PER AUTO EN BOOT DOOR ZUID-AFRIKA. ELIAS VAN PRAAG Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG IS OCTOBER 1933 HSAREEM'S DAGBÏ1AD Op den grootsten stroom van Afrika. De patriarch van Kandahar eiland in de Zanibezirivier Interessante ontmoetingen. door dr. W. G. N. van der Sleen. De Zambesi ontspringt in de tropische re genwouden van Midden-Afrika, maar buigt al spoedig zuidwaarts om naar de droge teak- houtbosschen van Noord Rhodesia. Ze neemt steeds meer water op van allerlei zijrivieren en is in de buurt van Livingstone, dat op een kilometer of tien afstand van de groote wa tervallen ligt, een forsche, vrij snel stroomen- de rivier die echter toch voor een groot deel goed bevaarbaar is voor motorbooten en ca- no's en dan ook reeds in veel vroeger tijden als verkeersweg is gebruikt. Livingstone, de be kende zendeling-ontdekkingsreiziger, hoorde van den waterval, toen hij de rivier af kwam en zeilde van zijn kamp op Kalai, een dei- eilanden boven den val, naar het thans naar hem genoemde eiland, dat midden in den wa terval, aan den rand van den afgrond gelegen is. Naar zijn oordeel was de rivier van groote beteekenis als handelsweg en ze werd dan ook in zijn tijd reeds als zoodanig gebruikt, maar vrijwel uitsluitend voor den menschont- eerenden slavenhandel. Livingstone toog uit zijn dierbare oerwouden naar Londen terug om te trachten, daar een einde te maken aan den slavenhandel, wat natuurlijk niet lukte, maar hij vatte tevens een ander plan op, namelijk om door het scheppen van een ge regeld verkeer langs dergelijke wegen der wildernis de inboorlingen beter op de hoog te te brengen van de mogelijkheden van den tegenwoordigen tijd, ze te leeren handel drij ven en zich te ontwikkelen, waardoor hij hoopte, dat de slavenhandel, die alleen mo gelijk is ais gevolg van onderlingen strijd dei- stammen, die gevangenen maken en deze ge vangenen verkoopen, bij een beter onderling begrijpen der stammen vanzelf in moeilijk heden zou geraken en dus verdwijnen. Dat was de grootste verdienste van Livingstone, dat hij wilde trachten, de inboorlingen aan het werk te zetten, te laten handel drijven, wat steeds een werk des vredes is en hen zoodoende op een hooger peil te brengen, waar slavenhandel vanzelf onmogelijk zou zijn. Hij is een van de pioniers der ideeën, die latei- tot afschaffing der slavernij zouden leiden. Livingstone bevoer de rivier boven de ge> vaarlijke vallen, natuurlijk geleid door daar bekende negers. Wij bezitten thans een goe de kaart, dus waarom zouden wij het ook niet eens probeeren? Een mijl of zes stroomop van ons kamp staat op mijn kaart The Old Drift, de plek, waar vroeger met een pont het wa- genverkeer over de rivier werd geleid en ik weet, dat daar indertijd eens om skiff kam pioenschappen is geroeid. Daarheen dus en al gauw ligt de boot te water onder de takken van een grooten, zwaren boom, naast een paar cano's van inlanders. Vóór ons lokt de rivier, die hier met eilanden bezaaid is en vrij kalm stroomt. De eilanden zijn met hoog riet om zoomd, dat gesierd is met prachtige pluimen: pluimen van een halven meter lang op een stengel van tweemaal manshoog. Daarboven uit steken de prachtige wuivende kronen van wilde dadelpalmen en de hooge stammen der ivoorpalmen, die in den top een helle bos grijsgroene, handvormige waaierbladen dra gen. Daartusschen allerlei loofhout, meest altijd groene soorten, een echte tropenvegeta- tie dus. De warmte is ook zoowat tropisch, als we in ons open bootje, kalm peddelend, voort glijden over de rivier. Een paar witte reigers vliegen langs, tortelduiven