AIILEI! Naar de Boesmansgrotten B f.1485. GARAGE „DEN HOUT" KARSOTE uil J Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 26 NOVEMBER 1938 HA ARE EM'S DAG BE AD Ï3 Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN Ja lezer, ge hebt misschien reeds in gedach ten uw tong verstuikt op deze plaatsnaam pjes, maar ik moest er naar vragen en er nog een zeker iemand uitvinden ook, die Ndtitja Ndlovo heette en ik hèb hem gevonden. En het was fijn! We reden Bulawayo uit in wind en motregen en sloegen gauw ons kamp op. In den aanhangwagen bij de heerlijke warmte van den snorrenden primus lezen we na wat er alzoo over die grotten geschreven is en den volgenden morgen gaat het vroeg er op uit. De lucht is nog bewolkt, maar de zon staat op doorkomen en dus valt een vroolijk licht op een zeer interessant landschap. Ter wijl we benoorden Bulawayo haast niets an ders gezien hebben dan groote uitgestrekthe den boschveld, treden hier plotseling alleen staande granietheuvels op. Echte kopjes, van 1 en 10 en 100 en 500 meter middellijn en correspondeerende hoogte. De toppen zijn meest kaal en gebarsten, vertoonen de zonder lingste vormen en steenstapelingen. De hel lingen zijn meestal ook met blokken bezaaid, en begroeid met allerlei wintergroene planten, waaronder vele groote euphorbia's. Tusschen deze heuvels liggen grasvlakten, hier en daar door struikgewas of laag bosch onderbroken en daai'in, meest tegen de heuvels aangebouwd liggen de dorpen van de laatsten der Mata belen. Hier had Lobengula met zijn dapperen een laatste toevlucht gevonden tegen den steeds verder doordringenden witmensch en hier wist Rhodes het uiteindelijke vredesver drag te verkrijgen. Maar daarover later. Eerst op de Boesmansgrot af en dan moeten we al lereerst een kleine kraal vinden die in het Engelsch Whitewater heet en waar onze gids wonen moet als leeraar van de London Mis sion School aldaar. Een mooi smoesje om in elke interessant uitziende kraal eens even te gaan vragen. Het zijn kleine dorpen, meest van een vijf tot tien hutten, die gezamenlijk omgeven zijn door een heg van doorntakken of van stammetjes met zijtakken, geen onbe rispelijke palissade dus. De open ruimte bin nen de omheining is meest keurig schoon ge houden en bevat behalve de hutten nog een paar kleine, uit boomtakken gebouwde om heiningen, waarbinnen 's nachts de geiten of schapen worden ondergebracht. Voor het vee is er meestal een aparte omheining op wat grooteren afstand. De hutten zijn van het gewone type. Rond, gebouwd van takken, maar met klei afgesmeerd. Dat die klei hier roode lateriet is, geeft een aardig, kleurig as pect. De takken zijn weer van riet en heel aardig trapsgewijs gelegd. De menschen zijn helaas minder interessant, omdat ze meest Europeesche kleederdracht hebben aangeno men. De wollen dekens ziet men maar weinig meer; natuurlijk bij het vrouwelijk geslacht nog wel veel kleurige opschik in den vorm van kralenkettingen en hoofddoek, maar ook al zijden sjaals en dergelijke. Wel heel flin ke gezichten en flinke gestalten. Het kost weinig moeite, zich de lange, forsche kerels nog in de uniform van Dingaan's soldaten voor te stellen. Toen moeten het prachtkerels ge weest zijn, met alleen wat dierenhuiden en veerpluimen en het forsche schild met de ver vaarlijke stoot-assegaai. Nu dragen ze rijbroe ken en lumber jackets en rijken op fonkelende fietsen. Daar kan ik altijd nog maar slecht tegen! Whitewater gevonden. Zoo navragende vinden we Whitewater. Een weggetje lijkt naar de kraal te loopen, maar brengt ons bij het kerkje, dat aardig in een amphitheater van kolossale rotsen ligt. De deur staat open, maar er is niemand; een pad leidt naar een aardige kleine woning. Niemand thuis. Een ander pad, een andere woning, nu geen rondavel, maar een werkelijk huis. Er omheen een paar bloembedden