Het eerste Feestconcert der H. 0. V. H' FI.3500- I VRAAGT UW WINKE- r LIER EEN FORMULIER Concert in de kerk ALBERT HEIJN „Een uur muziek" jMsstkea de wieleu' WOENSDAG 26 OCTOBER 1938 HA ARE EM'S DAGBEAD 6 AAN BELONINGEN I 1 kKUN/T IN IITIIKEN. (Adv. Ingez. Med.) IVoordeeligste Kruidenicrsbcdrijf in Nederland I MAAKT U HETLLVEN CQ£DKQ0P£R Tafelamandelen per onsiAtetasPct. Spercieboonen per groot blik27, j Spercieboonen extra fijn, per groot bilk Itf i Sleepasperges per groot blik Banketstaven met roomboter bereid per stuk. Va pond zwaar ®3rA& Choc. Beestjes *5 O per Va pond (circa 75 stuks) MOt der Broedergemeente. Bij de samenstelling van dit programma is men met fijnen takt te werk gegaan. Met Bach's Preludium en fuga in e klein, werd bijzonder in de clavecimbelklanken der fuga een sfeer geschapen die heel den duur van dit concert behouden bleef. De organiste Bets Nederkoorn weet de al te zware subbas van het orgel te dwingen in 't gareel van het uit te voeren werk. Zij weet dien klank zelfs soe pel te maken, zoodat er later bij de begelei ding der antieke zangen een samenspel ont stond, dat niet naliet, grooten indruk te maken. Bij de aria's uit de Bach-cantaten, waarbij Ans van Manen en mevr. Suze Tak de obli gaat-partijen vervulden, kon men evenals bij genoemde fuga het goed recht erkennen van Albert Schweitzer, om Bach te noemen den musicien-poète. De concertgeefsters vertolk ten met veel warmte de veeleischende mu ziek; de indruk zal er echter niet minder om worden, wanneer in de obligaat-viool de toon wat strakker wordt gehouden, zooals bij deze muziek-in-grooten-stijl geëischt wordt. De zangvoordracht van Cor Igesz is voor een belangrijk deel ingesteld op een zoo vol maakt mogelijke weergave van den tekst, maar de muzikale intenties der muziek (denk eens aan het laatste woord van „Wenn ich zu ihm mich glaubig wende") doen haar als bij intuitie den schoonen klank vinden. Bij 'n zoo innige voordracht is 't dus begrijpelijk, dat ook de obligaatspelers zich willen uit zingen, waardoor de groote rust, die bij alle bewogenheid uitgaat van deze muziek, licht verloren kan gaan. Mooi strak gespeeld werd het Larghetto, (Handel), en in weelderigen klank het Prière van Luzzatto. De samenwerking met het or gel was hoogst loffelijk. Dit mag ook gezegd worden van de nog niet genoemde orgelsoli. Een Toccate van Konrad Hurlebusch was op merkelijk goed geregistreerd. Hurlebusch stelt aan de registratie hooge eischen, want al is hij een tijdgenoot van Bach, toch heeft zijn muziek een geheel ander karakter. Wie de orgelwerken kent van Muffat, zal treffende gelijkenissen opmerken: zonder karakte ristieke registers maken beide niet den be oogden indruk. Heel wat studie zal er noodig geweest zijn. om dit bescheiden orgel te dwin gen tot een zoo brillante voordracht. En aan gaande Mendelssohn's Andante uit de zeste sonate, dat tusschen de andere deelen zoo slecht past en uit den stijl valt, moet gezegd worden dat het, afzonderlijk gespeeld als keuze-nummer voor den radio-luisteraar het wel zal doen. Ds. H. M. Bielke hield aan 's slot een warm pleidooi voor zijn kerk en het orgel. De kos ten van het onderhoud moeten bestreden worden uit de liefdegaven der concertbezoe kers. Deze allen moeten zeer voldaan zijn ge weest. Hopen wij dat ds. Bielke het ook zal zijn. G. J. KALT. in de Nederlandsche scholen. De verleden jaar begonnen, door den impre sario Franz Aufrecht verzorgde serie school- concerten, waarmee beoogd wordt den leerlin gen van scholen voor middelbaar en voorberei dend hooger onderwijs eenig inzicht in de schoonheden der voor de kleine ruimte be stemde muziek