kirren in de hoo rnen. De schorre blaf van een baviaan klinkt ver over het water. Wij roeien zoo een uurtje stroomop tusschen eilanden door. af en toe keerend. wanneer vóór ons het water over een grindbank heen komt in een kleine stroom versnelling. Dan probeeren we een ander ka naal en dat lukt dan wel weer. Ondertusschen moet ik al onze bewegingen op een schets kaartje aanteekenen anders vind ik straks de plek waar de auto staat niet terug. Daar lokt een zandig plekje onder een paar overhangende dadelpalmen. Even goed Uitzien, er staat geen enkel wildspoor op, ook niet het gevreesde sleepspoor van den zwaren krokodillenstaart. Langzaam glijden we onder de ritselende palmbladen door, leg gen de boot langs zij aan en stappen aan land. Het kapmes moet er bij komen zoo dicht is de plantengroei, maar na een meter of tien vinden we een paadje en dat komt uit, want dit moet het eiland zijn, waar nog wel eens toeristen komen met een motorboot. Eigenlijk wel heel prettig, zoo'n pad, want zoo kunnen we veel meer genieten van den heerlijken tropischen plantengroei! Alles is mooi groen; hier en daar staan prachtige varens, onder andere het bekende Venushaar, dat wij zoo graag in een vochtige serre houden. Boven de loofhoutboomen uit staan de prachtige kronen der ivoornootpalmen, maar wat vooral onze aandacht trekt, dat zijn de lianen, die hun kronkels slingeren van boom tot boom Net vertel ik mijn kameraad dat de Engelschen daar zoo'n aardigen naam voor hebben, na melijk monkey ropes, of daar komt waarem- pel een aapje langs een dier plantentouwen omlaag zetten, recht op ons af en gaat op een paar meter afstand rustig in den vork van een dikken tak zitten, met zooiets typisch vragends in zijn oogen", dat we dadelijk be grijpen, dat de diertjes, die op dit betrekke lijk kleine eiland wel geen vetpot zullen heb ben, vaak door toeristen gevoerd worden. Wij waren juist aan onze middag-boterham bezig en de arme stakker in den boom keek ons de happen uit den mond. Wij hebben zelf niet veel gehad dien middag, want wij waren al spoedig omringd door een vol dozijn van deze aardige diertjes. Een oude pa, een paar wijf jes met jongen en wat halfwas goed. De oude baas was de brutaalste, of misschien de ver standigste, in elk geval degeen, die het eerst begrepen had, dat wij hem goed gezind waren, meter hoog voor een stukje brood. Hij gunde zijn vrouwtjes niet veel en den kinderen hee- lemaal niets. Dat is in de vrije natuur even moeilijk als in de apenkooi in den dierentuin, om een hongerig klein jong werkelijk een lek- Hij stond al gauw op de achterpooten midden op het pad, af en toe met één hand steun zoekende tegen een knie, en sprong een halven ker hapje te doen toekomen. Maar het was een leuk half uurtje tusschen al die vriende lijke en toch half angstige, vragende, bruine oogen. Heerlijk, om de verstandige gezichtjes van dichtbij te zien en de grappige bokken sprongen en ongelooflijk behendige turnoefe ningen in de boomen op je gemak te bekijken. Wij wandelden het heele eiland rond. een half uurtje zoowat, en zagen een veelbelovend kreekje verder stroomop gaan. Dus weer in de boot en het kreekje gezocht en gevonden, ech ter niet dan nadat wij weer een minuut of wat hadden stilgelegen om te genieten van vlieg- demonstraties van twee groote vischarenden, pikzwart, maar met witte kop en borst, die elkaar achtervolgden in de helder-blauwe lucht, tot ze elkaar te pakken kregen en samen wervelend en klapwiekend omlaag- stortten. Of het ruzie was of liefdesspel, daar ben ik nog niet achter. We varen dan kalm ons kreekje op en zien