Duinen, duinwater en waterleidingen. ROODE STER Schoonheid van het duin wordt door villa-bouw bedreigd. H' BOEKEN UIT HET BUITENLAND. Hij is er wèg van Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 4 MAART 1939 HAAREEM'S DAGBEAD 7 HET STRAND. Duizendguldenkruid verdwijnt langzamerhand als de duinen uitdrogen. - ET vraagstuk van de duinen, het duin water en de waterleidingen houdt thans weer vele gemoederen bezig. In onze provinciale colleges is er over gedebatteerd en in Den Haag. is een proces gevoerd tusschen een oud-gezant, die grond bezitter is in Wassenaar en de gemeente Den Haag. De eischende partij had als deskun dige o.a. onze oud-stadgenoot prof. Jeswiet en de advocaat van de gemeente bracht zelfs hulde aan de rapporteurs van de tegenpartij Tegelijk heeft de Haagsche gemeenteraad een bedrag gevoteerd om Lekwater in de dui nen te brengen. In Noord-Holland hebben we ook een proef- lnstallatiè om IJselmeerwater als drinkwa ter te gebruiken. Uit dit alles blijkt wel, dat we voor een om mekeer staan in de wijze van drinkwaterwin ning. Wat gebeurt er eigenlijk precies met de duinwaterwinning? In de duinen, ook dicht bij zee bevond zich vroeger een groote hoeveelheid uitstekend zoet water, dat daar gekomen was door den regenval. In de polders wordt dit regenwater in de regenrijke perioden afgevoerd naar de zee. In de duinen vloeide het deels af naar de polders (Brouwerskolk bij Overveen!) deels naar zee, wat op het strand nu soms nog zicht baar is, en een groot gedeelte verdampte in hoofdzaak omdat het opgenomen werd dooi den plantengroei, die het met warm en winde rig weer sterk verdampte. In den winter stond het water soms zoo hoog, dat men op de schaats naar Zandvoort kon rijden. Hieruit volgt al dat een duinterrein dat slecht begroeid is, een hoogeren waterstand heeft dan één met een dichte begroeiing, bijv. van bosschen, die ontzettend veel water ver dampen. En hieruit volgt ook dat een duinterrein dat goed begroeid raakt of dat pas beboscht is, een dalenden grondwaterstand zal vertoonen. En dit is inderdaad in veel duinen zonder waterleidingen ook waar te nemen b.v. op Texel. Een tweede oorzaak van de uitdroging van de duinen is te vinden in de vele vaarten, sloten en kanalen die tot vlak bij de dui nen gegraven worden, soms dwars door de duinen zooals op Texel en Terschelling met de opzettelijke bedoeling de duinen droger te ma ken. In onze buurt worden die kanalen ge graven om de zanderijen met een schuit te kunnen bereiken. Tegelijkertijd ontstaat dan goed tuin-land, dat prachtig op „polderpeil" ligt en waar men dus nooit klaagt over gebrek aan grondwater. En ook niet over teveel in den winter en te weinig in den zomer zooals in de streek van Heemskerk. Verder is er nog een schijnbare uitdroging van de duinen in extra droge zomers en in duinen met stuifkoppen zoodat de laagten door den wind opgehoogd worden met zand van de hoogten.. Al is dit maar één d.M. dan heeft dit een drogeren toestand van die laagten tengevolge De oorzaak hiervan is meestal te vinden in een overbevolking van konijnen. Duinen zon der konijnen en met waterleidingen zijn be ter begroeid dan omgekeerd. En dan hebben we de waterleidingen die ontegenzeggelijk het hunne bijdragen tot uit droging van de duinen. Aan de hand van het voorgaande is ieder lezer duidelijk, dat die waterleidingen niet de eenige oorzaak zijn. Maar als we weten dat in sommige water- winplaatsen de dubbele hoeveelheid afgevoerd wordt naar de steden van wat er nog met regen en sneeuw bükomt, dan is het duidelijk