TREIN. TRAM EN AUTO
„UIat doet U iu Uw vtijeti tiidV'
De Noren en de walvischvaart.
5 !lil K Ideale huisvaders
0 antwoorden op
onze vraag:
Zooals het klokje thuis
tikt...
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 11 FEBRUARI 1939
HSA'REEM'S DAGBEAD
Geïndustrialiseerde jacht op levende grondstof.
Expansie bracht moeilijkheden
(Van onzen Scandinavischen correspondent).
VAN den zomer zaten ze op den zonnigen
steiger in de blauwe fjord naar hun
deinende dobbertjes te turen, de wal-
vischvaarders van Sandefjord, de Ol-
sens en de Mikkelsens en de Andersens en aan
den overkant bij 't klinkhamer-geratel van de
werf lagen die andere walvischvaarders, de Kos
mos en de Ole Weger, de Sir James Clark Ross
en hoe ze meer mogen heeten, opgelegd aan de
boeien, boord aan boord met hoezen over hun
pijpen en loopplanken over de hellende sleep-
banen, terwijl verderop hun jachthonden, de
snelle vangstbooten, met z'n tienen, z'n twaalven
op een rijtje aan de ketting lagen met hun hooge
stevens tusschen het zomersch groene riet van
een bocht, waar jongens zwommen.
Met het wijken van den zomer zijn de wal
vischvaarders naar het Zuiden getrokken, naar
de zeeën van Antarctis om er in de weinige we
ken van den Zuidelijken zomer, die de overeen
komst van Londen hun laat, eenige tienduizen-
denwalvisschen buit te maken, in mootjes te
snijden, tot traan te koken voor de margarine-
en de zeepfabrieken. Nu kruisen ze daar in het
ijs voor de Ross-zee of over de grauwe wateren
bij Graham-land, die naar traan stinkende „reu
zen-sarcofagen van Lord Leverhulme", die va
rende fabriekscentra van dit geïndustrialiseer
de, sterk gerationaliseerde jachtbedrijf. Nu ja
gen de vangstbooten met den kop in de golven
achter de levende grondstof aan, nu staat
schutter Olsen in 't stuivende schuim hoog op
den boeg aan 't harpoenkanon, nu werken dag
en nacht de arbeiders op de flensdekken, malen
de beendermolens, koken de vacuum-ketels,
zoemen de centrifuges, loopt de traan dik en
geelbruin langs de kijkglazen van de machinis
ten naar de tanks. En door de sneeujacht zoe
ken de marconisten, die de kokerijen en vangst
booten aan hun zendtoon kennen, elkaar op,
praten de vangstleiders, de admiraals van de
expedities, met hun schutters, gaan er op de
ultra-korte golf rapporten naar 't kantoor aan
den anderen kant van de wereld. Er komt een
communiquétje in Tonsbergs Blad, dat de expe
ditie zoo-en-zoo de laatste veertien dagen met
storm te kampen heeft gehad en dat de productie
onbevredigend is. Misschien komt er, als de
concurrenten er geen profijt meer van kunnen
trekken, na een dag of veertien ook een mede-
deeling in de pers over het in die en die weken
geproduceerde quantum traan.
En misschien vinden de vrouwen, als ze op
't kantoortje aan de Sandefjordsche Havenstraat
voorschot komen beuren, vinden de mannen,
als ze van hun wacht op 't flensdek of in de
machinekamer door de hellende gangen naar de
eetzaal gaan, op 't zware bord een mededeeling
van den reeder, dat hij zich door de zeer on
gunstige vooruitzichten geroepen voelt zijn
menschen er op voor te bereiden, dat wellicht
het volgende seizoen een deel van de vloot op
gelegd blijft.
De walvïsscfien met uitroeiing
bedreigd.
ip\E „pelagische vangst", de walvischvaart in
JLj/ open zee, .zonder bases op land, is nog geen
vijftien jaar oud, maar zij heeft zich in enkele
jaren zoo ontwikkeld, dat het er hard naar uit
gaat zien, dat het spoedig met deze vangst ge
daan zal zijn. Dit lijkt op 't eerste gezicht mis
schien vreemd, maar als men zich bedenkt, dat
eenerzijds de behoefte aan traan niet onbegrensd
is en dat anderzijds de vrijelijk in de Zuidelijke
IJszeeën rondzwemmende grondstofvoorraad
niet onuitputtelijk is, dan moet men wel inzien,
dat de sterke expansie, die er de laatste jaren in
de walvischvaart heeft plaats gehad, tot moei
lijkheden moest leiden.
