Het eerste Feestconcert der H. 0. V.
H'
FI.3500-
I VRAAGT UW WINKE-
r LIER EEN FORMULIER
Concert in de kerk
ALBERT HEIJN
„Een uur muziek"
jMsstkea de wieleu'
WOENSDAG 26 OCTOBER 1938
HA ARE EM'S DAGBEAD
6
AAN BELONINGEN I 1
kKUN/T IN IITIIKEN.
(Adv. Ingez. Med.)
IVoordeeligste Kruidenicrsbcdrijf
in Nederland
I MAAKT U HETLLVEN CQ£DKQ0P£R
Tafelamandelen
per onsiAtetasPct.
Spercieboonen
per groot blik27, j
Spercieboonen
extra fijn, per groot bilk Itf i
Sleepasperges
per groot blik
Banketstaven
met roomboter bereid
per stuk. Va pond zwaar ®3rA&
Choc. Beestjes *5 O
per Va pond (circa 75 stuks) MOt
der Broedergemeente.
Bij de samenstelling van dit programma is
men met fijnen takt te werk gegaan. Met
Bach's Preludium en fuga in e klein, werd
bijzonder in de clavecimbelklanken der fuga
een sfeer geschapen die heel den duur van
dit concert behouden bleef. De organiste Bets
Nederkoorn weet de al te zware subbas van
het orgel te dwingen in 't gareel van het uit
te voeren werk. Zij weet dien klank zelfs soe
pel te maken, zoodat er later bij de begelei
ding der antieke zangen een samenspel ont
stond, dat niet naliet, grooten indruk te
maken.
Bij de aria's uit de Bach-cantaten, waarbij
Ans van Manen en mevr. Suze Tak de obli
gaat-partijen vervulden, kon men evenals bij
genoemde fuga het goed recht erkennen van
Albert Schweitzer, om Bach te noemen den
musicien-poète. De concertgeefsters vertolk
ten met veel warmte de veeleischende mu
ziek; de indruk zal er echter niet minder om
worden, wanneer in de obligaat-viool de
toon wat strakker wordt gehouden, zooals bij
deze muziek-in-grooten-stijl geëischt wordt.
De zangvoordracht van Cor Igesz is voor
een belangrijk deel ingesteld op een zoo vol
maakt mogelijke weergave van den tekst,
maar de muzikale intenties der muziek (denk
eens aan het laatste woord van „Wenn ich
zu ihm mich glaubig wende") doen haar als
bij intuitie den schoonen klank vinden. Bij 'n
zoo innige voordracht is 't dus begrijpelijk,
dat ook de obligaatspelers zich willen uit
zingen, waardoor de groote rust, die bij alle
bewogenheid uitgaat van deze muziek, licht
verloren kan gaan.
Mooi strak gespeeld werd het Larghetto,
(Handel), en in weelderigen klank het Prière
van Luzzatto. De samenwerking met het or
gel was hoogst loffelijk. Dit mag ook gezegd
worden van de nog niet genoemde orgelsoli.
Een Toccate van Konrad Hurlebusch was op
merkelijk goed geregistreerd. Hurlebusch
stelt aan de registratie hooge eischen, want
al is hij een tijdgenoot van Bach, toch heeft
zijn muziek een geheel ander karakter. Wie de
orgelwerken kent van Muffat, zal treffende
gelijkenissen opmerken: zonder karakte
ristieke registers maken beide niet den be
oogden indruk. Heel wat studie zal er noodig
geweest zijn. om dit bescheiden orgel te dwin
gen tot een zoo brillante voordracht. En aan
gaande Mendelssohn's Andante uit de zeste
sonate, dat tusschen de andere deelen zoo
slecht past en uit den stijl valt, moet gezegd
worden dat het, afzonderlijk gespeeld als
keuze-nummer voor den radio-luisteraar het
wel zal doen.
Ds. H. M. Bielke hield aan 's slot een warm
pleidooi voor zijn kerk en het orgel. De kos
ten van het onderhoud moeten bestreden
worden uit de liefdegaven der concertbezoe
kers. Deze allen moeten zeer voldaan zijn ge
weest. Hopen wij dat ds. Bielke het ook zal
zijn.
G. J. KALT.
in de Nederlandsche scholen.