bij te brengen, wordt in dit concertseizoen voortgezet. Voor deze concer ten schijnt een groeiende belangstelling te bestaan, te oordeelen naar het feit, dat ze reeds op een 150-tal scholen in Nederland gegeven worden. Dinsdagnamiddag woonde ik „een uur mu ziek" in het Christelijk Lyceum bij. Onze be kende tenorzanger Louis van Tulder. bege leid door den pianist Herman Kruyt, gaf een overzicht van de ontwikkeling der vocale vor men van den tijd van Valerius (vóór 1625) af tot dien van Debussy. Van Tulder begon met er op te wijzen dat Valerius geen componist was hij was no tarismaar een groot aantal liederen, meest uit den tyd van den 80-jarigen oorlog, in een bundel bijeengebracht heeft. Als voorbeeld daarvan zong hij „Gelukkig is het land". Daarna ging hij tot Joh. Seb. Bach over, ver telde iets van diens Cantates en Passionen en merkte op dat Bach ook vele liederen geschre ven heeft, waarvan hij een der mooiste: „O Je- sulein süss", voordroeg, gevolgd door een ge- deeltet van de cantate „Ich weiss dass mein Er- löser lebt". Van Tulder's prachtige gave colo ratuur wekte hier terecht bewondering. Bij Haydn sprak Van Tulder even over de illustreerende kracht van de muziek zijner Oratoriums ..Die Schöpfung" en .Die Jahres- zeiten" en over de geestige ironische muzikale toespelingen op zijn verre van gelukkig hu welijk Zoo heeft de K., die zijn vrouw was. zonder dat ze 't zelve vermoedde tot Kunst met een groote K aanleiding gegeven. Schubert en Schumann kwamen nu aan de beurt van behandeling en vergelijking (Cycli sche liederen, illustreering der teksten, belang rijkheid der klavierpartij). Prachtig droeg van Tulder „Wohin" en ..Ungeduld" van Schubert voor en ook met Schumann's „Mondnacht" wekte hij volkomen de bedoelde sfeer. Mendelssohn was alleen door een „Lied ohne Worte" vertegenwoordigd: het z.g. „Frühlingslied" dat door den pianist fijn ge schakeerd, door met eenlgszlns van den tekst afwijkende behandeling der gearpeggieerde ac- coorden gespeeld werd. Bij Hugo Wolf wees Van Tulder op de nog veel grootere importantie der kiavierpartij, en op zijn lastig karakter, o.a. blijkend uit zijn zeer scherpe muziekkritieken, waardoor hij zich veel vijanden maakte. Als een daarvan noemde hij Brahms, m.i. niet geheel terecht, want Brahms trok zich van al de hatelijkheden die Wolf naar hem slingerde al heel weinig aan: hoogstens lachte hij er om. Tot dusver waren Duitsche liederen behan deld. Na 1850 begon ook Frankrijk op het ge bied der liederenlitteratuur mee te tellen. Van Tu'.der zong Widor's „Non credo", waarin zijn mooi mezza voce bewondering afdwong. Het voluptueuze „Les cloches" van Debussy sloot de reeks. Voorbeelden uit de hedendaagsche moderne muziek waarvan hij Debussy den grondlegger genoemd had wilde Van Tulder der jeugd vooralsnog besparen. Een uiteenzetting van wat nu eigenlijk de liedvorm is, hebben we moeten missen. Die schijnt wel oorspronkelijk bedoeld te zijn. maar daartoe bleek de beschikbare tijd van één uur te kort. De pianist Kruyt kweet zich kunstzinnig en conscentieus van zijn taak. Van Tulder's zang te prijzen mag overbodig heeten. Er was veel belangstelling van de zijde der jeugd voor dit concert en zij liet het aan bijval niet ontbreken. K. DE JONG. In het repetitielokaal kijken de „schutters" nog even de muziek door. Het is 1813 op de eerste feestvoorstelling van de H.O.V. De jaren omstreeks 1813 mogen geen al te aangename episode in de historie van ons va derland vormen: het feit dat toen het muziek korps der Haarlemsche Schutterij geboren werd stemt nu nog tot vreugde, nu de schut terige baby van 125 jaar geleden uitgegroeid is