Haadm's Hiaei
heeft ons aller
steun noodig.
Ook voor een stad moet
men reclame maken
OPERACONCERT.
hop SUNLIGHT ZEEP
De financiëele toestand van Haarlem.
IN DEN FABELTUIN
VAN LA FONTAINE
DONDERDAG 12 JANUARI 1939
HÏAEIEM'S DAGBEAD
Z
Amerika geeft het
voorbeeld.
vjAARLEM is over het algemeen
jrj een vooruitstrevende stad. Haar
MM bewoners zijn toegankelijk voor
nieuwe ideeën. Dat is meermalen ge
bleken.
Haarlem heeft een mooie omgeving.
Zee, bosch en duinen wisselen elkaar
af. Waar deer en wij dat wel genoeg?
Nee, eigenlijk niet. We accepteeren
het als een soort good will", die ons
bij ojize vestiging in Haarlem in den
schoot werd gezoorpen en verder ma
ken we ons er niet drulc over. Haarlem
is een prettige stad. Zij biedt den be
zoeker veel bezienswaardigs. Wij zijn
daar al aan gezoend. Zelfs het mooiste
stedenschoozï, dat men iederen dag,
tientallen malen ziet, verliest zijn be
koring. Althans voor een gedeelte.
Maar als zoe eens toevallig in een azi-
dere stad komen dan denken we dik-
zoijlsnee, zoo mooi als bij ons is het
toch ziiet.
De directeur van Haarlem's Bloei, de heer
C. S. Th. van Gink.
Is dit een aansporing tot ongezond stads-
chauvinisme? Geenszins.
Of dacht U, dat iedereen wel doordrongen
is van de voordeelen, die Haarlem om ver
schillende redenen voor den bewoner bezit?
Dan vergist ge U toch deerlijk. In dat opzicht
zijn de Haarlemmers helaas niet zoo vooruit
strevend. Daar weet de heer C. S. Th. van
Gink, de voorzitter van de Stichting „Haar
lem's Bloei", van mee te praten.
In Amerika, zoo zegt hijhoudt iedereen van
zijn home-town". Daar heeft men wat voor
over. Om zijn eigen stad bekend te maken
offert de Amerikaan graag en veel. Uit louter
stads-chauvinisme? Welnee, maar omdat hij
weet, dat als het zijn stad goed gaat, dan gaat
het hem ook goed. We behoeven heusch niet
alles dat uit Amerika komt met gejuich te
ontvangen. Aan den anderen kant houdt het
ook geen steek bij voorbaat alles van „over-
there" mijlen ver weg te werpen en te zeg
gen: Nou ja, dat is Amerika, maar wij leven
hier nu eenmaal in Holland. Precies. We leven
in Holland, in Haarlem. En we schrijven 1939.
De Hollandsche verhoudingen zijn anders dan
de Amerikaansche. Allemaal toegegeven. Maar
dat neemt niet weg, dat ook zoij het grootste
belang hebben bij een bloeiende stad. Als een
stad dood is, dan gaat men er niet naar toe.
In Hellevoetsluis worden geen nieuwe in
dustrieën gevestigd. Haarlem neemt echter
gestadig in omvang toe. Ook in bloei?
„Ja zeker, zegt de heer van Gink, ook in
bloei, mitsEn ja nu komt het. Mits
iedereen meewerkt. En dat kan gemakkelijk.
Die medewerking kan op vele manieren wor
den gegeven.
Voel iets voor Uw stad!
Laat men beginnen met iets voor zijn stad
te gaan voelen. De meeste Haarlemmers mis
sen elk plaatselijk chauvinisme. Dat is ver
keerd. Op dit gebied kunnen we van de Ame
rikanen nog iets leeren. Een Amerikaan weet,
dat, wanneer hij zijn stad in staat stelt
reclame te maken, hij daarbij ook reclame
laat maken voor zichzelf. Misschien is dat niet
direct aanwijsbaar. Maar dat hindert niets.
Op den duur moet een goed geleide reclame
campagne voor een stad succes hebben. En
in dat succes deelen haar bewoners. Daarom
stellen de Amerikanen hun steden in staat
doeltreffend en op verschillende manieren
reclame te maken.
