Duinen, duinwater en waterleidingen.
ROODE STER
Schoonheid van het duin wordt
door villa-bouw bedreigd.
H'
BOEKEN UIT HET BUITENLAND.
Hij is
er wèg van
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 4 MAART 1939
HAAREEM'S DAGBEAD
7
HET STRAND. Duizendguldenkruid verdwijnt langzamerhand als de duinen
uitdrogen.
- ET vraagstuk van de duinen, het duin
water en de waterleidingen houdt
thans weer vele gemoederen bezig.
In onze provinciale colleges is er over
gedebatteerd en in Den Haag. is een proces
gevoerd tusschen een oud-gezant, die grond
bezitter is in Wassenaar en de gemeente Den
Haag. De eischende partij had als deskun
dige o.a. onze oud-stadgenoot prof. Jeswiet en
de advocaat van de gemeente bracht zelfs
hulde aan de rapporteurs van de tegenpartij
Tegelijk heeft de Haagsche gemeenteraad
een bedrag gevoteerd om Lekwater in de dui
nen te brengen.
In Noord-Holland hebben we ook een proef-
lnstallatiè om IJselmeerwater als drinkwa
ter te gebruiken.
Uit dit alles blijkt wel, dat we voor een om
mekeer staan in de wijze van drinkwaterwin
ning.
Wat gebeurt er eigenlijk precies met de
duinwaterwinning?
In de duinen, ook dicht bij zee bevond zich
vroeger een groote hoeveelheid uitstekend
zoet water, dat daar gekomen was door den
regenval.
In de polders wordt dit regenwater in de
regenrijke perioden afgevoerd naar de zee.
In de duinen vloeide het deels af naar de
polders (Brouwerskolk bij Overveen!) deels
naar zee, wat op het strand nu soms nog zicht
baar is, en een groot gedeelte verdampte in
hoofdzaak omdat het opgenomen werd dooi
den plantengroei, die het met warm en winde
rig weer sterk verdampte. In den winter stond
het water soms zoo hoog, dat men op de
schaats naar Zandvoort kon rijden.
Hieruit volgt al dat een duinterrein dat
slecht begroeid is, een hoogeren waterstand
heeft dan één met een dichte begroeiing, bijv.
van bosschen, die ontzettend veel water ver
dampen.
En hieruit volgt ook dat een duinterrein dat
goed begroeid raakt of dat pas beboscht is,
een dalenden grondwaterstand zal vertoonen.
En dit is inderdaad in veel duinen zonder
waterleidingen ook waar te nemen b.v. op
Texel.
Een tweede oorzaak van de uitdroging van
de duinen is te vinden in de vele vaarten,
sloten en kanalen die tot vlak bij de dui
nen gegraven worden, soms dwars door de
duinen zooals op Texel en Terschelling met de
opzettelijke bedoeling de duinen droger te ma
ken. In onze buurt worden die kanalen ge
graven om de zanderijen met een schuit te
kunnen bereiken.
Tegelijkertijd ontstaat dan goed tuin-land,
dat prachtig op „polderpeil" ligt en waar men
dus nooit klaagt over gebrek aan grondwater.
En ook niet over teveel in den winter en te
weinig in den zomer zooals in de streek van
Heemskerk.
Verder is er nog een schijnbare uitdroging
van de duinen in extra droge zomers en in
duinen met stuifkoppen zoodat de laagten
door den wind opgehoogd worden met zand
van de hoogten..
Al is dit maar één d.M. dan heeft dit een
drogeren toestand van die laagten tengevolge
De oorzaak hiervan is meestal te vinden in
een overbevolking van konijnen. Duinen zon
der konijnen en met waterleidingen zijn be
ter begroeid dan omgekeerd.
En dan hebben we de waterleidingen die
ontegenzeggelijk het hunne bijdragen tot uit
droging van de duinen.
Aan de hand van het voorgaande is ieder
lezer duidelijk, dat die waterleidingen niet de
eenige oorzaak zijn.
Maar als we weten dat in sommige water-
winplaatsen de dubbele hoeveelheid afgevoerd
wordt naar de steden van wat er nog met regen
en sneeuw bükomt, dan is het duidelijk dat
veel waterleioïngen voor een groot deel, zoo
niet voor het grootste deel er toe bijdragen
dat de waterstand daalt.