Het aantal kokerijen, dat aan de campagne in
de Zuidelijke IJszeeën deelneemt, is de laatste
zes jaar verdubbeld, het aantal vangstbooten is
in dienzelfden tijd van circa 110 tot 279 gestegen.
En hoewel er het vorige seizoen meer traan ge
produceerd is dan de markt op kon nemen
tengevolge waarvan de vangst voor geen enkele
der Noorsche ondernemingen winst op kon leve
ren is de internationale walvischvaarders-
vloot, die dezen winter in Antarctis werkt, naar
het tonnage gerekend grooter dan ooit tevoren.
Uit de productierapporten, die tot nu toe gepu
bliceerd zijn, blijkt, dat de vangst in de eerste
maand van het drie maanden lange seizoen vrij
slecht geweest is. Enkele kokerijen hebben nog
niet half zooveel traan geproduceerd als in de
zelfde weken van het vorige seizoen en voor
de heele vloot wordt de achteruitgang op onge
veer dertig procent geschat.
Dit vrij slechte resultaat moet voor een groot
deel een gevolg zijn van het schaarscher worden
van de walvisschen. Het bevestigt de soms door
mannen van de practijk in twijfel getrokken
voorspellingen van de Noorsche en Britsche bio
logen, die op grond van ingewikkelde onderzoe
kingen al enkele jaren geleden konden vast
stellen, dat de walvischstand over 't algemeen
achteruitgaande was, dat er meer dieren werden
weggeschoten dan er bijkwamen, dat er dus fei
telijk roofvangst bedreven werd. De knobbelwal-
visschen zijn al bijna uitgeroeid cn worden daar
om dit seizoen, behalve door de Japanners, niet
gejaagd. De blauwe walvisschen, die voor de
walvischvaarders het waardevolst zijn, zijn zoo
sterk verminderd, dat zij het vorige seizoen nog
slechts een derde deel van de totale buit uit
maakten tegen meer dan vier-vijfde deel in
1931'32. Ten aanzien van de vinvisschen, die
daarna in beteekenis volgen, is ook reeds ster
ke „overbelasting van het bestand" geconsta
teerd. Maar des ondanks is de vloot van jaar tot
jaar uitgebreid en zijn de vangstmethodes tel
kens nog weer iets verbeterd. Bij een der Duit-
sche expedities schiet men tegenwoordig de ge-
doode walvisschen een automatisch werkend ra
dio-zendertje in hun rug om met het opzoeken
van de kadavers zoo min mogeliik tiid te ver
liezen.
Is het met de Noorsche
walvischvaart gedaan?
-jvrlET alleen uit een oogpunt van dierenbe-
scherming, maar ook uit bedrijfs-econo-
misch oogpunt is de expansie in de walvisch
vaart geenszins te verdedigen. Zij is echter wél
te verklaren. Er zijn in de jaren, dat de Noren
nog de hegemonie in de walvischvaart bezaten
en de buitenlandsche ondernemingen feitelijk
Noorsch waren op kapitaal en vlag na, herhaal
delijk hooge prijzen en enorme winsten ge
maakt, wat ten deele mogelijk was doordat men
de traanproductie beperkte.
Die hooge prijzen hebben Japan en Duitsch-
land en nog enkele afnemers vrij erg geïrriteerd
en toen het mogelijk bleek van Noorsche zijde
de vereischte technische medewerking te krij
gen zijn zij zelf met de traanproductie, met de
walvischvaart begonnen. Zij kochten Noorsche
kokerijen en Noorsche vangstbooten, zij huur
den de beste Noorsche vakmenschen, kochten die
weg met salarissen en loonen, die de Noorsche
ondernemingen onredelijk achtten en dus niet
wenschten te betalen de beroemde vangst
leider Lars Andersen uit Sandefjord verdient bij
de Duitschers 300.000 Noorsche kronen per sei
zoen en zij plaatsten eigen menschen naast
de Noren om hun de kunst af te kijken. Dat is
beter gegaan dan men had verwacht. Vier jaar
geleden was men er in Noorwegen nog vast van
overtuigd, dat alleen de Noren met hun jaren
lange ervaring voor de walvischvaart in de Zui
delijke IJszeeën gebruikt konden worden en
hoewel nog alle expediteis, ook de Japansche,
Noorsche vangstleiders hebben, hoewel er nog
vrijwel geen harpoenschutter in Antarctis ge
vonden wordt, die niet uit Sandefjord of Tons-
berg of Larvik of een van die andere Noorsche
walvischvaartplaatsen komt, is het percentge
niet-Noorsche werkkrachten ter walvischvaart
in vier jaar tijds van 1 tot 40 gestegen.