Jawel, zegt de Haarlemmer, dat klinkt alle
maal erg aardig maar als ik mijn goeie geld
aan iets geef, dan wil ik er ook graag iets voor
terug hebben. Natuurlijk, niemand smijt
gaarne geld in het water. Alleenwat ver
staat men onder „iets voor terug hebben".
Niemand zal zoo naief zijn te denken, dat als
hij vandaag 10 gulden aan Haarlem's Bloei
schenkt, hij er overmogen op zijn laatst, f 25
voor terug krijgt. Alles eischt tijd. Men moet
deze kwestie echter breed bekijken, En juist
menschen met vooruitzienden blik weten welk
bijzonder nuttig werk „Haarlem's Bloei"....
kan doen. Indien er voldoende geld beschik
baar is.
Mijn eerste taak in het niez^we jaar is daar
om. zoo spreekt de directeur, te zorgen dat de
financieele basis der Stichting hechter wordt.
Met een gemeentelijke szibsidie van f 2500
kunnen dat wist ge reeds, lezer geen
groote plannen zoordezi aangepakt. En daar
gaat het toch om.
Geen enkele Haarlemmer houdt ervan iets
half te doen. Als je het doet, doe het dan goed.
Want alleen dan kan je succes hebben. Ieder
een moet roeien met de riemen, die hij heeft.
Welnu, de riemen van „Haarlem's Bloei" zijn
nauwelijks in staat het water te halen, laat
staan een krachtigen slag te maken!
En de particulieren dan? Zijn er niet meer
subsidies?
Zeker, de K. v. K. geeft een subsidie van,
schrik niet.f 375 per jaar. De Amsterdam-
sche Kamer geeft f 10.000; dat is relatief ruim
5 maal zooveel!
Ik belde dezer dagen een industrieel op,
vertelt de heer van Gink, en vroeg hem, mij
te ontvangen. Wat was het antwoord?
„Ja, dat wil ik wel doen, alleen geloof ik
niet, dat het veel nut heeft."
Op zoo'n manier wordt dus het werk van
„Haarlem's Bloei" bemoeilijkt. Dat is toch wel
allerminst de geest, die noodig is om een stad
groot te maken.
Ook eigen belang.
Vele groote zakenmenschen zijn er nog
maar steeds niet van doordrongen welk belang
zij hebben bij het feit, dat hun eigen stad
bloeit. Weliswaar ziet men dat langzamer
hand meer in dan vroeger. Maar het duurt te
lang voor iedereen daarvan schijnbaar vol
doende doordrongen is. Daardoor gaat kost
bare tijd verloren. En tijd is geld. Nog steeds.
Zelfs in deze crisis. Ja, dat is ook een pracht
excuus, die crisis. Daar kan heel wat op ge
schoven worden. Maar het is toch zeker geen
steekhoudend argument om nu maar allen
steun aan een instelling, die inderdaad alles
probeert om Haarlem's bloei te bevorderen te
onthouden. Iedereen geeft naar zijn vermo
gen. Dat is helaas een vrome wensch.
Nu moeten de financiën van Haarlem's
Bloei grootendeels geput worden uit een ver
loting. Als men een lot kan koopen met een
kans op een prijs, dus met het vooruitzicht
misschien direct nut van zijn geld te hebben,
och, dan wil men nog wel 'n kansje wagen.
Je kan tenslotte nooit weten, nietwaar! Maar
o wee, als er iets gevraagd wordt voor een
doel waarvan de directe baten niet onmiddel
lijk in het oog springen. Dan is Haarlem in
last. Dat is een zaak voor de gemeente, zegt
men. Ongetwijfeld. Zeer zeker zal dat ook in
de begrootingszitting van den Raad tot uiting
komen. Maar het is ook een zaak voor alle
Haarlemmers. Stichtingen als „Haarlem's
Bloei" zijn van een eminent belang. Iedereen
zij daarvan doordrongen.
„Haarlem's Bloei" vecht voor Haarlem. Het
woord vechten klinkt misschien onprettig,
maar het is toch zoo. Die strijd wordt op vele
manieren gevoerd. Daarover in een volgend
artikeltje meer.