De verleden jaar begonnen, door den impre
sario Franz Aufrecht verzorgde serie school-
concerten, waarmee beoogd wordt den leerlin
gen van scholen voor middelbaar en voorberei
dend hooger onderwijs eenig inzicht in de
schoonheden der voor de kleine ruimte be
stemde muziek bij te brengen, wordt in dit
concertseizoen voortgezet. Voor deze concer
ten schijnt een groeiende belangstelling te
bestaan, te oordeelen naar het feit, dat ze reeds
op een 150-tal scholen in Nederland gegeven
worden.
Dinsdagnamiddag woonde ik „een uur mu
ziek" in het Christelijk Lyceum bij. Onze be
kende tenorzanger Louis van Tulder. bege
leid door den pianist Herman Kruyt, gaf een
overzicht van de ontwikkeling der vocale vor
men van den tijd van Valerius (vóór 1625) af
tot dien van Debussy.
Van Tulder begon met er op te wijzen dat
Valerius geen componist was hij was no
tarismaar een groot aantal liederen, meest
uit den tyd van den 80-jarigen oorlog, in een
bundel bijeengebracht heeft. Als voorbeeld
daarvan zong hij „Gelukkig is het land".
Daarna ging hij tot Joh. Seb. Bach over, ver
telde iets van diens Cantates en Passionen en
merkte op dat Bach ook vele liederen geschre
ven heeft, waarvan hij een der mooiste: „O Je-
sulein süss", voordroeg, gevolgd door een ge-
deeltet van de cantate „Ich weiss dass mein Er-
löser lebt". Van Tulder's prachtige gave colo
ratuur wekte hier terecht bewondering.
Bij Haydn sprak Van Tulder even over de
illustreerende kracht van de muziek zijner
Oratoriums ..Die Schöpfung" en .Die Jahres-
zeiten" en over de geestige ironische muzikale
toespelingen op zijn verre van gelukkig hu
welijk Zoo heeft de K., die zijn vrouw was.
zonder dat ze 't zelve vermoedde tot Kunst met
een groote K aanleiding gegeven.
Schubert en Schumann kwamen nu aan de
beurt van behandeling en vergelijking (Cycli
sche liederen, illustreering der teksten, belang
rijkheid der klavierpartij). Prachtig droeg van
Tulder „Wohin" en ..Ungeduld" van Schubert
voor en ook met Schumann's „Mondnacht"
wekte hij volkomen de bedoelde sfeer.
Mendelssohn was alleen door een „Lied
ohne Worte" vertegenwoordigd: het z.g.
„Frühlingslied" dat door den pianist fijn ge
schakeerd, door met eenlgszlns van den tekst
afwijkende behandeling der gearpeggieerde ac-
coorden gespeeld werd.
Bij Hugo Wolf wees Van Tulder op de nog
veel grootere importantie der kiavierpartij, en
op zijn lastig karakter, o.a. blijkend uit zijn
zeer scherpe muziekkritieken, waardoor hij
zich veel vijanden maakte. Als een daarvan
noemde hij Brahms, m.i. niet geheel terecht,
want Brahms trok zich van al de hatelijkheden
die Wolf naar hem slingerde al heel weinig
aan: hoogstens lachte hij er om.
Tot dusver waren Duitsche liederen behan
deld. Na 1850 begon ook Frankrijk op het ge
bied der liederenlitteratuur mee te tellen. Van
Tu'.der zong Widor's „Non credo", waarin zijn
mooi mezza voce bewondering afdwong. Het
voluptueuze „Les cloches" van Debussy sloot
de reeks. Voorbeelden uit de hedendaagsche
moderne muziek waarvan hij Debussy den
grondlegger genoemd had wilde Van Tulder
der jeugd vooralsnog besparen.
Een uiteenzetting van wat nu eigenlijk de
liedvorm is, hebben we moeten missen. Die
schijnt wel oorspronkelijk bedoeld te zijn. maar
daartoe bleek de beschikbare tijd van één uur
te kort.
De pianist Kruyt kweet zich kunstzinnig en
conscentieus van zijn taak. Van Tulder's zang
te prijzen mag overbodig heeten.
Er was veel belangstelling van de zijde der
jeugd voor dit concert en zij liet het aan bijval
niet ontbreken.
K. DE JONG.
In het repetitielokaal kijken de „schutters" nog even de muziek door. Het is 1813
op de eerste feestvoorstelling van de H.O.V.
