RADIO
Mr. Patijn zet uiteen waarom
Franco werd erkend
oinJERLIJKC
c
BEKENTENISSEN
NEDERLANDSCHE
AN DEL-MAATSCHAPPIJ, n.v
Men acht het nu het
juiste oogenhlik.
DE AANVALLEN OP ROOSEVELT
ZATERDAG 25 FEBRUARI 1939
H A A R E E M'S D A G B E A D
S
Wij en de snelheidsduivel.
In later tijden zullen geleerden zich af
tobben over onze rare opvattingen van snel
heid. „Waren de kerels er nu eigenlijk ver
slaafd aan of niet?" zal het nageslacht vra
gen. „Zij sloofden zich uit om steeds sneller
zeeschepen, vliegtuigen en auto's te bouwen,
zij waren gek op records en zetten groote
koppen in de krant als een kind van veer
tien jaar een fractie van een seconde vlugger
had gezwommen dan een ander kind, dat al
zestien was. Zij verbonden daar zelfs natio
nale eer aan. (Wij zijn gelukkig wijzer.) Maar
tezelfdertijd gingen
ze weer meer lang
zame dingen doen.
Dezelfde menschen,
die in de eerste helft
van de twintigste
eeuw in auto's ren
den, traden vaak
toe tot „wandel
clubs", wier aantal
op verbazingwek
kende wijze steeg.
Ook werd het paard
in eere hersteld. Niet
als trekkracht voor
victoria's, landauers,
vigelantes, dos-a-
dos, Jan Pleziers en
andere rijtuigen, die
rustig in de ver-
keersmusea bleven,
maar wel als rij
paard. Toen auto
rijden eenmaal als
een doodgewone zaak werd erkend, kwam er
weer belangstelling voor het zooveel moei
lijker paardrijden. En de geringe snelheid
scheen niemands plezier te bederven. Even
als in het verleden werd op ièderen tocht
bij afwisseling tien minuten gestapt, tien
minuten gedraafd, tien minuten gegaloppeerd.
Men eerbiedigde het Paard evenals vroeger.
Van lust tot jakkeren was niets te bespeuren".
Zoo zal de wetenschappelijke navorscher in
het jaar 3000 schrijven. En ik schrijf alvast
nu:
Er zijn in de laatste jaren zooveel duizenden
ruiters in Nederland bij het bestaande aan
tal gekomen, dat het er op begint te lijken
alsof trager voortbeweging weer een bijzon
dere aantrekkingskracht begint te krijgen.
Verliest de duivel der snelheid zijn vat op
ons?
In afwachting van zijn duidelijk zichtbaar
terreinverlies doen we rare tegenstrijdige
dingen. Velen van ons, ik ook, leggen heele
afstanden in snelle vaart per auto af om een
paard te bereiken, waarop wij dan in een
paar uur tijds een afstand van misschien
twintig kilometers verwerken. Ik ken een
man die als automobilist een waar kilometer
vreter mag heeten. In een snelheid van 100
of daaromtrent stormt hij naar Oostelijker
oorden om daar met het uiterste geduld, in
een rijschool, een jong paard af te richten.
Hij stapt het af, als maar in hetzelfde zaaltje.
Hij draaft er zachtjes mee. Het wordt onrustig
en wil harder. „Neen neen", zegt hij, „korten
draf" en houdt het in en dwingt het naar
zijn wil, die rustig, bezadigd en vooral ge
duldig is. Vervelen doet het hem nooit. Natuur
lijk niet, anders zou hij er niet zulke afstan
den voor afleggen en er zooveel kosten voor
maken. En na afloop rijdt hij weer in zijn 100
K.M.- gang naar huis
Wonderlijk. Ik tufte eens met Floris naai
de rijschool en een aêmechtig oud Fordje uit
de hoogpootige era, zoo'n veteraan die
met-den-wind-mee de dertig nog net haalt,
belette ons den doorgang. We werden er bei
den geprikkeld door en zeiden dat zulke
oude kavaljes niet meer op den weg hooren,
dat ze een minimum-snelheid buiten de
steden moesten vaststellen en meer van dien
aard. Een kwartier later stapten we statig,
te paard, over een boschweg.
„Hoe hard gaan we nou eigenlijk?" vroeg
Floris.
„Ik weet het niet", zei ik. „Het lijkt heel
langzaam. Maar ik heb er nog nooit over-
nagedacht".