En in dien strijd moet deze nuttige instel
ling op ons aller medewerking kunnen rekenen.
Ook op de Uwe, waarde lezer.
Haarlemmer!
B. K.
Kort na het begin eener campagne, die voör
ons orkest de noodzakelijkheid meebrengt om
zich zoo goed mogelijk te voegen naar de
uiteenloopende inzichten der elkaar opvolgende
gastdirigenten stond voor een enkelen avond
zijn oud-dirigent Frits Schuurman er weer
eens als leider voor. Maar niet alleen het or
kest zat Woensdagavond op het podium der
Gemeentelijke Concertzaal: een groot gemengd
koor nam alle verder beschikbare ruimte in,
behoudens de voor de beide vocale solisten
gereserveerde.
Het was het voor dezen avond extra ver
sterkte H.O.V.-koor, waarvan Schuurman nog
steeds de leiding heeft, en waarvan, voor zoo
ver ik weet op het programma vond ik geen
enkele vermelding daaromtrent dit opera
concert eigenlijk uitging. De omstandigheden
hebben echter veroorzaakt, dat het koor zelf
slechts aan twee der tien uitgevoerde nummers
een werkzaam aandeel heeft kunnen nemen.
Dit waren twee fragmenten uit werken van
Rich. Wagner: het „Wach auf" uit het 3de
bedrijf van „Die Meistersinger von Nürnberg"
en de Intocht der Gasten uit het 2de bedrijf
van „Tannhauser". In beide nummers ontwik
kelde het koor een machtigen en beschaafden
klank, waartoe de relatief sterke bezetting der
mannenstemmen niet weinig bijdroeg. Nog een
ietsje meer frischheid van klank en rhythmi-
sche levendigheid zou de werking van het
fragment uit Tannhauser hebben kunnen ver-
hoogen. Het scheen dat het koor daarin den
dirigent wat traag volgde.
Het orkest had het leeuwenaandeel: behalve
de samenwerking met het koor en met de so
listen nog de vertolking van de Ouvertures
„Leonore no. 3", „Der Freischütz" en „Tann
hauser" en van het „Meistersinger"-Voorspel,
dat eigenlijk toch ook met een Ouverture ge
lijk staat. Dat was een al te omvattende taak
in verhouding tot den weinigen tijd, die aan
Schuurman voor .de repetities beschikbaar ge
steld was, en de gevolgen daarvan bleken uit
talrijke onnauwkeurigheden als onjuiste in
zetten, ongelijkheid in de uitvoering van snelle
figuren en onreinheden in de onderlinge stem
ming der blaasinstrumenten. In 't algemeen
realiseert een orkest de bedoelingen van een
dirigent waaraan het gewend is gemakkelijk,
maar het schijnt er ook weer spoedig aan te
ontwennen. Toch waren er ook wel heel goede
momenten op te merken, vooral in de vertol
king der „Freischütz"-Ouverture. Vaak waren
de blazers tegenover de strijkers te sterk.
Solisten waren de sopraan Greet Koeman
en de bas Johan Lammen. Samen zongen zij
een duet uit Mozart's „Figaro" zeer verdien
stelijk. Greet Koeman's geschikheid voor het
genre der opera bleek nog duidelijker uit haar
voordracht van een aria uit Wolf-Ferrari's „Le
Donne curiose". Haar stemgeluid klonk niet
volumineus, maar voldoende krachtig; haar
intonaties waren alle zuiver. Ook Lammen
schijnt vooral voor dramatischen zang talent
te bezitten. Zijn vertolking van de Aria uit
Verdi's „Don Carlos" voldeed althans veel
beter, dan die van Mozart's Concertaria „Men-
tre ti lascio". Eigenlijk viel deze Aria buiten
het bestek van een operaconcert; op zich zelve
genomen geeft ze een merkwaardig gebrek
aan overeenstemming tusschen tekst en mu
ziek te hooren: de eerste is hevig dramatisch,
de tweede volslagen ondramatisch. Mozart
componeerde deze Aria voor zijn vriend Gott
fried von Jacquin, een muzikaal zeer begaaf
den jongen man, die bovendien een goede stem
bezat, maar niet de vocale ontwikkeling van
een beroepszanger. Zoo kwam een stuk tot
stand, dat de van Mozart te verwachten mu
zikale schoonheden bevat, maar meer ook
niet.