En terwijl Noorwegen vier jaar geleden nog
ongeveer de helft van de traanproductie voor
zijn rekening nam, produceerde het het vorige
seizoen nog niet een derde deel en werd het loen
voor de eerste maal door een ander land, En
geland, als traanproducent overvleugeld. En het
ziet er naar uit, dat de Noren zich verder terug
zullen trekken, dat zij zich gewonnen zullen ge
ven. Enkele maatschappijen zijn al scheepvaart
ondernemingen geworden, bij enkele andere be
staan er ernstige plannen om met de aan de
walvischtraan verdiende millioenen moderne
tankschepen te koopen, bij weer andere wordt
overwogen de kokerijen en vangstbooten althans
het volgende seizoen op te leggen. Dit geldt ook
voor een deel van de Noorsch-Britsche onder
nemingen, die evenmin staatssteun genieten,
evenmin zulke betrekkelijk goedkoope werk
krachten kunnen krijgen als de Duitsche en Ja
pansche ondernemingen.
Voor Noorwegen, dat de laatste dertig jaar
tusschen de anderhalf en de twee miljard kro
nen aan de walvischvaart in de Zuidelijke IJs
zeeën verdiend heeft, is deze ontwikkeling niet
bepaald gunstig. En het is géén troost, dat men
dit ten deele aan zichzelf te wijten heeft, aan
zijn geloof, onmisbaar te zijn, aan hooge prijzen
en hooge loonen en hooge belastingen. Maar daar
staat tegenover, dat men zich waarschijnlijk
terugtrekt terwijl de reserves nog intact zijn,
dat men de financïeele stroppen, die komen
móeten wanneer de vangst door tekort aan wal
visschen mislukt en de traanprijs laag is, ver
moedelijk aan de concurrenten overlaat.
■Sed
C. G. B.
RIJDEN OP
DEN WEG NAAR
HUISELIJK GELUK.
De horlogemaker zegt:
Tik tak, tik takgaat de klok, dag en
nacht nemen de wijzers met onverstoorbare
regelmaat denzelfden weg over de ronde
bleeke plaat, er gebeurt nooit iets anders met
die klok.
Er zijn ook menschenlevens, die dag in dag
uit eenzelfde gangetje gaan, eenzelfden cir
kel beschrijven. Er gebeurt nooit iets bijzon
ders met die menschen. Ze maken zich niet
los uit de massa om de aandacht op zich te
vestigen, ze staan niet in „Wie is dat?" en
krijgen geen ridderorde, hun gang door het
leven is even geruischloos als die van de
wijzers van een klok.
Het zijn van die menschen, waarvan de
dichter zegt dat het nummers zijn, en de ro
mancier noemt hen „menschen in den dage-
lijkschen sleur", en de individualist vindt dat
ze het niet ver gebracht hebben, en de socio
loog of de psycholoog of welke andere -loog
dan ook noemt hen kleurlooze bindstof van
de samenleving", en de volksredenaar zegt
eenvoudig: de massa. Zoo heeft ieder er zijn
eigen idee van. Van die menschen, waarvan
je nooit hoort, of het moet de tiktak van
hun levensklok zijn.
Menig scheikundige heeft echter bij de
beschouwing door een miseroscoop een oogen-
schijnlijk éénsoortige massa een ongedachte
verscheidenheid zien vertoonen. En hij, die
zoo vlug spreekt van een grauwe éénsoortige
volksmassa en van hét publiek, waarin alle
individualisme zoek is, moet eens meekijken
door de microscoop, waaronder wij hier die
zoogenaamde menschenmassa bekijken, en
hij zal een verscheidenheid ontdekken, welke
hem verbazen zal. Er wordt teveel van een
algemeene vervlakking gesproken tegenwoor
dig, en te weinig gezocht naar individualisme
daar waar het zijn moetonder de massa.