In draf en in galop hadden we er ook geen
idéé van.
„Nou", zei de deskundige bij thuiskomst,
„in stap haal je wel 6 K.M. In draf 10, in
galop 15 tot 18, in gestrekten galopnou,
laten we zeggen vierentwintig
„En dat Ford je bereikte de dertig nog",
mompelde Floris.
Ja. Denk nu eens aan den beroemden Derby.
Alleen specialisten loopen daarin: op snel
heid gefokte paarden, allemaal afstammend
van bliksemsnelle voorouders. Onder de
paarden bestaan haast evenveel soorten spe
cialisten als onder de doktoren en een ren
paard laat, wat snelheid betreft, alle andere
soorten met stukken achter zich. Wat is nu
de tijd van den Derby winner? Op een
niet te zware baan legt hij de 2400 M. af in
2y2 minuut, dat is dus een snelheid van
57 y2 K.M. per uur. Laten we zeggen zestig,
want de start „zit erin". Welnu, snelheids
maniakken van onzen tijd, wat is dit paara-
sche maximum van zestig? „Vader", zeurt uw
driejarige zoon achter in de auto, als u dit
gangetje rijdt, „waarom gaan we zoo lang
zaam?"
Het is alles maar betrekkelijk. Ik geloof
eigenlijk niet dat we zulke erge snelheidsma
niakken zijn. De techniek heeft ons nu een
maal in die richting meegesleept, maar wij
kunnen en willen ook graag anders. En 24
K.M. op een paard lijkt harder dan 80 in een
auto. Je doet er zelf zoo aan mee. In een auto
laat je je maar trekken door dien dom-
dazenden motor.
Vele renpaarden heb ik zien rennen. Het
zijn schoone dieren, trillend van nervositeit en
ouden adel. Er zijn er vele die uit eigen be
weging racen; zij probeeren het te winnen
ook zonder dat de karwats ze bewerkt. An
dere hebben die animo niet en als het weer
of de baan ze niet aanstaat, of ze slecht ge
slapen hebben of zooiets, is het mis. In erge
gevallen weigert zoo'n ros wel eens te starten,
hetgeen verschrikkelijk is voor de, menschen
die hun goede geld op hem gezet hebben.
Tot die menschen heb ik in zoo'n geval wel
eens behoord en het was bizonder leerrijk.
Ook heb ik wel eens op een paard gewed,
geheeten Zizanie II. dat door zijn jockey
werd ingehouden. Die jockey bleek omgekocht
en werd een jaar geschorst. Mijn twintig
francs waren intusschen weg. Dat was in
Frankrijk. En ik heb eens bij een bookmaker
gewed op een paard dat won. Toen ik ver
heugd den bookie opzocht was hij spoorloos
verdwenen. Dat was in Engeland.
Sindsdien ben ik een fel tegenstander van
wedden, hetgeen zonneklaar aantoont dat er
van het paard ook heel wat opvoedende
kracht uitgaat. Hij onderwerpt zich aan den
wil van den mensch, maar nooit heelemaal.
Rijdt de mensch hem te achteloos, dan gooit ie
'm af. Gokt de mensch op hem, dan komt hij,
als favoriet gestart, nr. laatst binnen om
het hem af te leeren. Niet minder dan de
hond is hij onze vriend, maar zijn vriend
schapsmethoden zijn een beetje krachtiger.
Vandaar stamt, geloof ik, de term „paarden
middelen". En als dit de juiste oorsprong
van deze uitdrukking niét mocht zijn hoorde
het in elk geval zoo te wezen.
R. P.
PHILIPS en ERRES - ook in huurkoop.
HAGEMAN Ged. Oude Gracht 52.
TELEFOON 12762 HAARLEM.
(Adv. Ingez. Med.)
AGENTSCHAP HAARLEM
Gr. Houtstr./Gr Marki
Tel. 13990 (3 lijnen)
WIJ VERSTREKKEN CREDIETEN
AAN HANDEL EN INDUSTRIE.
EERSTE KAMER
DEN HAAG Vrijdag.