Een zanger als Johan Lammen legt echter
meer eer in met zuiver dramatisch gedachte
werken. Dat hij ook in de vertolking van het
vroolijke en lichte genre uitmunt hebben we
meermalen kunnen constateeren.
Een talrijk auditorium was bij dit opera
concert aanwezig.
K. DE JONG.
Hoe richt ik mijn woning in?
Modelwoningen aan de Mauricialaan geven
op deze vraag een volledig antwoord.
De afdeeling Woninginrichting van de N.V.
Stoutenbeek te Beverwijk heeft van de huizen
Mauricialaan 25/27 in Bloemendaal wat de in
richting betreft twee modelhuizen gemaakt. Van
beneden tot boven zijn deze huizen resp. in mo
dernen trant en in Engelschen stijl compleet ge
meubileerd en gestoffeerd. Een jong getrouwd
paar zou er binnen kunnen stappen en er alles
vinden wat het begeerde. Maar het zou hier niet
kunnen blijven. Het zou echter zijn eigen huis
dadelijk volgens de hier getoonde wijze geheel
en al ingericht kunnen krijgen. Het is namelijk
de bedoeling van de N.V. Stoutenbeek, die in
Beverwijk zeer vele modelkamers heeft, dat de
menschen in de huizen aan de Mauricialaan ko
men kijken om te constateeren op welk een ge
zellige en bekorende wijze hun huizen ingericht
kunnen worden, gedeeltelijk of heelemaal, al
naar gewenscht wordt.
Men krijgt hier een zeer duidelijken indruk
van hetgeen een normaal huis aan meubileering
en stoffeering in het betere genre kost.
Op den beganen grond vinden we in beide
perceelen een salon en een huiskamer, op de 1ste
verdieping twee slaapkamers en een bureautje,
Op de zolderverdiepingen wordt gedemonstreerd
met welk een voortreffelijk resultaat betrekke
lijk kleine kamers met schuin oploopende wan
den tot volwaardige woonruimten ingericht kun
nen worden wanneer de stoffeering en de meu
bileering deskundig worden toegepast. De schui
ne wanden geven het geheel een intiem karak
ter. Het is heel aardig om dat te constateeren.
Zulke dingen zullen hun gevolgen in de practijk
wel krijgen. Er is in het algemeen in beide mo
delwoningen veel ten aanzien van interieurin
richting te leeren
CONCERT IN HET TEHUIS VOOR
OUDEN VAN DAGEN
Het Symphonie Ensemble „Orpheus" (dirigent
de heer H. Lindenborn) en het Mannenkwartet
„Orpheus" (leider de heer J. Soellaart) geven
heden, Donderdagavond, met medewerking van
den heer en mevr. Bruin en mevr. Strootman, een
concert in Haarlem's Tehuis voor Ouden van
Dagen.
PERSONALIA.
De heer A. H. HesseLs te Haarleon is ge
slaagd voor het examen boekhouden voor de
Vereeniging van Leeraren in de Handels
wetenschappen
Frits Schuurman dirigeert het Opera-concert
van de H. O. V.
H.M. DE KONINGIN NAAR SOESTDIJK.
's GRAVENHAGE, 11 Januari. Men meldt
ons van officieele zijde, dat H.M. de Koningin
hedenmiddag voor een verblijf van enkele
dagen naar Soestdijk is vertrokken.
ill urisci.i .iiege. Jin. grovel, die met zijn Russische vrouw na een reeks
opwindende avonturen in zijn vaderland terugkeerde, had bij zijn aankomst
niet over gebrek aan belangstelling te klagen.
EN NOOIT _ME^V^^ONBEKENDj^HERKOMSy|
(Adv. Ingez. Med.)
Dreigt noodlijdendheid?
Hoop is gevestigd op de aan
gekondigde plannen der
Regeering.