in een open ruimte die omgeven is door een krans van gewitte steenen van de grootte van een kinderhoofdje. In dezen rand is een opening en daarin staat een keurig groen geschilderd hekje. Wij begrijpen dadelijk, dat de beleefd heid eischt, door het hek binnen te komen en niet zoo maar over den steenrand te stappen. Wij betreden dus het erf. Niemand. Dat wordt vervelend, maar als ik rond het huis loop, hoor ik onderdrukt lachen. Ik klop aan de voordeur, die even later open gaat en in de donkere ruimte er achter zie ik een rij prachtig Witte tanden schitteren. Als die naar voren komen, blijkt er een alleraar digst negervrouwtje aan vast te zitten, in een blauw jurkje, met het gebruikelijke kind op den rug. Zij verstaat tien woorden Engelsch en spreekt er vijf, dat is net genoeg om te doen begrijpen, dat we werkelijk bij het huis van meester Ndtitja Ndlovo zijn aangeland, maar de meester isen zij zwaait met den molligen linkerarm driekwart van het hemel- van Nswatugi en Madiliyangwa in de Mafopo's gids kan meegeven, kan ik wel met mijn eigen oogen zien. Dat gebeurde. Ernest kreeg opdracht, ons den weg te wij zen en beende al gauw met een verdrietig ge zicht voor ons uit. Een paar stuivers maakten hem spraakzamer. Er was dansen dien mid dag! O, had de meester het daarom zoo druk? Ja, die was er altijd bij. En daarom wilden de beide vrouwtjes ons zoo graag naar den baas toebrengen! Order om thuis op de kinderen te passen en pap te kokenmaar nu een pracht reden om tóch te gaan. Ernest was zoo op het gezicht een jaar of veertien. Naar school ging hij niet meer. Hij wist al alles en was nu special farmer. Wij zouden zeggen mo- delboer. Had een paar geiten en koeien. Naar vrouw en kinderen heb ik maar niet ge vraagd. Dat leek mij beter tegenover den meester. Maar het kereltje sprak heel aardig Engelsch en wist ons nogal wat te vertellen. Leeuwen wax-en er niet meer en giraffen ook niet. Maar de luipaarden haalden nogal eens wat vee weg en de bavianen koxxden veel ver nielen als je xxiet oppaste. We hoorden ze ver scheiden keeren exx zagen ze klauteren langs de x-otsblokken. Want onze wandeling ging voort-durend tusschen steile granietkopjes door, vaak tot muren verlengd. Tot wij na een dik uur een heel grooten gladden gra nietheuvel beginnen te bestijgen. Voetje voor voetje gaat het steil omhoog, dan nog een eind op gelijke hoogte langs de schuine hel ling, tot we afdalen in een kleine kloof en, die naar boven toe volgende, plotseling voor een hoogen, overhellenden rotswand staan. Daar -is een heerlijke schuilplaats. Een echte abri sous roche, zooals onze voorouders die in voor- histox-ischen tijd in Zuid-Frankrijk bewoon den. En tegen den achterwand staan de Boes- maxxsteekeningen, giraffen en koedoes en nog veel ander gediei'te, ook afbeeldingen van mannen en vrouwen. Ze staan er als de bisons in de grot van Altamira, half in den steen uit gekrast, maar vooral door kleux-ige strepen van chocoladebruin of x-oestrood, soms ook door vlakvullingen in kleur duidelijk gemaakt. En dat moet duizend jaar oud zijn! Als de oogen zich voldoende verlustigd hebben aan de mooie diergestailten gaan we ook eens met de vingers kijken. Overal liggen steenscher- ven verspreid en in de kleine loopgraaf, die indertijd voor het onderzoek dwars door de grot heen gegraven is, steken overal de scher pe steensplinters uit den wand. Al gauw lig gen een paar mooie stukjes bij elkaar op een ouden zakdoek. Niet alleen van heldere kwarts, ook mooie jaspis, een steensoort,die zich bij zonder goed bewerken laat. Geen potscherven echter te vinden, maar wel.een stukje kleur- Voorkom verkoudheid r*\ Doe onmiddellijk enkele druppels Karsote op Uw zakdoek, adem de damp in; de bacteriën worden dan 'I direct gedood. F0.70en Fl.