, waarheid in onzen dank aan den Hemel. Laat mij trachten in enkele formules de waarde en de beteekenis van het constitutio neele koningschap in ons vaderland samen te vatten. De Koning ls in de eerste plaats het uiter lijk teeken. het symbool, van de eenheid des volks, In een volk. dat In zoovele politieke partijen en kerkgenootschappen verdeeld is, waar het individualisme op zoovele gebieden hoogtij viert, is een dergelijk symbool van de eenheid des volks, dat in gelijke mate spreekt tot de eenvoudigen des geestes en de intellec- tueelen en dat aanvaard wordt door alle standen, van onschatbai-e waarde. Maar dat is toch de hoofdzaak niet, Het Koningschap van Oranje is in de twee de plaats de belichaming van het beste deel van onze nationale traditie. Wanneer land en volk in gevaar was, onder stadhouder Wil lem I in 1568. onder stadhouder Willem Hl in 1672, in 1813 en in November 1918. was telkens Oranje het wachtwoord, waaronder de goed- gezinden zich vereenigden Welk volk kan als het onze bogen op een dynastie, zoo diep ver ankerd in het beste deel onzer nationale tra ditie? In de derde plaats is het koningschap in ons vaderland een element van continuiteit te midden van de elkander in bonte afwisseling opvolgende kabinetten, te midden van den po litieken strijd in en buiten de volksvertegen woordiging. Daarom is de bepaling van onze grondwet, dat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn. van welke bepaling sommigen voorspeld hebben, dat zij den glans aan de Kroon zou ontnemen, van zoo groote waarde gebleken, omdat zij den Ko ning onttrekt aan den politieken strijd. In En geland noemt de oppositie in het Lagerhuis zich „His Majesty's most loyal opposition", daarmede erkennende, wat evenzeer voor ons land geldt als voor Engeland, dat de critiek zich nimmer mag richten tegen den persoon des Konings. De Koning is tenslotte in onzen staat, naar de juiste uitdrukking van Struycken het ge weten der partijregeering. Deze functie speelt zich niet af in het openbaar, maar in de cor respondentie en de gesprekken van den Ko ning met zijn ministers. Een onderzoek naar het aandeel van den Koning en dat van zijn ministers in de regeeringshandelingen is on toelaatbaar. Dat is „het geheim van het Noordeinde". De ministers hebben voor alle regeeringshan delingen de volle verantwoordelijkheid in haar geheel te dragen. Maar de invloed des Ko nings op de beslissingen is er niet minder reëel om. Bij het 40-jarig jubileum van de troonsbe stijging van Koningin Wilhelmina moet ieder onbevooroordeeld historieschrijver getuigen, dat onze Koningin deze hooge en moeilijke functie op voorbeeldige wijze heeft vervuld. Daarom is dit jubileum niet alleen een feest voor het Koninklijk gezin, maar voor het ge- heele volk. Ons volk maakt moeilijke tijden door en het is niet waarschijnlijk, dat de beproevingen reeds ten einde zijn. Maar te midden van die moeilijkheden, onder de verwarring op veler lei gebied, is er nauwelijks een grooter zegen voor ons land en ons volk denkbaar, dan de bestendiging van ons nationale koningschap, het behoud van den band tusschen Nederland en Oranje. (Nadruk verboden), Huldiging der Koninklijke Familie op het Malieveld in den Haag in November 1918. De huldiging op den Dam te Amsterdam ter gelegenheid van het zilveren regeerings jubileum van Hare Majesteit. een college, dat als het geheele werk van dien schrijver nog zijn volle waarde heeft behouden de taak van den Koning in onze parlementair-constitutioneele monarchie als volgt omschreven: „Geen regeeringshandeling komt zonder 's Konings medewerking tot stand; de aard Van iedere handeling beslist over de beteeke nis dier medewerking. Moet ik wijzen op de vorming van ministe ries, op de oplossing van conflicten tusschen deze en de volksvertegenwoordiging, en tus schen de Kamers der volksvertegenwoordiging? Moet ik wijzen op de noodzakelijke eenheid in de regeeringshandelingen der verschillende departementen, slechts ten deele door den mi nisterraad, op de noodzakelijke continuiteit in die handelingen, slechts ten deele door de departementsambtenaren verzekerd? dens het ministerschap van Dr. Kuyper had een anderen klank, dan die, welke werd voor gelezen, toen Cort van der Linden de mi nisterieele verantwoordelijkheid droeg. Wij leven in ons land niet onder de ab solute, onbeperkte macht des Konings. Men doet de werkelijkheid geweld aan door dat te beweren. Maar zoo bedenkelijk als het is, de macht des Konings te overschatten, even bedenkelijk is, haar te onderschatten. Op treffende wijze heeft prof. Struycken in een college, dat hij den 4en Mei 1909 aan de Universiteit van Amsterdam heeft gegeven, ter eere van de geboorte van Prinses Juliana Groepfoto ter gelegenheid, van het zilveren huwelijksjeest van H.M. de Koningin en wijlen Z.K.H. Prins Hendrik. Regelmatig bezoekt Hare Majesteit de Boskoopsche Bloemententoonstellingen. Een joto van een recent bezoek.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 18