het al gauw smaller worden, en tegelijkertijd maken de begroeide oevers plaats voor rotsen en een zandbankje. Wij kunnen niet verder varen, maar wel aan land gaan, langs het steile zandbankje maar. Jawel, maar als ik uit wil stappen, zie ik. dat kort voor mij nog iemand aan land is gegaan, die voetsporen heeft achtergelaten, zoo groot als een soep bord. met drie groote teennagels aangeduid in den voorrand. Een jong nijlpaardje moet hier in den vroegen morgen een kuier gemaakt hebben. Even gaan staan in de boot en goed rondkijken. Allemenschen, wat boffen we weer. We liggen midden in een rotspartijwaar de gyoote rivier aan weerskanten in flinke stroomversnellingen langsheen suist. Op de rotsen zitten een dozijn reigers, een paar gan zen, ibissen enzoovoort. Maar geen spoor van nijlpaarden, of eigenlijk wel overal sporen, maar nergens de dieren zelf. Gelukkig maar, want ze worden hier nogal gejaagd om het ivoor van hun tanden, waaruit allerlei snuis terijen worden gemaakt en daarom hebben ze de onaangename gewoonte, als ge dichtbij komt, onder te duiken en je bootje van onder af om te gooien. Daarom is het altijd een beetje uitkijken hier op de rivier! Maar we hebben er geen enkele gezien in de buurt van onze boot, eigenlijk wel jammer. Zulke din gen zijn altijd interessant om later van te vertellen. Ondertusschen genoten we van de stroom versnellingen, van de mooie vergezichten over de rivier en van de rijke vogelwereld. Ook waren er leuke slakjes, allemaal met de mondopening van de schaal aan den linker kant. wat steeds een eigenaardig verwron gen indruk maakt. Er waren een paar plekken in de stroom versnellingen, waai- het zoo uit de verte best te doen leek. er tegen op te varen. Wij heb ben het geprobeerd, maar van zoo'n laag bootje uit, op een meter of tien afstand, ziet zoo'n golvende watermassa er toch heel anders uit dan van den verren wallekant. Het was waarschijnlijk wel te doen geweest, maar één foutieve slag van den peddel maakt, dat je dadelijk dwars kom*. te liggen en zoo de stroomversnelling weer afschiet. Dus hebben we elkaar verteld, dat de rivier daar boven er net zoo uitzag als beneden en zijn kalm stroomaf gepeddeld. Eerst kalm, toen harder, want de 'wind kwam opzetten. Recht tegen gelukkig, want er vormden zich dadelijk flin ke golven, en als je die recht voor kunt nemen, ga je er het gemakkelijkst door en over heen. Wij zagen nog een kanjer van een krokodil, zoo van een meter of zes, op een zandbank liggen, maar zoodra ik trachtte te draaien, zag hij de beweging en verdween met een sprong in het water, dat even opschuimde onder zijn staartslag. Een kwartiertje latei- steekt vlak voor ons een uitgeholde boomstam de rivier dwars over en verdwijnt in den breeden rietzoom. Wij er achter aan. Een leuke, verborgen liggende aanlegplaats, een paadje den wallekant op, tusschen de pal men door. en dat bracht ons algauw bij een viertal hutten, als gewoonlijk van takken ge bouwd en met riet gedekt. Mannen en vrou wen zaten er voor matten te vlechten, eigen lijk rolmatten te binden uit biezen en dun (Adv. Ingez. Med.) Bij zijn dertig jarig tooneeljubileum. Elias van Praag, die door de ongunst der tijden zijn zilveren tooneeljubileum heeft moeten laten voorbijgaan, zal nu toch zijn dertig jarige loopbaan van acteur op fees telijke wijze herdenken. Het zal een zeer on gewoon jubileum zijn, want Van Praag zal niet op de planken in een volle zaal worden gehuldigd, maar op Woensdag 19 October bij een uitzending van de V.A.R.A. voor de microfoon. Hij zal dan in een hoorspel „De Strijd om het hoogste bezit" van