Het minst merkt men dit als in hoofdzaak
uit de diepte gewonnen wordt en een ondoor
dringbare klei- of veenlaag het oppervlakte
water verhindert om naar beneden te stroo
men.
Maar waar een gemeente zooals Amster
dam, in de eerste plaats oppervlaktewater
wint door middel van open kanalen, daalt het
grondwater tot 34 meter en meer be
neden den vroegeren stand.
De gevolgen van deze uitdroging.
Op de 'hellingen en toppen, die vroeger ook
meer dan 1 M. boven het grondwater lagen
kunnen we daar niets van merken, omdat ook
vroeger het grondwater daar geen invloed
uitoefende. De wortels van de planten gaan
zelden dieper dan l M. en wat dieper gaat,
zooals de wortels van boomen als Eiken is ook
wel in staat de daling van het grondwater
mee te maken, door de wortels dieper te laten
groeien.
Op de lage plekken, die nat waren, treden
groote veranderingen op in de begroeiing.
De echte moerasplanten als Kattestaart, Par-
nassia en Moeras-orchideeën verdwijnen.
Soms houden ze jaren stand als peuterige
exemplaren. Komt er weer eens een natte zo
mer dan staan ze soms weer vroolijk te
bloeien.
Herstel van de moerasflora heeft ook dik
wijls plaats op een lager niveau door uitstui-
ving. Maar dit is slechts zeer plaatselijk en die
weinige plekjes gelden als de laatste refu-
giën van een verdwijnende duinflora. Ieder
jaar bezoek ik ze en kon tot mijn plezier con-
stateeren dat de daling van het grondwater
in de laatste jaren tot staan gekomen is, on
danks betere begroeiing van de duinen en uit
breiding van de bevolking en meer water
verbruik.
Schijnbaar is dus een evenwichtstoestand
ingetreden. Maar dit is alleen aan de opper
vlakte het geval.
Het zoete water drijft als het ware op het
zoute water, dat zwaarder is. Wordt er van
boven afgenomen dan wordt het automatisch
van onderen aangevuld metzout water.
De lezer gevoelt wel dat hier sprake is van
roofbouw en dat het volkomen logisch is dat
gedacht wordt aan het aanvullen met water
uit de groote rivieren en uit het IJselmeer.
Zoo heel vreemd is het eerste niet. Rotter
dam gebruikt uitsluitend rivierwater dat vroe
ger vTij slecht maar den laatsten tijd vrij
goed is, dank zij een moderne wijze van zuive
ring.
Maar het duinwater is zoo uitstekend, dat
het rivier- en iJselmeer-water er ver bij ach
terstaat, zoodat de deskundigen er ongaarne
toe overgaan het mindere water aan te voe
ren.
Ook verzet zich daartegen een militair be
zwaar. Bij een eventueele bezetting van ons
land ten oosten van de waterlinie is men in
staat de aanvoer-installaties onklaar te ma
ken.
Maar het zal er toch van moeten komen en
Den Haag heeft reeds een groot bedrag gevo
teerd om Lek-water aan te voeren.
Amsterdam gebruikt reeds veel water uit het
Abcouder meer en uit de Vecht. Een ander
middel is de verspilling tegen te gaan. Am
sterdam dat geen watermeters kent voor iede-
ren bewoner heeft een verbruik dat tweemaal
zoo groot is per bewoner als Haarlem.
Dit wijst wel op een verspilling van 50 pet.
Maar zelfs al zou men dit grootendeels tegen
kunnen gaan dan komt de uitbreiding van de
bevolking weer zijn aandeel vragen van het
waterverbruik.
Moerasflora zal zich herstellen.
Indien men zooveel water in de duinen
brengt, of zooveel minder verbruikt dat
het waterpeil eenige meters stijgt zal zeker de
moerasflora zich herstellen. Bij Wijk aan Zee
hebben we kunnen zien hoe het water snel
steeg in de laagten toen tijdens het bouwen
van een nieuwe sluis het overtollige water uit
den bouwput naar Wijk aan Zee gepompt
werd.
