TREIN. TRAM EN AUTO „UIat doet U iu Uw vtijeti tiidV' De Noren en de walvischvaart. 5 !lil K Ideale huisvaders 0 antwoorden op onze vraag: Zooals het klokje thuis tikt... Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 11 FEBRUARI 1939 HSA'REEM'S DAGBEAD Geïndustrialiseerde jacht op levende grondstof. Expansie bracht moeilijkheden (Van onzen Scandinavischen correspondent). VAN den zomer zaten ze op den zonnigen steiger in de blauwe fjord naar hun deinende dobbertjes te turen, de wal- vischvaarders van Sandefjord, de Ol- sens en de Mikkelsens en de Andersens en aan den overkant bij 't klinkhamer-geratel van de werf lagen die andere walvischvaarders, de Kos mos en de Ole Weger, de Sir James Clark Ross en hoe ze meer mogen heeten, opgelegd aan de boeien, boord aan boord met hoezen over hun pijpen en loopplanken over de hellende sleep- banen, terwijl verderop hun jachthonden, de snelle vangstbooten, met z'n tienen, z'n twaalven op een rijtje aan de ketting lagen met hun hooge stevens tusschen het zomersch groene riet van een bocht, waar jongens zwommen. Met het wijken van den zomer zijn de wal vischvaarders naar het Zuiden getrokken, naar de zeeën van Antarctis om er in de weinige we ken van den Zuidelijken zomer, die de overeen komst van Londen hun laat, eenige tienduizen- denwalvisschen buit te maken, in mootjes te snijden, tot traan te koken voor de margarine- en de zeepfabrieken. Nu kruisen ze daar in het ijs voor de Ross-zee of over de grauwe wateren bij Graham-land, die naar traan stinkende „reu zen-sarcofagen van Lord Leverhulme", die va rende fabriekscentra van dit geïndustrialiseer de, sterk gerationaliseerde jachtbedrijf. Nu ja gen de vangstbooten met den kop in de golven achter de levende grondstof aan, nu staat schutter Olsen in 't stuivende schuim hoog op den boeg aan 't harpoenkanon, nu werken dag en nacht de arbeiders op de flensdekken, malen de beendermolens, koken de vacuum-ketels, zoemen de centrifuges, loopt de traan dik en geelbruin langs de kijkglazen van de machinis ten naar de tanks. En door de sneeujacht zoe ken de marconisten, die de kokerijen en vangst booten aan hun zendtoon kennen, elkaar op, praten de vangstleiders, de admiraals van de expedities, met hun schutters, gaan er op de ultra-korte golf rapporten naar 't kantoor aan den anderen kant van de wereld. Er komt een communiquétje in Tonsbergs Blad, dat de expe ditie zoo-en-zoo de laatste veertien dagen met storm te kampen heeft gehad en dat de productie onbevredigend is. Misschien komt er, als de concurrenten er geen profijt meer van kunnen trekken, na een dag of veertien ook een mede- deeling in de pers over het in die en die weken geproduceerde quantum traan. En misschien vinden de vrouwen, als ze op 't kantoortje aan de Sandefjordsche Havenstraat voorschot komen beuren, vinden de mannen, als ze van hun wacht op 't flensdek of in de machinekamer door de hellende gangen naar de eetzaal gaan, op 't zware bord een mededeeling van den reeder, dat hij zich door de zeer on gunstige vooruitzichten geroepen voelt zijn menschen er op voor te bereiden, dat wellicht het volgende seizoen een deel van de vloot op gelegd blijft. De walvïsscfien met uitroeiing bedreigd. ip\E „pelagische vangst", de walvischvaart in JLj/ open zee, .zonder bases op land, is nog geen vijftien jaar oud, maar zij heeft zich in enkele jaren zoo ontwikkeld, dat het er hard naar uit gaat zien, dat het spoedig met deze vangst ge daan zal zijn. Dit lijkt op 't eerste gezicht mis schien vreemd, maar als men zich bedenkt, dat eenerzijds de behoefte aan traan niet onbegrensd is en dat