Minister P a tij n, die erkende dat er wel wat
te verbeteren valt t.o.v. de werkverdeeling tus-
schen zijn departement en dat van Economische
Zaken, stelde nog eens voorop het groote be
lang van de goede verhouding tusschen ons land
en België. De geest van toenadering en elkaar
zooveel mogelijk begrijpen is zeer bevorderlijk
voor het tot stand komen van een Nederlandsch-
Belgische overeenstemming over verschillende
nog te regelen punten. Binnenkort hoopt de Mi
nister in staat te zijn, dit onderwerp nader met
de Kamer te kunnen behandelen.
Naar aanleiding van sommige beweringen in
buitenlandsche bladen verklaarde Mr. Patijn dat
er geen enkele gegronde aanwijzing bestaat
en hij zelf gelooft dan ook niets van dergelijke
verhalen als zop de goede verhouding tus
schen onzen Oostelijken buur en ons bedreigd
worden. Er bestaat geen grond om in twijfel te
trekken of Duitschland wel de correcte houding
ten onzen opzichte zal blijven innemen, zooals ze
op 30 Januari geschetst was in de rede van den
Rijkskanselier.
Als Duitsche zaken aan klanten hier te lande
vragen over Joodsch personeel richten, is dat
een louter particuliere aangelegenheid, waar de
Duitsche Regeering buiten staat, zooals trouwens
uit haar antwoord aan Noorwegen bleek. Mocht
waar zijn dat hier te lande vanwege Duitsche
consulaten vragen van dat soort worden gesteld
ten aanzien van families, waar Duitsche meisjes
dienen, dan zou de Regeering daartegen opko
men, want dat zou een ontoelaatbare inmenging
zijn. Doch officieus had het Duitsche gezantschap
ontkend, dat iets van dien aard gebeurt.
De houding van den Rotterdamschen burge
meester in zake het verbod van den voetbal
wedstrijd tegen het Duitsche elftal ten volle ver
dedigende, gispte de Minister datgene wat de
nat. soc. pers ten onzent hierover had geschre
ven. Het meest gevaarlijke en kwetsende artikel
hierover in Duitsche bladen gepubliceerd was
een vertaling van een stuk uit een Nederlandsch
nat. soc. blad!
Voor schrapping van art. 16 van het Volken
bondshandvest voelt de Minister op het oogen-
blik niet en het plegen van overleg acht hij eer
nuttig dan gevaarlijk. Verlaten van den Volken
bond ware zeer onverstandig. Overigens zal
iedereen het er wel over eens zijn, dat we met
den Volkenbond in een, zeer weinig wenschelij-
ken, overgangstoestand verkeeren.
Tegenover den heer Vorrink ontkende Mr. Pa
tijn, dat de ex-neutralen zich, door zich los te
maken van de verplichtingen van art. 16, aan
defaitisme zouden hebben schuldig gemaakt. Wij
hebben dat werkelijk niet voor ons pleizier ge
daan, doch omdat feitelijk de collectieve veilig
heid al een collectieve schijn was geworden.
Duitschland en Italië zouden den Bond niet heb
ben verlaten, als men niet vóór dien te Genève
een te doctrinair idealisme had gevolgd in plaats
van met de werkelijkheid op dit ondermaansche
rekening te houden.
Overigens gaf mr. Patijn te kennen, dat hij
niet bij voorbaat afstand wil doen van onze be
voegdheid om, als wij eens zouden worden aan
gevallen, onzerzijds met een beroep op art. 16
collectieven bijstand te vragen!
Onder een politiek van zelfstandigheid ver
staan we, dat we het op 't oogenblik Nederland's
roeping achten buiten de internationale verwik
kelingen te blijven: in zooverre stemmen mo
menteel zelfstandigheid en neutraliteit overeen.
Wanneer echter de omstandigheden veranderen
zijn we volledig vrij ons niet onzijdig te houden:
daar ligt het verschil tusschen ons en ander
zijds landen als Zwitserland en Luxemburg.
De minister ontkent niet de vrijheid van kri
tiek. Voor zoolang we geen collectieve veiligheid
achter ons hebben, zit er voor ons geen nut in
schending van het Volkenbondsverdrag te ver-
oordeelen.
Ons volk kan wel wat grootere belangstelling
voor buitenlandsche politiek gebruiken. Behan
deling van internationale onderwerpen op groote
vergaderingen kan dus zeker goed wezen, doch
men lette op den vorm waarin men het doet. Het
smalen en het beleedigen in de pers enz., is voor
T7- VA g?.