Maar het was van te korten duur om een
verandering te constateeren in de flora.
De fauna vooral zal er op vooruit gaan. Een
den zullen overal broedplaatsen zoeken langs
de plassen en alle mogelijke vogels zullen
drinkgelegenheden vinden.
De duinen met plassen als op Texel en
Voome zijn veel rijker aan vogels dan de dro
ge Bloemendaalsche duinen.
En waar hier op een enkele plek een plasje
is, of een kunstmatig meer gegraven is als bij
Bakkum werkt dit als een magneet op de vo
gelbevolking.
Op den boomgroei zal dit geen anderen in
vloed hebben dan wat berken en wilgen. Die
houden van een nat voetje.
En op de hellingen en toppen zal het in het
geheel geen invloed hebben.
We hebben in de duinen drie belagers van
hun schoonheid en natuurlijk karakter:
De ergste is de villabouw. een mindere is de
konijnen-overbevolking en een nog mindere
is de aardappel-roofbouw die in sommige dui
nen veel kwaad doet.
De waterleidingen kunnen ook veel kwaad
doen, vooral als er met open kanalen gewon
nen wordt.
Maar ze zijn ook een rem tegen villabouw en
vele waterleiding-directies zorgen in ander
opzicht weer goed voor hun duinen. En als
nu de periode van waterroof voorbij raakt, het
wetenschappelijk inzicht en de plan-econo
mie ook hier zegeviert, dan mogen we dubbel
dankbaar zijn dat onze duinen door middel
van de waterleidingen in handen van de
gemeenschap gekomen zijn.
Dit mogen ook de bollenkweekers beden
ken, die zich in den laatsten tijd ook weren
tegen de waterleidingen. En uitingen van die
zijde dat het duin een dorre vlakte zou wor
den door de waterleidingen, zijn niet houd
baar.
Het beste bollenland aan den duinrand
wordt nog altijd gevonden bij Noordwijker-
hout, vlak bij de winplaats van de Amster-
damsche waterleiding, maar op polderpeil. En
klaagt men in Heemskerk ook niet telkens over
te veel water?
Intusschen hoop ik toch, dat de roof-
bouw-periode op ons „zoete" duinwater snel
ler afgesloten wordt dan nu het geval is. En
ook uit billijkheidsoverwegingen.
Want de duinen zijn toch te mooi en te goed
om als wingewest dienst te doen. We moeten
ze beschouwen als een nationaal-park, als
een natuurmonument waar we integendeel
iets voor offeren moeten,
Zooals we ook offers brengen voor het be
houd van kunstschatten.
En als dan die duinen weer iets terug geven
geestelijke en lichamelijke gezondheid aan
duizenden stedelingen dan herinnert dit ons
aan den dubbelen plicht die duinen te bewaren,
aan den villabouw en andere vormen van na-
tuurvernietiging een halt toe te roepen, en ook
aan roofbouw op het water.
C. SIPKES.
VRIJZ. CHR. JEUGD GEMEENSCHAP.
Zondag 5 Maart, zal door de Vrijz. Chr.
Jeugd Gemeenschap een jeugddienst worden
gehouden in het gebouw der Vrijz. Herv.
(ingang Vestestraati des avonds te half acht,
waarbij zal voorgaan mej. Dra. N. Bethe,
Haarlem-Noord.
De wonderlijke wereld van de revue.
THOMAS MANN heeft eens beweerd,
dat de schrijvers het levende geweten
der menschheid zijn en dat zij als
zoodanig tot taak hebben overal alles
en iedereen tegen te spreken. De literatoren
aldus Mann ongeveer behooren altijd de
oppositioneele minderheid te vormen: hun ge
bied is de contramine.
Het kan bezwaarlijk de bedoeling van deze
beschouwing zijn Thomas Mann's meer gees
tige dan juiste opmerking op haar juistheid
te toetsen, doch voorzoover zij juist is, kan
zij voortreffelijk worden toegepast op den
Engelschen schrijver Beverley Nichols, wiens
nieuwste boek „Revue" hierbij wordt aange
kondigd.