tot een volwassen kunstinstelling, die wel steeds met financieele nooden kampt, maar desondanks alleszins sterk en levenkrachtig is. In dat jaar 1813 verplaatste ons het eerste deel van het concert van Dinsdagavond 25 Oc tober. De Hout was op het tooneel der Gem. Concertzaal, wel is waar in erg jeugdigen vorm, dun, ijl en spichtig, maar toch nog aardig groen voor de 2de helft van October. Merk waardig was de rijkdom aan kleine exempla ren van Kentia, de bekende Palmsoort, die in dezen Hout epiphytisch in potten groeide. In dezen Hout verscheen allereerst Mr. A. Beets, de tegenwoordige voorzitter der H. O. V. en afstammeling van den grooten Nicolaas, die in zijn „Camera Obscura" zoo'n geestige be schrijving van den Haarlemmerhout gegeven heeft. En in dien Hout verscheen Mr. Beets allerminst als „een onaangenaam mensch", als een „Robertus Nurks", maar als een wel bespraakt en vriendelijk causeur, die in zijn welkomstrede menige geestige opmerking in vlocht. Zoo b.v. toen hij constateerde, dat de H. O. V. niet alleen de gemeente- en provin cie-belangen dient, maar ook die van ons heele land, „want", zeide spr., „waar zouden anders onze groote orkesten hun dirigenten vandaan halen?" Deze toespeling op de loopbaan van Van Beinum en Schuurman vond natuurlijk gereede instemming. Maar in hoofdzaak was de rede van Mr. Beets een welkomstrede, een welkom aan het adres van de gade van den Commissaris der Koningin, den Burgemeester van Haarlem, dien van Bloemendaal en dien van Heemstede, en wat dezen laatste betreft knoopte spr. aan zijn erkentelijkheid hoopvolle verwachtingen. En verder een welkom aan alle anderen, w.o. vele autoriteiten op verschillend gebied. Toen kwamen de wandelaars in den Hout. de mannen met lange Goudsche pijpen, de vrouwen met breiwerk, als Haarlemsche „tri- coteuses", maar niet als weinige jaren tevoren haar Parijsche soortgenooten om terechtstel lingen te zien, doch om naar ,,'t muziek" te luisteren. Dit was nog aan 't repeteeren, maar spoedig hoorden we boem-boem en ja. daar kwamen de muzikanten, en de geweldige politie-agent kwam in actie om het terrein schoon te vegen, net als tegenwoordig. De schutters met hun enorme kolenbakken op het hoofd trokken natuurlijk veel bewondering. En er kwam nog meer hout in den Hout dan er al was, want de meesten droegen fluiten en clarinetten, en twee hadden naar het scheen gevolg gegeven aan het bevel: „Op schouderr fagot!", bij gebreke aan een geweer; en dit was veel veiliger, want welke onheilen een met een echt geweer uitgerusten schutter kon aan richten. daarvan ben ik in mijn eigen schut - terstijd meermalen getuige geweest. De meeste aandacht trok het opperhoofd met zijn gouden tressen, zijn blauwe sjerp, zijn langen degen en zijn met elpenbeen versierden be stuurdersdolk, die wel op een maarschalkstaf leek. Deze schutterij muziek heeft een groot aan tal marschen en enkele toen in zwang zijnde stukken geblazen. De meeste marschen waren van de hand van Bartholomeus Ruloffs, naar wien een straat in Amsterdam-Z. genoemd is. Ze waren nog al gelijksoortig en er waren er zes in Es gr. t., maar de zevende stond in D gr. t., wat een nogal vreemden overgang ver oorzaakte. Het hout scheen in 1813 onderling niet erg goed gestemd te hebben, en dit werd nu zeer precies geimiteerd. Na die van Ruloffs kwamen drie marschen van anderen; van die was de treurmarsch van Bertelman in muzi kaal opzicht verreweg de beste. Ten slotte hoorden we drie marschen. een polonaise en een écossaise van Beethoven, en het bleek ge lukkig, dat Beethoven behalve deze stukken ook nog sonates, kwartetten, symphonieen enz. geschreven