anderzijds de vrijelijk in de Zuidelijke IJszeeën rondzwemmende grondstofvoorraad niet onuitputtelijk is, dan moet men wel inzien, dat de sterke expansie, die er de laatste jaren in de walvischvaart heeft plaats gehad, tot moei lijkheden moest leiden. Het aantal kokerijen, dat aan de campagne in de Zuidelijke IJszeeën deelneemt, is de laatste zes jaar verdubbeld, het aantal vangstbooten is in dienzelfden tijd van circa 110 tot 279 gestegen. En hoewel er het vorige seizoen meer traan ge produceerd is dan de markt op kon nemen tengevolge waarvan de vangst voor geen enkele der Noorsche ondernemingen winst op kon leve ren is de internationale walvischvaarders- vloot, die dezen winter in Antarctis werkt, naar het tonnage gerekend grooter dan ooit tevoren. Uit de productierapporten, die tot nu toe gepu bliceerd zijn, blijkt, dat de vangst in de eerste maand van het drie maanden lange seizoen vrij slecht geweest is. Enkele kokerijen hebben nog niet half zooveel traan geproduceerd als in de zelfde weken van het vorige seizoen en voor de heele vloot wordt de achteruitgang op onge veer dertig procent geschat. Dit vrij slechte resultaat moet voor een groot deel een gevolg zijn van het schaarscher worden van de walvisschen. Het bevestigt de soms door mannen van de practijk in twijfel getrokken voorspellingen van de Noorsche en Britsche bio logen, die op grond van ingewikkelde onderzoe kingen al enkele jaren geleden konden vast stellen, dat de walvischstand over 't algemeen achteruitgaande was, dat er meer dieren werden weggeschoten dan er bijkwamen, dat er dus fei telijk roofvangst bedreven werd. De knobbelwal- visschen zijn al bijna uitgeroeid cn worden daar om dit seizoen, behalve door de Japanners, niet gejaagd. De blauwe walvisschen, die voor de walvischvaarders het waardevolst zijn, zijn zoo sterk verminderd, dat zij het vorige seizoen nog slechts een derde deel van de totale buit uit maakten tegen meer dan vier-vijfde deel in 1931'32. Ten aanzien van de vinvisschen, die daarna in beteekenis volgen, is ook reeds ster ke „overbelasting van het bestand" geconsta teerd. Maar des ondanks is de vloot van jaar tot jaar uitgebreid en zijn de vangstmethodes tel kens nog weer iets verbeterd. Bij een der Duit- sche expedities schiet men tegenwoordig de ge- doode walvisschen een automatisch werkend ra dio-zendertje in hun rug om met het opzoeken van de kadavers zoo min mogeliik tiid te ver liezen. Is het met de Noorsche walvischvaart gedaan? -jvrlET alleen uit een oogpunt van dierenbe- scherming, maar ook uit bedrijfs-econo- misch oogpunt is de expansie in de walvisch vaart geenszins te verdedigen. Zij is echter wél te verklaren. Er zijn in de jaren, dat de Noren nog de hegemonie in de walvischvaart bezaten en de buitenlandsche ondernemingen feitelijk Noorsch waren op kapitaal en vlag na, herhaal delijk hooge prijzen en enorme winsten ge maakt, wat ten deele mogelijk was doordat men de traanproductie beperkte. Die hooge prijzen hebben Japan en Duitsch- land en nog enkele afnemers vrij erg geïrriteerd en toen het mogelijk bleek van Noorsche zijde de vereischte technische medewerking te krij gen zijn zij zelf met de traanproductie, met de walvischvaart begonnen. Zij kochten Noorsche kokerijen en Noorsche vangstbooten, zij huur den de beste Noorsche vakmenschen, kochten die weg met salarissen en loonen, die de Noorsche ondernemingen onredelijk achtten en dus niet wenschten te betalen de beroemde vangst leider Lars Andersen uit Sandefjord verdient bij de Duitschers 300.000 Noorsche kronen per sei zoen en zij plaatsten eigen menschen naast de