De jaren omstreeks 1813 mogen geen al te
aangename episode in de historie van ons va
derland vormen: het feit dat toen het muziek
korps der Haarlemsche Schutterij geboren
werd stemt nu nog tot vreugde, nu de schut
terige baby van 125 jaar geleden uitgegroeid
is tot een volwassen kunstinstelling, die wel
steeds met financieele nooden kampt, maar
desondanks alleszins sterk en levenkrachtig is.
In dat jaar 1813 verplaatste ons het eerste
deel van het concert van Dinsdagavond 25 Oc
tober. De Hout was op het tooneel der Gem.
Concertzaal, wel is waar in erg jeugdigen vorm,
dun, ijl en spichtig, maar toch nog aardig
groen voor de 2de helft van October. Merk
waardig was de rijkdom aan kleine exempla
ren van Kentia, de bekende Palmsoort, die in
dezen Hout epiphytisch in potten groeide.
In dezen Hout verscheen allereerst Mr. A.
Beets, de tegenwoordige voorzitter der H. O. V.
en afstammeling van den grooten Nicolaas, die
in zijn „Camera Obscura" zoo'n geestige be
schrijving van den Haarlemmerhout gegeven
heeft. En in dien Hout verscheen Mr. Beets
allerminst als „een onaangenaam mensch",
als een „Robertus Nurks", maar als een wel
bespraakt en vriendelijk causeur, die in zijn
welkomstrede menige geestige opmerking in
vlocht. Zoo b.v. toen hij constateerde, dat de
H. O. V. niet alleen de gemeente- en provin
cie-belangen dient, maar ook die van ons heele
land, „want", zeide spr., „waar zouden anders
onze groote orkesten hun dirigenten vandaan
halen?" Deze toespeling op de loopbaan van
Van Beinum en Schuurman vond natuurlijk
gereede instemming. Maar in hoofdzaak was
de rede van Mr. Beets een welkomstrede, een
welkom aan het adres van de gade van den
Commissaris der Koningin, den Burgemeester
van Haarlem, dien van Bloemendaal en dien
van Heemstede, en wat dezen laatste betreft
knoopte spr. aan zijn erkentelijkheid hoopvolle
verwachtingen. En verder een welkom aan alle
anderen, w.o. vele autoriteiten op verschillend
gebied.
Toen kwamen de wandelaars in den Hout.
de mannen met lange Goudsche pijpen, de
vrouwen met breiwerk, als Haarlemsche „tri-
coteuses", maar niet als weinige jaren tevoren
haar Parijsche soortgenooten om terechtstel
lingen te zien, doch om naar ,,'t muziek" te
luisteren. Dit was nog aan 't repeteeren, maar
spoedig hoorden we boem-boem en ja. daar
kwamen de muzikanten, en de geweldige
politie-agent kwam in actie om het terrein
schoon te vegen, net als tegenwoordig. De
schutters met hun enorme kolenbakken op het
hoofd trokken natuurlijk veel bewondering. En
er kwam nog meer hout in den Hout dan er
al was, want de meesten droegen fluiten en
clarinetten, en twee hadden naar het scheen
gevolg gegeven aan het bevel: „Op schouderr
fagot!", bij gebreke aan een geweer; en dit
was veel veiliger, want welke onheilen een met
een echt geweer uitgerusten schutter kon aan
richten. daarvan ben ik in mijn eigen schut -
terstijd meermalen getuige geweest. De
meeste aandacht trok het opperhoofd met zijn
gouden tressen, zijn blauwe sjerp, zijn langen
degen en zijn met elpenbeen versierden be
stuurdersdolk, die wel op een maarschalkstaf
leek.
Deze schutterij muziek heeft een groot aan
tal marschen en enkele toen in zwang zijnde
stukken geblazen. De meeste marschen waren
van de hand van Bartholomeus Ruloffs, naar
wien een straat in Amsterdam-Z. genoemd is.
Ze waren nog al gelijksoortig en er waren er
zes in Es gr. t., maar de zevende stond in D
gr. t., wat een nogal vreemden overgang ver
oorzaakte. Het hout scheen in 1813 onderling
niet erg goed gestemd te hebben, en dit werd
nu zeer precies geimiteerd. Na die van Ruloffs
kwamen drie marschen van anderen; van die
was de treurmarsch van Bertelman in muzi
kaal opzicht verreweg de beste. Ten slotte
hoorden we drie marschen. een polonaise en
een écossaise van Beethoven, en het bleek ge
lukkig, dat Beethoven behalve deze stukken
ook nog sonates, kwartetten, symphonieen
enz. geschreven heeft, want anders had het er
met z'n onsterfelijkheid slecht uitgezien
Toen trok de muziek af. Een der fagotisten
droeg zijn kolenbak bovenop z'n klankspuit
als een voorlooper van de trombone met een
hoed er op die Whiteman in ons land intro
duceerde.