Bij de behandeling van de begrooting voor
1939 in den Haarlemschen Raad zal het is
ook op te maken uit het verhandelde in de af-
deelingen het belangrijkste onderwerp van
discussie zijn: wat is voor de Haarlemsche fi
nanciën van de toekomst te verwachten?
Daarvoor is ook aanleiding. De financieele
moeilijkheden, waarvoor de gemeente in de laat
ste jaren gesteld was, waren groot, zijn zelfs
steeds grooter geworden, maar konden toch nog
doorworsteld worden. Nu dringt zich de vraag
naar voren of in de naaste toekomst een verlich
ting of verzwaring te wachten is.
In de toekomst zien is altijd een speculatief
werk, doch hier zijn de moeilijkheden dubbel. De
gemeenten zijn in veel afhankelijk van het rijk
en als zij niet precies weten wat men in Den
Haag van plan is, is het gevaarlijk zich aan
voorspellingen te wagen.
In de memorie van toelichting op de rijksbe-
grooting voor 1939 is eenige maanden geleden
gezegd, dat de regeering wil ijveren aan den
„herbouw van de financieele zelfstandigheid der
gemeenten". Daartoe zijn reeds twee wetsont
werpen ingediend, de invoering van een gemeen
telijke inkomstenbelasting voor noodlijdende ge
meenten en de invoering van een forensenbelas
ting.
Voordracht van Daniël Michenot
voor de Alliance Francaise
Voor de afdeeling Haarlem van de
Alliance Frangaise heeft M. Daniel
Michenot, professeur de diction aan
het conservatorium te Straatsburg
gisteravond in een der zalen van re
staurant Brinkmann een voordracht
gehouden, welke hij getiteld, had „Een
wandeling in den fabeltuin van De la
Fontaine".
De heer Michenot zeide, dat Jean de la
Fontaine niet alleen behoort tot de bekendste
Fransche dichters, maar ook tot de meset
omstreden figuren uit de Fransche letter
kunde. Verklaarden Lamartine en Rousseau
hem niet ronduit gevaarlijk voor de jeugd....?
Over de ouders van La Fontaine, die in 1621
te Chateau-Thierry geboren werd, is vrij
weinig bekend. Men weet van zijn vader, dat
deze inspecteur bij de bosschen en de water
wegen was en dat hij voorwaar geen al
gemeen verschijnsel den wensch koesterde,
dat zijn zoen dichter zou worden. La Fon
taine ontving geestelijk onderricht tot zijn
achttiende jaar, doch tot deze studie voelde
hij zich weinig aangetrokken. Zijn aandacht
ging voor allese uit naar de natuur, die hij
mee intense liefde gadesloeg. Echter, ook de
litteratuur had zijn belangstelling. Hij las de
werken der groote schrijvers uit zijn eigen
land, die der klassieke schrijvers uit de oud
heid en kwam in persoonlijk contact met
Molière, Racine en Boileau.
Van La Fontaine hoort men dikwijls be
weren, dat hij een zorgeloos karakter had.
Dit is echter onjuist en zeker heeft hij nim
mer de zorgeloosheid gepredikt. Men denke
maar aan de fabel van den krekel en de mier,
waarin de luchthartigheid ernstig aan de
kaak gesteld wordt!
Een van zijn voornaamste doelstellingen
was het propageeren van de dienstvaardig
heid. „II faut, autant qu'on peut, obliger tout
le monde", begint zijn fabel van den leeuw en
den rat, welke een illustratie vormt van het
spreekwoord „De eene dienst is den andere
waard". Ook op de onschatbare waarde van
de vriendschap heeft La Fontaine in verschei
dene gedichten den nadruk gelegd.
La Fontaine is er met zijn fabels in geslaagd
de menschen op te voeden, zonder dat zij er
zich bij vervelen. Daarbij nam de dichter vrij
wel altijd de natuur als voorbeeld. Hij stelde
de karakters of de kenmerken der verschil
lende dieren tegenover elkaar met de be
doeling, dat menschen hieruit een leering
voor zichzelf zouden trekken.