dat veel waterleioïngen voor een groot deel, zoo niet voor het grootste deel er toe bijdragen dat de waterstand daalt. Het minst merkt men dit als in hoofdzaak uit de diepte gewonnen wordt en een ondoor dringbare klei- of veenlaag het oppervlakte water verhindert om naar beneden te stroo men. Maar waar een gemeente zooals Amster dam, in de eerste plaats oppervlaktewater wint door middel van open kanalen, daalt het grondwater tot 34 meter en meer be neden den vroegeren stand. De gevolgen van deze uitdroging. Op de 'hellingen en toppen, die vroeger ook meer dan 1 M. boven het grondwater lagen kunnen we daar niets van merken, omdat ook vroeger het grondwater daar geen invloed uitoefende. De wortels van de planten gaan zelden dieper dan l M. en wat dieper gaat, zooals de wortels van boomen als Eiken is ook wel in staat de daling van het grondwater mee te maken, door de wortels dieper te laten groeien. Op de lage plekken, die nat waren, treden groote veranderingen op in de begroeiing. De echte moerasplanten als Kattestaart, Par- nassia en Moeras-orchideeën verdwijnen. Soms houden ze jaren stand als peuterige exemplaren. Komt er weer eens een natte zo mer dan staan ze soms weer vroolijk te bloeien. Herstel van de moerasflora heeft ook dik wijls plaats op een lager niveau door uitstui- ving. Maar dit is slechts zeer plaatselijk en die weinige plekjes gelden als de laatste refu- giën van een verdwijnende duinflora. Ieder jaar bezoek ik ze en kon tot mijn plezier con- stateeren dat de daling van het grondwater in de laatste jaren tot staan gekomen is, on danks betere begroeiing van de duinen en uit breiding van de bevolking en meer water verbruik. Schijnbaar is dus een evenwichtstoestand ingetreden. Maar dit is alleen aan de opper vlakte het geval. Het zoete water drijft als het ware op het zoute water, dat zwaarder is. Wordt er van boven afgenomen dan wordt het automatisch van onderen aangevuld metzout water. De lezer gevoelt wel dat hier sprake is van roofbouw en dat het volkomen logisch is dat gedacht wordt aan het aanvullen met water uit de groote rivieren en uit het IJselmeer. Zoo heel vreemd is het eerste niet. Rotter dam gebruikt uitsluitend rivierwater dat vroe ger vTij slecht maar den laatsten tijd vrij goed is, dank zij een moderne wijze van zuive ring. Maar het duinwater is zoo uitstekend, dat het rivier- en iJselmeer-water er ver bij ach terstaat, zoodat de deskundigen er ongaarne toe overgaan het mindere water aan te voe ren. Ook verzet zich daartegen een militair be zwaar. Bij een eventueele bezetting van ons land ten oosten van de waterlinie is men in staat de aanvoer-installaties onklaar te ma ken. Maar het zal er toch van moeten komen en Den Haag heeft reeds een groot bedrag gevo teerd om Lek-water aan te voeren. Amsterdam gebruikt reeds veel water uit het Abcouder meer en uit de Vecht. Een ander middel is de verspilling tegen te gaan. Am sterdam dat geen watermeters kent voor iede- ren bewoner heeft een verbruik dat tweemaal zoo groot is per bewoner als Haarlem. Dit wijst wel op een verspilling van 50 pet. Maar zelfs al zou men dit grootendeels tegen kunnen gaan dan komt de uitbreiding van de bevolking weer zijn aandeel vragen van het waterverbruik. Moerasflora zal zich herstellen. Indien men zooveel water in de duinen brengt, of zooveel minder verbruikt dat het waterpeil eenige meters stijgt zal zeker de moerasflora zich herstellen. Bij Wijk aan Zee hebben we kunnen zien hoe het water snel steeg in de laagten toen tijdens het bouwen van een nieuwe sluis