Haadm's Hiaei heeft ons aller steun noodig. Ook voor een stad moet men reclame maken OPERACONCERT. hop SUNLIGHT ZEEP De financiëele toestand van Haarlem. IN DEN FABELTUIN VAN LA FONTAINE DONDERDAG 12 JANUARI 1939 HÏAEIEM'S DAGBEAD Z Amerika geeft het voorbeeld. vjAARLEM is over het algemeen jrj een vooruitstrevende stad. Haar MM bewoners zijn toegankelijk voor nieuwe ideeën. Dat is meermalen ge bleken. Haarlem heeft een mooie omgeving. Zee, bosch en duinen wisselen elkaar af. Waar deer en wij dat wel genoeg? Nee, eigenlijk niet. We accepteeren het als een soort good will", die ons bij ojize vestiging in Haarlem in den schoot werd gezoorpen en verder ma ken we ons er niet drulc over. Haarlem is een prettige stad. Zij biedt den be zoeker veel bezienswaardigs. Wij zijn daar al aan gezoend. Zelfs het mooiste stedenschoozï, dat men iederen dag, tientallen malen ziet, verliest zijn be koring. Althans voor een gedeelte. Maar als zoe eens toevallig in een azi- dere stad komen dan denken we dik- zoijlsnee, zoo mooi als bij ons is het toch ziiet. De directeur van Haarlem's Bloei, de heer C. S. Th. van Gink. Is dit een aansporing tot ongezond stads- chauvinisme? Geenszins. Of dacht U, dat iedereen wel doordrongen is van de voordeelen, die Haarlem om ver schillende redenen voor den bewoner bezit? Dan vergist ge U toch deerlijk. In dat opzicht zijn de Haarlemmers helaas niet zoo vooruit strevend. Daar weet de heer C. S. Th. van Gink, de voorzitter van de Stichting „Haar lem's Bloei", van mee te praten. In Amerika, zoo zegt hijhoudt iedereen van zijn home-town". Daar heeft men wat voor over. Om zijn eigen stad bekend te maken offert de Amerikaan graag en veel. Uit louter stads-chauvinisme? Welnee, maar omdat hij weet, dat als het zijn stad goed gaat, dan gaat het hem ook goed. We behoeven heusch niet alles dat uit Amerika komt met gejuich te ontvangen. Aan den anderen kant houdt het ook geen steek bij voorbaat alles van „over- there" mijlen ver weg te werpen en te zeg gen: Nou ja, dat is Amerika, maar wij leven hier nu eenmaal in Holland. Precies. We leven in Holland, in Haarlem. En we schrijven 1939. De Hollandsche verhoudingen zijn anders dan de Amerikaansche. Allemaal toegegeven. Maar dat neemt niet weg, dat ook zoij het grootste belang hebben bij een bloeiende stad. Als een stad dood is, dan gaat men er niet naar toe. In Hellevoetsluis worden geen nieuwe in dustrieën gevestigd. Haarlem neemt echter gestadig in omvang toe. Ook in bloei? „Ja zeker, zegt de heer van Gink, ook in bloei, mitsEn ja nu komt het. Mits iedereen meewerkt. En dat kan gemakkelijk. Die medewerking kan op vele manieren wor den gegeven. Voel iets voor Uw stad! Laat men beginnen met iets voor zijn stad te gaan voelen. De meeste Haarlemmers mis sen elk plaatselijk chauvinisme. Dat is ver keerd. Op dit gebied kunnen we van de Ame rikanen nog iets leeren. Een Amerikaan weet, dat, wanneer hij zijn stad in staat stelt reclame te maken, hij daarbij ook reclame laat maken voor zichzelf. Misschien is dat niet direct aanwijsbaar. Maar dat hindert niets. Op den duur moet een goed geleide reclame campagne voor een stad succes hebben. En in dat succes deelen haar bewoners. Daarom stellen de Amerikanen hun steden in staat doeltreffend en op verschillende manieren reclame te maken. Jawel, zegt de Haarlemmer, dat klinkt alle maal erg aardig maar als ik mijn goeie geld aan iets geef, dan wil ik er ook graag iets voor