Na de pauze waren we in 1938. Het tooneel
verbeeldde nu de concertzaal, die we in
.De Familie Kegge" beschreven vinden.
Vreemd was wel dat al de boomen, die 25 jaar
te voren den Hout vormden, ook in die con
certzaal groeiden, en vreemd waren ook de
groote filmcamera, die terzijde opgesteld was
en de Bechsteinvleugel, want beide beston
den ten tijde van Hildebrand nog niet. Maar
die kleine anachronistische rekwisieten werk
ten toch niet erg storend. Het gezelschap
„Melodia", een der fazen van onze aan ge
daanteverwisselingen rijke H. O. V., ver
scheen in tlp-top-kleedij: in rokken van
blauw, groen, paars en zelfs van geel laken
hoe mooi kleedde dat geel een onzer cel
listen! en met effen of geruite pantalons.
En de familie Kegge, niet erg West-Indisch
maar toch kenbaar, verscheen, en de char
mante heer v. d. Hoogen, en de Baron Van
Nagel met de freule Constance, kortom, al
die figuren die we sinds onzen schooltijd
kennen.
Zooals 't in dien tijd gewoonte was, speelde
het orkest eerst een paar deelen van een
symphonie. Daar luisterden toen toch de
meesten niet naar. Men had een symphonie
van J. J. N. Verhulst gekozen, een werk, goed
van factuur en van instrumenteering, maar
tezeer onder den ban van Mendelssohn ge
schreven dan dat het een blijvende eigen
plaats zou kunnen innemen. De meeste ver
wachtingen wekte de werkelijk spannende
inleiding; het daarop volgende Allegro was
„goede kost. maar met lang nat begoten; men
dient ze best op een vergiettest voor" zooals
een onzer dichters eens sprak. Het zoete An
dante interesseerde weinig; het Scherzo her
innerde levendig aan de fladderende Scherzi
van Mendelssohn, behoudens een rythmische
pikanterie, die op het Scherzo uit Dvorak's
Vijfde Symphonie scheen voor te bereiden en
de later gespeelde finale had bepaald
dicht naast de „Sommernachtstraunv"
Ouverture gelegen.
DiTlioornist Wassilow Karpoff blies als
solist niet zijn wangen op of zijn oogen uit,
maar wel zijn hoorn vol hij moest hem hal
verwege loozen! en er kwam een solostuk
uit, zóó ouderwetsch-brillant, dat we alle
maal schudden van het lachen. Daarna was
het groote oogenblik voor de Kegge's aange
broken. De charmante geleidde Henriette, in
wie we een pianiste herkenden, die dezen
zomèr op> een der H- O. V.-concerten optrad,
naar den vleugel; zij trok haar handschoenen
uit en de lieve vingers zweefden over de
toetsen. „Les cloches du monastère", zaliger
nagedachtenis uit alle Salonalbums in mijn
jeugd, klonk door de zaal. en de fijnheid van
het spel, waarin een enkele echt-dilettanti-
sche eigenschap goed nagevolgd werd, werd
nog overtroffen in de weergave van „Home,
sweet home". De trillers en ranken waren hier
eindeloos; aan muzikalen inhoud stelde men
destijds weinig eischen.
Het meeste succes verwierf Jac. van Kem
pen met z'n amusante, lichtelijk gechargeer
de voordracht van 3óhubert's „Standchen"
en van Martini's „Plaisir d' amour". We zagen
een Van Kempen met een kop zooals we dien
jaren geleden kenden en met een jas zooals
we nooit gekend hebben, maar mooi was het.
De Jubel Ouverture van Weber besloot het
concert, waarna het oud-bestuurslid D. J.
Sanders aan Mevr. Adam bloemen offreerde
als hulde voor haar aandeel in het welslagen
van dezen avond.
Die mocht dan ook werkelijk volkomen ge
slaagd heeten. De volledig bezette zaal heeft
zich kostelijk geamuseerd.
Alle hulde aan den organisator, het be
stuurslid Piet de Waardt!
