N. S. B.-initiatief voorstel verworpen.
Regeering blijft Pufverbod verdedigen.
komen
ngen
Meer dan 10 procent van het inkc
voor directe en indirecte belastii
en heffingen.
DONDERDAG 2 MAART 1939
HA A RE EM'S DAGEEAD
3
TWEEDE KAMER
Interpelleeren aan mr. Rost van Tonningen
geweigerd.
Incidenten kort na het begin
der vergadering.
Geen hulp aan Spaansche
vluchtelingen.
DEN HAAG. Woensdag.
President v. S c h a i k stelde vcor het inter
pellatie-verzoek van Mr. Rost v. Tonnin
gen (nat. soc.) inzake Oss af te wijzen. De
nota-Goseling is thans onder handen en nu
zou het in strijd met een ordelijken gang van
zaken zijn om thans, voordat die nota vol
doende bekeken is, een niet goed voorbereid
debat over de Ossche kwestie te ontketenen.
Mr. Rost v. Tonningen (nat. soc.)
wenschte echter geen langer uitstel en achtte
het gewenscht neg vóór de Statenverkiezingen
de zaak in de Kamer te laten bespreken. Toen
hij aan «het adres van de geestelijken, over
wie in verband met deze aangelegenheid al
het een en ander te doen is geweest, grof be-
leedigende termen bezigde, riep de voorzitter
hem tot de orde. Dit belette hem niet even
later op dezelfde wijze voort te gaan, met het
gevolg, dat hij nu de waarschuwing kreeg,
dat hem het woord zou worden ontnomen,
als hij in deze houding bleef volharden. Dit
geschiedde inderdaad, doch 's Presidenten
mededeeling, dat hem thans het woord ont
nomen was, weerhield hem niet, ondanks een
geroffel van voorzitterlijke hamerslagen, door
te spreken. Daarop besliste de voorzitter dat
hem voor heden den toegang tot de vergadering
werd ontzegd, waarmee onmiddellijk schorsing
van de bijeenkomst gepaard ging. Vrijwel ter
stond hierna ontketende zich een vechtpartij.
Een van de R.K. afgevaardigden de heer
Ruyter riep namelijk tot Mr. Rost „land
verrader", terwijl uit de monden van ande
ren herhaaldelijk klonk „er uit, er uit". Mr.
Rost en zijn partijgenoot Woudenberg kregen
het met eenigen van die leden aan den stok.
Met behulp van den griffier, een van de bodes
en een aantal afgevaardigden gelukte het 't
vechtende kluwen uit elkaar te halen en Mr.
Rost. vergezeld door den heer Woudenberg,
uit de zaal te verwijderen. Overeenkomstig
het Reglement van Orde moest eerstgenoem
de ook het Kamergebouw verlaten, wat hij
deed. Bij heropening van de bijeenkomst ble
ken zijn fractiegenooten aanwezig te zijn.
Aangestipt zij, dat zich heel dit onverkwikke
lijke tooneel had afgespeeld na de schor
sing van de vergadering, zoodat op degenen
die zich toen met den mond (de heer Ruyter)
of met de handen misdroegen, geen parle
mentaire orde-maatregelen van toepassing
waren en de heer Ruyter niet meer door zijn
parlementaire onschendbaarheid gedekt was:
vandaar, dat Mr. Rost er toe kon overgaan
een aanklacht tegen dezen afgevaardigde in
te dienen wegens diens lïitrtoep „landver
rader".
Onmiddellijk nadat de vergadering weer aan
den arbeid trok, vond de stemming over het
Interpellatie-verzoek plaats: alleen de 3 nat.
socialisten stemden tegen 't voorstel van den
President om het verzoek af te wijzen. Spoedig
hierop bevonden zij zich in dezelfde positie
bij de beslissing over hun initiatief-voorstel,
waarvan het gedeelte, dat op de rijwielbelas
ting betrekking had nog even door den nat.
soc. Woudenberg verdedigd was.
Na de verwerping van het ontwerp met
813 stemmen, waarover ook nog even Jhr.