het overtollige water uit den bouwput naar Wijk aan Zee gepompt werd. Maar het was van te korten duur om een verandering te constateeren in de flora. De fauna vooral zal er op vooruit gaan. Een den zullen overal broedplaatsen zoeken langs de plassen en alle mogelijke vogels zullen drinkgelegenheden vinden. De duinen met plassen als op Texel en Voome zijn veel rijker aan vogels dan de dro ge Bloemendaalsche duinen. En waar hier op een enkele plek een plasje is, of een kunstmatig meer gegraven is als bij Bakkum werkt dit als een magneet op de vo gelbevolking. Op den boomgroei zal dit geen anderen in vloed hebben dan wat berken en wilgen. Die houden van een nat voetje. En op de hellingen en toppen zal het in het geheel geen invloed hebben. We hebben in de duinen drie belagers van hun schoonheid en natuurlijk karakter: De ergste is de villabouw. een mindere is de konijnen-overbevolking en een nog mindere is de aardappel-roofbouw die in sommige dui nen veel kwaad doet. De waterleidingen kunnen ook veel kwaad doen, vooral als er met open kanalen gewon nen wordt. Maar ze zijn ook een rem tegen villabouw en vele waterleiding-directies zorgen in ander opzicht weer goed voor hun duinen. En als nu de periode van waterroof voorbij raakt, het wetenschappelijk inzicht en de plan-econo mie ook hier zegeviert, dan mogen we dubbel dankbaar zijn dat onze duinen door middel van de waterleidingen in handen van de gemeenschap gekomen zijn. Dit mogen ook de bollenkweekers beden ken, die zich in den laatsten tijd ook weren tegen de waterleidingen. En uitingen van die zijde dat het duin een dorre vlakte zou wor den door de waterleidingen, zijn niet houd baar. Het beste bollenland aan den duinrand wordt nog altijd gevonden bij Noordwijker- hout, vlak bij de winplaats van de Amster- damsche waterleiding, maar op polderpeil. En klaagt men in Heemskerk ook niet telkens over te veel water? Intusschen hoop ik toch, dat de roof- bouw-periode op ons „zoete" duinwater snel ler afgesloten wordt dan nu het geval is. En ook uit billijkheidsoverwegingen. Want de duinen zijn toch te mooi en te goed om als wingewest dienst te doen. We moeten ze beschouwen als een nationaal-park, als een natuurmonument waar we integendeel iets voor offeren moeten, Zooals we ook offers brengen voor het be houd van kunstschatten. En als dan die duinen weer iets terug geven geestelijke en lichamelijke gezondheid aan duizenden stedelingen dan herinnert dit ons aan den dubbelen plicht die duinen te bewaren, aan den villabouw en andere vormen van na- tuurvernietiging een halt toe te roepen, en ook aan roofbouw op het water. C. SIPKES. VRIJZ. CHR. JEUGD GEMEENSCHAP. Zondag 5 Maart, zal door de Vrijz. Chr. Jeugd Gemeenschap een jeugddienst worden gehouden in het gebouw der Vrijz. Herv. (ingang Vestestraati des avonds te half acht, waarbij zal voorgaan mej. Dra. N. Bethe, Haarlem-Noord. De wonderlijke wereld van de revue. THOMAS MANN heeft eens beweerd, dat de schrijvers het levende geweten der menschheid zijn en dat zij als zoodanig tot taak hebben overal alles en iedereen tegen te spreken. De literatoren aldus Mann ongeveer behooren altijd de oppositioneele minderheid te vormen: hun ge bied is de contramine. Het kan bezwaarlijk de bedoeling van deze beschouwing zijn Thomas Mann's meer gees tige dan juiste opmerking op haar juistheid te toetsen, doch voorzoover zij juist is, kan zij voortreffelijk worden toegepast op den Engelschen schrijver Beverley Nichols, wiens nieuwste boek „Revue" hierbij wordt aange kondigd. Nichols is een