— per flac. iVy (Adv. Ingez. Med.) ruim af, zoodat de kleine op haar rug van schrik bukt. Daar moet de baas ergens wezen. Zie maar dat je hem vindt! Dat ziet er slecht uit, maar ik houd haar den biüef voor. Kan niet lezen, beduidt zij. Ik lees hem dan voor in mijn mooist Zoeloekaffersch, met intonatie naar eigen vinding. Een tweede vrouw komt meelachen. Ze snappen er niets van. Tot één woord komt, nwapoelamatsjitepawoe of zoo iets. O. bedoel je dat. Hun oogen stralen nog helderder. We begrijpen mekaar volkomen. Plots werpt ze het ondereind van haar rug met een smak achteruit, waardoor het wurm, dat daar troont, ineens een voet hooger komt te zitten, haalt een flinken reisdeken, dien ze om het schaap heenslaat en voor de borst vastbindt en zegt met een beminnelijker! glim lach: Come on. of te wel: Ga maar mee. De tweede zwarte dame heeft een keurige zij den sjaal met lange franje over haar afge trapte Zondagsche japon aangetrokken en beent mee door het hooge gras, tusschen de struiken door, over takkenomheiningen rond maisvelden, door een beek, over een heuvelrug, nog eens dwars door een omheind maisveld. tot in de verte een groep hutten zichtbaar wordt, waar tientallen menschen omheen loopen, allemaal keux-ig feestelijk aangedaan. Als we nader komen, maakt zich een lumber- jacket met grijs flanellen pantalon uit de groep los. Dat is de meester-zendeling-dominee met den onuitspreekbaren naam. Wat jammer dat hij 't niet geweten heeft, hij heeft het nu juist goo vreeselijk druk. O, als hij ons maar een 'tl Pracht-surprise: Uiltje's jeestdoosc Een aardig, héél nieuw Uiltje-idee: de speciale „feestdoos". mooi gedecoreerd met een Oud-Hollandsch Wintertafereel en inhoudende: 3 blikken Uiltje-doozen, handig bij elkaar gepakt! Men behoeft dus niet den inhoud van 30 sigaren ineens aan* te breken, maar men neemt telkens een blik van 10. U ontvangt aldus een smakelijke 3-voudige Uiltje collectie. in feestgewaad gestoken! Vraag Uw leverancier. NU IN SURPRISE D00Z£N I SIGARENFABRIEK „LA BOLSA", KAMPEN (Adv. Ingez. Med.) krijt uit oerouden tijd, haematiet, ijzererts, dat precies dezelfde kleur afgeeft, die de gi- raffenteekening vertoont. Die heeft de pro fessor nog niet in zijn museum en daar heb ik altijd plezier in. Maar ik heb hem een brief je geschreven en een stukje gestuurd! Nog eens glijdt mijn oog langs den beschil derden wand. Wat had ik graag eens zoo'n Boesmansfeest meegemaakt, want dat deze teekeningen overblijfselen zijn van een gods dienstig feest, dat staat wel vast. Dat weten we van Frobenius, die nog met Boesmans gejaagd heeft. En die wilden nooit op jacht, wanneer Granietheuvel in de Matopobergen. zij niet eerst onder het uitspreken van bezwe ringsformules een der jaarbare diei'soorten in het zand hadden geteekend en er hun pijl op hadden afgeschoten. Was het schot raak, dan waren de vooi'teekenen gunstig, miste de schutter, dan kon je even goed niet gaan. Werd inderdaad een dier geschoten op jacht, dan werd altijd in een bamboekokertje wat bloed meegenomen en dit geofferd bij het in het zand geteekende diei\ Dergelijke bezwe ringsplechtigheden moeten ook de aanleiden- de oorzaak zijn geweest van het maken der rotsteekeningen in de Fransche holen, waar de vooi'historische mensch zijn plèchtige fees ten heeft gevierd. Die woonden niet in dezelf de grotten. Zij hadden al hun kei'k en hun woongrotten. De Boesmans hadden het nog niet zoover gebx-acht.