Mr. de Geer (c.h.) en, ter verklaring van
het „tegen" van zijn fractie, Dr. Bi ere ma
(lib.) het woord hadden gevoerd, kwam het
wetsontwerp tot verhooging van de begroo
ting der P.T.T. voor 1937 aan de orde. De be
doeling was 5 millioen gulden aan te wenden
voor verhoogde afschrijving op bedrijfs
middelen, die voor een te hooge boekwaarde
op de balans per 31 December 1936 voorko
men. Verder wordt voorgesteld lVz millioen
gulden wegens conversiewinst uit de belegging
van den Postchèque- en girodienst te bestem
men voor verhooging van de reserve voor
koersverliezen op deze belegging. Een en
ander gaf Ir. Vos (s.d.) o.m. aanleiding be
zwaar te maken tegen reserveeringen die niet
noodig zijn terwijl nog zoovele belangen om
voorziening vragen. De heer IJsselmuiden
(R.K.), die de afschrijvingspolitiek van den
Minister eigenlijk reserveeringspolitiek noem
de, wenschte dat de Kamer bij de toekomstige
besteding van deze gelden een woordje zal
meespreken. Nadat de heer d'Ansembourg
(nat. soc.) betoogd had dat de reserve voor
koersverliezen aan de algemeene geldmiddelen
hoorde toe te komen, verleende de heer Wa
ge na ar (a.r.) steun aan den Minister, be
pleitte de heer Faber (s.d.) personeelsbelan
gen, en verklaarde zijn partijgenoot Ir. v. d.
W a e r d e n de afschrijving volkomen in de
lijn van een goede bedrijfspolitiek te achten.
Minister v. B o e y e n zette uiteen waarom
z.i. de Bedrijven wet de gevolgde methode toe
laat, en waarom reserveering wel degelijk
noodig is.
Z. h. s. ging het ontwerp er door en toen
verschenen weldra weer eens de tandtechnici
ten tooneele. Ket betreffende ontwerp heeft
ten doel degenen die zijn toegelaten geweest
tot het afleggen van het practisch examen,
bedoeld in de wet van Mei 1929, doch niet
aan dat examen hebben deelgenomen of daar
voor niet zijn geslaagd, nog éénmaal in de ge
legenheid te stellen van hun practische be
kwaamheden te doen blijken. Verder om
schrijft "net ontwerp de bevoegdheid van de
tandheelkundigen, aldus, dat ze uitsluitend
bevoegd zullen wezen: a. de tandprothese
toe te passen; b. tanden te trekken, vullingen
te verrichten, alsmede plaatselijke behande
lingen van tanden, strekkend tot hun be
houd. Ze zullen plaatselijke gevoelloos ma
kende middelen mogen aanwenden. Maar per-
solen beneden de 16 jaar mogen ze niet be
handelen.
Mevr. Mr. B a k k e r-N o r t (V.D.)die
(evenals de liberaal Dr. Vos) de leeftijds
grens tot 14 jaar verlaagd wenschte te zien.
juichte verder dit voorstel toe, dat twee klei
ne groepen, van in totaal 25 personen, die
reeds meer dan een kwart eeuw geleden als
tandheelkundigen werkzaam waren, alsnog
een kans zal geven. De heer v. d. Putt
(R.K.). dit het ontwerp toejuichte betreurde
het verzet van mevr de V r i e s—B ruins
(S.D.) welke laatste nog mr. v. D ij k e (A.R.)
aan haar zijde kreeg.
Minister R o m m e bestreed de bewering
van mevr. De VriesBruins (S.D.). dat men
zich sinds 1925 op sociale zaken (en hetzelfde
gold voor den wetgever) bij deze materie
te zeer door bijzondere belangen in stee van
door het algemeen belang van de volksge
zondheid had laten leiden. Juist om der wille
van dit belang èn ten einde het recht te
dienen, had mr. Romme gemeend dit wets
ontwerp te moeten voorstellen. Met het oog
op de harmonie van belangen was hij hiertoe
gekomen. Ook de wet van 1929, die een vroe
ger begane fout trachtte goed te maken, had
een gevoel van onbevredigdheid nog niet
heelmaal kunnen doen verdwijnen. Toen spr.
als minister optrad, trof hij een toestand
aan, die liet zien dat het met het recht
nog niet in orde was. Daaraan nu moest een
einde gemaakt worden. Dit kon óf wel door
de geldende wet streng te handhaven, óf wel
door den onwettigen toestand voor zoover
deze zijn grond vond in beleediging van het
rechtsgevoel te laten ophouden met behulp
van wetswijziging. Waar het examen van
1930 onder zeer bijzondere omstandigheden
had plaats gevonden was er thans dit tot
mr. Van Dijke (A.R.) wel degelijk reden om
alsnog te trachten met behulp van dit wets
voorstel een en ander goed te maken van
wat er toen aan onbillijks was voorgevallen.