K. DE JONG.
Van den Bonten Dinsdagavondtrein
en een Wilde Donderdagmiddagbus.
Met de Kennemers in
de A. V. R. O.-Studio,
ET is maar goed dat u niet ziet hoe
dit oorspronkelijk geschreven is. De
zetters hebben er intusschen keurige
lettertjes van gemaakt, kaarsrecht
in het gelid, maar voordat het zoover was
hebben ze gedanst, die lettertjes. Want de
trein die schudde zoo toen ze geschreven
werden; de bonte Dinsdagavondtrein name
lijk, waarmee dit keer passagiers uit Kenne-
merland, LJmuiden, Velsen, Bloemendaal en
andere bekoorlijke plaatsjes uit Haarlem's
omgeving plaats hadden genomen.
Die bonte trein, dat is nog 's een trein. De
eenige, waarmee je reizen kunt zonder in het
spoorboekje na te neuzen of er een vork en
een lepel voor den vertrektijd staan, zoodat je
toeslag moet betalen, of een slangetje, dat be-
teekent, dat er een addertje in het gras ver
scholen is, m.a.w. de trein gaat niet wanneer
je hem juist noodig hebt, of twee slangetjes
of andere teekens, die je aan de wandschrif-
ten uit het graf van Toet Ank Amen doen
denken, en die je in ieder geval tot wanhoop
brengen voordat je nog een voet in de coupé
hebt gezet.
Die ééne groote coupé van den bonten Dins
dagavondtrein, de Concertstudio van de
A.V.R.O. in Hilversum, zat gisterenavond
stampvol. En alle passagiers waren goed ge
mutst, ook al hadden sommigen om met de
actualiteit mee te gaan liever dan in den bon
ten Dinsdagavondtrein nog in de wilde Don
derdagmiddagbus gereisd, want die kan het
ook bont maken! Bonte-treinpassagiers uit
Kennemerland hebben zich goede A.V.R.O.-
Ook de Haarlemsche schutterij' ontbrak niet op de eerste feestvoorstelling, die de
H.O.V. gisteravond ter gelegenheid van haar 125-jarig bestaan hield. We bevinden
ons in den Haarlemmerhout terwijl het publiek, in passende kleedij, met aandacht
de verrichtingen van dirigent Marinus Adam volgt.
Een concert omstreeks 1838 of hoe de famiiie Kegge zich vroeger placht te ainu-
seeren. De zanger op den voorgrond, zoo uit de Camera Obscura weggestapt, is
Jac. van Kempen.
reizigers getoond. Toen zij goed en wel geze
ten waren kwam meneer de Clercq die op
meneer Vogt na 't mooist praten kan over
128000 en die zei dat we in de zaal niet moch
ten hoesten, want één zoo'n hoest zou in
128C00 Hollandsche huiskamers komen, en dan
zouden de luistervinken hun toestel misschien
afzetten om niet verkouden te worden. Me
neer de Clercq zei nog meer, maar dat van 't
hoesten maakt het meeste indruk. Bij elke
kuch, die je toch niet den baas kon kreeg je
het gevoel dat de heele zaal oprees, met ver
ontwaardigde oogen naar je blikte en met
den vinger wees naar „den man, die in de
A.V.R.O.-stuaio kuchte" en zich alsmaar klei
ner en kleiner voelde. Er zou een mooi plaatje
van te teekenen zijn. Na meneer de Clercq
kwam Guus Weitzel, maar alleen om te zeg
gen dat er weer een ander kwam. Eerst El-
zard Kuhlman, de Hollander met den niet-
Hollandschen naam, die voor het orkest ging
staan en met de handen zwaaide. Zijn slan
ke figuur en jeugdig voorkomen vormen mis
schien een nieuwe attractie voor de A.V.R.O.-
fans-die-aan-den-loudspeaker droomen. Z'n
gezicht lijkt een beetje op dat van Dr. Euwe.