- Resten van een machtig ras. De echte Boesmans zijn bijna uitgestorven. Er leeft nog een troep van een paar honderd aan den rand der Kalahari woestijn en een Engelschman, mr. Bain, heeft zich als hun woordvoerder opgewox-pen om van de regee- ring in Kaapstad gedaan te krijgen, dat ze in een reservaat op behoorlijken weidegrond worden geplaatst. Ik heb in Kaapstad een 20- tal van deze menschjes ontmoet of eigenlijk opgezocht, die daar gekomen waren om bij het parlement een verzoek in te dienen. Mex-kwaardige kleine menschen met een per kamentachtig gele huid en heel bijzondex-e driehoekige gezichtjes. Ze kampeerden op een oud tentoonstellingsterrein en liepen er rus tig rond in hun schamele stukjes beestenvel met snoeren kralen en een paar ruwe lappen. Ze dansten en zongen en waren vroolijk en vonden het een best leventje. Ik heb ze gefo- tografeex-d en gefilmd de treurige overblijfse len van een eenmaal machtig over heel Afrika verspreid ras. Naar hen gingen mijn gedach ten uit toen ik tegenover de kunstwei'ken van hun voorouders stond die zij zelf niet meer kunnen maken. Wij wandelden terug door het fantastische rotsenelland en vonden in de kraal zang en dans nog in vollen gang. Er werd binnen ge geten en gedronken en buiten dansten de Bij de groote hoeveelheid van nieuwe uit gaven die in dezen tijd van 't jaar ons pleegt te bereiken, is het ondoenlijk aan ieder dier soms waardevolle werken de aandacht en de plaats te besteden, waarop het recht heeft. Wij zullen het dus een paar weken met een voor- loopig overzicht eener veelheid doen, met de reserve op veel er uit nader en uitvoerig terug te komen. De lezer is daarmee thans het best gediend en de schrijvers evenzoo; al spreekt het vanzelf dat wij tegenover de besten hun ner ons met enkele regels ter aankondiging, niet van de zaak af beschouwen. Een der belangrijkste uitgaven van dit na jaar is zonder twijfel die van Albert Vericey's Oorspronkelijk Dichtwerk dat in twee kloeke deelen van 1600 pagina's tezamen, door de Uitgeverijen van Querido en Mees. met steun van de Nederlandsche x-egeering, werd in het licht gezonden. Een eerbiedwekkend monument voor den dichter, dat vele minnaars der lette ren in hun boekenkast zullen wenschen en dat men als een nobel geschenk van den Sint of den Kerstboom kan aanbieden. Van den jongeren dichter M. Mok bezorgde de uitgeverij De Tijdstroom te Lochem een af zonderlijke uitgaaf van het vroeger in een tijdschrift gepubliceerde „Kaas en broodspel", en dat wel in een keurig verzorgd boekske. dat in overeenstemming is met de verwachtingen, die men van dezen artist koestert. De meest gelezen Hollandsehe romanschrij vers van vandaag zijn op het appèl vexsche- nen: zoo Antoon Coolen, die nu in Waalre woont en van de Deurne'sche doktershistories afscheid heeft genomen: dit werk „Herbex-g in 't Misverstand" (Nijgh en Van Ditmar, R'dami is weer een rustige roman uit zijn landstreek, zonder de soms groteske fantasie van het Dorp aan de i-ivier. wat daarop volgde, doch zeker even belangwekkend, als men verstaat dat „in 't misverstand" een licht-symbolische aan duiding van het aardsch bestaan gelegen is. Een nieuw werk van Jolian Fabricius maakt altijd nieuwsgierig naar de wijze waarop deze begaafde en door de lezei's geliefde auteur zijn talent gebruikt. Met „Kasteel in Kaxnnthie" brengt hij een roman van by na zeshonderd pagina's ter tafel (Leopold's Uitg. Mijwaarin zijn vlotte en tegelijkertijd verzorgde verhaal trant weer de lezers charmeert. Een historisch getinte geschiedenis uit den Oostenrijkschen landadel begint aldus: „In den nacht van 12 op 13 November van het jaar 1889 overleed op zijn kasteelboerderij Maria-Licht in Karinthie. Adalbert baron Weygand, tijdens zijn leven vermaard om zijn goedaardigheid en om zijn gelijkenis met een der bejaarde Oostenrijk- sche aartshertogen, dien hij zelfs in stem en houding trachtte na te bootsen." Zonder veel vijven of zessen zet Fabricius met zoo'n volzin zijn lezer direct binnen zijn sfeer, grijpt zijn' belangstelling en houdt die zonder dat het hem, noch den lezer eenige inspanning schijnt te kosten, honderden pagina's gevangen. Johan Fabricius blijft de geboren verteller. Een roman die zeer zeker hier op een uitvoeri ger bespreking rekenen kan, is de levensroman