CHAMBERLAIN: „Ik moet zorgen, dat de mijne opgerold kan blijven".
een land als 't onze. gelegen naast een nabuur
gelijk Duitschland. een gevaar.
In dezen tijd van spanning moeten we een ze
kere kalmte en moed bewaren, overeenkomstig
de traditie van ons volk. Aangenaam is het te
constateeren dat de groote meerderheid van ons
volk begrip schijnt te hebben voor het buiten-
landsch beleid zooals de Regeering dat voert.
Bij de replieken verklaarde mr. B r i t
(a.-r.) nogmaals te betreuren, dat de minister
blijft vasthouden aan art. 11 van het Volken
bondshandvest.
De heer Vorrink (s.-d.), die evenals Prof.
Kranenburg (v.-d.) inging tegen de stelling
van mr. Brïët, dat het socialisme en het libera
lisme op de leer van de volkssouvereiniteit zou
zijn gebaseerd de grondslag is juist die van
de rechts-souvereiniteit wees er nog eens op.
dat er in de laatste jaren internationaal veel
voorvalt dat het geweten van de volkeren moet
ontroeren. Daaraan uiting te geven is goed.
Spr. geeft nog eens te kennen bezwaar te heb
ben tegen wat hij noemt het Nederlandsche aan
deel in de gezamenlijke politiek van de Oslo-
staten. Deze hebben met hun houding de totali
taire staten in hun agressieve neigingen ver
sterkt. Dat was in strijd met ons eigen nationale
belang. En bovendien lag net niet op den weg
van de kleine naties het Volkenbondsgebouw te
ondermijnen. De partij van den heer Vorrink
verwerpt volstrekt den ideologischen oorlog ten
einde een andere ideologie met geweld te vernie
tigen. Het is dus onjuist haar van zulk een stre
ven te beschuldigen.
Verkeerd was dat de kleine naties, wier zelf
standigheid op het spel stond, zich zonder meer
bij de door Engeland en Frankrijk gevolgde
groote-mogendhedenpolitiek ten aanzien van het
geval Tsjecho-Slowakije hebben neergelegd.
Ja, zelfs juist op het kritieke oogenblik volko
men noodeloos kenbaar maakten, dat zij aan
collectief optreden niet zouden meedoen.
Spr. roerde nog even de erkenning van Franco
aan. en vroeg o.m. waarom in dit geval (anders
dan ten aanzien van Italië's verovering van
Abessynië) tot erkenning de jure was overge
gaan en niet slechts de facto.
Mr. v. V ess em (nat. soc.) uitte zijn beducht
heid, dat men thans in dezen onrustigen tijd
misschien een minder goede regeling met België
zou aangaan. Met de erkenning van Franco
wenschte deze senator den Minister geluk. Spr.,
die ten bewijze van zijn goede nationale gezind
heid o.m. in herinnering bracht hoe hij in zijn
studententijd lof van den Utrechtschen Rector-
Magnificus had mogen ontvangen voor zijn actie
tegen een geest onder de studenten, welke in de
richting van ver-Duitsching dreigde te gaan,
betoogde vervolgens, dat men thans hier te lan
de nog niet genoeg er aan kan wennen dat
Duitschland thans weer een machtig Rijk is. Men
moet de gevoelens van eer en waardigheid van
zulk een groote mogendheid meer ontzien. Dat
moest ook de Minister doen. die er vanochtend
nog van gewaagde, dat men in onzen Oostelijken
buurstaat zulke lange teenen heeft. Zoo iets
hoort een Nederlandsch Minister van Buiten
landsche Zaken ten opzichte van 'n dergelijk
groot land niet te zeggen.
Prof. Lohman betoogde, dat het z.i. toch
gewenseht ware ons geheel van art. 16 van het
Handvest los te maken om hierna zijn ingeno
menheid met de erkenning van Franco te be
tuigen: ook acht spr. het oogenblik gelukkig,
aangezien we het doen vóór Engeland en Frank
rijk.
Minister P a t ij n verklaarde, dat de erken
ning van Franco iets is, dat de Regeering zelf
standig moest beslissen. Verder "deelde hij mede,
dat de zaakgelastigde van de republikeinen
hedenochtend van het besluit in kennis was
gesteld.