Nichols is een der meest besproken en gecri-
tiseerde schrijvers van zijn land, omdat zijn
eigen critiek niets en niemand spaart. Hij is
een vrijbuiter in het wonderlijk rijke gebied
van den geest, een avonturier, die de keurige,
rechte paden schuwt en bij voorkeur de min
der bezochte plekken zoekt, waar het leven
anders wordt beleden en geproefd. Hij is altijd
op speurtocht naar de zwakke punten, waar
hij den zwaren ringmuur van het maatschap
pelijk bestaan doorbreken kan en het gebied
van zijn onderzoek strekt zich overal uit. Hij
schreef romans en sociale studies, essays over
pacifisme en religie, hij werkte aan filmscena
rio's en revueteksten en in zijn vorige boek
wist hij dit alles te combineeren: „News of
England" heette het en het bevatte een onge
meen felle critiek op vrijwel het geheele Brit-
sche leven van vandaag. Men zou Beverley
Nichols dus eenvoudig het „enfant terrible"
van het hedendaagsche Britsche schrijvers
gilde kunnen noemen.
Dat een dergelijke combinatie van grillig
heid, vrijmoedigheid en sarcasme een schrij
ver aan velerlei critiek blootstelt, laat zich ge
makkelijk genoeg begrijpen. Men weet veelal
niet, wat men aan hem heeft en dat vindt het
publiek over het algemeen niet prettig. Maar
toch worden zijn boeken als om strijd gelezen,
want men kan zeggen wat men wil. maar
Beverley Nichols is een briilant schrijver. Hij
hanteert zijn pen met een verbluffende, vin
dingrijke spiritualiteit, hij is nooit langdradig
of vervelend, hij heeft een onverzwakt gevoel
'n Minuut geleden stak hij zijn pijpje
Roode Ster op. En nu? Hij is er
„wèg" van! Niemeijer's Roode Ster
is geliefd om haar heerlijk aroma,
gewild om haar hooge kwaliteit 1
NIEMEIJER'S
(Adv. Ingez. Med.)
Parnassia, de eerste plant, die verdwijnt, als
de duinen uitdrogen.
De Zwerftocht van Belcampo.
A'dam, Uitgeversmaatschappij
Kosmos.
Belcampo is een masker waarachter een
zonderling schrijver verborgen zit die om ve
lerlei redenen onze bijzondere aandacht ver
dient. Het boek dat wij hier aan te kondigen
hebben werd vroeger al eens in beperkte op
laag door hemzelf uitgegeven, een „private
edition" die misschien nog wel eens biblio-
phiele waarde zou kunnen krijgen, en daar
vóór schijnt hij op dezelfde wijze ook „Ver
halen van Belcampo" in het licht gezonden
te hebben, die ons langs een omweg in handen
kwamen.
Dat „De Zwerftocht" nu, zeer behoorlijk
door Kosmos uitgegeven, een veel grooter aan
tal lezers zal kunnen bereiken lijkt mij ook
voor hen een voordeel, want werk van dit ge
halte is even zeldzaam als merkwaardig. De
zeldzaamheid erkent, de lezer al op de eerste
bladzijden. Zoo luchtige kost wordt ons door
onze landgenooten zelden voorgezet in zoo
verzorgden vorm. Het merkwaardige ontdekt
de lezer langzamerhand als hij die luchtigheid
analyseert, en als elementen daarvan: een
gefundeerde beschaving, een studentikooze
beeldformatie en een ingeboren gevoel voor
muzikantengijn afzonderlijk zet. Wederom
dooreengemengd vormen zij het merkwaar
dige product van Belcampo's verhaaltechniek,
waarin beurtelings gevoelige ernst en lachen
de spot optreden of van tijd tot tijd in elkaar
overgaan. Boeiend is deze verteltrant zeker en
men denkt zich den schrijver als een mensch
die, onder gegeven omstandigheden voor zijn
kennis geen emplooi vindend en voor zijn nei
gingen geen klankbord, de gelukkige gedach
te krijgt een en ander in zijn rugzak te pak
ken en als vrij man het vrije veld in te gaan.
De lezers danken er een onderhoudend boek
aan.