D'r lijken er meer op Dr. Euwe bij de A.V.R.O.;
Pierre Palla bijv. niet zoo erg veel, maar toch
wel wat. Palla speelde op het orgel. Zoo'n
orgel, dat voor muzikale wellustelingen een
heerlijk boutje moet zijn. Je kunt overal met
je handen grijpen en er komt geluid uit, en
met je voeten kun je er ook van alles uit ha
len.. Rosl Seegers zong „War es nur' ein
traum" en „Canzonetta". Je kon de sopraan
goed zien, want Rosl is niet een dame waar
je tegen blaast en weg is ze. Maar in ver
houding tot wat je zag was wat je hoorde niet
zooveel. Dat kwam je hoorde 't hier en daar
deskundig fluisteren omdat ze voor de mi
crofoon zong. Van croonettes zijn we het ge
wend dat haar stem wat je noemt niet over
de microfoon heen komt. Maar bij deze so-
praan-met-vclle-stem was het merkwaardig
zoo nu en dan 't gevoel te hebben een film te
zien met een zingende juffrouw, terwijl de
geluidstrook 't blijkbaar vertikte.
Bob Scholte zong, d.w.z. u zult hem in de
huiskamers wel hebben gehoord, maar in de
studio zagen we meer Bob dan we Scholte
hoorden. Toch was het erg aardig die radio
sterren aan het werk te zien. Op het podium
voor het publiek, achterin het orkest, rechts
het orgel (enorm modern, met een metalen
zitplaats en eenhaveloos kussentje voor
Pierre om op te zitten; modern is modern,
maar een fijn zacht kussentje is practisch al
is het ouderwetsch)en dan aan diverse
hengels microfoons over de artisten heen
hangend, één links en één rechts en één er
voor en verder boven aan den wand twee
groote loudspeakers als flapooren, en hier en
daar nog meer loudspeakers en technisch-
uitziende dingen, en heelemaal rechts een ge
heimzinnig hokje, waaruit Guus steeds te
voorschijn kwam als de koekoek uit een klok,
en rondom allemaal roode lichtjes, die wilden
zeggen: „Uitzending".
De Radio Revellers zonden ook uit. Die wa
ren eenig. De Kennemers weten natuurlijk
niet hoe of Oom Piet en Tante Cor het thuis
vonden bij hun kopje thee aan den loudspea
ker, maar in de studio was het eenig. Net
zoo'n Amerikaansche revuefilm. Daarin zie
je ook altijd van die menschen voor een mi
crofoon kweelen. Alleen waren die Revellers
een beetje lang, mager en bleek. Maar al die
menschen die den heelen tijd maar „Boeboe"
of „Latscha" roepen zijn lang, mager en
bleek. Ze hebben iets wat je niet aan staat
en toch staat de radio vaak aan als ze zingen.
Maar je moet ze niet te vaak hooren. Dat is
het 'm. Het leukste van het programma was
Jan van Riemsdijk met zijn buurmeisien.
Daar kwam me plotseling zoo'n boerke van
buiten met een pet op en een te wijde en te
korte Manchesterbroek aan en een buis om
temidden van al die menschen met smokings
en al die geleerde instrumenten staan. „Pot-
verdrie", zei ie ongeveer, „jullie stadsmen-
schen vinden wel allerlei deftige dingen uit,
die niemand snapt, maar van de boeren moe
ten jullie 't toch hebben". Dat was nog eens
mannentaal. En het „buurmeisje" van Jan
de boer wist ook haar mondje te roeren. Nou,
de Kennemerlanders wisten het te waardee-
ren, deze gezonde kost tusschen al die liflaf-
jes. Het smaakte best. Het Hollandsche plat
teland, dat aan de coupéraampjes van den
bonten trein voorbij schoot, was maar wat
mooi! Engeland zagen we ook nog uit den
trein; The Geddes Brothers. Een prachtig
variéténummer. Van zooiets moet je thuis
voor den loudspeaker het beste ontgaan. Tot
dat misschien eens de televisie komt. Maar
tegen dien tijd zullen we wel een anderen
trein hebben, geen bonte meer, maar een
Diesel of een stroomlijntrein of een die zon
der brandstof loopt. Of misschien heelemaal
geen trein, maar een bus. Een wilde Donder
dagmiddagbus. Als-ie intusschen niet tam is
geworden
v. H.
KUNSTKRING „HEEMSTEDE".
De eerste uitvoering van den kunstkring
„Heemstede" zal plaats hebben op Vrijdag
avond 28 October a.s. in het gebouw van den
Ned. Prot. Bond, in de Postlaan, met mede
werking van Rafaël Lanes (cello) en Marinus
Flipse (piano)
Opgevoerd worden werken van Schumann,
Jean Huré, J. S. Bach, R. Reti en Tschal-
kowsky.
(Adv. Ingez. MedJ