Want het levensprobleem houdt niet op bij
hen, die in dit leven carrière maken zooals
men dat noemt, die zich onderscheiden en
die in „Wie is dat?" of in Winkler Prins komen
te staan, maar strekt zich uit tot de vraag:
„Kan ook die gewone man, de mensch met
het confectiepakje aan zooals Louis Davids
hem noemt, iets bijzonders maken, iets wat
hem mensch doet zijn? Kan die gewone
mensch in zijn eigen huiselijken kring iets
presteeren, wat hem verheft boven het pri
mitieve levensniveau van het-alleen-maar-
doen-omdat-het-nu-eenmaal-moet-om-te
kunnen-eten-en-drinken
Ook op deze vraag zoeken wij het antwoord.
Wij hebben er al vele antwoorden op gekre
gen. Ik hoop dat er nog veel komenWant
ge begrijpt, de wereld kan nooit zoo worden
dat we allemaal carrière maken, zooals dat
heet. En toch moet ook hij, die geen naam
maakt in zijn eigen kleinen kring ook mensch.
d.w.z. individu kunnen zijn. Want geen
mensch leeft immers vergeefs.
De vergelijking van het menschenleven
met de regelmaat van een klok komt hier
niet toevallig terecht. In deze 21ste reportage
over Vrijetijdsbezigheden is het woord na
melijk aan een horlogemaker. Ook aan een
ander. Maar eerst aan dien horlogemaker. En
toen 'k zoo voor me uit dacht aan zijn werk,
de vele horloges en klokken, die alleen maar
tik tak tik tak zeggen, ontspon zich op dat
rhythme de een beetje filosofische inleiding
U vindt het toch niet erg, zoom beetje filoso
fie? Denkt u maar aan onze vrijetijdsfilosoof
uit de vorige reportage. Hij bestaat heusch en
en hij is gelukkig lang niet de eenige. En als
hij hier even het woord kon hebben zou hij
wellicht opmerken, dat het op die regelmatige
tik tak van het leven goed filosofeeren is
evenals men mooi kan borduren op een wit
stramien.
De horlogemaker heet C. F. ten Hove, en
hij woont in de Patrimoniumstraat in Haar
lem.
Dertien jaar geleden ongeveer begon hij
met een tramwagen te maken voor zijn zoon,
om mee te kunnen spelen. Later kwam daar
een andere grootere wagen bij. Er zitten beu
gels op, die precies zoo geconstrueerd zijn
als bij een echte tram, en de lichtjes binnen
branden. U moet het plaatje, dat hierbij is
afgedrukt, eens bekijken, want dat zegt meer
dan woorden kunnen vertellen. U ziet de beide
wagens erop staan. Maar er is een heel stads
beeld bij; een station (de richtingen Amster
dam en Zand voort staan erop aangegeven)
en aan den anderen kant nog een halte, en
een huisje met een tuin en knusse boompjes
eromheen. Allemaal eigenhandig gemaakt.
Met hoeveel smaak is dit alles gerangschikt!
De horlogemaker heeft hier een wereldje
op zichzelf opgebouwd. En ge ziet wat een
leven er in zit. Maar hij bouwde niet voor u
en voor mij, niet voor iedereen. Het is een we
reld voor twee menschen, twee kinderen, die
erin spelen mogen. Eén maand van het jaar
leeft dit wonderlijke wereldje, half December
tot halt Januari. Als Augustus voorbij is
begint de horlogemaker in elke vrije minuut,
die hij heeft, een opgeborgen stukje stad te
ontvouwen. Hij haalt de trams uit een rommel
hoek te voorschijn, stukjes huis en stukjes
station, stukjes heg en heele boompjes, een
lantaarn. En dan komen ellen rails voor den
dag en die moeten secuur aan elkaar worden
gesoldeerd.
