AIILEI!
Naar de Boesmansgrotten
B
f.1485.
GARAGE „DEN HOUT"
KARSOTE uil
J
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 26 NOVEMBER 1938
HA ARE EM'S DAG BE AD
Ï3
Door
Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN
Ja lezer, ge hebt misschien reeds in gedach
ten uw tong verstuikt op deze plaatsnaam
pjes, maar ik moest er naar vragen en er nog
een zeker iemand uitvinden ook, die Ndtitja
Ndlovo heette en ik hèb hem gevonden.
En het was fijn! We reden Bulawayo uit in
wind en motregen en sloegen gauw ons kamp
op. In den aanhangwagen bij de heerlijke
warmte van den snorrenden primus lezen we
na wat er alzoo over die grotten geschreven
is en den volgenden morgen gaat het vroeg er
op uit. De lucht is nog bewolkt, maar de zon
staat op doorkomen en dus valt een vroolijk
licht op een zeer interessant landschap. Ter
wijl we benoorden Bulawayo haast niets an
ders gezien hebben dan groote uitgestrekthe
den boschveld, treden hier plotseling alleen
staande granietheuvels op. Echte kopjes, van
1 en 10 en 100 en 500 meter middellijn en
correspondeerende hoogte. De toppen zijn
meest kaal en gebarsten, vertoonen de zonder
lingste vormen en steenstapelingen. De hel
lingen zijn meestal ook met blokken bezaaid,
en begroeid met allerlei wintergroene planten,
waaronder vele groote euphorbia's. Tusschen
deze heuvels liggen grasvlakten, hier en daar
door struikgewas of laag bosch onderbroken
en daai'in, meest tegen de heuvels aangebouwd
liggen de dorpen van de laatsten der Mata
belen. Hier had Lobengula met zijn dapperen
een laatste toevlucht gevonden tegen den
steeds verder doordringenden witmensch en
hier wist Rhodes het uiteindelijke vredesver
drag te verkrijgen. Maar daarover later. Eerst
op de Boesmansgrot af en dan moeten we al
lereerst een kleine kraal vinden die in het
Engelsch Whitewater heet en waar onze gids
wonen moet als leeraar van de London Mis
sion School aldaar. Een mooi smoesje om in
elke interessant uitziende kraal eens even te
gaan vragen. Het zijn kleine dorpen, meest
van een vijf tot tien hutten, die gezamenlijk
omgeven zijn door een heg van doorntakken
of van stammetjes met zijtakken, geen onbe
rispelijke palissade dus. De open ruimte bin
nen de omheining is meest keurig schoon ge
houden en bevat behalve de hutten nog een
paar kleine, uit boomtakken gebouwde om
heiningen, waarbinnen 's nachts de geiten of
schapen worden ondergebracht. Voor het vee
is er meestal een aparte omheining op wat
grooteren afstand. De hutten zijn van het
gewone type. Rond, gebouwd van takken,
maar met klei afgesmeerd. Dat die klei hier
roode lateriet is, geeft een aardig, kleurig as
pect. De takken zijn weer van riet en heel
aardig trapsgewijs gelegd. De menschen zijn
helaas minder interessant, omdat ze meest
Europeesche kleederdracht hebben aangeno
men. De wollen dekens ziet men maar weinig
meer; natuurlijk bij het vrouwelijk geslacht
nog wel veel kleurige opschik in den vorm
van kralenkettingen en hoofddoek, maar ook
al zijden sjaals en dergelijke. Wel heel flin
ke gezichten en flinke gestalten. Het kost
weinig moeite, zich de lange, forsche kerels
nog in de uniform van Dingaan's soldaten voor
te stellen. Toen moeten het prachtkerels ge
weest zijn, met alleen wat dierenhuiden en
veerpluimen en het forsche schild met de ver
vaarlijke stoot-assegaai. Nu dragen ze rijbroe
ken en lumber jackets en rijken op fonkelende
fietsen. Daar kan ik altijd nog maar slecht
tegen!