terug hebben. Natuurlijk, niemand smijt gaarne geld in het water. Alleenwat ver staat men onder „iets voor terug hebben". Niemand zal zoo naief zijn te denken, dat als hij vandaag 10 gulden aan Haarlem's Bloei schenkt, hij er overmogen op zijn laatst, f 25 voor terug krijgt. Alles eischt tijd. Men moet deze kwestie echter breed bekijken, En juist menschen met vooruitzienden blik weten welk bijzonder nuttig werk „Haarlem's Bloei".... kan doen. Indien er voldoende geld beschik baar is. Mijn eerste taak in het niez^we jaar is daar om. zoo spreekt de directeur, te zorgen dat de financieele basis der Stichting hechter wordt. Met een gemeentelijke szibsidie van f 2500 kunnen dat wist ge reeds, lezer geen groote plannen zoordezi aangepakt. En daar gaat het toch om. Geen enkele Haarlemmer houdt ervan iets half te doen. Als je het doet, doe het dan goed. Want alleen dan kan je succes hebben. Ieder een moet roeien met de riemen, die hij heeft. Welnu, de riemen van „Haarlem's Bloei" zijn nauwelijks in staat het water te halen, laat staan een krachtigen slag te maken! En de particulieren dan? Zijn er niet meer subsidies? Zeker, de K. v. K. geeft een subsidie van, schrik niet.f 375 per jaar. De Amsterdam- sche Kamer geeft f 10.000; dat is relatief ruim 5 maal zooveel! Ik belde dezer dagen een industrieel op, vertelt de heer van Gink, en vroeg hem, mij te ontvangen. Wat was het antwoord? „Ja, dat wil ik wel doen, alleen geloof ik niet, dat het veel nut heeft." Op zoo'n manier wordt dus het werk van „Haarlem's Bloei" bemoeilijkt. Dat is toch wel allerminst de geest, die noodig is om een stad groot te maken. Ook eigen belang. Vele groote zakenmenschen zijn er nog maar steeds niet van doordrongen welk belang zij hebben bij het feit, dat hun eigen stad bloeit. Weliswaar ziet men dat langzamer hand meer in dan vroeger. Maar het duurt te lang voor iedereen daarvan schijnbaar vol doende doordrongen is. Daardoor gaat kost bare tijd verloren. En tijd is geld. Nog steeds. Zelfs in deze crisis. Ja, dat is ook een pracht excuus, die crisis. Daar kan heel wat op ge schoven worden. Maar het is toch zeker geen steekhoudend argument om nu maar allen steun aan een instelling, die inderdaad alles probeert om Haarlem's bloei te bevorderen te onthouden. Iedereen geeft naar zijn vermo gen. Dat is helaas een vrome wensch. Nu moeten de financiën van Haarlem's Bloei grootendeels geput worden uit een ver loting. Als men een lot kan koopen met een kans op een prijs, dus met het vooruitzicht misschien direct nut van zijn geld te hebben, och, dan wil men nog wel 'n kansje wagen. Je kan tenslotte nooit weten, nietwaar! Maar o wee, als er iets gevraagd wordt voor een doel waarvan de directe baten niet onmiddel lijk in het oog springen. Dan is Haarlem in last. Dat is een zaak voor de gemeente, zegt men. Ongetwijfeld. Zeer zeker zal dat ook in de begrootingszitting van den Raad tot uiting komen. Maar het is ook een zaak voor alle Haarlemmers. Stichtingen als „Haarlem's Bloei" zijn van een eminent belang. Iedereen zij daarvan doordrongen. „Haarlem's Bloei" vecht voor Haarlem. Het woord vechten klinkt misschien onprettig, maar het is toch zoo. Die strijd wordt op vele manieren gevoerd. Daarover in een volgend artikeltje meer. En in dien strijd moet deze nuttige instel ling op ons aller medewerking kunnen rekenen. Ook op de Uwe, waarde lezer. Haarlemmer! B. K. Kort na het begin eener campagne, die voör ons orkest de noodzakelijkheid meebrengt om zich zoo goed mogelijk te voegen naar de uiteenloopende inzichten der elkaar opvolgende gastdirigenten stond voor een enkelen avond zijn oud-dirigent Frits Schuurman er weer eens als leider voor. Maar niet alleen het or kest zat Woensdagavond op het podium der Gemeentelijke Concertzaal: een groot gemengd koor nam alle verder beschikbare ruimte in, behoudens de voor de beide vocale solisten gereserveerde. Het was het voor dezen avond extra ver sterkte H.O.V.