En tegen dat de feestdagen in December
kgmen maakt moeder-ae-vrouw een heele
kamer leeg, en op den vloer gaat meneer Ten
Hove een straat aanleggen, een plantsoen
maken, een station opbouwen, en dan is ie in
zijn vrijen tijd stratenmaker, architect, aanne
mer, directeur van publieke werken, P.E.N.-
ambtenaar en chef van Beynes' wagenmake
rij en wat al nog niet meer tegelijk! Op de
straat worden de slierten metaal tot rails ge
legd. en dan komen er palen langs die rails,
en meneer Ten Hove klimt met zijn handen
in die palen en bevestigd de draden voor de
bovenleiding van de tram er aan. Dan is het
natuurlijk feest als de lenige beugels van de
tramwagens voor het eerst zacht-suizend
langs de draden glijden en er leven geblazen
is in de droomstad, die één maand van het
jaar bestaat. De lichtjes in de trams gaan
branden, de lantaarns worden ontstoken en de
klok in den voorgevel van het station begint te
loopentiktak, tiktak
De kinderen van den horlogemaker, twee
jongens, helpen vader met het opbouwen
en een maandlang spelen ze er mee. Dan
wordt de droomstad weer uit elkaar gehaald,
gaan de trams weer in een rommelhoek, wor
den de rails weer slierten metaal en de
boompjes en heggen een vormelooze kluwen.
Alles wordt opgepakt tot den volgenden keer.
En zoo gebeurt dat elk jaar. En elk jaar wordt
het stukje stad beter afgewerkt en mooier. De
horlogemaker denkt dat het dit jaar mis
schien heelemaal klaar komt. Hij heeft geen
plan voor dit wereldje op den vloer van de
achterkamer ontworpen. Zijn fantasie heeft
het steentje voor steentje opgebouwd, elke
keer een beetje meer, zonder een bepaald
doel voor oogen. Elke minuut vrije tijd werd
aan den miniatuur-stedenbouw besteed, dooi
de jaren heen. Eerst kwam er een tram, en
toen een grootere, en toen een station, daarna
groeiden boompjes, toen kwam er een heg, een
huisje een lantarenpaal, en zoo ging het
maar door. E u moet eens in die tramwagen
maar door. En u moet eens in die tramwagens
kijken; het is er allemaal precies echt. Bankjes
en lichtjes en voorin een plaats voor den be
stuurder. Met 'n heuschen stang-en-een-knop-
eraan. en wanneer je daaraan draait gaat de
tramloopen. Over de rails, rondom in de ka
mer. En de kinderen hebben plezier voor tien.
Zóó zien we hoe of de tram ons op den weg
naar huiselijk geluk kan voeren
En we treffen nog meer voertuigen aan, die
langs dien weg gaan. De trein en de auto,
Wanneer u in Santpoort wel eens op den
Brederodeweg wandelt, heeft u daar misschien
een auto zien rijden. Er rijden daar natuur
lijk meer autos maar die bedoel ik niet. Het
gaat om den wagen G 27635, en dat is er
maar één. Nog nooit heeft een agent dit num
mer op de bon geslingerd. Weet u wat dit num
mer 27635 zeggen wil? Dat beteekent dat de
thans 5-parige zoon van den P.E.N.-ambte-
naar H. G. Kuipers 2 jaar werd op 7 Juni,
d.w.z. de 6de maand van het jaar '35. En
dit zoontje als ik het wel heb Jaap is
de chauffeur van den wagen en hij past er net
in. Jaap's vader, die bij de afdeeling Bevei
liging van het Provinciaal Electriciteitsbe-
drijf werkt, heeft dit autotje heelemaal in
z'n vrijen tijd gefabriceerd. De heer Kui
pers sloeg uit metaden platen de spatborden,
de motorkap, de deurtjes en de verdere car
rosserie; hij zette er een voorruit op, en twee
stel wielen eronder, een trapper erin en klaar
was Kees, of in dit geval Jaap. U ziet de jon
geman parmantig in zijn auto zitten als u
even de oogen opslaat naar het plaatje, dat
in den titel van dit stuk staat. Een aardig
autotje, vind u niet? Iets ter navolgingDe
heer Kuipers deed er ongeveer een jaar over.
Ja, geduld is noodig, trouwens de vrijetijd-
menschen hebben geduld, en dit is niet de
eerste wagen die de autofabrikant-uit-lief-
hebberij aan den Brederodeweg heeft afge
leverdmaar het is wel de eerste voor zijn
zoontje. Je boft met zoo'n vader!