Noren om hun de kunst af te kijken. Dat is beter gegaan dan men had verwacht. Vier jaar geleden was men er in Noorwegen nog vast van overtuigd, dat alleen de Noren met hun jaren lange ervaring voor de walvischvaart in de Zui delijke IJszeeën gebruikt konden worden en hoewel nog alle expediteis, ook de Japansche, Noorsche vangstleiders hebben, hoewel er nog vrijwel geen harpoenschutter in Antarctis ge vonden wordt, die niet uit Sandefjord of Tons- berg of Larvik of een van die andere Noorsche walvischvaartplaatsen komt, is het percentge niet-Noorsche werkkrachten ter walvischvaart in vier jaar tijds van 1 tot 40 gestegen. En terwijl Noorwegen vier jaar geleden nog ongeveer de helft van de traanproductie voor zijn rekening nam, produceerde het het vorige seizoen nog niet een derde deel en werd het loen voor de eerste maal door een ander land, En geland, als traanproducent overvleugeld. En het ziet er naar uit, dat de Noren zich verder terug zullen trekken, dat zij zich gewonnen zullen ge ven. Enkele maatschappijen zijn al scheepvaart ondernemingen geworden, bij enkele andere be staan er ernstige plannen om met de aan de walvischtraan verdiende millioenen moderne tankschepen te koopen, bij weer andere wordt overwogen de kokerijen en vangstbooten althans het volgende seizoen op te leggen. Dit geldt ook voor een deel van de Noorsch-Britsche onder nemingen, die evenmin staatssteun genieten, evenmin zulke betrekkelijk goedkoope werk krachten kunnen krijgen als de Duitsche en Ja pansche ondernemingen. Voor Noorwegen, dat de laatste dertig jaar tusschen de anderhalf en de twee miljard kro nen aan de walvischvaart in de Zuidelijke IJs zeeën verdiend heeft, is deze ontwikkeling niet bepaald gunstig. En het is géén troost, dat men dit ten deele aan zichzelf te wijten heeft, aan zijn geloof, onmisbaar te zijn, aan hooge prijzen en hooge loonen en hooge belastingen. Maar daar staat tegenover, dat men zich waarschijnlijk terugtrekt terwijl de reserves nog intact zijn, dat men de financïeele stroppen, die komen móeten wanneer de vangst door tekort aan wal visschen mislukt en de traanprijs laag is, ver moedelijk aan de concurrenten overlaat. ■Sed C. G. B. RIJDEN OP DEN WEG NAAR HUISELIJK GELUK. De horlogemaker zegt: Tik tak, tik takgaat de klok, dag en nacht nemen de wijzers met onverstoorbare regelmaat denzelfden weg over de ronde bleeke plaat, er gebeurt nooit iets anders met die klok. Er zijn ook menschenlevens, die dag in dag uit eenzelfde gangetje gaan, eenzelfden cir kel beschrijven. Er gebeurt nooit iets bijzon ders met die menschen. Ze maken zich niet los uit de massa om de aandacht op zich te vestigen, ze staan niet in „Wie is dat?" en krijgen geen ridderorde, hun gang door het leven is even geruischloos als die van de wijzers van een klok. Het zijn van die menschen, waarvan de dichter zegt dat het nummers zijn, en de ro mancier noemt hen „menschen in den dage- lijkschen sleur", en de individualist vindt dat ze het niet ver gebracht hebben, en de socio loog of de psycholoog of welke andere -loog dan ook noemt hen kleurlooze bindstof van de samenleving", en de volksredenaar zegt eenvoudig: de massa. Zoo heeft ieder er zijn eigen idee van. Van die menschen, waarvan je nooit hoort, of het moet de tiktak van hun levensklok zijn. Menig scheikundige heeft echter bij de beschouwing door een miseroscoop een oogen- schijnlijk éénsoortige massa een ongedachte verscheidenheid zien vertoonen. En hij, die zoo vlug spreekt van een grauwe éénsoortige volksmassa en van hét publiek, waarin alle individualisme zoek is, moet eens meekijken door de