der meest besproken en gecri- tiseerde schrijvers van zijn land, omdat zijn eigen critiek niets en niemand spaart. Hij is een vrijbuiter in het wonderlijk rijke gebied van den geest, een avonturier, die de keurige, rechte paden schuwt en bij voorkeur de min der bezochte plekken zoekt, waar het leven anders wordt beleden en geproefd. Hij is altijd op speurtocht naar de zwakke punten, waar hij den zwaren ringmuur van het maatschap pelijk bestaan doorbreken kan en het gebied van zijn onderzoek strekt zich overal uit. Hij schreef romans en sociale studies, essays over pacifisme en religie, hij werkte aan filmscena rio's en revueteksten en in zijn vorige boek wist hij dit alles te combineeren: „News of England" heette het en het bevatte een onge meen felle critiek op vrijwel het geheele Brit- sche leven van vandaag. Men zou Beverley Nichols dus eenvoudig het „enfant terrible" van het hedendaagsche Britsche schrijvers gilde kunnen noemen. Dat een dergelijke combinatie van grillig heid, vrijmoedigheid en sarcasme een schrij ver aan velerlei critiek blootstelt, laat zich ge makkelijk genoeg begrijpen. Men weet veelal niet, wat men aan hem heeft en dat vindt het publiek over het algemeen niet prettig. Maar toch worden zijn boeken als om strijd gelezen, want men kan zeggen wat men wil. maar Beverley Nichols is een briilant schrijver. Hij hanteert zijn pen met een verbluffende, vin dingrijke spiritualiteit, hij is nooit langdradig of vervelend, hij heeft een onverzwakt gevoel 'n Minuut geleden stak hij zijn pijpje Roode Ster op. En nu? Hij is er „wèg" van! Niemeijer's Roode Ster is geliefd om haar heerlijk aroma, gewild om haar hooge kwaliteit 1 NIEMEIJER'S (Adv. Ingez. Med.) Parnassia, de eerste plant, die verdwijnt, als de duinen uitdrogen. De Zwerftocht van Belcampo. A'dam, Uitgeversmaatschappij Kosmos. Belcampo is een masker waarachter een zonderling schrijver verborgen zit die om ve lerlei redenen onze bijzondere aandacht ver dient. Het boek dat wij hier aan te kondigen hebben werd vroeger al eens in beperkte op laag door hemzelf uitgegeven, een „private edition" die misschien nog wel eens biblio- phiele waarde zou kunnen krijgen, en daar vóór schijnt hij op dezelfde wijze ook „Ver halen van Belcampo" in het licht gezonden te hebben, die ons langs een omweg in handen kwamen. Dat „De Zwerftocht" nu, zeer behoorlijk door Kosmos uitgegeven, een veel grooter aan tal lezers zal kunnen bereiken lijkt mij ook voor hen een voordeel, want werk van dit ge halte is even zeldzaam als merkwaardig. De zeldzaamheid erkent, de lezer al op de eerste bladzijden. Zoo luchtige kost wordt ons door onze landgenooten zelden voorgezet in zoo verzorgden vorm. Het merkwaardige ontdekt de lezer langzamerhand als hij die luchtigheid analyseert, en als elementen daarvan: een gefundeerde beschaving, een studentikooze beeldformatie en een ingeboren gevoel voor muzikantengijn afzonderlijk zet. Wederom dooreengemengd vormen zij het merkwaar dige product van Belcampo's verhaaltechniek, waarin beurtelings gevoelige ernst en lachen de spot optreden of van tijd tot tijd in elkaar overgaan. Boeiend is deze verteltrant zeker en men denkt zich den schrijver als een mensch die, onder gegeven omstandigheden voor zijn kennis geen emplooi vindend en voor zijn nei gingen geen klankbord, de gelukkige gedach te krijgt een en ander in zijn rugzak te pak ken en als vrij man het vrije veld in te gaan. De lezers danken er een onderhoudend boek aan. Met in den rugzak de verworven academi sche kennis, het talent van den