Whitewater gevonden.
Zoo navragende vinden we Whitewater.
Een weggetje lijkt naar de kraal te loopen,
maar brengt ons bij het kerkje, dat aardig in
een amphitheater van kolossale rotsen ligt.
De deur staat open, maar er is niemand; een
pad leidt naar een aardige kleine woning.
Niemand thuis. Een ander pad, een andere
woning, nu geen rondavel, maar een werkelijk
huis. Er omheen een paar bloembedden in een
open ruimte die omgeven is door een krans
van gewitte steenen van de grootte van een
kinderhoofdje. In dezen rand is een opening
en daarin staat een keurig groen geschilderd
hekje. Wij begrijpen dadelijk, dat de beleefd
heid eischt, door het hek binnen te komen en
niet zoo maar over den steenrand te stappen.
Wij betreden dus het erf.
Niemand. Dat wordt vervelend, maar als ik
rond het huis loop, hoor ik onderdrukt lachen.
Ik klop aan de voordeur, die even later open
gaat en in de donkere ruimte er achter zie ik
een rij prachtig Witte tanden schitteren. Als
die naar voren komen, blijkt er een alleraar
digst negervrouwtje aan vast te zitten, in een
blauw jurkje, met het gebruikelijke kind op
den rug. Zij verstaat tien woorden Engelsch
en spreekt er vijf, dat is net genoeg om te
doen begrijpen, dat we werkelijk bij het huis
van meester Ndtitja Ndlovo zijn aangeland,
maar de meester isen zij zwaait met den
molligen linkerarm driekwart van het hemel-
van Nswatugi en
Madiliyangwa in de Mafopo's
gids kan meegeven, kan ik wel met mijn eigen
oogen zien. Dat gebeurde.
Ernest kreeg opdracht, ons den weg te wij
zen en beende al gauw met een verdrietig ge
zicht voor ons uit. Een paar stuivers maakten
hem spraakzamer. Er was dansen dien mid
dag! O, had de meester het daarom zoo druk?
Ja, die was er altijd bij. En daarom wilden de
beide vrouwtjes ons zoo graag naar den baas
toebrengen! Order om thuis op de kinderen te
passen en pap te kokenmaar nu een
pracht reden om tóch te gaan. Ernest was zoo
op het gezicht een jaar of veertien. Naar
school ging hij niet meer. Hij wist al alles en
was nu special farmer. Wij zouden zeggen mo-
delboer. Had een paar geiten en koeien. Naar
vrouw en kinderen heb ik maar niet ge
vraagd. Dat leek mij beter tegenover den
meester. Maar het kereltje sprak heel aardig
Engelsch en wist ons nogal wat te vertellen.
Leeuwen wax-en er niet meer en giraffen ook
niet. Maar de luipaarden haalden nogal eens
wat vee weg en de bavianen koxxden veel ver
nielen als je xxiet oppaste. We hoorden ze ver
scheiden keeren exx zagen ze klauteren langs
de x-otsblokken. Want onze wandeling ging
voort-durend tusschen steile granietkopjes
door, vaak tot muren verlengd. Tot wij na
een dik uur een heel grooten gladden gra
nietheuvel beginnen te bestijgen. Voetje voor
voetje gaat het steil omhoog, dan nog een
eind op gelijke hoogte langs de schuine hel
ling, tot we afdalen in een kleine kloof en, die
naar boven toe volgende, plotseling voor een
hoogen, overhellenden rotswand staan. Daar
-is een heerlijke schuilplaats. Een echte abri
sous roche, zooals onze voorouders die in voor-
histox-ischen tijd in Zuid-Frankrijk bewoon
den. En tegen den achterwand staan de Boes-
maxxsteekeningen, giraffen en koedoes en
nog veel ander gediei'te, ook afbeeldingen van
mannen en vrouwen. Ze staan er als de bisons
in de grot van Altamira, half in den steen uit
gekrast, maar vooral door kleux-ige strepen
van chocoladebruin of x-oestrood, soms ook
door vlakvullingen in kleur duidelijk gemaakt.