Natuurlijk kunnen in de liquidatie alleen
betrokken worden de menschen, die vóór 1913
de volledige tandprothese uitoefenden; het
gaat niet aan om degenen, die zich in 1930
heelemaal niet voor het examen hebben ge
meld, ook nog in de liquidatie te betrekken.
De minister verklaarde zeer ernstig, over
wegend bezwaar te hebben de groepen nu
nog verder uit te breiden.
De heer v. d. Putt (R.K.) verdedigde een
amendement, dat beoogde nog een bepaalde
groep 4 personen groot tot het examen
toe te laten, doch de Minister betoogde, dat
de indirecte werking van het amendement
zoover gaat, dat 't voor hem onaanvaard
baar was. Zou men n.l. de hier bedoelde men
schen, die in 1913 de tandprothese nog niet uit
oefenden, tot het nieuwe examen toelaten,
dan zullen nog andere „na-1913ers" evenzeer
om toelating kunnen aankloppen. Door dit
amendement zou het heele liquidatie-karakter
van het wetsontwerp te loor gaan, zulks in
strijd met het belang van de volksgezondheid.
Vanwege het „onaanvaardbaar" was de heer
v. d. Putt bereid zijn voorstel in te trekken,
waarna de heer Til an us <C.H.) met de
stukken aantoonde, dat in elk geval één van
het viertal in kwestie wel degelijk voor Juni
1913 de volledige tandprothese had uitge
oefend, wat blijkens een in 1926 gevallen be
schikking was komen vast te staan. Maar. zoo
merkte Minister Romme terstond op, in 1929
was opnieuw uitgemaakt wie vóór Juni 1913 de
tandprothese hadden uitgeoefend en dus was
er nu toch geen reden om het ontwerp met 't
oog op dat geval nog te amendeeren. De heer
v. d. Putt gaf nu zijn amendeeringspoging'en
op, waarna de Kamer art. 1 van het wetsvoor
stel aannam met 6019 (het grootste deel van
de anti-revolutionairen, eenige sociaal-demo
craten en de nat. soc. leden)de bepaling tot
omschrijving van de bevoegdheden van de
tandheelkundigen ging er met 5227 door
nu stemden nog wat meer soc. democraten
tegen waarna de Kamer zich z. h. st. (mevr.
de VriesBruins liet aanteekenen, dat ze te
gen was) met het ontwerp vereenigde.
De stemming over de voordracht voor een
vacature in den Hoogen Raad bracht de hee-
ren v. d. Flier, Losecaat Vermeer en de Braauw,
overeenkomstig de aanbeveling van dat col
lege respectievelijk op de eerste, tweede en
derde piaats.
Naar aanleiding van bezwaren door den nat.
soc. Dieters aangevoerd tegen 't ontwerpje be
treffende contingenteering van den invoer van
paarden en slachtpaarden wees Minister
Stee nberghe er o.m. op, dat hij het
autarkisch standpunt van de nat. socialisten
niet kan deelen. Ook met het ontwerp inzake
contingenteering van den invoer van vleesch
kan genoemde spr. zich met zijn politieke
vrienden niet vereenigen, want dezen maat
regel achtte hij in strijd met de belangen van
onze veehouderij, tuinbouw enz. Gezien de
overproductie van vleesch ten onzent verklaar
de ook de heer We i t k a m p (C.H.) zich tegen
eiken vleeschinvoer. De Minister vermeldde,
dat deze heele invoer niet meer dan 1 pCt.
van de geheele vleesch-consumptie hier te
lande bedraagt, terwijl uit handelspolitieke
overwegingen aan dezen gecontingenteerden
invoer voordeelen voor ons land verbonden
zijn. De nat. soc. fractie plus de heer Weit-
kamp lieten hun „tegen" noteeren.