Willem van Cappellen, dat gewijd is aan het leven en werken van den ontdekker der tuberkel-bacil. prof. Robert Koch, de titelrol vervullen. Het is niet toevallig, dat Elias van Praag in een studio zijn jubileum zal vieren. Hij is immers sinds eenige jaren verbonden aan de V.A.R.A., waarvan hij als „hoorspeler" een der beste medewerkers is. Toch lijdt het voor mij geen twijfel dat Van Praag, voor de keuze gesteld tusschen werkelijk tooneel en radio- tooneel, niet dan met een bloedend hart voor het laatste heeft geopteerd. Hij is te volbloed acteur om niet met smart de planken al is het dan tijdelijk vaarwel te hebben ge zegd. Maar hij moest tenslotte leven en het is begrijpelijk, dat hij in deze ongewisse tijden ter wille van zijn gezin den moeilijken stap heeft gedaan en zich aan het radio-tooneel dat een acteur toch nooit geheel voldoening zal kunnen schenken heeft gewijd. Van Praag kan bij zijn jubileum op een eervolle loopbaan terugzien. Hij is een acteur, die zijn vak door en door kent en door zijn kunstbroeders als tooneelspeler en als mensch want hij is een voortreffelijk collega ten zeerste wordt gewaardeerd. Ik had reeds het voorrecht met Van Praag kennis te maken, toen hij nog geheel aan 't begin van zijn carrière stond. Het is precies touw. Wat vee graasde langs den rivierkant, ossen met kolossale horens en armoedig uit ziend melkvee. Een eindje verder was een groote, met hooge takken omheinde melk bocht, tevens nachtkwartier, en daar hingen de neteldoekjes in de zon, waardoor de melk hier ook al netjes wordt gezeefd. De zon raakte aan den horizon, toen we aanlegden bij de plek waar de auto wachtte. Dus boot afbreken in het licht der autolan taarns en moe en verbrand en tevreden weer naar ons gezellig tentenkamp terug. Nog een paar dagen zwierven we zoo langs en over de rivier, genietend van allerlei tro- penweelde op het hoogste punt, dat wij zou den bereiken, maar toen lokte het Zuiden, de terugweg, dien we veel meer op ons gemak zouden afleggen, om de groote vraagstukken van het land eens een beetje nauwkeuriger te bekijken. (Nadruk verboden). Als de wereld donker is door Henriette van Eyk, Am sterdam - Querido. Een zestal fantastische verhalen biedt dit maal Henriette van Eyk haren bewonderaars aan. Deze zijn overtalrijk in den lande en uw verslaggever doet al jaren zijn best, zich van ganscher harte onder hen te scharen, hetgeen hem van tijd tot tijd en met zekere beperking ook wel gelukt. Zeker Henriette van Eyk is een aparte figuur onder de Hollandsche schrijfsters, zeker heeft ze geest en misschien zelfs in haar pink meer dan menig romancière in haar zorgvuldig opgemaakt hoofd. Zeker beschikt zij over een humor, die weinig in onze ge schreven taal voorkomt, doch ze heeft dien dan ook zoozeer aan zichzelf ondergeschikt gemaakt, dat hij per slot van rekening de rol len heeft omgedraaid en haar meester ge worden is. „De tweede was nog jong. Die had zulke lange, magere beenen, dat ie een beetje aan een steltenlooper deed denken. Z'n hals was ook lang, met middenin een adamsappel en bovenop (omdat er toch ééns een eind aan moest komen» een hoofd, een hoofd met groote, licht, bijziend-knipperende oogen en moeizaam platgekamde blonde krulharen. Hij kende de heele Vaderlandsche Geschiedenis uit zijn hoofd, en maakte de moeilijkste som men meteen in het net. Hij was schoolmeester van z'n vak, maar omdat ie nergens een school kon krijgen, haalde ie uit verveling aldoor maar méér actes, die ie bewaarde in een la van het penantkastje op z'n kamer" Ziehier een citaat uit het tweede verhaal „Het Feest" waarin