snelteekenaar- portrettist en de gave van het goede humeur, dat den drang naar vrijheid moet vergezellen, trekt Belcampo er op uit en bereist te voet of als opgepikt autogast Frankrijk, Zwitserland, Italië en een stuk Balkan om door Duifcsch- land weer naar het vaderland terug te keeren. Hij slaapt in hooibergen, teekent een portret voor een maal eten en leeft zoo eenige maan den als een gentleman-schnorder. Wie dat vrijwillig gaat doen moet niet te oud, goed gezond en welgehumeurd zijn, anders loopt het spaak. Bij Belcampo loopt het niet spaak en hij komt opgefrischt weer thuis. De ele menten waaruit zijn wezen bestaat ko men om beurten uit zijn relaas te voorschijn. Hij kan wijsgeerig denken: „Wanneer je alles gedaan hebt wat je kon en het heeft geen vrucht gedragen, ben je lang niet zoo mismoe dig, als wanneer je niet de energie hebt kun nen vinden, om alles te doen wat je kon (pag. 62) en met het studentikooze maakt ge reeds op den dag van zijn afreis kennis: „In Utrecht wist ik een huisnummer, waaraan een vriend gekluisterd was, en toen hij haastig naar zijn kantoor moest, terwijl ik een paar spiegeleieren aan het gezinsverband ontrukte, dacht ik bij mezelf: „De hoorigheid is in Ne derland nog niet afgeschaft", en toen ik zijne struische gemalin beschouwde, moest ik er wel achteraan denken: „En de lijfeigenschap staat nog in vollen bloei". Mijn vriend had zich kort geleden voortgeplant en het heele huis was vol bezorgdheid". Zorgeloos aantrekkelijk, zoo als een geestig orkestlid kan zitten vertellen, klink een ci taat als dit: „Ze was zoo lief tegen me als maar een Fransche vrouw zijn kan, en dat is heel wat. ze poseerde met engelengeduld en toen het niet mooi was, werd ze niet eens kwaad. Denk eens aan, een vrouw, die het niet erg vindt, dat men een slecht portret van haar maakt. Dat is iets om dadelijk ten huwe lijk te vragen". Men behoeft na het lezen dezer paar aan halingen niet lang in twijfel te zijn: deze zwerftocht is een boek dat men met een per manent binnenpretje zal blijven lezen tot aan de laatste pagina. Slechts een heel enkele maal zal de lezer Belcampo op een herhaling van een geestigheid betrappen: zijn verhaal blijft frisch tot den terugkeer en zijn ontdek king, dat Nederland al dien tyd op dezelfde plaats was blijven liggen. De ongebreidelde fantasie van zijn „Ver halen" is in den Zwerftocht genormaliseerd tot een luchtiger spel van den geest met aller- hand realiteiten. Wat er „gezocht" lijkt in de verhalen is in den zwerftocht verdwenen, al zijn die verhalen litterair gezien al even inte ressant. Doch daar hebben wij het nu vandaag niet over. Wel noteeren wij een enkel zinnetje daaruit, omdat het ons een verre sympathie voor den geest roept, die Belcampo voor een ander, even curieus Nederlandsch auteur zou kunnen gevoelen: met den Nescio, die den „Uitvreter" schreef. Een dier verhalen vangt aldus aan: „Wie in een vliegtuig boven Pam pus zweefde, moest bij het neerblikken den indruk krijgen, dat er inkt gemorst was op Nederland". Een geestelijke beeldformatie die door Nescio-Grönloh gevonden had kunnen zijn. Wat niets ten nadeele van Belcampo be oogt: integendeel. Wij wenschen zijn Zwerf tocht een langen duur van belangstelling bij ons lezend publiek, dat er slechts wel bij kan varen zoo het zich iets van zijn opgewektheid kan toeëigenen, C. C. S. Cronc. Het feestelijke Leven. Amsterdam, Wereld bibliotheek. Het is het eerste dat wij van dezen nog jongen schrijver (journalist, zoo wij ons niet bedriegen) lezen. Belcampo's blijmoedigheid wordt er