Tot besluit van deze laatste vergadering vóór
de Paaschvacantie interpelleerde de heer
Wijnkoop (Commun.) den Minister-Presi
dent over de Spaansche vluchtelingen. Hij
vroeg o.m. of onze Regeering. gelijk met an
dere het geval was, bereid is een bedrag ter
beschikking te stellen voor de leniging van
den nood dier vluchtelingen en of ze alsnog
bereid is hen en dan in 't bijzonder kinde
ren in ons land toe te laten.
Minister C o 1 ij n gaf bij de beantwoording
van den interpeliant te kennen, uit den aard
der zaak wel een en ander over het Spaansche
vluchtelingen-vraagstuk gelezen te hebben,
terwijl hij o.m. aanstipte, dat tot 16 Februari
ongeveer 160 duizend burgers en 180 duizend
militairen uitgeweken schijnen te zijn. In den
laatsten tijd intusschen keeren per dag regel
matig om en bij de 4000 burgers terug, zoodat
het aanta! van die teruggekeerden nu alweer
zoo wat 60000 zou bedragen. Moeten wij thans
ook weer de Spaansche vluchtelingen in ons
land opnemen, nadat we reeds zoovele andere
vluchtelingen gastvrij hebben opgenomen? De
Minister, die ook nog verwees naar het in dit
opzicht door België ingenomen afwijzend
standpunt, meende, dat wij zulks niet moe
ten doen, ook niet wat de kinderen aangaat.
Hij denkt er niet aan deze toe te laten en ver
klaarde overigens niet bekend te zijn met de
volgens Ir. Al bar da (s.d.) aanwezige om
standigheid, dat ten onzent tal van families
gaarne bereid zouden wezen Spaansche kin
deren in huis te nemen. De soc. democratische
woordvoerder, die protesteerde tegen de
smadelijke wijze waarop z.i. de heer d'Ansem
bourg (nat. soc.) zich over de nu ondergegane
wettige Regeering van Spanje had uitgelaten,
vond het negatieve antwoord van Dr. Colijn
teleurstellend en drong er op aan, dat de Re
geering tenminste nog eens zou overwegen
geld ter beschikking te stellen. Hij dacht dus
over deze aangelegenheid heel anders dan de
nat. soc. spreker, die, verheugd over de neder
laag van het volksfront, een lofzang ter eere
van Franco ten beste gaf en beweerde, dat de
Spaansche vluchtelingen, en zeker de kinde
ren, heelemaal niets te vreezen hebben bij
terugkeer naar hun vaderlandvoor zoo
verre zij zich niet aan misdrijven hebben
schuldig gemaakt. En de misdadigers, nu. die
moesten maar naar Moskou gaan of naar Me
vrouw Roosevelt, die immers toch zooveel van
hen houdt. In tweede instantie gaf de Premier
nogmaals te verstaan, dat het niet op den
weg ligt van ons land (dat voor de Geneefsche
commissie, welke hulp aan Spaansche vrouwen
en kinderen ondernomen had. wel iets had
gedaan; n.l. in den vorm van mee beschikbaar
stellen van levensmiddelen) op te treden
op de wijze als de interpeliant en ook wel de
heer Albarda hadden aanbevolen. Wij hebben
ons reeds zóóveel narigheid op den hals ge
haald. Wanneer echter de omstandigheden in
zeer belangrijke mate mochten veranderen,
en de situatie nog veel erger zou worden, dan
zou de Regeering opnieuw overwegen, wat en
of zij iets zou doen. Alles te samen genomen
leverde deze interpellatie dus alleen een ne
gatief resultaat op, wat trouwens te verwach
ten was geweest.
Het was bijkans kwart voor acht, toen de
Kamer naar huis toe kon gaan, waarschijnlijk
voor een flink aantal weken.
E. v. R.
Firma werd schandelijk door haar
jpersoneel bestolen.
Het vorige jaar ontdekte de recherche, dat bij
de firma W., een groothandel in tapijten, klee-
den, meubelen enz., gevestigd aan de N. Z. Voor
burgwal te Amsterdam op groote schaal door
personeel gestolen werd. Voor honderden werd
uit de magazijnen weggenomen en voor eigen
rekening verkocht.