heeft, want anders had het er met z'n onsterfelijkheid slecht uitgezien Toen trok de muziek af. Een der fagotisten droeg zijn kolenbak bovenop z'n klankspuit als een voorlooper van de trombone met een hoed er op die Whiteman in ons land intro duceerde. Na de pauze waren we in 1938. Het tooneel verbeeldde nu de concertzaal, die we in .De Familie Kegge" beschreven vinden. Vreemd was wel dat al de boomen, die 25 jaar te voren den Hout vormden, ook in die con certzaal groeiden, en vreemd waren ook de groote filmcamera, die terzijde opgesteld was en de Bechsteinvleugel, want beide beston den ten tijde van Hildebrand nog niet. Maar die kleine anachronistische rekwisieten werk ten toch niet erg storend. Het gezelschap „Melodia", een der fazen van onze aan ge daanteverwisselingen rijke H. O. V., ver scheen in tlp-top-kleedij: in rokken van blauw, groen, paars en zelfs van geel laken hoe mooi kleedde dat geel een onzer cel listen! en met effen of geruite pantalons. En de familie Kegge, niet erg West-Indisch maar toch kenbaar, verscheen, en de char mante heer v. d. Hoogen, en de Baron Van Nagel met de freule Constance, kortom, al die figuren die we sinds onzen schooltijd kennen. Zooals 't in dien tijd gewoonte was, speelde het orkest eerst een paar deelen van een symphonie. Daar luisterden toen toch de meesten niet naar. Men had een symphonie van J. J. N. Verhulst gekozen, een werk, goed van factuur en van instrumenteering, maar tezeer onder den ban van Mendelssohn ge schreven dan dat het een blijvende eigen plaats zou kunnen innemen. De meeste ver wachtingen wekte de werkelijk spannende inleiding; het daarop volgende Allegro was „goede kost. maar met lang nat begoten; men dient ze best op een vergiettest voor" zooals een onzer dichters eens sprak. Het zoete An dante interesseerde weinig; het Scherzo her innerde levendig aan de fladderende Scherzi van Mendelssohn, behoudens een rythmische pikanterie, die op het Scherzo uit Dvorak's Vijfde Symphonie scheen voor te bereiden en de later gespeelde finale had bepaald dicht naast de „Sommernachtstraunv" Ouverture gelegen. DiTlioornist Wassilow Karpoff blies als solist niet zijn wangen op of zijn oogen uit, maar wel zijn hoorn vol hij moest hem hal verwege loozen! en er kwam een solostuk uit, zóó ouderwetsch-brillant, dat we alle maal schudden van het lachen. Daarna was het groote oogenblik voor de Kegge's aange broken. De charmante geleidde Henriette, in wie we een pianiste herkenden, die dezen zomèr op> een der H- O. V.-concerten optrad, naar den vleugel; zij trok haar handschoenen uit en de lieve vingers zweefden over de toetsen. „Les cloches du monastère", zaliger nagedachtenis uit alle Salonalbums in mijn jeugd, klonk door de zaal. en de fijnheid van het spel, waarin een enkele echt-dilettanti- sche eigenschap goed nagevolgd werd, werd nog overtroffen in de weergave van „Home, sweet home". De trillers en ranken waren hier eindeloos; aan muzikalen inhoud stelde men destijds weinig eischen. Het meeste succes verwierf Jac. van Kem pen met z'n amusante, lichtelijk gechargeer de voordracht van 3óhubert's „Standchen" en van Martini's „Plaisir d' amour". We zagen een Van Kempen met een kop zooals we dien jaren geleden kenden en met een jas zooals we nooit gekend hebben, maar mooi was het. De Jubel Ouverture van Weber besloot het concert, waarna het oud-bestuurslid D. J. Sanders aan Mevr. Adam bloemen offreerde als hulde voor haar aandeel in het welslagen van dezen avond. Die mocht dan ook werkelijk volkomen ge slaagd heeten. De volledig bezette zaal heeft zich kostelijk geamuseerd. Alle hulde aan den organisator, het be stuurslid Piet de Waardt! K. DE JONG. Van den Bonten Dinsdagavondtrein en een Wilde Donderdagmiddagbus. Met de Kennemers in de A. V. R. O.