van den Italiaanschen schilder Giorgione, door liet echtpaar SchortenAntink in de laatste drie jaar te boek gesteld en thans door de Wereldbibliotheek uitgegeven, onder den titel „De groote Zorei". Niet alleen aan het liefde leven van dezen, op even dei-tigjarigen leeftijd gestorven kunstenaar*, is de aandacht onzer schrijvers gevestigd geweest, ook in zijn wer ken zijn zij doorgedrongen en op gebeurtenis sen en ontmoetingen in zijn kunstenaarsleven in verband daarmee, is de aandacht gevestigd (Giorgione's relaties bij voorbeeld, met de kunst van Albrecht Diirer). Aan deze Vie ro- mancée zijn een dertigtal reproducties naar werken van Giorgione en anderen, toegevoegd, die de kunstbeschouwingen der Scharten's aanvullen. Roel Houwink verrijkt de meer Christelijk getinte litteratuur dit jaar met een roman, waarin een huwelijksconflict wordt opgelost zonder scheiding te weeg te brengen. In „Een man zonder kaï-akter" (Uitgeversmaatsch. Hol land—Amsterdam) vindt de romanlezer werk van litterair hoog gehalte in een schrijftrant waarvan de correctheid de bewogenheid niet in den weg staat. Het wijst niet op wijs beleid als de richtingaan wijzer nog wijst hoewel er na de bocht niets meer te wijzen is. Wijst uw ver geetachtige medeauto mobilisten daar eens op! 'n Richtingaanw ijzer is een nuttige helper, maar KEEXXX-Sm Aan hem verwant is de schrijver D. Th. Jaarsma, van wien „Menschen aan het meer" (Querido, Amsterdam) wij hier voorloopig slechts melding maken, om het later meer grondig door te nemen. Op goed geluk open geslagen bladzijden beloven veel. Er is een acute bewegelijkheid in zijn zegswijze, die boeit en bindt. In „Een man en een tjalk" door Jan van Rheenen (Den Haag Leopold) komt één onzer jongere romanciers aan het woord, op wien het de moeite waard is de aandacht te vesti gen. Het boek bestaat uit drie deelen: Afvaart, Tegenwind en Roest. Jacob de Groof, knecht op een schip, huwt tegen den zin van zijn familie, een meisje van het land, waarvan de familie een slechten naam heeft. Hij koopt een schip en noemt het „De Welvaart"". Door een en ander wekt hij den nijd en de spotlust van vele andere schippers. De tegenslagen komen. Eerst blijkt het dat de jonge vrouw een vóórkind heeft. Als de be roering door deze ontdekking verwekt, zich gelegd heeft, komen de geldzorgen, doordat ex- niet genoeg vracht komt, om aan de verplich tingen te kunnen voldoen. Ruzie en vex-wijten volgen, maar De Groot zet door. Marie's vóór kind, groot geworden, wordt zijn steun, want van de beide in het eigen huwelijk geboren kinderen verlaat hem de jongen om onderwij zer te worden en verdrinkt zich het meisje als de verhouding die zij heeft met den jongen man, die haar halfbroer is, ontdekt wordt. De Groot wordt oud, het schip wordt oud. Zelfs de zoon van Marie geeft den moed op en gaat aan den wal werken. Na eenigen tijd echter keert hij terughij kan niet buiten het schip. De Groof. oud en versleten, vaart met den jongen de toekomst in De stof moge niet geheel nieuw zijn en hier en daar met een tikje van het melodrama doorvlochtener is in dit boek genoeg eigens om den schrijver ervan niet uit het oog te verliezen. Tot slot voor heden een paar boeken onzer schrijfsters. Rie Cramer verblijdt ons met „Het Land van Belofte" (Den Haag, Leopold) een verhaal dat zich in Florence voltrekt, een echte roman, zooals de romanverslinders dien wenschen, met veel van de liefde, een beetje van de sensualiteit, van gescheiden vrouwen met- herinneringen en jonge meisjes met. ver wachtingen met veel onderhoudend avontuur ook en dat alles vlot verhaald zoodat niemand er hoofdpijn van krijgt. Een aardig boek zonder meer, zou Charivarius (niet) zeggen. En dan Mary Dorna's „Onmaatschappelijke voorkeur" (Amsterdam J. M. Meulenhoff) waax-van wij de ondeugende geestigheid nog wel eens