-koor, waarvan Schuurman nog steeds de leiding heeft, en waarvan, voor zoo ver ik weet op het programma vond ik geen enkele vermelding daaromtrent dit opera concert eigenlijk uitging. De omstandigheden hebben echter veroorzaakt, dat het koor zelf slechts aan twee der tien uitgevoerde nummers een werkzaam aandeel heeft kunnen nemen. Dit waren twee fragmenten uit werken van Rich. Wagner: het „Wach auf" uit het 3de bedrijf van „Die Meistersinger von Nürnberg" en de Intocht der Gasten uit het 2de bedrijf van „Tannhauser". In beide nummers ontwik kelde het koor een machtigen en beschaafden klank, waartoe de relatief sterke bezetting der mannenstemmen niet weinig bijdroeg. Nog een ietsje meer frischheid van klank en rhythmi- sche levendigheid zou de werking van het fragment uit Tannhauser hebben kunnen ver- hoogen. Het scheen dat het koor daarin den dirigent wat traag volgde. Het orkest had het leeuwenaandeel: behalve de samenwerking met het koor en met de so listen nog de vertolking van de Ouvertures „Leonore no. 3", „Der Freischütz" en „Tann hauser" en van het „Meistersinger"-Voorspel, dat eigenlijk toch ook met een Ouverture ge lijk staat. Dat was een al te omvattende taak in verhouding tot den weinigen tijd, die aan Schuurman voor .de repetities beschikbaar ge steld was, en de gevolgen daarvan bleken uit talrijke onnauwkeurigheden als onjuiste in zetten, ongelijkheid in de uitvoering van snelle figuren en onreinheden in de onderlinge stem ming der blaasinstrumenten. In 't algemeen realiseert een orkest de bedoelingen van een dirigent waaraan het gewend is gemakkelijk, maar het schijnt er ook weer spoedig aan te ontwennen. Toch waren er ook wel heel goede momenten op te merken, vooral in de vertol king der „Freischütz"-Ouverture. Vaak waren de blazers tegenover de strijkers te sterk. Solisten waren de sopraan Greet Koeman en de bas Johan Lammen. Samen zongen zij een duet uit Mozart's „Figaro" zeer verdien stelijk. Greet Koeman's geschikheid voor het genre der opera bleek nog duidelijker uit haar voordracht van een aria uit Wolf-Ferrari's „Le Donne curiose". Haar stemgeluid klonk niet volumineus, maar voldoende krachtig; haar intonaties waren alle zuiver. Ook Lammen schijnt vooral voor dramatischen zang talent te bezitten. Zijn vertolking van de Aria uit Verdi's „Don Carlos" voldeed althans veel beter, dan die van Mozart's Concertaria „Men- tre ti lascio". Eigenlijk viel deze Aria buiten het bestek van een operaconcert; op zich zelve genomen geeft ze een merkwaardig gebrek aan overeenstemming tusschen tekst en mu ziek te hooren: de eerste is hevig dramatisch, de tweede volslagen ondramatisch. Mozart componeerde deze Aria voor zijn vriend Gott fried von Jacquin, een muzikaal zeer begaaf den jongen man, die bovendien een goede stem bezat, maar niet de vocale ontwikkeling van een beroepszanger. Zoo kwam een stuk tot stand, dat de van Mozart te verwachten mu zikale schoonheden