Met in den rugzak de verworven academi
sche kennis, het talent van den snelteekenaar-
portrettist en de gave van het goede humeur,
dat den drang naar vrijheid moet vergezellen,
trekt Belcampo er op uit en bereist te voet of
als opgepikt autogast Frankrijk, Zwitserland,
Italië en een stuk Balkan om door Duifcsch-
land weer naar het vaderland terug te keeren.
Hij slaapt in hooibergen, teekent een portret
voor een maal eten en leeft zoo eenige maan
den als een gentleman-schnorder. Wie dat
vrijwillig gaat doen moet niet te oud, goed
gezond en welgehumeurd zijn, anders loopt
het spaak. Bij Belcampo loopt het niet spaak
en hij komt opgefrischt weer thuis. De ele
menten waaruit zijn wezen bestaat ko
men om beurten uit zijn relaas te voorschijn.
Hij kan wijsgeerig denken: „Wanneer je alles
gedaan hebt wat je kon en het heeft geen
vrucht gedragen, ben je lang niet zoo mismoe
dig, als wanneer je niet de energie hebt kun
nen vinden, om alles te doen wat je kon
(pag. 62) en met het studentikooze maakt ge
reeds op den dag van zijn afreis kennis: „In
Utrecht wist ik een huisnummer, waaraan een
vriend gekluisterd was, en toen hij haastig
naar zijn kantoor moest, terwijl ik een paar
spiegeleieren aan het gezinsverband ontrukte,
dacht ik bij mezelf: „De hoorigheid is in Ne
derland nog niet afgeschaft", en toen ik zijne
struische gemalin beschouwde, moest ik er
wel achteraan denken: „En de lijfeigenschap
staat nog in vollen bloei". Mijn vriend had
zich kort geleden voortgeplant en het heele
huis was vol bezorgdheid".
Zorgeloos aantrekkelijk, zoo als een geestig
orkestlid kan zitten vertellen, klink een ci
taat als dit: „Ze was zoo lief tegen me als
maar een Fransche vrouw zijn kan, en dat is
heel wat. ze poseerde met engelengeduld en
toen het niet mooi was, werd ze niet eens
kwaad. Denk eens aan, een vrouw, die het niet
erg vindt, dat men een slecht portret van
haar maakt. Dat is iets om dadelijk ten huwe
lijk te vragen".
Men behoeft na het lezen dezer paar aan
halingen niet lang in twijfel te zijn: deze
zwerftocht is een boek dat men met een per
manent binnenpretje zal blijven lezen tot aan
de laatste pagina. Slechts een heel enkele
maal zal de lezer Belcampo op een herhaling
van een geestigheid betrappen: zijn verhaal
blijft frisch tot den terugkeer en zijn ontdek
king, dat Nederland al dien tyd op dezelfde
plaats was blijven liggen.
De ongebreidelde fantasie van zijn „Ver
halen" is in den Zwerftocht genormaliseerd
tot een luchtiger spel van den geest met aller-
hand realiteiten. Wat er „gezocht" lijkt in de
verhalen is in den zwerftocht verdwenen, al
zijn die verhalen litterair gezien al even inte
ressant. Doch daar hebben wij het nu vandaag
niet over. Wel noteeren wij een enkel zinnetje
daaruit, omdat het ons een verre sympathie
voor den geest roept, die Belcampo voor een
ander, even curieus Nederlandsch auteur zou
kunnen gevoelen: met den Nescio, die den
„Uitvreter" schreef. Een dier verhalen vangt
aldus aan: „Wie in een vliegtuig boven Pam
pus zweefde, moest bij het neerblikken den
indruk krijgen, dat er inkt gemorst was op
Nederland". Een geestelijke beeldformatie die
door Nescio-Grönloh gevonden had kunnen
zijn. Wat niets ten nadeele van Belcampo be
oogt: integendeel. Wij wenschen zijn Zwerf
tocht een langen duur van belangstelling bij
ons lezend publiek, dat er slechts wel bij kan
varen zoo het zich iets van zijn opgewektheid
kan toeëigenen,
C. C. S. Cronc. Het feestelijke
Leven. Amsterdam, Wereld
bibliotheek.