-Studio, ET is maar goed dat u niet ziet hoe dit oorspronkelijk geschreven is. De zetters hebben er intusschen keurige lettertjes van gemaakt, kaarsrecht in het gelid, maar voordat het zoover was hebben ze gedanst, die lettertjes. Want de trein die schudde zoo toen ze geschreven werden; de bonte Dinsdagavondtrein name lijk, waarmee dit keer passagiers uit Kenne- merland, LJmuiden, Velsen, Bloemendaal en andere bekoorlijke plaatsjes uit Haarlem's omgeving plaats hadden genomen. Die bonte trein, dat is nog 's een trein. De eenige, waarmee je reizen kunt zonder in het spoorboekje na te neuzen of er een vork en een lepel voor den vertrektijd staan, zoodat je toeslag moet betalen, of een slangetje, dat be- teekent, dat er een addertje in het gras ver scholen is, m.a.w. de trein gaat niet wanneer je hem juist noodig hebt, of twee slangetjes of andere teekens, die je aan de wandschrif- ten uit het graf van Toet Ank Amen doen denken, en die je in ieder geval tot wanhoop brengen voordat je nog een voet in de coupé hebt gezet. Die ééne groote coupé van den bonten Dins dagavondtrein, de Concertstudio van de A.V.R.O. in Hilversum, zat gisterenavond stampvol. En alle passagiers waren goed ge mutst, ook al hadden sommigen om met de actualiteit mee te gaan liever dan in den bon ten Dinsdagavondtrein nog in de wilde Don derdagmiddagbus gereisd, want die kan het ook bont maken! Bonte-treinpassagiers uit Kennemerland hebben zich goede A.V.R.O.- Ook de Haarlemsche schutterij' ontbrak niet op de eerste feestvoorstelling, die de H.O.V. gisteravond ter gelegenheid van haar 125-jarig bestaan hield. We bevinden ons in den Haarlemmerhout terwijl het publiek, in passende kleedij, met aandacht de verrichtingen van dirigent Marinus Adam volgt. Een concert omstreeks 1838 of hoe de famiiie Kegge zich vroeger placht te ainu- seeren. De zanger op den voorgrond, zoo uit de Camera Obscura weggestapt, is Jac. van Kempen. reizigers getoond. Toen zij goed en wel geze ten waren kwam meneer de Clercq die op meneer Vogt na 't mooist praten kan over 128000 en die zei dat we in de zaal niet moch ten hoesten, want één zoo'n hoest zou in 128C00 Hollandsche huiskamers komen, en dan zouden de luistervinken hun toestel misschien afzetten om niet verkouden te worden. Me neer de Clercq zei nog meer, maar dat van 't hoesten maakt het meeste indruk. Bij elke kuch, die je toch niet den baas kon kreeg je het gevoel dat de heele zaal oprees, met ver ontwaardigde oogen naar je blikte en met den vinger wees naar „den man, die in de A.V.R.O.-stuaio kuchte" en zich alsmaar klei ner en kleiner voelde. Er zou een mooi plaatje van te teekenen zijn. Na meneer de Clercq kwam Guus Weitzel, maar alleen om te zeg gen dat er weer een ander kwam. Eerst El- zard Kuhlman, de Hollander met den niet- Hollandschen naam, die voor het orkest ging staan en met de handen zwaaide. Zijn slan ke figuur en jeugdig voorkomen vormen mis schien een nieuwe attractie voor de A.V.R.O.