bevat, maar meer ook niet. Een zanger als Johan Lammen legt echter meer eer in met zuiver dramatisch gedachte werken. Dat hij ook in de vertolking van het vroolijke en lichte genre uitmunt hebben we meermalen kunnen constateeren. Een talrijk auditorium was bij dit opera concert aanwezig. K. DE JONG. Hoe richt ik mijn woning in? Modelwoningen aan de Mauricialaan geven op deze vraag een volledig antwoord. De afdeeling Woninginrichting van de N.V. Stoutenbeek te Beverwijk heeft van de huizen Mauricialaan 25/27 in Bloemendaal wat de in richting betreft twee modelhuizen gemaakt. Van beneden tot boven zijn deze huizen resp. in mo dernen trant en in Engelschen stijl compleet ge meubileerd en gestoffeerd. Een jong getrouwd paar zou er binnen kunnen stappen en er alles vinden wat het begeerde. Maar het zou hier niet kunnen blijven. Het zou echter zijn eigen huis dadelijk volgens de hier getoonde wijze geheel en al ingericht kunnen krijgen. Het is namelijk de bedoeling van de N.V. Stoutenbeek, die in Beverwijk zeer vele modelkamers heeft, dat de menschen in de huizen aan de Mauricialaan ko men kijken om te constateeren op welk een ge zellige en bekorende wijze hun huizen ingericht kunnen worden, gedeeltelijk of heelemaal, al naar gewenscht wordt. Men krijgt hier een zeer duidelijken indruk van hetgeen een normaal huis aan meubileering en stoffeering in het betere genre kost. Op den beganen grond vinden we in beide perceelen een salon en een huiskamer, op de 1ste verdieping twee slaapkamers en een bureautje, Op de zolderverdiepingen wordt gedemonstreerd met welk een voortreffelijk resultaat betrekke lijk kleine kamers met schuin oploopende wan den tot volwaardige woonruimten ingericht kun nen worden wanneer de stoffeering en de meu bileering deskundig worden toegepast. De schui ne wanden geven het geheel een intiem karak ter. Het is heel aardig om dat te constateeren. Zulke dingen zullen hun gevolgen in de practijk wel krijgen. Er is in het algemeen in beide mo delwoningen veel ten aanzien van interieurin richting te leeren CONCERT IN HET TEHUIS VOOR OUDEN VAN DAGEN Het Symphonie Ensemble „Orpheus" (dirigent de heer H. Lindenborn) en het Mannenkwartet „Orpheus" (leider de heer J. Soellaart) geven heden, Donderdagavond, met medewerking van den heer en mevr. Bruin en mevr. Strootman, een concert in Haarlem's Tehuis voor Ouden van Dagen. PERSONALIA. De heer A. H. HesseLs te Haarleon is ge slaagd voor het examen boekhouden voor de Vereeniging van Leeraren in de Handels wetenschappen Frits Schuurman dirigeert het Opera-concert van de H. O. V. H.M. DE KONINGIN NAAR SOESTDIJK. 's GRAVENHAGE, 11 Januari. Men meldt ons van officieele zijde, dat H.M. de Koningin hedenmiddag voor een verblijf van enkele dagen naar Soestdijk is vertrokken. ill urisci.i .iiege. Jin. grovel, die met zijn Russische vrouw na een reeks opwindende avonturen in zijn vaderland terugkeerde, had bij zijn aankomst niet over gebrek aan belangstelling te klagen. EN NOOIT _ME^V^^ONBEKENDj^HERKOMSy| (Adv. Ingez. Med.) Dreigt noodlijdendheid? Hoop is gevestigd op de aan gekondigde plannen der Regeering. Bij de behandeling van de begrooting voor 1939 in den Haarlemschen Raad zal het is ook op te maken uit het verhandelde in de af- deelingen het belangrijkste onderwerp van discussie zijn: wat is voor de Haarlemsche fi nanciën van de toekomst te verwachten? Daarvoor is ook aanleiding. De financieele moeilijkheden, waarvoor