En dat moet duizend jaar oud zijn! Als de
oogen zich voldoende verlustigd hebben aan
de mooie diergestailten gaan we ook eens met
de vingers kijken. Overal liggen steenscher-
ven verspreid en in de kleine loopgraaf, die
indertijd voor het onderzoek dwars door de
grot heen gegraven is, steken overal de scher
pe steensplinters uit den wand. Al gauw lig
gen een paar mooie stukjes bij elkaar op een
ouden zakdoek. Niet alleen van heldere kwarts,
ook mooie jaspis, een steensoort,die zich bij
zonder goed bewerken laat. Geen potscherven
echter te vinden, maar wel.een stukje kleur-
Voorkom verkoudheid
r*\
Doe onmiddellijk enkele druppels
Karsote op Uw zakdoek, adem de
damp in; de bacteriën worden dan 'I
direct gedood. F0.70en Fl.— per flac. iVy
(Adv. Ingez. Med.)
ruim af, zoodat de kleine op haar rug van
schrik bukt. Daar moet de baas ergens wezen.
Zie maar dat je hem vindt! Dat ziet er slecht
uit, maar ik houd haar den biüef voor. Kan
niet lezen, beduidt zij. Ik lees hem dan voor
in mijn mooist Zoeloekaffersch, met intonatie
naar eigen vinding. Een tweede vrouw komt
meelachen. Ze snappen er niets van. Tot één
woord komt, nwapoelamatsjitepawoe of zoo
iets. O. bedoel je dat. Hun oogen stralen nog
helderder. We begrijpen mekaar volkomen.
Plots werpt ze het ondereind van haar rug
met een smak achteruit, waardoor het wurm,
dat daar troont, ineens een voet hooger komt
te zitten, haalt een flinken reisdeken, dien
ze om het schaap heenslaat en voor de borst
vastbindt en zegt met een beminnelijker! glim
lach: Come on. of te wel: Ga maar mee. De
tweede zwarte dame heeft een keurige zij
den sjaal met lange franje over haar afge
trapte Zondagsche japon aangetrokken en
beent mee door het hooge gras, tusschen de
struiken door, over takkenomheiningen rond
maisvelden, door een beek, over een heuvelrug,
nog eens dwars door een omheind maisveld.
tot in de verte een groep hutten zichtbaar
wordt, waar tientallen menschen omheen
loopen, allemaal keux-ig feestelijk aangedaan.
Als we nader komen, maakt zich een lumber-
jacket met grijs flanellen pantalon uit de groep
los. Dat is de meester-zendeling-dominee met
den onuitspreekbaren naam. Wat jammer dat
hij 't niet geweten heeft, hij heeft het nu juist
goo vreeselijk druk. O, als hij ons maar een
'tl Pracht-surprise:
Uiltje's
jeestdoosc
Een aardig, héél nieuw Uiltje-idee: de speciale „feestdoos".
mooi gedecoreerd met een Oud-Hollandsch Wintertafereel
en inhoudende: 3 blikken Uiltje-doozen, handig bij elkaar
gepakt! Men behoeft dus niet den inhoud van 30 sigaren
ineens aan* te breken, maar men neemt telkens een blik
van 10. U ontvangt aldus een smakelijke 3-voudige Uiltje
collectie. in feestgewaad gestoken! Vraag Uw leverancier.
NU IN
SURPRISE D00Z£N
I
SIGARENFABRIEK „LA BOLSA", KAMPEN
(Adv. Ingez. Med.)
krijt uit oerouden tijd, haematiet, ijzererts,
dat precies dezelfde kleur afgeeft, die de gi-
raffenteekening vertoont. Die heeft de pro
fessor nog niet in zijn museum en daar heb
ik altijd plezier in. Maar ik heb hem een brief
je geschreven en een stukje gestuurd!