nader zullen aantoonen, naar ik hoop, doch die wij nu alvast als begeerlijke spijze zouden willen signaleeren. J. H. DE BOIS. vrouwtjes verscheidene met een kind op den rug onder eentonig gezang dat geaccentueerd werd door stampen met de voeten. De meesten droegen om de enkels banden van uitgeholde noten waarin steentjes waren gedaan om ze te laten rammelen. Net als de boschnegei-s in Suriname en net als de papoea's op Nieuw Guinea. Wij hadden graag meegedanst exx meegegeten maar werden niet geïnviteerd. De meester nam tijd om ons den weg verder naar de kerk te wijzen waar de auto's stonden, doch we waren op weg er heen nog bijna ver dwaald want de zon was al lang onder en de duisternis valt hier snel. Moeilijke tocht Ernest Maar we vonden alles in goede ox-de terug. Gauw ingestapt en weg. Een eindje bij kerk en zendingsstation vandaan rijden en dan het eerste beste kampeerplekje opzoeken. Wacht, hier is water, midden over den weg. Onze wielen plassen er door. Aan den anderen kant omhoog en dan ligt een mooi grasland links van den weg, met een paar boomen er in. Even uitstappen om te zien of alles goed is, geen greppel langs den weg of zoo? Neen. mooi vlak, en dus kruip ik weer achter het- stuur en zwaai linies het land op. Niet te dicht bij den weg; mijn lampen verlichten volkomen vlak grasland, dus rijd ik rustig door. Honderd, tweehonderd meter, wat glinstert daar tus schen het gras? Ik stop en stap uit. Plons in het water tot over mijn enkels, loop plonzend rond den wagen, die in mooi groen gx-as in een diepen plas staat. Vex-der vooruit komt het water tot mijn kuiten. Groote goden, als we maar niet al vast zitten, links en rechts achter overal water, dan wordt het links achter droger en het lukt me, met den aan hangwagen zóó achteruit te rijden, dat ik op dx-oger grond kom. Weer even verkennen, ja, langs het oude spoor moet het gaan. Met een grooten boog weet ik het weer te pakken en rijd langzaam terug. Helaas te langzaam. Waar ik heengaande met een behoorlijk vaartje overheen was gex-eden, zakken mijn wielen nu plotseling weg in den modder en slaan door. Vooruit, achteruit, het geeft niets. Duwen, trekken, niks gedaan. Nergens is iemand te zien. Dus zelf te voet het bosch in om takken te hakken en met een waschbak zand van den weg gehaald. Dat helpt. Met een krijgen de wielen vat op den grond en ik rijd wel twee meter voor ik weer in de modder zak. Maar de methode is nu bekend en vijf maal toepassen was voldoende. Ondc tusschen zat de veenmodder tot in mijn nekharen en waren we precies drie uur aan het ploeteren geweest. Een vuil einde van een schoonen dag. Neen, hij liep schoon af. Wij zijn tex-ug gex-e den tot waar de beek over den weg vloeide, hebben den wagen er midden in gezet en er alles gewasschen. En toen ons dagelijkscn maaltje van rijst met uien en corned beef gekookt. En geslapen! (Nadruk verboden) MET VÓÓR- EN ACHTERWIELEN onafhankelijk geveerd 4 pers. Cabrio-Coach Wagenweg 166168 - Tel. 12138 (Aav. Ingez. Died.) Nederlandsche vrijwilligers onder geleide terug. De terugkeer der Nederlandsche vrijwilligers in Spanje naar ons land zal volgens Het Volk geschieden onder het officieel geleide van rit meester Labouchère, teneinde den doortocht door Frankrijk vlot te doen verloopen. De Fransche regeering, met wie onderhandelingen zijn gevoerd over de doorlating, heeft déze namelijk alleen toegestaan, op voorwaarde, dat de vrijwilligers niet in haar land blijven. Reeds eenigen tijd geleden meldden wij, dat die moeilijkheden waren opgelost. Het officieele geleide doet als vrijwel zeker veronderstelen, dat zich bij de toelating binnen de Nedex-land- sche grenzen evenmin moeilijkheden zui^n vooi-doen. Het aantal Nederlanders, dat teium- keert, is nog niet nauwkeurig bekend.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 15