De rechtbank veroordeelde een aantal em
ployés en eenige winkeliers wegens verduiste
ring en heling.
Dinsdag behandelde het Amsterdamsche ge
rechtshof vier zaken tegen lieden, betrokken bij
deze strafzaak, in hooger beroep.
De eerste verdachte is de verkooper van de
firma W., H. G., die wegens verduistering in
dienstbetrekking tot vier maanden gevangenis
straf was veroordeeld. De officier van justitie
had een voorwaardelijke straf gerequireerd.
Verdachte gaf de feiten toe, hij had aan de ver
duistering van enkele kleeden f 30 verdiend.
„Ik ben aldus verd. meegesleept en ver
leid door mijn collega's."
De procureur-generaal vorderde bevestiging
van het vonnis (vier maanden gevangenisstraf).
De tweede verdachte is eveneens jarenlang
als magazijnbediende in dienst van de firma W
geweest. Hij had schoorsteenloopers, divanklee-
den en gordijnen uit het gebouw gebracht en
afgeleverd aan de helers. De rechtbank had ook
hem tot vier maanden gevangenisstraf veroor
deeld.
Verdachte verklaarde voor 't hof, dat hij, toen
hij eenmaal was begonnen met het misdrijf, door
een anderen employé geprest werd er mee door
te gaan.
De procureur-generaal was van meening, dat
de straf aan verd. opgelegd ,te gering was. Hij
vorderde tegen hem zes maanden gevangenis
straf.
De volgende verdachte was een 41-jarige be
hanger te Amsterdam, die wegens heling, meer
malen gepleegd, door de rechtbank was veroor
deeld tot één jaar gevangenisstraf met aftrek
van voorarrest.
De man had een aantal goederen van em-
ployé's gekocht, o.a. divankleeden en tafelloo-
pers. Hij beweerde thans, dat hij nooit geweten
had, dat de goederen afkomstig waren van dief
stal of heling. Hij had gedacht, dat weeffouten
oorzaak waren van de lage prijzen.
De procureur-generaal vorderde bevestiging
van het vonnis (een jaar gevangenisstraf met af
trek van de voorloopige hechtenis).
De verdediger mr. H. W. Brans pleitte vrij
spraak.
Voorts stond nog een koopman uit Hilversum
terecht, verdacht van heling van een belangrijke
hoeveelheid goederen van de firma W. Verd.
was door de rechtbank vrijgesproken, doch de
officier van justitie had hooger beroep aange-
teekend. Ter zitting gaf verd. toe, dat hij van
bedienden van W. goederen had gekocht, doch
hij had niet geweten, dat hij gestolen goed ge
leverd kreeg.
De proc.-gen. vorderde tegen den koopman
anderhalf jaar gevangenisstraf.
Na enkele jaren zal de visscherij er voordeel
van ondervinden.
Vischmeelfabrieken moeten
andere grondstof zien
te krijgen.
AAN de Memorie van Antwoord aan de
Tweede Kamer inzake het wetsontwerp
tot goedkeuring van het op 23 Maart 1937
te Londen gesloten verdrag nopens het vaststel
len van een maaswijdte van vischnetten en van
minimum-maten op sommige vischsoorten, is het
volgende ontleend:
Dat er drie categorieën zijn van personen, nl.
de kustvisschers, de eendenhouders en de visch-
meelfabrikanten, voor wie de uitvoering van het
verdrag moeilijkheden kan opleveren, wordt toe
gegeven.
Voor de kus tv isschersvaar tuigen vertegenwoor
digt de opbrengst van puf inderdaad een groot
direct belang. Wel dient echter in aanmerking te
worden genomen, dat, nu tegenwoordig veel bot
ters worden vervangen door moderne schepen
met sterker motoren, waarmede de visscherij op
verder gelegen gronden, waar minder puf voor
komt, kan worden uitgeoefend, de kustvisschers
in staat zullen zijn de voor hen nadeelige ge
volgen van een pufaanvoerverbod belangrijk te
verminderen, zoo al niet te elimineeren. Voor de
bemanning der motorloggers van schippers-eige-
naar, die de volledige opbrengst van de puf
krijgt, zal een aanvoerverbod daar compen
satie van de zijde der eigenaars wel niet kan
worden verwacht aanvankelijk bezwaar op
leveren. Hiertegenover moet nadrukkelijk wor
den gesteld, dat loonsvoorwaarden, waarbij de
bemanning op de opbrsngst van de puf steunt,
wel is waar historisch verklaard kunnen worden,
doch niet passen bij een goede bedrijfsuitoefe
ning.