Nog eens glijdt mijn oog langs den beschil
derden wand. Wat had ik graag eens zoo'n
Boesmansfeest meegemaakt, want dat deze
teekeningen overblijfselen zijn van een gods
dienstig feest, dat staat wel vast. Dat weten we
van Frobenius, die nog met Boesmans gejaagd
heeft. En die wilden nooit op jacht, wanneer
Granietheuvel in de Matopobergen.
zij niet eerst onder het uitspreken van bezwe
ringsformules een der jaarbare diei'soorten in
het zand hadden geteekend en er hun pijl op
hadden afgeschoten. Was het schot raak, dan
waren de vooi'teekenen gunstig, miste de
schutter, dan kon je even goed niet gaan.
Werd inderdaad een dier geschoten op jacht,
dan werd altijd in een bamboekokertje wat
bloed meegenomen en dit geofferd bij het in
het zand geteekende diei\ Dergelijke bezwe
ringsplechtigheden moeten ook de aanleiden-
de oorzaak zijn geweest van het maken der
rotsteekeningen in de Fransche holen, waar
de vooi'historische mensch zijn plèchtige fees
ten heeft gevierd. Die woonden niet in dezelf
de grotten. Zij hadden al hun kei'k en hun
woongrotten. De Boesmans hadden het nog
niet zoover gebx-acht.-
Resten van een machtig ras.
De echte Boesmans zijn bijna uitgestorven.
Er leeft nog een troep van een paar honderd
aan den rand der Kalahari woestijn en een
Engelschman, mr. Bain, heeft zich als hun
woordvoerder opgewox-pen om van de regee-
ring in Kaapstad gedaan te krijgen, dat ze in
een reservaat op behoorlijken weidegrond
worden geplaatst. Ik heb in Kaapstad een 20-
tal van deze menschjes ontmoet of eigenlijk
opgezocht, die daar gekomen waren om bij
het parlement een verzoek in te dienen.
Mex-kwaardige kleine menschen met een per
kamentachtig gele huid en heel bijzondex-e
driehoekige gezichtjes. Ze kampeerden op een
oud tentoonstellingsterrein en liepen er rus
tig rond in hun schamele stukjes beestenvel
met snoeren kralen en een paar ruwe lappen.
Ze dansten en zongen en waren vroolijk en
vonden het een best leventje. Ik heb ze gefo-
tografeex-d en gefilmd de treurige overblijfse
len van een eenmaal machtig over heel Afrika
verspreid ras. Naar hen gingen mijn gedach
ten uit toen ik tegenover de kunstwei'ken van
hun voorouders stond die zij zelf niet meer
kunnen maken.
Wij wandelden terug door het fantastische
rotsenelland en vonden in de kraal zang en
dans nog in vollen gang. Er werd binnen ge
geten en gedronken en buiten dansten de
Bij de groote hoeveelheid van nieuwe uit
gaven die in dezen tijd van 't jaar ons pleegt
te bereiken, is het ondoenlijk aan ieder dier
soms waardevolle werken de aandacht en de
plaats te besteden, waarop het recht heeft. Wij
zullen het dus een paar weken met een voor-
loopig overzicht eener veelheid doen, met de
reserve op veel er uit nader en uitvoerig terug
te komen. De lezer is daarmee thans het best
gediend en de schrijvers evenzoo; al spreekt
het vanzelf dat wij tegenover de besten hun
ner ons met enkele regels ter aankondiging,
niet van de zaak af beschouwen.
Een der belangrijkste uitgaven van dit na
jaar is zonder twijfel die van Albert Vericey's
Oorspronkelijk Dichtwerk dat in twee kloeke
deelen van 1600 pagina's tezamen, door de
Uitgeverijen van Querido en Mees. met steun
van de Nederlandsche x-egeering, werd in het
licht gezonden. Een eerbiedwekkend monument
voor den dichter, dat vele minnaars der lette
ren in hun boekenkast zullen wenschen en dat
men als een nobel geschenk van den Sint of
den Kerstboom kan aanbieden.