microscoop, waaronder wij hier die zoogenaamde menschenmassa bekijken, en hij zal een verscheidenheid ontdekken, welke hem verbazen zal. Er wordt teveel van een algemeene vervlakking gesproken tegenwoor dig, en te weinig gezocht naar individualisme daar waar het zijn moetonder de massa. Want het levensprobleem houdt niet op bij hen, die in dit leven carrière maken zooals men dat noemt, die zich onderscheiden en die in „Wie is dat?" of in Winkler Prins komen te staan, maar strekt zich uit tot de vraag: „Kan ook die gewone man, de mensch met het confectiepakje aan zooals Louis Davids hem noemt, iets bijzonders maken, iets wat hem mensch doet zijn? Kan die gewone mensch in zijn eigen huiselijken kring iets presteeren, wat hem verheft boven het pri mitieve levensniveau van het-alleen-maar- doen-omdat-het-nu-eenmaal-moet-om-te kunnen-eten-en-drinken Ook op deze vraag zoeken wij het antwoord. Wij hebben er al vele antwoorden op gekre gen. Ik hoop dat er nog veel komenWant ge begrijpt, de wereld kan nooit zoo worden dat we allemaal carrière maken, zooals dat heet. En toch moet ook hij, die geen naam maakt in zijn eigen kleinen kring ook mensch. d.w.z. individu kunnen zijn. Want geen mensch leeft immers vergeefs. De vergelijking van het menschenleven met de regelmaat van een klok komt hier niet toevallig terecht. In deze 21ste reportage over Vrijetijdsbezigheden is het woord na melijk aan een horlogemaker. Ook aan een ander. Maar eerst aan dien horlogemaker. En toen 'k zoo voor me uit dacht aan zijn werk, de vele horloges en klokken, die alleen maar tik tak tik tak zeggen, ontspon zich op dat rhythme de een beetje filosofische inleiding U vindt het toch niet erg, zoom beetje filoso fie? Denkt u maar aan onze vrijetijdsfilosoof uit de vorige reportage. Hij bestaat heusch en en hij is gelukkig lang niet de eenige. En als hij hier even het woord kon hebben zou hij wellicht opmerken, dat het op die regelmatige tik tak van het leven goed filosofeeren is evenals men mooi kan borduren op een wit stramien. De horlogemaker heet C. F. ten Hove, en hij woont in de Patrimoniumstraat in Haar lem. Dertien jaar geleden ongeveer begon hij met een tramwagen te maken voor zijn zoon, om mee te kunnen spelen. Later kwam daar een andere grootere wagen bij. Er zitten beu gels op, die precies zoo geconstrueerd zijn als bij een echte tram, en de lichtjes binnen branden. U moet het plaatje, dat hierbij is afgedrukt, eens bekijken, want dat zegt meer dan woorden kunnen vertellen. U ziet de beide wagens erop staan. Maar er is een heel stads beeld bij; een station (de richtingen Amster dam en Zand voort staan erop aangegeven) en aan den anderen kant nog een halte, en een huisje met een tuin en knusse boompjes eromheen. Allemaal eigenhandig gemaakt. Met hoeveel smaak is dit alles gerangschikt! De horlogemaker heeft hier een wereldje op zichzelf opgebouwd. En ge ziet wat een leven er in zit. Maar hij bouwde niet voor u en voor mij, niet voor iedereen. Het is een we reld voor twee menschen, twee kinderen, die erin spelen mogen. Eén maand van het jaar leeft dit wonderlijke wereldje, half December tot halt Januari. Als Augustus voorbij is begint de horlogemaker in elke vrije minuut, die hij heeft, een opgeborgen stukje stad te ontvouwen. Hij haalt de trams uit een rommel hoek te voorschijn, stukjes huis en stukjes station, stukjes heg en heele boompjes, een lantaarn. En dan komen ellen rails voor den dag en die moeten secuur aan elkaar worden gesoldeerd. En tegen dat de feestdagen in December kgmen maakt moeder-ae-vrouw een heele kamer leeg, en op den vloer gaat meneer Ten Hove een straat aanleggen, een plantsoen maken, een station opbouwen, en dan is ie in zijn vrijen tijd stratenmaker, architect, aanne mer, directeur van publieke werken, P.E.N.