Afgezien hiervan moet naar de mee
ning der ministers van Economische
Zaken, van Buitenlandsclie Zaken en
van Justitie, deze materie ten opzichte
van de kustvisschers aldus bezien wor
den, dat de bevordering van den visch-
stand. welke het verdrag beoogt, het
visschcrijbcdrijf in al zijn geledingen
ten goede zal komen en dus ook aan de
opvarenden, die thans nog uit de puf
inkomsten genieten. Het is daarom
noodzakelijk niet eenzijdig den nadruk
te leggen op de aanvankelijke nadeelen
voor deze groep visschers, maar het
oog richtend op de toekomst de onge
twijfeld grootere belangen, welke ook
en zelfs bij uitstek voor de kustvisschers
met een goeden vischstand gemoeid zijn,
te doen prevalceren.
Met betrekking tot de gevolgen van een puf
aanvoerverbod ten opzichte van de eendenhou
ders wordt vooropgesteld, dat het hier gelijk
terecht in het voorloopig verslag is opgemerkt
een quaestie'van productiekosten en de ver
houding daarvan tot de opbrengst der eenden
eieren betreft
Aanpassing- der eendenhouderij
noodig'.
Voor zoover overigens op grond van de hui
dige verhoudingen kan worden beoordeeld, is de
door de hier aan het woord zijnde leden ge-
Mijnhardtjes zijn geen ronde, maar hartvormige cachets, gevuld met een combinatie van
de allerbeste medicijnen, die met vereende krachten allerlei pijnen, alsmede griep en kou, spoedig
de baas zijn PerstukS ct 12 stuks 50 ct In vestdoosje 6 stuks 30 cl Fabrikant Mijnhardt - Zeist.
(Adv. Ingez. Med.)
Groote gezinnen door indirecte belastingen en
crisisheffingen het zwaarst getroffen.
Overzicht van het Centraal
Bureau voor de Statistiek.
Bij dc algemeene landsdrukkerij is
een publicatie verschenen van het Cen
traal Bureau voor de Statistiek, waarin
de bedragen berekend zijn. die uit de
gezinsuitgaven aan de Overheid toe
vloeien uit hoofde van indirecte belas
tingen en landbouwcrisisheffingen die
op de verbruikte artikelen rusten.
De berekeningen zijn gebaseerd op de ge
gevens omtrent de besteding van het inko
men, verkregen door het onderzoek, dat hier
omtrent door het centraal bureau in de jaren
1935 en 1936 bij 598 gezinnen, gevestigd in
verschillende deelen des lands is ingesteld en
zij zijn voor de verschillende welstandsklassen,
bij bedoeld onderzoek onderscheiden, afzonder
lijk uitgevoerd.
Naast het totaalbedrag der heffingen is ook
berekend het bedrag, dat uitsluitend uit de
uitgaven voor voeding voortvloeit, terwijl de
aan directe belastingen betaalde bedragen mede
zijn opgenomen.
Uit de uitkomsten blijkt, dat bij toeneming
van den welstand, met de stijging van de
uitgaven voor verbruik de bedragen der in
directe belastingen wel belangrijk toenemen,
doch in veel mindere mate dan de toeneming
der uitgaven. Eenzelfde degressie doet zich,
zelfs in sterker mate, voor bij de landbouw
crisisheffingen. Een eD ander is begrijpelijk
als men bedenkt dat de indirecte belastingen
voor een groot deel en de landbouwcrisisheffin
gen vrijwel uitsluitend op de uitgaven voeding
betrekking hebben Op de onontbeerlijke voe
dingsmiddelen brood en vetten drukt in alle wel
standsklassen meer dan 75 pet. van het totaal der
crisisheffingen, dat in de gezinsuitgaven bere
kend is.