ons één der drie armetie rige typen, die kaal als rotten, met een wan delstok en een paar handschoenen willen „stand ophouden", in enkele zinnen zóó wordt voorgeteekend dat de lezer hem voor zich ziet en genieten kan van de zoo langs den neus weg verhaalde bijzonderheden over de actes. Dat daarin op niet al te sarcastische wijze op een toestand in het onderwijs-wezen de aandacht gevestigd wordt, zal niet velen ontgaan, doch is niet pijnlijk. Humor wondt niet. Humor. Daar is weer dat verraderlijke be grip, dat nog nooit volledig en afdoende ge definieerd is kunnen worden. Is het daardoor dat ik met deze schrijfster telkens weer de moeilijkheid gevoel tot de bewondering te ge raken, waaraan ik toch zoo graag deel zou hebben? Wanneer ik voor mezelf die moeilijk heid poog te ontleden, geloof ik het voor naamste bezwaar te vinden in mijn overtui ging dat humor nooit een continu-bedrijf kan zijn, maar slechts ongedacht en onverwacht optreedt en alleen door de verrassende ver schijning de ontroering produceert, die haast even ondefinieerbaar is als de humor zelf. Zoo gezien maakt de schrijfster het ons met dit nieuwe zestal niet gemakkelijker. Want er loopt door deze, ge zoudt ze bijna „maat schappelijke" sprookje kunnen noemen een draad van gecamoufleerde maatschappij-kri tiek die het ongedachte en onverwachte, waarvan ik sprak, buitensluit en voor een satire weer niet sterk en gaaf genoeg is. Het blijft een moeilijk probleem en het is met den humor als met de muziek: verschillende do seeringen bereiken verschillende tempera menten en brengen die in vervoering. In „Het complot tegen Sinterklaas" is die critische maatschappijbeschouwing wel het sterkst tot uiting gekomen en dwaalt de schrijfster hoe aardig ze de dingen ook zegt van het wezen van den humor af. Het opperhoofd der Sinterklazen heeft één hunner, een braven en menschlievenden Klaas, afgevaardigd naar een land waar zwarte armoe heerscht en de brave Klaas staakt, zegt dat hij met zijn snoep- en speelgoed daar niet heen wil, als hij niet tevens wat beters en doelmatigers kan brengen: vleesch, flanelle tjes enwerk. Hij wordt wegens insubordi natie door den baas der Klazen ontslagen, doch vindt hulp bij menschlievende menschen die hem van alles voorzien en hij zeilt met zijn schip met twintig zwarte Pieten naar het land waar honger is en is blij en tevreden. Doch hij wordt in een beangstigende stilte en met wantrouwen ontvangen en snapt daar niets van. „Wat maukeert jullie toch?" begon Sinter klaas benauwd. „Je weet niet eens wat ik al lemaal voor je heb". Toen sprong een man in den lichtkring. „Dat weten we wel, schoft", riep-ie. „Je hebt besmette biefstuk en geïnfecteerde camisool- UQedU, uiat dat wil zeqqcn? 't Is géén bevel, maar een beroep op uw medewerking om de men schen, die daar ook voor aan den weg werken, niet noode- loos in gevaar te brengen! Boven dien bevordert u zoodoende een vlotteren wegenbouw. Dus... bij het zien van dat bord1 tjes. en zakken vol met gemeene, slechte din gen". „Nietwaar! Nietwaar!" gilde Sinterklaas, maar de menschen begonnen ineens allemaal door elkaar heen te schreeuwen: „Wel waar! De kranten zeggen het-. En de dominéé. En de dokter. En de juffrouw van de bewaarschool. Iedereen zegt dat je een moordenaar bent. Leelijke, gemeene moorde naar". Toen Sinterklaas dat hoorde rende hij met zijn helpers, uitgejouwd door de menigte terug naar de boot. En kon zich nog juist bijtijds in veiligheid stellen. „Op het plein voor het stadhuis was een van de juten zakken achtergebleven. De man die „schoft" had gezegd, peuterde 'm voor