uitgelatenheid naastwat niet wegneemt dat Het Feestelijk Leven misschien als litterair product meer te beteekenen heeft. Maar er is iets van na-pijn in het gevoel dat de lezing bij ons achterlaat. Er is ironie in den titel en het feestelijke is in deze levens verre te zoeken. In het leven van den bur german, die vrouw en kind verliest na zijn baantje te zijn kwijtgeraakt, heeft Crone alle wendingen, die zijn aandoeningen nemen, uiterst scherp in het overigens nuchtere ver- haal-verloop geprojecteerd. Zoo scherp, dat het pijn gaat doen hem bezig te voelen, zoo- het pijnlijk kan zijn een mooie poes met een angstig muisje te zien spelen. Het verhaal van Buvsman's herinneringsleven is waarlijk prachtig, maar triest. En men zou, ondanks alle verdienste die niet te ontkennen valt, tegen Crone's verhaaltrant alleen kunnen aanvoeren, dat zijn bitterheid te monotoon en te opzettelijk is. Een bijzonder schrijver is hij zonder twijfel. J. H. DE BOLS voor werkelijken humor, hij is een scherp psy choloog en wanneer hij over menschen schrijft, doet hij dit met een onmiskenbare liefde. Hij kan op hen schelden, maar hij houdt van hen; al zijn ontevredenheid en sarcasme komt alleen voort uit een liefde, dif zich in haar object zoo vaak en bitter teleur gesteld ziet. Wanneer hij over menschc schrijft is hij op zijn best, dan krijgen al zijn zoo vaak gecritiseerde eigenschappen op eens een geheel ander relief, een achtergrond van diepe, waarachtige humaniteit. MEN kan dit duidelijk merken in Nichols' .Revue", het charmantste boek, dat hij sinds lang verschijnen deed. Het speelt voor namelijk in een der befaamde Londensche West End-theaters en beschrijft de totstand koming van een der flonkerende revue's, waaraan het vermaakscentrum van de Brit sche hoofdstad een zoo bijzondere vermaard heid te danken heeft. De „star" van het boek is de „star" Thelma Ganges, een door het publiek gruwelijk verwend en grillig wezen tje, onweerstaanbaar in haar luimen en vol van de wonderlijke jalouzie, die in de tooneel- en filmwereld een zoo overheerschende rol speelt. Zij ontmoet op een door Nichols ver rukkelijk beschreven partijtje een jongen, Australischen componist en het resultaat is, dat deze een revue voor haar schrijft: „Some thing to sing about". Dan begint het spel pas goed. De revue zal worden opgevoerd met natuurlijk! Thelma in de hoofdrol en het geheele bonte, chaotische wereldje, dat voor de totstand koming van een West End-revue noodzakelijk is, wordt in beweging gezet. Schilders, mana gers, musici, decorateurs, costumiers, groote en klein artisten, journalisten, te veel om op te noemen als deze menschen moeten sa menwerken en al hun energie moet gericht zijn op het eene doel, dat tenslotte nog onzeker is. Want wat zal het publiek ervan zeggen? Juist die onzekerheid geeft alles een wat on wezenlijk karakter; zij geeft dit grillige be staan met zijn honderden kleine en groote intrigues een zeer bijzondere bekoring, een vreemde, bijna bedwelmende nervositeit. Nichols, die deze wereld door en door kent-, geeft er ook waarlijk een voortreffelijk beeld van: zijn levendige pen komt bijna levendig heid te kort om alle flikkerende facetten er van op te vangen en te verwerken. Wie ooit kennis wil nemen van de verpletterende ang sten, de overstelpende tegenstrijdigheden en de eindelooze hindernissen, die overwonnen moeten worden vóór het gordijn op den avond van 'n feillooze revue-première opgaat, zal in Nichols' boek een kostelijken gids vinden. Ra zende, opgewonden menschen, sterren, die flauw vallen