de gemeente in de laat ste jaren gesteld was, waren groot, zijn zelfs steeds grooter geworden, maar konden toch nog doorworsteld worden. Nu dringt zich de vraag naar voren of in de naaste toekomst een verlich ting of verzwaring te wachten is. In de toekomst zien is altijd een speculatief werk, doch hier zijn de moeilijkheden dubbel. De gemeenten zijn in veel afhankelijk van het rijk en als zij niet precies weten wat men in Den Haag van plan is, is het gevaarlijk zich aan voorspellingen te wagen. In de memorie van toelichting op de rijksbe- grooting voor 1939 is eenige maanden geleden gezegd, dat de regeering wil ijveren aan den „herbouw van de financieele zelfstandigheid der gemeenten". Daartoe zijn reeds twee wetsont werpen ingediend, de invoering van een gemeen telijke inkomstenbelasting voor noodlijdende ge meenten en de invoering van een forensenbelas ting. Voordracht van Daniël Michenot voor de Alliance Francaise Voor de afdeeling Haarlem van de Alliance Frangaise heeft M. Daniel Michenot, professeur de diction aan het conservatorium te Straatsburg gisteravond in een der zalen van re staurant Brinkmann een voordracht gehouden, welke hij getiteld, had „Een wandeling in den fabeltuin van De la Fontaine". De heer Michenot zeide, dat Jean de la Fontaine niet alleen behoort tot de bekendste Fransche dichters, maar ook tot de meset omstreden figuren uit de Fransche letter kunde. Verklaarden Lamartine en Rousseau hem niet ronduit gevaarlijk voor de jeugd....? Over de ouders van La Fontaine, die in 1621 te Chateau-Thierry geboren werd, is vrij weinig bekend. Men weet van zijn vader, dat deze inspecteur bij de bosschen en de water wegen was en dat hij voorwaar geen al gemeen verschijnsel den wensch koesterde, dat zijn zoen dichter zou worden. La Fon taine ontving geestelijk onderricht tot zijn achttiende jaar, doch tot deze studie voelde hij zich weinig aangetrokken. Zijn aandacht ging voor allese uit naar de natuur, die hij mee intense liefde gadesloeg. Echter, ook de litteratuur had zijn belangstelling. Hij las de werken der groote schrijvers uit zijn eigen land, die der klassieke schrijvers uit de oud heid en kwam in persoonlijk contact met Molière, Racine en Boileau. Van La Fontaine hoort men dikwijls be weren, dat hij een zorgeloos karakter had. Dit is echter onjuist en zeker heeft hij nim mer de zorgeloosheid gepredikt. Men denke maar aan de fabel van den krekel en de mier, waarin de luchthartigheid ernstig aan de kaak gesteld wordt! Een van zijn voornaamste doelstellingen was het propageeren van de dienstvaardig heid. „II faut, autant qu'on peut, obliger tout le monde", begint zijn fabel van den leeuw en den rat, welke een illustratie vormt van het spreekwoord „De eene dienst is den andere waard". Ook op de onschatbare waarde van de vriendschap heeft La Fontaine in verschei dene gedichten den nadruk gelegd. La Fontaine is er met zijn fabels in geslaagd de menschen op te voeden, zonder dat zij er zich bij vervelen. Daarbij nam de dichter vrij wel altijd de natuur als voorbeeld. Hij stelde de karakters of de kenmerken der verschil lende dieren tegenover elkaar met de be doeling, dat menschen hieruit een leering voor zichzelf zouden trekken. De meening, dat La Fontaine zijn fabels „voor het vuistje weg" neerschreef, is niet met de waarheid in overeenstemming. Hij be kent zelf in zijner gedichten, dat hij zijn werk moet „fabriceeren". Voordat hij een fabel