De meening, dat La Fontaine zijn fabels
„voor het vuistje weg" neerschreef, is niet
met de waarheid in overeenstemming. Hij be
kent zelf in zijner gedichten, dat hij zijn
werk moet „fabriceeren". Voordat hij een
fabel als voltooid beschouwde, wijzigde hij
den tekst herhaaldelijk en in vele gevallen
bleef er van het oorspronkelijke gedicht maar
bitter weinig over.
De heer Michenot zeide, dat men de fabels
van La Fontaine niet alleen moet waardeeren
om den geest, die er uitstraalt en de schoone
taal, waarin zij vervat zijn, maar ook om de
bijzondere eigenschap, dat zij, ondanks de
gelijkheid van het onderwerp, toch een ge
varieerd karakter dragen.
Spreker besloot zijn levendige en geestige
causerie met het voordragen van een aantal
fabels, waarbij hij van een meesterlijk voor
drachttalent blijk gaf. Men hoorde o.a. „De
krekel en de mier", ,De eik en het riet" en
„De verliefde leeuw". Op verzoek van den
voorzitter droeg M. Michenot bovendien voor
„Le Poilu" van Mare Laclair. De talrijke aan
wezigen huldigden den kunstenaar met luid
applaus.
Aan het einde van den avond dankte de
heer J H. Sauveur. die ook een inleidend
woord gesproken had, den heer Michenot
voor hetgeen hij als conférencier zoowel als
acteur gepresteerd had.
Die twee wetten kunnen voor Haarlem niet
den herbouw van de financieele zelfstandigheid
brengen.
Reeds bij onze beschouwingen over do foren
senbelasting, onmiddellijk na de publicatie van
het wetsontwerp gegeven, hebben wij de mee
ning uitgesproken, dat Haarlem daarvan geen
noemenswaard voordeel zou genieten, terwijl de
mogelijkheid zelfs werd geopperd, dat Haarlem
er nadeel van zou hebben, omdat Haarlem dan
wel belasting zou gaan innen van de personen
die hier werken en in Heemstede of Bloemen
daal wonen, maar daartegenover een deel der
belastingen zou missen van de Haarlemmers die
in Amsterdam werken.
Nu lezen wij in het afdeelingsverslag:
„Of Haarlem bij een forensenbelasting voor-
of nadeel zal hebben, kon men zonder nadere
gegevens moeilijk beoordeelen; gevreesd werd
voor een nadeel"
Het college van B. en W. antwoordde daarop:
„te verwachten is, dat de forensenbelasting voor
de gemeente geen, althans een zeer gering voor
deel zal opleveren".
Zeer pertinent zijn B. en W. in hun uitspraak
over een extra gemeentelijke inkomstenbelas
ting. Invoering van een gemeentelijke inkom
stenbelasting, nu de opcenten op de personecle-
en gemeentefondsbelasting zijn verhoogd, zou de
grens van het toelaatbare overschrijden".
Het voornemen van Den Haag is alleen nood
lijdende gemeenten te verplichten een extra ge
meentelijke inkomstenbelasting te laten heffen.
In het afdeelingsverslag is er op gewezen dat
Haarlem, volgens de bestaande opvatting, niet
noodlijdend is. Het tekort op de begrooting voor
1939 is f 1.284.220; ter dekking wordt aan het
rijk gevraagd: een extra subisdie uit het Werk-
loosheidssubsidiefonds van f 525.248 en een be-
lastingbijdrage van f 758.972. Krachtens de
daarvoor bestaande regeling zou Haarlem als
belastingbijdrage maximaal f 955.529 kunnen
krijgen. Haarlem blijft daar dus nog f 196.557
onder. Pas als een gemeente meer van het rijk
noodig heeft dan het maximum, wordt zij in den
zin der wet noodlijdend. „Waren zoo vervolgt
het afdeelingsverslag de hoogere opcenten op
de gemeentefonds- en personeele belasting, die
tezamen f 258.000 opbrengen, dit jaar niet ge
heven, dan zou Haarlem tot de noodlijdende ge
meenten hebben behoord. De vraag blijft echter
van beteelcenis; want als het zoo doorgaat komt
Haarlem het volgend jaar over het verschil
heen en werdt de gemeente noodlijdend...."