De P.E.N.-ambtenaar Kuipers uit Santpoort
bouwde in zijn vrijen tijd dit treinemplacement
voor zijn zoontje.
En als de kleine man niet buiten auto kan
rijden wacht hem thuis een heel spoorwegnet
dat zijn vader in een zolderkamertje heeft
opgebouwd. De treinen kunnen over laagland
rijden, maar misschien kunt u 't op het
plaatje dat hierbij staat nog zien er zijn
ook bergen en daarkruïpen de treintjes in
door tunnels en ze kunnen ook een hooger tra
ject volgen. Bruggen, wachthuisjes, seinpalen
aan alles is bij den aanleg van den spoorweg
gedacht. Langs de gevaarlijke lijnen zijn
hekken opgericht.
Zoonlief kan als hij autorijdensmoe is dit
stukje wereld met rails en treintjes door een
paar schakelaars tot leven brengen en op het
zolderkamertje voor professor Goudriaan (u
weet wel dat is de directeur van de Neder-
landsche Spoorwegen) spelen en de treinen
loop regelen zooals hij dat wil. Want alles gaat
electrisch. Vader is immers bij het P.E.N.
Zóó hebben we u hier verteld van vaders,
die mooi speelgoed voor hun kinderen maken
in hun vrijen tijd, van trams, treinen en een
auto die op den weg rijden, welke naar huise
lijk geluk voert.
Neen, dit is geen gewoon stadsbeeld, al heeft 't er veel van weg. Dit is een speelgoedwereldje
op den vloer van een achterkamer in een Haarlemsch huis. De horlogemaker C. ten
Hove bouwde dit wereldje in zijn vrijen tijd op. Zijn kinderen spelen met de trams, die
via bovenleiding door electriciteit gedreven worden.
GEERT HOOGEVEEN
Alléén
Mr. CORNELISSTRAAT 54 - TELEF. 16270.
(Adv. Ingez. MedJ
Het geheele verkeer is zoo'n beetje aan de
beurt geweest, tram, trein en auto. En de bus
dan vraagt u? Ja, we hadden ook over iemand
kunnen schrijven die een bus maakte. Maar ik
pas daarvoor.Want als we 't hier over één bus
hebben rukken morgen al de wilde bussen ons
vredige vrije-tijd-landje binnen, om er de
rust te verstoren. Dank u wel!
v. H.
EXAMENS.
Academische opleiding.
Geslaagd aan de Gem. Universiteit van
Amsterdam voor het doet. ex. Rechten mej.
A. de Jong en de heer H. van Dam Azn.
Bevorderd tot doctor in de Geneeskunde op
proefschrift getiteld: „De beteekenis van het
schoolgeneeskundig onderzoek voor de epi
demiologie der tuberculose", de heer J. Muller,
geb. te Rotterdam.
Griep en verkoudheid;
zullen onmiddellijk verdwijnen!"
wanneer ge dadelijk desinfec-^,
teerende Karsote-dampen inha-y
leert. F 0.70 en F L— per flacon.
KARSOTE U*
(Adv. Ingez. MedJ
C. en E SchartenAntink. De
groote Zorzi. Amsterdam. We
reldbibliotheek.
Dat er binnen de drie maanden van dezen
roman een tweede druk (derde en vier
de duizendtal) noodig was. kan als be
wijs gelden dat „De Scharten's" nog
steeds tot de gaarne gelezen Hollandsche
auteurs behooren. Toch zou het mij verwonde
ren zoo dit meer dan vierhonderd pagina's
omvattende stuk romantische kunsthistorie
niet hier en daar een lezer te machtig werd, en
ik zou mij aan dien lezer verwant kunnen ge
voelen. Zeker spruit dat niet voort uit gemis
aan eerbied voor het gepresteerde, die reeds
dadelijk de gepaste afmetingen aanneemt als
we de geraadpleegde bronnen voor dit werk
en de uitvoerige aanteekeningen, die achter
den tekst geplaatst zijn, overzien. Het resul
taat werd een kunst- en cultuurhistorisch
beeld van het Venetië uit de eerste jaren der
zestiende eeuw, met als centrale figuur de
schilder Giorgione, wiens korte leven en prach
tige werk de basis vormen waarop de Schar -
tens hun vaak boeiende panorama's bouwen.