Het is het eerste dat wij van dezen nog
jongen schrijver (journalist, zoo wij ons niet
bedriegen) lezen. Belcampo's blijmoedigheid
wordt er uitgelatenheid naastwat niet
wegneemt dat Het Feestelijk Leven misschien
als litterair product meer te beteekenen heeft.
Maar er is iets van na-pijn in het gevoel dat
de lezing bij ons achterlaat. Er is ironie in
den titel en het feestelijke is in deze levens
verre te zoeken. In het leven van den bur
german, die vrouw en kind verliest na zijn
baantje te zijn kwijtgeraakt, heeft Crone alle
wendingen, die zijn aandoeningen nemen,
uiterst scherp in het overigens nuchtere ver-
haal-verloop geprojecteerd. Zoo scherp, dat
het pijn gaat doen hem bezig te voelen, zoo-
het pijnlijk kan zijn een mooie poes met
een angstig muisje te zien spelen. Het verhaal
van Buvsman's herinneringsleven is waarlijk
prachtig, maar triest. En men zou, ondanks
alle verdienste die niet te ontkennen valt,
tegen Crone's verhaaltrant alleen kunnen
aanvoeren, dat zijn bitterheid te monotoon en
te opzettelijk is. Een bijzonder schrijver is hij
zonder twijfel.
J. H. DE BOLS
voor werkelijken humor, hij is een scherp psy
choloog en wanneer hij over menschen
schrijft, doet hij dit met een onmiskenbare
liefde. Hij kan op hen schelden, maar hij
houdt van hen; al zijn ontevredenheid en
sarcasme komt alleen voort uit een liefde, dif
zich in haar object zoo vaak en bitter teleur
gesteld ziet. Wanneer hij over menschc
schrijft is hij op zijn best, dan krijgen al zijn
zoo vaak gecritiseerde eigenschappen op eens
een geheel ander relief, een achtergrond van
diepe, waarachtige humaniteit.
MEN kan dit duidelijk merken in Nichols'
.Revue", het charmantste boek, dat hij
sinds lang verschijnen deed. Het speelt voor
namelijk in een der befaamde Londensche
West End-theaters en beschrijft de totstand
koming van een der flonkerende revue's,
waaraan het vermaakscentrum van de Brit
sche hoofdstad een zoo bijzondere vermaard
heid te danken heeft. De „star" van het boek
is de „star" Thelma Ganges, een door het
publiek gruwelijk verwend en grillig wezen
tje, onweerstaanbaar in haar luimen en vol
van de wonderlijke jalouzie, die in de tooneel-
en filmwereld een zoo overheerschende rol
speelt. Zij ontmoet op een door Nichols ver
rukkelijk beschreven partijtje een jongen,
Australischen componist en het resultaat is,
dat deze een revue voor haar schrijft: „Some
thing to sing about".
Dan begint het spel pas goed. De revue
zal worden opgevoerd met natuurlijk!
Thelma in de hoofdrol en het geheele bonte,
chaotische wereldje, dat voor de totstand
koming van een West End-revue noodzakelijk
is, wordt in beweging gezet. Schilders, mana
gers, musici, decorateurs, costumiers, groote en
klein artisten, journalisten, te veel om op te
noemen als deze menschen moeten sa
menwerken en al hun energie moet gericht
zijn op het eene doel, dat tenslotte nog onzeker
is. Want wat zal het publiek ervan zeggen?
Juist die onzekerheid geeft alles een wat on
wezenlijk karakter; zij geeft dit grillige be
staan met zijn honderden kleine en groote
intrigues een zeer bijzondere bekoring, een
vreemde, bijna bedwelmende nervositeit.
Nichols, die deze wereld door en door kent-,
geeft er ook waarlijk een voortreffelijk beeld
van: zijn levendige pen komt bijna levendig
heid te kort om alle flikkerende facetten er
van op te vangen en te verwerken. Wie ooit
kennis wil nemen van de verpletterende ang
sten, de overstelpende tegenstrijdigheden en
de eindelooze hindernissen, die overwonnen
moeten worden vóór het gordijn op den avond
van 'n feillooze revue-première opgaat, zal in
Nichols' boek een kostelijken gids vinden. Ra
zende, opgewonden menschen, sterren, die
flauw vallen of zenuwcrises krijgen, wan
hopige financiers, moeizame repetities vol
afgunst en tegenwerking Nichols schildert
dit alles gezamenlijk in één bont en boeiend
panorama, luchtig en toch zeer menschelijk
van stijl, geestig en scherpzinnig, raak van
typeering en sfeer.