of zenuwcrises krijgen, wan hopige financiers, moeizame repetities vol afgunst en tegenwerking Nichols schildert dit alles gezamenlijk in één bont en boeiend panorama, luchtig en toch zeer menschelijk van stijl, geestig en scherpzinnig, raak van typeering en sfeer. In de wordingsgeschiedenis van „Some thing to sing about" heeft hij daarenboven een charmante liefdeshistorie verwerkt, die culmineert in den melodieuzen schlager „Dancing with the daffodils", die als bijzondere bijlage aan het boek is toegevoegd. In men schelijk opzicht is echter een andere, in dit boek verweven situatie het boeiendst: de op komst van het onbekende danseresje Fay Pearl. Aanvankelijk is zij niet meer dan een kleine, onopvallende chorusgirl, maar haar aandeel in het werk wordt steeds grooter. De componist, die verliefd op haar is. schuift haar naar voren en de „star" Thelma Ganges weet haar alles beheerschende positie steeds meer bedreigd. De uiteraard moeilijke ver houding tusschen beide vrouwen doet Nichols zijn beste bladzijden schrijven en de jonge Fay de vergelijking met het Hollandsche „fee" zal den lezdr dikwijls in de gedachten komen is meesterlijk door hem getypeerd: lieftallig, briilant, een echt lévende, jonge vrouw met een wat kinderlijke niet kinder achtige charme. Naast haar is de .star" Thelma vaak wat al te boosaardig geraffineerd, men zal ook bezwaarlijk kunnen ontkennen, dat Nichols de tegenstellingen tusschen dit tweetal eenigszins heeft aangedikt, maar de drama tische situaties in het boek hebben hierdoor aan spanning gewonnen. Die spanning loopt steeds hooger naarmate de fatale datum van de première nadert; zij is begonnen met het liedje over de „daffodils", dat de componist speciaal voor de kleine Fay heeft gemaakt en zij eindigt met het feit, dat de groote Thelma „ziek" is en niet kan optreden. Vóór dien heeft zich een felle reeks van de meest opwindende scènes afgespeeld, die een gewoon mensch in een gesticht zouden brengen, maar die een revue-manager blijkbaar nog vrij rustig trotseeren kan. In leder geval: Fay zingt en Thelma leest op haar bed met grim mige trekken op haar lieftallige ge zichtje de enthousiaste critieken, welke de bladen aan Fay's overrompelend succes heb ben gewijd R zijn nog meer kleine of groote intriges in dezen roman verwerkt, maar het bo venstaande zal genoeg zijn om aan te toonen, dat Nichols zijn boek vooral in menschelijk opzicht ook vele boeiende aspecten gegeven heeft, hoe eenvoudig op zichzelf de verhou dingen ook mogen zijn. In deze nerveuze en chaotische wereld van effect en schijn krijgen echter alle menschelijke connecties een wat „angeheitert" karakter, alles wordt wat over spannen en juist deze sfeer heeft Nichols prachtig weten te treffen, vele bladzijden lang. Hoe fel gecritiseerd hij over het algemeen ook mag zijn, het lijkt mij zeer onwaarschijn lijk, dat men dit boek niet overal met oprecht onvermengd genoegen leest. Het bevat een alleszins levendige weergave van een boeiende geheel op zichzelf staande wereld, die zich slechts met gewone „burgerlijke" maten meten laat en die toch de gewone, eenvoudig-men- schelijk wetten niet miskennen kan: een vreemdsoortige sprookjeswereld, vol muziek en licht, met soms felle kwaadaardige scha duwen. maar met het bekende, gouden sprookjesslot. Al wat Nichols aan speelsche menschelijkheid In zich heeft, vond in dit boek weerklank en dat is zeer veel. GABRIëL SMIT. „Revue", roman door Beverley Nichols Uitg. Jonathan Cape, Londen 1939.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 13