Giorgione, die ons hier als de groote Zorzi
wordt voorgesteld, werd omstreeks 1478 in
Castelfranco uit eenvoudige boerenouders ge
boren en kwam op nog jeugdigen leeftijd naar
Venetië, waar hij leerling werd in het atelier
van Giovanni Bellini. Hij stierf vermoe
delijk aan de pest in 1510 en werd dus
maar tweeëndertig jaar oud. Geruimen tijd
na zijn dood werd in Italiaansche schrifturen
de meening verkondigd dat hij feitelijk aan
het patriciërs geslacht der Barbarelli ver
maagschapt zou geweest zijn, doch de onder
zoekingen laten weinig twijfel over zijn na-
derise afkomst bestaan. Wat er verder ook
weinig toe doet, daar hij zich door zijn wer
ken de schoonst denkbare adelsbrieven ver
worven heeft. Voor den romanschrijver is die
relatie met de Barbarelli natuurlijk een niet te
verwaarloozen bijkomstigheid en in het boek
der Scharten's zal men met die familie dan
ook in contact gebracht worden. Op het ate
lier van Bellini zal Giorgione vermoedelijk
Tiziaan en' Palma tot medeleerlingen gehad
hebben, hoewel de eerste van deze beiden ze
ker veel later dan Giorgione bij Bellini om
voorlichting aanklopte. Doch alweer
voor den romantischen historieschrijver zijn
de ontmoetingen en belevenissen in de werk
plaats van een zoo groot leermeester prach
tige aanknoopingspunten voor de werkzaam
heid zijner fantasie, die nog gereeder gevoed
wordt door wat uit schrifturen der tijdgenoo-
ten werd overgeleverd aangaande Giorgione's
liefdeleven, dat in ieder geval, en in overeen
stemming met zijn tijd en zijn milieu, zijn
bloei en afwisseling voldoende zal hebben ge
kend. Er heeft in de historie zelfs wel twijfel
bestaan of aan zijn vroegen dood de pest wel
werkelijk de meeste schuld gehad heeft en of
niet een vrij onstuimig uitgevierde jeugd me
de daartoe bijgedragen heeft.
Een reine, doch onbevredigd gebleven lief
de van Zorzi voor Vianello's nicht Cecilia is
echter een der mooiste episoden uit het boek
der Scharten's: bladzijden schrijven zij hier,
waaraan men hun eigenlijke functie, die desro
manschrijvers, herkent. Want alle grondige
belezenheid, de uitgebreidste terrein- en histo
riekennis, is in een litterair kunstwerk minder
juist ter plaatse, wanneer zij de schoone
schriftuur, den stijl, de woordmuziek over
woekert. Wanneer men bedenkt met hoeveel
minder wijdloopigheid, belezenheid en onver
mijdbare monotonie een Louis Couperus een
zijner Italiaansche novellen uit zulk een stof
zou gehaald hebben, dan wordt het duidelijk,
dat men dien maatstaf den grooten Zorzi
niet mag aanleggen en de verdiensten der
Scharten's in dit boek op andere wijze ge
zocht moeten worden. Die zal men dan vinden
en gereedelijk erkennen in de geslaagdheid
waarmee, ondanks een opeenhooping van
onderling weinig varieerende momenten, toch
een beeld, een totaalindruk overblijft van de
Venetiaansche samenleving omstreeks 1500.
Niet het minst ook van de rol, in die samen
leving door de kunst en de kunstenaars ge
speeld, een rol die bijna even belangrijk voor
de Venetiaansche republiek geweest moet
zijn als de belangstelling groot was, door de
Venetianen aan hun handel, hun scheep
vaart, hun rijkdommen betoond.
Wilde men naast deze waardeering een be
zwaar tegen den grooten Zorzi stellen dan zou
dat slechts kunnen zijn, dat in den roman wel
iets te veel attentie aan den kunsthistoricus
en in de milieuschildering te veel aandacht
aan den romanlezer geschonken wordt.
Waartegenover dan weliswaar het voordeel
komt te staan dat de kunsthistorie een amu
sant en de roman een serieus tintje krijgt,
waardoor een iegelijk er zijn behagen in vil
den kan.
J. H. DE BOIS.