- fans-die-aan-den-loudspeaker droomen. Z'n gezicht lijkt een beetje op dat van Dr. Euwe. D'r lijken er meer op Dr. Euwe bij de A.V.R.O.; Pierre Palla bijv. niet zoo erg veel, maar toch wel wat. Palla speelde op het orgel. Zoo'n orgel, dat voor muzikale wellustelingen een heerlijk boutje moet zijn. Je kunt overal met je handen grijpen en er komt geluid uit, en met je voeten kun je er ook van alles uit ha len.. Rosl Seegers zong „War es nur' ein traum" en „Canzonetta". Je kon de sopraan goed zien, want Rosl is niet een dame waar je tegen blaast en weg is ze. Maar in ver houding tot wat je zag was wat je hoorde niet zooveel. Dat kwam je hoorde 't hier en daar deskundig fluisteren omdat ze voor de mi crofoon zong. Van croonettes zijn we het ge wend dat haar stem wat je noemt niet over de microfoon heen komt. Maar bij deze so- praan-met-vclle-stem was het merkwaardig zoo nu en dan 't gevoel te hebben een film te zien met een zingende juffrouw, terwijl de geluidstrook 't blijkbaar vertikte. Bob Scholte zong, d.w.z. u zult hem in de huiskamers wel hebben gehoord, maar in de studio zagen we meer Bob dan we Scholte hoorden. Toch was het erg aardig die radio sterren aan het werk te zien. Op het podium voor het publiek, achterin het orkest, rechts het orgel (enorm modern, met een metalen zitplaats en eenhaveloos kussentje voor Pierre om op te zitten; modern is modern, maar een fijn zacht kussentje is practisch al is het ouderwetsch)en dan aan diverse hengels microfoons over de artisten heen hangend, één links en één rechts en één er voor en verder boven aan den wand twee groote loudspeakers als flapooren, en hier en daar nog meer loudspeakers en technisch- uitziende dingen, en heelemaal rechts een ge heimzinnig hokje, waaruit Guus steeds te voorschijn kwam als de koekoek uit een klok, en rondom allemaal roode lichtjes, die wilden zeggen: „Uitzending". De Radio Revellers zonden ook uit. Die wa ren eenig. De Kennemers weten natuurlijk niet hoe of Oom Piet en Tante Cor het thuis vonden bij hun kopje thee aan den loudspea ker, maar in de studio was het eenig. Net zoo'n Amerikaansche revuefilm. Daarin zie je ook altijd van die menschen voor een mi crofoon kweelen. Alleen waren die Revellers een beetje lang, mager en bleek. Maar al die menschen die den heelen tijd maar „Boeboe" of „Latscha" roepen zijn lang, mager en bleek. Ze hebben iets wat je niet aan staat en toch staat de radio vaak aan als ze zingen. Maar je moet ze niet te vaak hooren. Dat is het 'm. Het leukste van het programma was Jan van Riemsdijk met zijn buurmeisien. Daar kwam me plotseling zoo'n boerke van buiten met een pet op en een te wijde en te korte Manchesterbroek aan en een buis om temidden van al die menschen met smokings en al die geleerde instrumenten staan. „Pot- verdrie", zei ie ongeveer, „jullie stadsmen- schen vinden wel allerlei deftige dingen uit, die niemand snapt, maar van de boeren moe ten jullie 't toch hebben". Dat was nog eens mannentaal. En het „buurmeisje" van Jan de boer wist ook haar mondje te roeren. Nou, de Kennemerlanders wisten het te waardee- ren, deze gezonde kost tusschen al die liflaf- jes. Het smaakte best. Het Hollandsche plat teland, dat aan de coupéraampjes van den bonten trein voorbij schoot, was maar wat mooi! Engeland zagen we ook nog uit den trein; The Geddes Brothers. Een prachtig variéténummer. Van zooiets moet je thuis voor den loudspeaker het beste ontgaan. Tot dat misschien eens de televisie komt. Maar tegen dien tijd zullen we wel een anderen trein hebben, geen bonte meer, maar een Diesel of een stroomlijntrein of een die zon der brandstof loopt. Of misschien heelemaal geen trein, maar een bus. Een wilde Donder dagmiddagbus. Als-ie intusschen niet tam is geworden v. H. KUNSTKRING „HEEMSTEDE". De eerste uitvoering van den kunstkring „Heemstede" zal plaats hebben op Vrijdag avond 28 October a.s. in het gebouw van den Ned. Prot. Bond, in de Postlaan, met mede werking van Rafaël Lanes (cello) en Marinus Flipse (piano) Opgevoerd worden werken van Schumann, Jean Huré, J. S. Bach, R. Reti en Tschal- kowsky. (Adv. Ingez. MedJ

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 10