Even later wordt vervolgd: „Zouden wij een
eigen inkomstenbelasting moeten invoeren, dan
rijst de vraag, of de belastingdruk dan niet on
draaglijk wordt. Willen B. en W., in hun onder-
!zoek betreffende de plannen der regeering, ook
deze dreigende noodlijdendheid betrekken?"
In hun antwoord hebben B. en W. toegegeven,
dat Haarlem van de wettelijke grens der nood
lijdendheid „nog slechts weinig verwijderd is."
Eenige dagen geleden hebben wij medege
deeld, dat de eerste indruk die verkregen is over
de resultaten van het jaar 1938 niet ongunstig
is, zooodat er reden is te verwachten dat de
rekening over 1938 niet met zoo'n groot tekort
zal sluiten als over 1936 en 1937. Dit is natuur
lijk een hoopgevend verschijnsel, maar bevrijdt
Haarlem nog niet van de tekorten op de begroo
tingen, want over 1938 was immers ook een
groot tekort geraamd dat gedekt moet worden
door extra bijdragen van het rijk. Bovendien
wordt het eventueel tekort over 1938 op den
kapitaaldienst van 1940 overgebracht.
De vooruitzichten der gemeente Haarlem zijn
dus niet bemoedigend. In de afdeelingen is nog
op de mogelijkheid gewezen, dat de regeering
in de toekomst alle gemeenten die niet kunnen
volstaan met de objectieve bijdrage uit het
Werkloosheidssubsidiefonds zou aanmerken als
noodlijdend. Dan zou Haarlem, dat niet buiten
een extra uitkeering en een belastingbijdrage
kan, daar zeker onder vallen.
De conclusie in de afdeelingen gemaakt is:
„Naast een zoo zuinig- mogelijk gemeentebelieer
is noodig verlichting ten aanzien van de alles
beheerschende uitgaven voor steunverleening
en armenzorg, welke eigenlijk ten laste van het
Rijk d>cuden te komen".
Uit het antwoord van B. en W. diepen wij de
volgende passages op: „Wij zullen elke gelegen
heid te baat nemen om de Regeering te wijzen
op de o.i. onbillijke verdeeling van lasten."
Verder:
„Ook wij zijn de meening toegedaan, dat een
althans noemenswaardige verbetering in
de financieele positie eerst zal kunnen intreden,
wanneer maatregelen worden getroffen, welke
een algeheele wijziging brengen in de regeling
der financieele betrekkingen tusschen het Rijk
en de gemeenten. Of de nu door de Regeering
op dit stuk voorgestelde en aangekondigde
maatregelen het zoo begeerde herstel van het
evenwicht in de financiën dezer gemeente tot
gevolg zullen hebben, valt thans nog niet te zeg
gen, omdat nog niet bekend is, op welke wijze
de Regeering de vervanging van het stelsel van
subjectieve door objectieve bijdragen uit het
Werkloosheidssubsidiefonds zal oplossen."
Uit alles blijkt dus dat pas eenige zekerheid
over de vraag „hoe de toekomst van Haarlem
op financieel gebied zal zijn", verkregen kan
worden als de nadere plannen der Regeering
bekend worden. Er is kans, dat, als er een
nieuwe regeling komt ter verv, ging van die in
1935'ingevoerd, Haarlem daar voordeel van zal
hebben, want eenige weken geleden hebben wij
uiteengezet, dat, door het samenvallen van ver
schillende factoren, Haarlem daarvan een na
deel had van f288.868, terwijl Amsterdam een
voordeel had van f 9.924.263, Rotterdam een
van f 13.715.413 en Utrecht een van £806.988.
EXAMENS.
Academische opleiding.
Geslaagd aan de Gem. Universiteit te Amster
dam voor het doet. examen geneeskunde mej. IVL
Lauw en de heeren M. Aalstein, D. Eskes en N.
E. Ploem.
Onze stadgenoot, de heer J. Meerman, slaagde
voor het diploma Duitsche handelscorresponden
tie van de Vereen, van Leeraren in de Handels*
wetenschappen,