als voltooid beschouwde, wijzigde hij den tekst herhaaldelijk en in vele gevallen bleef er van het oorspronkelijke gedicht maar bitter weinig over. De heer Michenot zeide, dat men de fabels van La Fontaine niet alleen moet waardeeren om den geest, die er uitstraalt en de schoone taal, waarin zij vervat zijn, maar ook om de bijzondere eigenschap, dat zij, ondanks de gelijkheid van het onderwerp, toch een ge varieerd karakter dragen. Spreker besloot zijn levendige en geestige causerie met het voordragen van een aantal fabels, waarbij hij van een meesterlijk voor drachttalent blijk gaf. Men hoorde o.a. „De krekel en de mier", ,De eik en het riet" en „De verliefde leeuw". Op verzoek van den voorzitter droeg M. Michenot bovendien voor „Le Poilu" van Mare Laclair. De talrijke aan wezigen huldigden den kunstenaar met luid applaus. Aan het einde van den avond dankte de heer J H. Sauveur. die ook een inleidend woord gesproken had, den heer Michenot voor hetgeen hij als conférencier zoowel als acteur gepresteerd had. Die twee wetten kunnen voor Haarlem niet den herbouw van de financieele zelfstandigheid brengen. Reeds bij onze beschouwingen over do foren senbelasting, onmiddellijk na de publicatie van het wetsontwerp gegeven, hebben wij de mee ning uitgesproken, dat Haarlem daarvan geen noemenswaard voordeel zou genieten, terwijl de mogelijkheid zelfs werd geopperd, dat Haarlem er nadeel van zou hebben, omdat Haarlem dan wel belasting zou gaan innen van de personen die hier werken en in Heemstede of Bloemen daal wonen, maar daartegenover een deel der belastingen zou missen van de Haarlemmers die in Amsterdam werken. Nu lezen wij in het afdeelingsverslag: „Of Haarlem bij een forensenbelasting voor- of nadeel zal hebben, kon men zonder nadere gegevens moeilijk beoordeelen; gevreesd werd voor een nadeel" Het college van B. en W. antwoordde daarop: „te verwachten is, dat de forensenbelasting voor de gemeente geen, althans een zeer gering voor deel zal opleveren". Zeer pertinent zijn B. en W. in hun uitspraak over een extra gemeentelijke inkomstenbelas ting. Invoering van een gemeentelijke inkom stenbelasting, nu de opcenten op de personecle- en gemeentefondsbelasting zijn verhoogd, zou de grens van het toelaatbare overschrijden". Het voornemen van Den Haag is alleen nood lijdende gemeenten te verplichten een extra ge meentelijke inkomstenbelasting te laten heffen. In het afdeelingsverslag is er op gewezen dat Haarlem, volgens de bestaande opvatting, niet noodlijdend is. Het tekort op de begrooting voor 1939 is f 1.284.220; ter dekking wordt aan het rijk gevraagd: een extra subisdie uit het Werk- loosheidssubsidiefonds van f 525.248 en een be- lastingbijdrage van f 758.972. Krachtens de daarvoor bestaande regeling zou Haarlem als belastingbijdrage maximaal f 955.529 kunnen krijgen. Haarlem blijft daar dus nog f 196.557 onder. Pas als een gemeente meer van het rijk noodig heeft dan het maximum, wordt zij in den zin der wet noodlijdend. „Waren zoo vervolgt het afdeelingsverslag de hoogere opcenten op de gemeentefonds- en personeele belasting, die tezamen f 258.000 opbrengen, dit jaar niet ge heven, dan zou Haarlem tot de noodlijdende ge meenten hebben behoord. De vraag blijft echter van beteelcenis; want als het zoo doorgaat komt Haarlem het volgend jaar over het verschil heen en werdt de gemeente noodlijdend...." Even later wordt vervolgd: „Zouden wij een eigen inkomstenbelasting