Van den jongeren dichter M. Mok bezorgde
de uitgeverij De Tijdstroom te Lochem een af
zonderlijke uitgaaf van het vroeger in een
tijdschrift gepubliceerde „Kaas en broodspel",
en dat wel in een keurig verzorgd boekske. dat
in overeenstemming is met de verwachtingen,
die men van dezen artist koestert.
De meest gelezen Hollandsehe romanschrij
vers van vandaag zijn op het appèl vexsche-
nen: zoo Antoon Coolen, die nu in Waalre
woont en van de Deurne'sche doktershistories
afscheid heeft genomen: dit werk „Herbex-g in
't Misverstand" (Nijgh en Van Ditmar, R'dami
is weer een rustige roman uit zijn landstreek,
zonder de soms groteske fantasie van het Dorp
aan de i-ivier. wat daarop volgde, doch zeker
even belangwekkend, als men verstaat dat
„in 't misverstand" een licht-symbolische aan
duiding van het aardsch bestaan gelegen is.
Een nieuw werk van Jolian Fabricius maakt
altijd nieuwsgierig naar de wijze waarop deze
begaafde en door de lezei's geliefde auteur zijn
talent gebruikt. Met „Kasteel in Kaxnnthie"
brengt hij een roman van by na zeshonderd
pagina's ter tafel (Leopold's Uitg. Mijwaarin
zijn vlotte en tegelijkertijd verzorgde verhaal
trant weer de lezers charmeert. Een historisch
getinte geschiedenis uit den Oostenrijkschen
landadel begint aldus: „In den nacht van 12
op 13 November van het jaar 1889 overleed op
zijn kasteelboerderij Maria-Licht in Karinthie.
Adalbert baron Weygand, tijdens zijn leven
vermaard om zijn goedaardigheid en om zijn
gelijkenis met een der bejaarde Oostenrijk-
sche aartshertogen, dien hij zelfs in stem en
houding trachtte na te bootsen." Zonder veel
vijven of zessen zet Fabricius met zoo'n volzin
zijn lezer direct binnen zijn sfeer, grijpt zijn'
belangstelling en houdt die zonder dat het hem,
noch den lezer eenige inspanning schijnt te
kosten, honderden pagina's gevangen.
Johan Fabricius blijft de geboren verteller.
Een roman die zeer zeker hier op een uitvoeri
ger bespreking rekenen kan, is de levensroman
van den Italiaanschen schilder Giorgione, door
liet echtpaar SchortenAntink in de laatste
drie jaar te boek gesteld en thans door de
Wereldbibliotheek uitgegeven, onder den titel
„De groote Zorei". Niet alleen aan het liefde
leven van dezen, op even dei-tigjarigen leeftijd
gestorven kunstenaar*, is de aandacht onzer
schrijvers gevestigd geweest, ook in zijn wer
ken zijn zij doorgedrongen en op gebeurtenis
sen en ontmoetingen in zijn kunstenaarsleven
in verband daarmee, is de aandacht gevestigd
(Giorgione's relaties bij voorbeeld, met de
kunst van Albrecht Diirer). Aan deze Vie ro-
mancée zijn een dertigtal reproducties naar
werken van Giorgione en anderen, toegevoegd,
die de kunstbeschouwingen der Scharten's
aanvullen.
Roel Houwink verrijkt de meer Christelijk
getinte litteratuur dit jaar met een roman,
waarin een huwelijksconflict wordt opgelost
zonder scheiding te weeg te brengen. In „Een
man zonder kaï-akter" (Uitgeversmaatsch. Hol
land—Amsterdam) vindt de romanlezer werk
van litterair hoog gehalte in een schrijftrant
waarvan de correctheid de bewogenheid niet
in den weg staat.