In de wordingsgeschiedenis van „Some
thing to sing about" heeft hij daarenboven
een charmante liefdeshistorie verwerkt, die
culmineert in den melodieuzen schlager
„Dancing with the daffodils", die als bijzondere
bijlage aan het boek is toegevoegd. In men
schelijk opzicht is echter een andere, in dit
boek verweven situatie het boeiendst: de op
komst van het onbekende danseresje Fay
Pearl. Aanvankelijk is zij niet meer dan een
kleine, onopvallende chorusgirl, maar haar
aandeel in het werk wordt steeds grooter. De
componist, die verliefd op haar is. schuift
haar naar voren en de „star" Thelma Ganges
weet haar alles beheerschende positie steeds
meer bedreigd. De uiteraard moeilijke ver
houding tusschen beide vrouwen doet Nichols
zijn beste bladzijden schrijven en de jonge
Fay de vergelijking met het Hollandsche
„fee" zal den lezdr dikwijls in de gedachten
komen is meesterlijk door hem getypeerd:
lieftallig, briilant, een echt lévende, jonge
vrouw met een wat kinderlijke niet kinder
achtige charme.
Naast haar is de .star" Thelma vaak wat
al te boosaardig geraffineerd, men zal ook
bezwaarlijk kunnen ontkennen, dat Nichols
de tegenstellingen tusschen dit tweetal
eenigszins heeft aangedikt, maar de drama
tische situaties in het boek hebben hierdoor
aan spanning gewonnen. Die spanning loopt
steeds hooger naarmate de fatale datum van
de première nadert; zij is begonnen met het
liedje over de „daffodils", dat de componist
speciaal voor de kleine Fay heeft gemaakt
en zij eindigt met het feit, dat de groote
Thelma „ziek" is en niet kan optreden. Vóór
dien heeft zich een felle reeks van de meest
opwindende scènes afgespeeld, die een gewoon
mensch in een gesticht zouden brengen, maar
die een revue-manager blijkbaar nog vrij
rustig trotseeren kan. In leder geval: Fay
zingt en Thelma leest op haar bed met grim
mige trekken op haar lieftallige ge
zichtje de enthousiaste critieken, welke de
bladen aan Fay's overrompelend succes heb
ben gewijd
R zijn nog meer kleine of groote intriges
in dezen roman verwerkt, maar het bo
venstaande zal genoeg zijn om aan te toonen,
dat Nichols zijn boek vooral in menschelijk
opzicht ook vele boeiende aspecten gegeven
heeft, hoe eenvoudig op zichzelf de verhou
dingen ook mogen zijn. In deze nerveuze en
chaotische wereld van effect en schijn krijgen
echter alle menschelijke connecties een wat
„angeheitert" karakter, alles wordt wat over
spannen en juist deze sfeer heeft Nichols
prachtig weten te treffen, vele bladzijden
lang.
Hoe fel gecritiseerd hij over het algemeen
ook mag zijn, het lijkt mij zeer onwaarschijn
lijk, dat men dit boek niet overal met oprecht
onvermengd genoegen leest. Het bevat een
alleszins levendige weergave van een boeiende
geheel op zichzelf staande wereld, die zich
slechts met gewone „burgerlijke" maten meten
laat en die toch de gewone, eenvoudig-men-
schelijk wetten niet miskennen kan: een
vreemdsoortige sprookjeswereld, vol muziek
en licht, met soms felle kwaadaardige scha
duwen. maar met het bekende, gouden
sprookjesslot. Al wat Nichols aan speelsche
menschelijkheid In zich heeft, vond in dit
boek weerklank en dat is zeer veel.
GABRIëL SMIT.
„Revue", roman door Beverley Nichols
Uitg. Jonathan Cape, Londen 1939.