De vergelijking met het geval van Ethiopië
ging niet op en dus was er geen enkele reden om
niet te jure te erkennen. Wat de motieven be
treft, wij moesten ons eenvoudig de vraag stel
len: wie heeft het feitelijk gezag in Spanje. Dooi
den val van Barcelona en Catalónië bleek nu
de mogelijkheid van een overwinning der voor
malige Regeering menschelijkerwijs gesproken
uitgesloten. Een ander nieuw punt deed zich
nog voor: de uitwijking van den President dei-
Republiek. Als het staatshoofd zonder zich te
laten vervangen zijn land verlaat, doet zich de
vraag voor of er dan nog een Regeering is. Voorts
moest nog wel worden aangestipt, dat de belan
gen van Nederlandsche zaken en personen allen
liggen in het gebied, dat door Franco wordt be-
heerscht. Met den heer Lohman acht de Minis
ter het voorts nog 'n voordeel, dat we de groote
mogendheden met deze erkenning (waartoe
overigens reeds tal van landen, o.m ecnige de
mocratische, zijn overgegaan) nog juist even
voor zijn.
Z. h. st. (aanteekenning nat. socialisten „tegen")
ging Hoofdstuk III er door, waarna de voorzit
ter mededeelde dat hem gebleken was, dat de
Tweede Kamer niet meer voor de Paasch-
vacantie de nota-Goseling over de Ossche affaire
zal bespreken. Daarom gaf hij in overweging
over dat onderwerp nu ook hier te zwijgen bij
de behandeling van de Justftie-begrooting. Later
toch kan de Eerste Kamer als het zulks noodig
acht deze aangelegenheid nog altijd afzonder
lijk behandelen.
TWEEDE KAMER
Het debat over de afdeeling Onderwijs en
Eereöienst gaf Minister W e 11 e r aanleiding
o.m. tegen den heer v. Sleen (s.d.) aan te
voeren, dat het niet verstandig ware diens ver
langen inzake leerplicht in Indië te bevredi
gen. Leerplicht moet tenslotte een grondslag
vinden in de overtuiging van de maatschap
pij. Welnu, in de Preanger regentschappen,
waar het schoolbezoek nog 't best is. gaat
slechts 50% van de kinderen school. Lichame
lijke opvoeding is voor de Indische kinderen
minder noodig dan voor de onze: ze zitten
meer in de boomen dan op den grond.
Met de heeren v. Poll (r.k.) en Meyerink
(a.r.) was de Minister het eens, dat men in ons
Indië niet een strijd tusschen openbaar en bij
zonder onderwijs moest doen ontstaan. De
heer Stokvis (s.d.) had ten onrechte beducht
heid kenbaar gemaakt voor overwoekering
van het openbaar door het bijzonder onder
wijs. Op de ruim Ha millioen een lagere school
bezoekende kinderen volgen er slechts een
goede 200 duizend bijzonder onderwijs,
Wat Bali betreft zeide de heer Weiter niet
te gelooven aan een cultuur-reservaat Bali.
Als de vrienden van Bali nadeelige gevolgen
van de christelijke zending vreezen, hoe den
ken zij dan over het doordringen van den
Islam op dat eiland waar men den Hindoe
godsdienst aanhangt? Bij de replieken vond
nog een voortzetting plaats van de vrij hef
tige discussie over wering van de missie en
zending en over de opvattingen van de vurige
kampioenen voor het behoud van Bali's cul
tuur. Mr. Wendelaar (lib.) sloot zich aan
bij het protest Tan Prof. v. Gelderen tegen
hetgeen de heer v. Poll (R.K hieromtrent
had gezegd, waarop laatstgenoemde ook nu
weer van leer trok.
Bij „Defensie" kwam meteen de motie-Stok
vis (s.d.) aan de orde betreffende een ander*
verdeeling van de vlootkosten (Indië mo«i
minder, Nederland meer betalen). De heereM
Duymaer v. Twist (a.r.i. Bajetto (r.k.)
en v. Poll (r.k.) verklaarden zich tegen die
motie, terwijl deze heeren het er wel over eens
waren zienswijze gedeeld door Mr. W e n-
delaar (lib.) dat er waarschijnlijk nog
wel meer voor de Indische defensie zal moeten
geschieden, doch dat in dezen de leiding bij
de Regeering moet rusten. Dinsdag a.s. nader
over dit alles, wanneer de Minister ook nog het
zijne gezegd zal hebben.
E. v. R.