Het wijst niet op wijs
beleid als de richtingaan
wijzer nog wijst hoewel er
na de bocht niets meer
te wijzen is. Wijst uw ver
geetachtige medeauto
mobilisten daar eens op!
'n Richtingaanw ijzer
is een nuttige helper,
maar
KEEXXX-Sm
Aan hem verwant is de schrijver D. Th.
Jaarsma, van wien „Menschen aan het meer"
(Querido, Amsterdam) wij hier voorloopig
slechts melding maken, om het later meer
grondig door te nemen. Op goed geluk open
geslagen bladzijden beloven veel. Er is een
acute bewegelijkheid in zijn zegswijze, die
boeit en bindt.
In „Een man en een tjalk" door Jan van
Rheenen (Den Haag Leopold) komt één onzer
jongere romanciers aan het woord, op wien
het de moeite waard is de aandacht te vesti
gen. Het boek bestaat uit drie deelen: Afvaart,
Tegenwind en Roest. Jacob de Groof, knecht
op een schip, huwt tegen den zin van zijn
familie, een meisje van het land, waarvan de
familie een slechten naam heeft. Hij koopt
een schip en noemt het „De Welvaart"". Door
een en ander wekt hij den nijd en de spotlust
van vele andere schippers.
De tegenslagen komen. Eerst blijkt het dat
de jonge vrouw een vóórkind heeft. Als de be
roering door deze ontdekking verwekt, zich
gelegd heeft, komen de geldzorgen, doordat ex-
niet genoeg vracht komt, om aan de verplich
tingen te kunnen voldoen. Ruzie en vex-wijten
volgen, maar De Groot zet door. Marie's vóór
kind, groot geworden, wordt zijn steun, want
van de beide in het eigen huwelijk geboren
kinderen verlaat hem de jongen om onderwij
zer te worden en verdrinkt zich het meisje als
de verhouding die zij heeft met den jongen
man, die haar halfbroer is, ontdekt wordt. De
Groot wordt oud, het schip wordt oud. Zelfs
de zoon van Marie geeft den moed op en gaat
aan den wal werken.
Na eenigen tijd echter keert hij terughij
kan niet buiten het schip. De Groof. oud en
versleten, vaart met den jongen de toekomst
in
De stof moge niet geheel nieuw zijn en hier
en daar met een tikje van het melodrama
doorvlochtener is in dit boek genoeg
eigens om den schrijver ervan niet uit het
oog te verliezen.
Tot slot voor heden een paar boeken onzer
schrijfsters. Rie Cramer verblijdt ons met
„Het Land van Belofte" (Den Haag, Leopold)
een verhaal dat zich in Florence voltrekt, een
echte roman, zooals de romanverslinders dien
wenschen, met veel van de liefde, een beetje
van de sensualiteit, van gescheiden vrouwen
met- herinneringen en jonge meisjes met. ver
wachtingen met veel onderhoudend avontuur
ook en dat alles vlot verhaald zoodat niemand
er hoofdpijn van krijgt. Een aardig boek
zonder meer, zou Charivarius (niet) zeggen.
En dan Mary Dorna's „Onmaatschappelijke
voorkeur" (Amsterdam J. M. Meulenhoff)
waax-van wij de ondeugende geestigheid nog
wel eens nader zullen aantoonen, naar ik hoop,
doch die wij nu alvast als begeerlijke spijze
zouden willen signaleeren.
J. H. DE BOIS.
vrouwtjes verscheidene met een kind op den
rug onder eentonig gezang dat geaccentueerd
werd door stampen met de voeten. De meesten
droegen om de enkels banden van uitgeholde
noten waarin steentjes waren gedaan om ze
te laten rammelen. Net als de boschnegei-s in
Suriname en net als de papoea's op Nieuw
Guinea. Wij hadden graag meegedanst exx
meegegeten maar werden niet geïnviteerd. De
meester nam tijd om ons den weg verder naar
de kerk te wijzen waar de auto's stonden,
doch we waren op weg er heen nog bijna ver
dwaald want de zon was al lang onder en de
duisternis valt hier snel.