zichtig open, en keek. Toen keken de anderen ook en ze zagen allemaal dat er heel goeie dingen in den zak zaten, en ze zeien: „Zouden we ons dan mis schien tochEn ze vroegen: „Wie heeft ook weer 't eerst gezegd dat ie een moordenaar was?" Maar dat wisten ze niet. In den nachttrein naar Marcelencia zaten drie meneeren, die het wèl wisten. Ze zeiden: „Dal zal een goeie les zijn voor zoo'n eigen wijs Sinterklaasje" en ze keken elkaar eens even triomfantelijk aan, en glimlachten. Het Strooigoed Concern, het Chocolade kartel en de Pepernoten Trust hebben nog nooit zulke goede zaken gedaan als dat jaar". En ten slotte een citaatje uit het laatste vertelsel: „de N.V. de Kersthaas".: „Het Kerstfeest ging voort met koopen en verkoopen, koopen en verkoopuen „Wat verkoopen jullie eigenlijk?" vroeg een meisje in het goudbrokaat. Ze schaterden allemaal, ze gierden van plezier. Maar toen ze uitgelachen waren keken ze elkaar toch een beetje ontnuchterd aan. „Gunst" zeien ze, „nu ik er over nadenkWe wéten niet wat we koopen. En wat we verkoopen weten we nog veel minder". „We verkoopen een doode haas", zei Marius. „Ik heb datzelfde beest nu al zevenhonderd maal verkocht". En het meisje vroeg: „Waar is die haas?" En Marius haalde z'n schouders op en glimlachte en zei: „Weet ik het!" De inleiding tot deze slotontboezeming is hier en daar weer van een alleraardigsten geest doortrokken. Een te magere Kersthaas blijft den avond voor Kerstmis in de uitstal kast van den winkelier liggen, en krijgt pas een uitzonderlijke waarde als overal alle Kersthazen zijn uitverkocht en er in de geheele stad geen boutje meer te koop is. Een in breker maakt zich van het magere gedierte meester en op fantastische wijze laat de schrijfster uit het aanvankelijk weinig be geerde object een naamlooze vennootschap groeien, waarvan de aandeelen met goud be taald worden, terwijl het beestje zelf ergens in een goot ligt. Heb satire-element is in dit laatste sprookje het sterkst aanwezig. Wie weet of mevr. Van Eyk in die richting misschien niet haar sterk ste kanten gaat vertoonen nu de goedige spot uit De Kleine Parade via de symboliek van Gabriël naar een doctrinairen maat- schappelijken weerzin bezig schijnt te ver huizen. Terwijl toch van den aanvang af de verschillende neigingen naar die uitingswijzen wel in haar aanwezig geweest zullen zijn. J. H. DE BOIS.. dertig jaar jaar geleden, dat Adriaan van der Horst den toen nog zeer jongen tooneelspeler in mijn komedie Fatsoen de wel is waar epi sodische maar voor het stuk toch heel belang rijke rol van den ouden werkman Knossen toevertrouwde en ik herinner mij. dat Van Praag op bijzonder knappe en markante wijze deze rol speelde. Hij deed zich toen reeds kennen als een zeer consciëntieus, ernstig, bescheiden en talentvol kunstenaar met een rijk gevoel voor humor, wat hij heel zijn leven is gebleven. Daar, bij het prachtige ensemble van de oude Tooneelvereeniging, naast artisten als Ternooy Apel, Adriaan van der Horst, Jan Musch, Dirk Holkers. Alex Post. Mien van der Horstvan der Lugt Melsert, Tilly Lus en mevrouw De Boervan Rijk vond de jonge acteur een voortreffelijke school voor het na turalistisch en realistisch tooneel en het is aan zijn spel nog altijd duidelijk te zien. dat hij uit deze school is voortgekomen. Maar gelukkig voor Van Praag is hij daar niet alleen bij gebleven. Royaards, die zoo goed talenten wist te onderscheiden, zag al heel spoedig, wat Van Praag als acteur waard was, en hij engageerde hem bij zijn gezel schap. Bij dezen grooten tooneelleider speelde hij een veelzijdiger, minder