- ambtenaar en chef van Beynes' wagenmake rij en wat al nog niet meer tegelijk! Op de straat worden de slierten metaal tot rails ge legd. en dan komen er palen langs die rails, en meneer Ten Hove klimt met zijn handen in die palen en bevestigd de draden voor de bovenleiding van de tram er aan. Dan is het natuurlijk feest als de lenige beugels van de tramwagens voor het eerst zacht-suizend langs de draden glijden en er leven geblazen is in de droomstad, die één maand van het jaar bestaat. De lichtjes in de trams gaan branden, de lantaarns worden ontstoken en de klok in den voorgevel van het station begint te loopentiktak, tiktak De kinderen van den horlogemaker, twee jongens, helpen vader met het opbouwen en een maandlang spelen ze er mee. Dan wordt de droomstad weer uit elkaar gehaald, gaan de trams weer in een rommelhoek, wor den de rails weer slierten metaal en de boompjes en heggen een vormelooze kluwen. Alles wordt opgepakt tot den volgenden keer. En zoo gebeurt dat elk jaar. En elk jaar wordt het stukje stad beter afgewerkt en mooier. De horlogemaker denkt dat het dit jaar mis schien heelemaal klaar komt. Hij heeft geen plan voor dit wereldje op den vloer van de achterkamer ontworpen. Zijn fantasie heeft het steentje voor steentje opgebouwd, elke keer een beetje meer, zonder een bepaald doel voor oogen. Elke minuut vrije tijd werd aan den miniatuur-stedenbouw besteed, dooi de jaren heen. Eerst kwam er een tram, en toen een grootere, en toen een station, daarna groeiden boompjes, toen kwam er een heg, een huisje een lantarenpaal, en zoo ging het maar door. E u moet eens in die tramwagen maar door. En u moet eens in die tramwagens kijken; het is er allemaal precies echt. Bankjes en lichtjes en voorin een plaats voor den be stuurder. Met 'n heuschen stang-en-een-knop- eraan. en wanneer je daaraan draait gaat de tramloopen. Over de rails, rondom in de ka mer. En de kinderen hebben plezier voor tien. Zóó zien we hoe of de tram ons op den weg naar huiselijk geluk kan voeren En we treffen nog meer voertuigen aan, die langs dien weg gaan. De trein en de auto, Wanneer u in Santpoort wel eens op den Brederodeweg wandelt, heeft u daar misschien een auto zien rijden. Er rijden daar natuur lijk meer autos maar die bedoel ik niet. Het gaat om den wagen G 27635, en dat is er maar één. Nog nooit heeft een agent dit num mer op de bon geslingerd. Weet u wat dit num mer 27635 zeggen wil? Dat beteekent dat de thans 5-parige zoon van den P.E.N.-ambte- naar H. G. Kuipers 2 jaar werd op 7 Juni, d.w.z. de 6de maand van het jaar '35. En dit zoontje als ik het wel heb Jaap is de chauffeur van den wagen en hij past er net in. Jaap's vader, die bij de afdeeling Bevei liging van het Provinciaal Electriciteitsbe- drijf werkt, heeft dit autotje heelemaal in z'n vrijen tijd gefabriceerd. De heer Kui pers sloeg uit metaden platen de spatborden, de motorkap, de deurtjes en de verdere car rosserie; hij zette er een voorruit op, en twee stel wielen eronder, een trapper erin en klaar was Kees, of in dit geval Jaap. U ziet de jon geman parmantig in zijn auto zitten als u even de oogen opslaat naar het plaatje, dat in den titel van dit stuk staat. Een aardig autotje, vind u niet? Iets ter navolgingDe heer Kuipers deed er ongeveer een jaar over. Ja, geduld is noodig, trouwens de vrijetijd- menschen hebben geduld, en dit is niet de eerste wagen die de autofabrikant-uit-lief- hebberij aan den Brederodeweg heeft afge leverdmaar het is wel de eerste voor zijn zoontje. Je boft met zoo'n vader! De P.E.N.