Moeilijke tocht
Ernest
Maar we vonden alles in goede ox-de terug.
Gauw ingestapt en weg. Een eindje bij kerk
en zendingsstation vandaan rijden en dan het
eerste beste kampeerplekje opzoeken. Wacht,
hier is water, midden over den weg. Onze
wielen plassen er door. Aan den anderen kant
omhoog en dan ligt een mooi grasland links
van den weg, met een paar boomen er in. Even
uitstappen om te zien of alles goed is, geen
greppel langs den weg of zoo? Neen. mooi
vlak, en dus kruip ik weer achter het- stuur
en zwaai linies het land op. Niet te dicht bij
den weg; mijn lampen verlichten volkomen
vlak grasland, dus rijd ik rustig door. Honderd,
tweehonderd meter, wat glinstert daar tus
schen het gras? Ik stop en stap uit. Plons in
het water tot over mijn enkels, loop plonzend
rond den wagen, die in mooi groen gx-as in
een diepen plas staat. Vex-der vooruit komt
het water tot mijn kuiten. Groote goden, als
we maar niet al vast zitten, links en rechts
achter overal water, dan wordt het links
achter droger en het lukt me, met den aan
hangwagen zóó achteruit te rijden, dat ik op
dx-oger grond kom. Weer even verkennen, ja,
langs het oude spoor moet het gaan. Met een
grooten boog weet ik het weer te pakken en
rijd langzaam terug. Helaas te langzaam.
Waar ik heengaande met een behoorlijk
vaartje overheen was gex-eden, zakken mijn
wielen nu plotseling weg in den modder en
slaan door. Vooruit, achteruit, het geeft niets.
Duwen, trekken, niks gedaan. Nergens is
iemand te zien. Dus zelf te voet het bosch in
om takken te hakken en met een waschbak
zand van den weg gehaald. Dat helpt. Met
een krijgen de wielen vat op den grond en ik
rijd wel twee meter voor ik weer in de modder
zak. Maar de methode is nu bekend en vijf
maal toepassen was voldoende. Ondc tusschen
zat de veenmodder tot in mijn nekharen en
waren we precies drie uur aan het ploeteren
geweest. Een vuil einde van een schoonen dag.
Neen, hij liep schoon af. Wij zijn tex-ug gex-e
den tot waar de beek over den weg vloeide,
hebben den wagen er midden in gezet en er
alles gewasschen. En toen ons dagelijkscn
maaltje van rijst met uien en corned beef
gekookt. En geslapen!
(Nadruk verboden)
MET VÓÓR- EN ACHTERWIELEN
onafhankelijk geveerd
4 pers. Cabrio-Coach
Wagenweg 166168 - Tel. 12138
(Aav. Ingez. Died.)
Nederlandsche vrijwilligers onder
geleide terug.
De terugkeer der Nederlandsche vrijwilligers
in Spanje naar ons land zal volgens Het Volk
geschieden onder het officieel geleide van rit
meester Labouchère, teneinde den doortocht
door Frankrijk vlot te doen verloopen. De
Fransche regeering, met wie onderhandelingen
zijn gevoerd over de doorlating, heeft déze
namelijk alleen toegestaan, op voorwaarde, dat
de vrijwilligers niet in haar land blijven. Reeds
eenigen tijd geleden meldden wij, dat die
moeilijkheden waren opgelost. Het officieele
geleide doet als vrijwel zeker veronderstelen,
dat zich bij de toelating binnen de Nedex-land-
sche grenzen evenmin moeilijkheden zui^n
vooi-doen. Het aantal Nederlanders, dat teium-
keert, is nog niet nauwkeurig bekend.