moeten invoeren, dan rijst de vraag, of de belastingdruk dan niet on draaglijk wordt. Willen B. en W., in hun onder- !zoek betreffende de plannen der regeering, ook deze dreigende noodlijdendheid betrekken?" In hun antwoord hebben B. en W. toegegeven, dat Haarlem van de wettelijke grens der nood lijdendheid „nog slechts weinig verwijderd is." Eenige dagen geleden hebben wij medege deeld, dat de eerste indruk die verkregen is over de resultaten van het jaar 1938 niet ongunstig is, zooodat er reden is te verwachten dat de rekening over 1938 niet met zoo'n groot tekort zal sluiten als over 1936 en 1937. Dit is natuur lijk een hoopgevend verschijnsel, maar bevrijdt Haarlem nog niet van de tekorten op de begroo tingen, want over 1938 was immers ook een groot tekort geraamd dat gedekt moet worden door extra bijdragen van het rijk. Bovendien wordt het eventueel tekort over 1938 op den kapitaaldienst van 1940 overgebracht. De vooruitzichten der gemeente Haarlem zijn dus niet bemoedigend. In de afdeelingen is nog op de mogelijkheid gewezen, dat de regeering in de toekomst alle gemeenten die niet kunnen volstaan met de objectieve bijdrage uit het Werkloosheidssubsidiefonds zou aanmerken als noodlijdend. Dan zou Haarlem, dat niet buiten een extra uitkeering en een belastingbijdrage kan, daar zeker onder vallen. De conclusie in de afdeelingen gemaakt is: „Naast een zoo zuinig- mogelijk gemeentebelieer is noodig verlichting ten aanzien van de alles beheerschende uitgaven voor steunverleening en armenzorg, welke eigenlijk ten laste van het Rijk d>cuden te komen". Uit het antwoord van B. en W. diepen wij de volgende passages op: „Wij zullen elke gelegen heid te baat nemen om de Regeering te wijzen op de o.i. onbillijke verdeeling van lasten." Verder: „Ook wij zijn de meening toegedaan, dat een althans noemenswaardige verbetering in de financieele positie eerst zal kunnen intreden, wanneer maatregelen worden getroffen, welke een algeheele wijziging brengen in de regeling der financieele betrekkingen tusschen het Rijk en de gemeenten. Of de nu door de Regeering op dit stuk voorgestelde en aangekondigde maatregelen het zoo begeerde herstel van het evenwicht in de financiën dezer gemeente tot gevolg zullen hebben, valt thans nog niet te zeg gen, omdat nog niet bekend is, op welke wijze de Regeering de vervanging van het stelsel van subjectieve door objectieve bijdragen uit het Werkloosheidssubsidiefonds zal oplossen." Uit alles blijkt dus dat pas eenige zekerheid over de vraag „hoe de toekomst van Haarlem op financieel gebied zal zijn", verkregen kan worden als de nadere plannen der Regeering bekend worden. Er is kans, dat, als er een nieuwe regeling komt ter verv, ging van die in 1935'ingevoerd, Haarlem daar voordeel van zal hebben, want eenige weken geleden hebben wij uiteengezet, dat, door het samenvallen van ver schillende factoren, Haarlem daarvan een na deel had van f288.868, terwijl Amsterdam een voordeel had van f 9.924.263, Rotterdam een van f 13.715.413 en Utrecht een van £806.988. EXAMENS. Academische opleiding. Geslaagd aan de Gem. Universiteit te Amster dam voor het doet. examen geneeskunde mej. IVL Lauw en de heeren M. Aalstein, D. Eskes en N. E. Ploem. Onze stadgenoot, de heer J. Meerman, slaagde voor het diploma Duitsche handelscorresponden tie van de Vereen, van Leeraren in de Handels* wetenschappen,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 11