-ambtenaar Kuipers uit Santpoort bouwde in zijn vrijen tijd dit treinemplacement voor zijn zoontje. En als de kleine man niet buiten auto kan rijden wacht hem thuis een heel spoorwegnet dat zijn vader in een zolderkamertje heeft opgebouwd. De treinen kunnen over laagland rijden, maar misschien kunt u 't op het plaatje dat hierbij staat nog zien er zijn ook bergen en daarkruïpen de treintjes in door tunnels en ze kunnen ook een hooger tra ject volgen. Bruggen, wachthuisjes, seinpalen aan alles is bij den aanleg van den spoorweg gedacht. Langs de gevaarlijke lijnen zijn hekken opgericht. Zoonlief kan als hij autorijdensmoe is dit stukje wereld met rails en treintjes door een paar schakelaars tot leven brengen en op het zolderkamertje voor professor Goudriaan (u weet wel dat is de directeur van de Neder- landsche Spoorwegen) spelen en de treinen loop regelen zooals hij dat wil. Want alles gaat electrisch. Vader is immers bij het P.E.N. Zóó hebben we u hier verteld van vaders, die mooi speelgoed voor hun kinderen maken in hun vrijen tijd, van trams, treinen en een auto die op den weg rijden, welke naar huise lijk geluk voert. Neen, dit is geen gewoon stadsbeeld, al heeft 't er veel van weg. Dit is een speelgoedwereldje op den vloer van een achterkamer in een Haarlemsch huis. De horlogemaker C. ten Hove bouwde dit wereldje in zijn vrijen tijd op. Zijn kinderen spelen met de trams, die via bovenleiding door electriciteit gedreven worden. GEERT HOOGEVEEN Alléén Mr. CORNELISSTRAAT 54 - TELEF. 16270. (Adv. Ingez. MedJ Het geheele verkeer is zoo'n beetje aan de beurt geweest, tram, trein en auto. En de bus dan vraagt u? Ja, we hadden ook over iemand kunnen schrijven die een bus maakte. Maar ik pas daarvoor.Want als we 't hier over één bus hebben rukken morgen al de wilde bussen ons vredige vrije-tijd-landje binnen, om er de rust te verstoren. Dank u wel! v. H. EXAMENS. Academische opleiding. Geslaagd aan de Gem. Universiteit van Amsterdam voor het doet. ex. Rechten mej. A. de Jong en de heer H. van Dam Azn. Bevorderd tot doctor in de Geneeskunde op proefschrift getiteld: „De beteekenis van het schoolgeneeskundig onderzoek voor de epi demiologie der tuberculose", de heer J. Muller, geb. te Rotterdam. Griep en verkoudheid; zullen onmiddellijk verdwijnen!" wanneer ge dadelijk desinfec-^, teerende Karsote-dampen inha-y leert. F 0.70 en F L— per flacon. KARSOTE U* (Adv. Ingez. MedJ C. en E SchartenAntink. De groote Zorzi. Amsterdam. We reldbibliotheek. Dat er binnen de drie maanden van dezen roman een tweede druk (derde en vier de duizendtal) noodig was. kan als be wijs gelden dat „De Scharten's" nog steeds tot de gaarne gelezen Hollandsche auteurs behooren. Toch zou het mij verwonde ren zoo dit meer dan vierhonderd pagina's omvattende stuk romantische kunsthistorie niet hier en daar een lezer te machtig werd, en ik zou mij aan dien lezer verwant kunnen ge voelen. Zeker spruit dat niet voort uit gemis aan eerbied voor het gepresteerde, die reeds dadelijk de gepaste afmetingen aanneemt als we de geraadpleegde bronnen voor dit werk en de uitvoerige aanteekeningen, die achter den tekst geplaatst zijn, overzien. Het resul taat werd een kunst- en cultuurhistorisch beeld van het Venetië uit de eerste jaren der zestiende eeuw, met als centrale figuur de schilder Giorgione, wiens korte leven en prach tige werk de basis vormen waarop de Schar - tens hun vaak boeiende panorama's bouwen. Giorgione, die ons hier als de groote Zorzi