.Uitgedrukt in procenten van het in
komen variceren de indirecte belastin
gen van dc laagste inkomensklasse (be
neden f 1400) tot de hoogste klasse (bo
ven f 6000) van 5,4 pet. tot 3,2 pet., de
landbouwcrisisheffingen van 3,6 pet. tot
1,2 pet.
Een geheel ander beeld vertoonen uiteraard
de directe belastingen: de overeenkomstige per
centages zijn hier 1,5 en 13,5.
De totale druk van indirecte belastin
gen, landbouwcrisisheffingen en directe
belastingen gezamenlijk loopt in de in
komensklassen beneden f 3000 van 10,5
tot 11,9 pet. van het inkomen en be
draagt in de klasse f 4000f 6000 14,9
pet. in die boven f 6000 17,6 pet.
Interessant is ook de vergelijking van de be
dragen aan indirecte belastingen, landbouwcri
sisheffingen en directe belastingen, berekend in
de uitgaven van enkele kleine en enkele groote
gezinnen binnen iedere welstandsklasse.
Bij eenzelfde inkomen moeten de groote gezin
nen 1,6 tot 2,3 maal zooveel op hun uitgaven
voor voeding in de belastingen en heffingen bij
dragen als de kleine.
Als gevolg van den kinderaftrek is het bedrag
der directe belastingen voor de groote gezinnen
aanmerkelijk geringer dan voor de kleine; het
totaal van indirecte belastingen, directe belastin
gen en crisisheffingen blijft echter steeds voor
de groote gezinnen het hoogst.
Voor bijzonderheden wordt verwezen naar
de publicatie, die blijkens het voorbericht op
initiatief en onder leiding van dr. O. Bakker,
accountant aan het centraal bureau voor de sta
tistiek, werd bewerkt.
noemde stijging van 70 a 80 cent stellig aan den
zeer hoogen kant.
Ontkend kan intusschen niet worden, dat de
eendenhouderij zich aan de gewijzigde omstan
digheden zal moeten aanpassen en dat voor het
bedrijf een voedermengsel zal moeten worden
gevonden, hetwelk aan de behoeften voldoet en
tevens zoo goedkoop is, dat een verhooging der
productiekosten wordt vermeden, althans tot
een minimum gereduceerd. De minister van
Economische Zaken zal, zooveel in zijn vermo
gen ligt, dit streven bevorderen door het doen
geven van deskundige voorlichting en andere
middelen, welke daartoe dienstig zijn. Voor zoo
ver thans kan worden beoordeeld, mag worden
vertrouwd, dat het mogelijk zal blijken de even-
tueele nadeelen voor de eendenhouders, uit een
pufaanvoerverbod voortvloeiende, te beperken.
Vischmeelfabrieken moeten andere
grondstof zoeken.
Dat de vischmeclindustrie de puf als
grondstof niet kan missen, mag naar
de meening der ministers op zichzelf
geen reden zijn om een pufaanvoerver
bod te verwerpen. Men zal deze quaes-
tie, welke de volle belangstelling heeft
van den minister van Economische Za
ken, ook weer aldus moeten bezien, dat
hier het belang van den vischstand
moet prevalceren. doch dat overigens de
nadeelen welke hieruit voor andere ca
tegorieën kunnen voortvloeien zooveel
mogelijk worden beperkt.
Bovendien lijdt het geen twijfel, dat binnen
afzienbaren tijd deze grondstof voor de visch
meelfabrieken schaarscher, wellicht ook duur
der zal worden, indien geen paal en perk ge
steld wordt aan de roekelooze wijze, waarop
thans de kleine ondermaatsche visch wordt weg
gevangen. Daarom ook zal het op den duur in
deze richting moeten gaan, dat de vischmeelfa
brieken haar grondstof meer gaan betrekken uit
niet voor menschelijke consumptie geschikte en
uit afval van marktwaardige visch. Hoe groot
de hoeveelheid vischafval is, welke thans in
Nederland beschikbaar zou zijn als grondstof
voor de vischmeelindustrie. kan thans bezwaar
lijk worden gezegd. Zoodra het fileeren van
visch toeneemt en zooals in het buitenland
geschiedt de aanvoer van niet voor men-
schelijk gebruik geschikte visch zich uitbreidt,
zal de vischmeelindustrie gedeeltelijk compen
satie vinden voor het gemis van puf. In zooverre
mag het ook voor dc vischmeelindustrie van
belang worden geacht, dat de minister pogingen
in het werk heeft gesteld de deelneming aan
de zoogenaamde verre visscherij te bevorderen
en dat het produceeren van meer vischmeel hier
te lande om in die behoefte te voorzien, niet te
verantwoorden zal zijn, indien de vischmeelin
dustrie zich toelegt op het betrekken van haar
grondstof ten koste van de instandhouding van
het Noordzeevisscherijbedrijf. Zoodanige indus
trie mag zeker niet ten koste van den visch
stand worden bevorderd.