beperkt reper toire. Hij stond er in de klassieken en leerde er het zeggen van verzen. Hij speelde er o.a. den Spie, den Bode en den Bisschop in Gys- breght van Aemstel, Apollion in Lucifer, de Herder in Oedipus, Puck voortreffelijk in Midzomernachtsdroom, Autolycus in Win teravondsprookje, maar ook de beide hoofdrol len in Kotzebue's „Notabelen", den professor en Striese in De Sabijnsche Maagdenroof en Ba rendje in Janus Tulp. Want Royaards had heel goed gezien dat Van Praag een zeer veelzijdig talent bezat en heeft hem daarom rollen van zeer uiteenloopend karakter toevertrouwd. Zoo herinner ik mij uit dien tijd nog altijd zijn feilen fanatieken St. Just in de onvergetélijke voorstelling van Danton's Dood. Van Praag is een speler, die feitelijk in een sterk ensemble thuis hoort. Hij is ec-n karak terspeler, die eerst tot zijn volle recht komt, wanneer hij ook belangrijke spelers naast of tegenover zich vindt. Wie hem bijvoorbeeld in Oplichters van Poldar heeft gezien in de rol vdn Vitek, naar Saalborn zal het samenspel van deze twee zeker nooit meer vergeten. Hoe fijn speelde hij in zijn schuchtere verlegen heid dezen ondergeschikten bankdirecteur, Elias van Praag. wat vormden Saalborn en Van Praag samen niet een kostelijk, elkaar volkomen aanvullend span. En welk een succes werd voor hem ook niet de kruier in „Nummer zeventien" dien hij zoo kleurrijk en uitbundig-komisch speelde met Bart Kreeft als tegenspeler. Zijn rijk beeldend, virtuoos talent komt ook uit, wanneer hij in de gelegenheid is op een avond verschillende rollen te spelen. Wij heb ben triplures van Van Praag gezien, waarin hij met een verbazingwekkende zekerheid tot drie maal toe in de huid van een ander kroop, zoo knap en scherp van typeering. dat hij telkens weer verraste. Een opmerkelijk staaltje van zijïi talent gaf hij o.a. in De Kapitein van Köpenick. waarin hij achtereenvolgens ver scheen als de hofkleermaker Wormser, de rhetorische gevangenisdirecteur en een Joodsch koopmannetje, alle drie even zeer af en compleet van uitbeelding. En een zelfde bewijs van verbluffend snel en raak typeeren gaf hij in Boeven en Burgers, waarin hij ver schillende volkstypen onmiddellijk na el kander zeer drastisch en levenswaar weer gaf. Van Praag heeft in deze 30 jaar bij ver schillende goede gezelschappen want hij was na het heengaan van Royaards o.a. ver bonden aan Het Nieuwe Nederlandsche Too neel en Het Masker zeer vele belangrijke en groote rollen gespeeld. Ook zelfs wanneer een rol hem minder goed lag wat natuur lijk ook wel eens gebeurde kon men toch altijd zien, dat hij zich met alle ernst en toe toewijding aan zijn rol gaf en hij het er nooit maar „op aan liet komen". Van Praag is een tooneelspeler, die zijn kunst steeds hoog heeft gehouden. Het zou ondoenlijk zijn hier alle rollen uit zijn uitgebreid repertoire te noemen, maar één wil ik hier toch aan het slot van dit artikel memoreeren en wel zijn Clémen- ceau in het helaas zeer weinig gespeelde „Versailles" van Emil Ludwig. In mijn herin nering zal Van Praag's Clémenceau blijven voortleven als een der mooist gespeelde rollen, die ik in mijn lange loopbaan van criticus heb gezien en al had Van Praag nooit anders dan dezen Clémenceau gespeeld zoo groot van visie en uitbeelding dan zou het voor mij reeds vaststaan, dat hij een der beste karak terspelers van ons land is. Laten wij dan ook hopen, dat hij zijn plaats weer spoedig zal innemen in een goed ensemble op het werke lijke tooneel, waar hij krachtens zijn talent thuis hoort. J. B. SCHUIL.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 15