wordt voorgesteld, werd omstreeks 1478 in Castelfranco uit eenvoudige boerenouders ge boren en kwam op nog jeugdigen leeftijd naar Venetië, waar hij leerling werd in het atelier van Giovanni Bellini. Hij stierf vermoe delijk aan de pest in 1510 en werd dus maar tweeëndertig jaar oud. Geruimen tijd na zijn dood werd in Italiaansche schrifturen de meening verkondigd dat hij feitelijk aan het patriciërs geslacht der Barbarelli ver maagschapt zou geweest zijn, doch de onder zoekingen laten weinig twijfel over zijn na- derise afkomst bestaan. Wat er verder ook weinig toe doet, daar hij zich door zijn wer ken de schoonst denkbare adelsbrieven ver worven heeft. Voor den romanschrijver is die relatie met de Barbarelli natuurlijk een niet te verwaarloozen bijkomstigheid en in het boek der Scharten's zal men met die familie dan ook in contact gebracht worden. Op het ate lier van Bellini zal Giorgione vermoedelijk Tiziaan en' Palma tot medeleerlingen gehad hebben, hoewel de eerste van deze beiden ze ker veel later dan Giorgione bij Bellini om voorlichting aanklopte. Doch alweer voor den romantischen historieschrijver zijn de ontmoetingen en belevenissen in de werk plaats van een zoo groot leermeester prach tige aanknoopingspunten voor de werkzaam heid zijner fantasie, die nog gereeder gevoed wordt door wat uit schrifturen der tijdgenoo- ten werd overgeleverd aangaande Giorgione's liefdeleven, dat in ieder geval, en in overeen stemming met zijn tijd en zijn milieu, zijn bloei en afwisseling voldoende zal hebben ge kend. Er heeft in de historie zelfs wel twijfel bestaan of aan zijn vroegen dood de pest wel werkelijk de meeste schuld gehad heeft en of niet een vrij onstuimig uitgevierde jeugd me de daartoe bijgedragen heeft. Een reine, doch onbevredigd gebleven lief de van Zorzi voor Vianello's nicht Cecilia is echter een der mooiste episoden uit het boek der Scharten's: bladzijden schrijven zij hier, waaraan men hun eigenlijke functie, die desro manschrijvers, herkent. Want alle grondige belezenheid, de uitgebreidste terrein- en histo riekennis, is in een litterair kunstwerk minder juist ter plaatse, wanneer zij de schoone schriftuur, den stijl, de woordmuziek over woekert. Wanneer men bedenkt met hoeveel minder wijdloopigheid, belezenheid en onver mijdbare monotonie een Louis Couperus een zijner Italiaansche novellen uit zulk een stof zou gehaald hebben, dan wordt het duidelijk, dat men dien maatstaf den grooten Zorzi niet mag aanleggen en de verdiensten der Scharten's in dit boek op andere wijze ge zocht moeten worden. Die zal men dan vinden en gereedelijk erkennen in de geslaagdheid waarmee, ondanks een opeenhooping van onderling weinig varieerende momenten, toch een beeld, een totaalindruk overblijft van de Venetiaansche samenleving omstreeks 1500. Niet het minst ook van de rol, in die samen leving door de kunst en de kunstenaars ge speeld, een rol die bijna even belangrijk voor de Venetiaansche republiek geweest moet zijn als de belangstelling groot was, door de Venetianen aan hun handel, hun scheep vaart, hun rijkdommen betoond. Wilde men naast deze waardeering een be zwaar tegen den grooten Zorzi stellen dan zou dat slechts kunnen zijn, dat in den roman wel iets te veel attentie aan den kunsthistoricus en in de milieuschildering te veel aandacht aan den romanlezer geschonken wordt. Waartegenover dan weliswaar het voordeel komt te staan dat de kunsthistorie een amu sant en de roman een serieus tintje krijgt, waardoor een iegelijk er zijn behagen in vil den kan. J. H. DE BOIS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 13