Inderdaad zal het nuttig effect van een aan
voerverbod gedeeltelijk mede afhankelijk zijn
van de door de visschers ten deze in hun eigen
belang te verleenen medewerking. Deze me
dewerking, waartoe zij overigens op grond van
het eerste lid van artikel 8 van het verdrag ver
plicht kunnen worden, kan van hen gevergd
worden, omdat het onmiddellijk in zee werpen
van de puf redelijkerwijs gesproken niet met een
practisch en economische uitoefening van de
visscherij in strijd is en het met name mogelijk
is, zonder te zeer in den technischen gang van
zaken in te grijpen, een kleine pauze te houden
tusschen het binnenhalen en weder uitzetten
van het net, in welk tijdsverloop de gevangen
puf buiten boord kan worden gezet, waarmede
tevens het bezwaar de puf weer in het achter-
aanslepende net te krijgen, is ondervangen.
Het nemen van maatregelen tegen de
overbevissching van de Noordzee door
afsluiting van bepaalde broedplaatsen,
zooals wordt voorgesteld, wordt prac
tisch onuitvoerbaar geacht, wegens de te
groote uitgestrektheid van deze broed
plaatsen.
Het was den minister aangenaam te vernemen,
dat verscheidene leden verklaarden, met de in
diening van dit wetsontwerp geheel in te stem
men. Inderdaad mogen de aan een pufaanvoer
verbod verbonden bezwaren niet den doorslag
geven.
Hel Londensch verdrag is bereids goedgekeurd
door Zweden, Denemarken, Noorwegen. Groot-
Brittannië en Noord-Ierland, IJsland en Polen,
terwijl de Hooge Raad voor de zeevisscherij in
België een door het bestuur van het zeewezen
voorgelegd ontwerp Koninklijk besluit betref
fende de toepassing van het verdrag heeft goed
gekeurd.
Dr. Lely niet de geestelijke vader
van den Afsluitdijk?
De heer W H. van Zutphen publiceert in
het „Polytechnisch Weekblad" eenige histo
rische beschouwingen over den Afsluitdijk. Hij
schrijft daarin o.m.:
..In geheel Nederland is de gangbare mee
ning dat de dijk op Zurich van dr. Lely is.
De prioriteitseer en het beste inzicht om
trent plaatsing der sluizen, komt echter K. K.
Kooy toe. Hij schreef zijn brochure op 66
jarigen leeftijd werd geboren te Stavoren in
1804 en overleed te Sneek in 1885 Nu de
Afsluitdijk in verschillende richtingen
voordeelen belooft te geven voor ge
heel ons volk, is het een daad van strikte
rechtvaardigheid, om aan de nagedachtenis
van Kooy eerbied te schenken. Dr. Lely heeft
op ander terrein zijn verdiensten gehad. Door
légenden wordt zijn nagedachtenis niet ge-
eerd."
Sluiting vischseizoen.
Naar wij vernemen, zijn de volgende data
door de regeering vastgesteld voor de sluiting
van het vischseizoen. Voor baars en snoek is
de sluiting voor het geheele land bepaald op
16 Maart a.s.
Voor vischtuigen voor Friesland op l Maart
en voor nagenoeg alle binnenwateren in Ne
derland op 16 Maart en voor de rivieren op 1
April
In scheepsruim gevallen en gedood.
Dinsdagavond om kwart voor tien is aan
boord van het bij de Nederlandsche Dok-
Maatschappij te Amsterdam liggende s.s,
Crijnssen van de K.N.S.M. de 26-jarige W. uit
Rotterdam, ambtenaar van het classifictie-
bureau Unitas in het ruim gevallen en vrij
wel op slag gedood.