Waarom onthieid de wethouder den raad de waarheid? Spoorwegontvangsten Dr. H. Colijn lüeec CeueitsCaug, geëischf. VRÏJD'AG Ï6 JUNI 1939 HAARIEM'S DAGRDAD ERFPACHTSKWESTIE TE AMSTERDAM Door persoonlijk ingrijpen, bevoorrechting in de hand gewerkt. Ook een klachf legen B. en W. Moewei de commissie nog niet geheel ge reed is met haar rapport, heeft zij toch het gedeelte, dat over personen handelt laten verschijnen. Dit deel is in het Amsterdam- sche Gemeenteblad van Donderdagavond ge publiceerd. Later zal de commissie nog haar oordeel geven over de vraag of het erfpacht stelsel moet worden gewijzigd of geheel losge laten. In het gedeelte van het rapport, dat den raad thans is aangeboden, worden behandeld: a. De brief van wethouder de Miranda aan de S. D. raadsfractie, houdende bezwaren tegen het raadslid Gulden en de daarop betrekking hebbende correspondentie. b. De verhouding van wethouder de Miranda tot den dienst der publieke werken, waarmede verband houden een aantal afzonderlijk, in bij lagen tot dit rapport te bespreken gevallen. c. De integriteit van den in het onderzoek be trokken w ethouder en leden van den raad. Zooals men zich herinnert is de raadscom missie ingesteld in de raadsvergadering van 11 Januari j 1., op voorstel van het gemeenteraads lid, de heer J. W. Matthijsen. nadat het raadslid C. Kitsz in die bijeenkomst tot B. en W. een in terpellatie had gericht naar aanleiding van de bekende opzienbarende publicatie ten opzichte van wethouder S. R. de Miranda en het raadslid Z. Gulden in een der Amsterdamsche dagbladen. De commissie, tot welker leden benoemd wer den de raadsleden W. Boissevain, J. H. Crucq, A. J. Dingemans, J. ter Haar Jr., L. Seegers en C. Woudenberg, aan wie door B. en W. de heei J. Winkelman, chef van de afdeeling Gemeente blad als secretaris werd toegevoegd, kreeg tot opdracht een onderzoek in te stellen naar en op korten termijn een rapport omtrent haar bevin dingen uit te brengen aan den raad over de wijze, waarop de uitgifte van erfpachtsgronden heeft plaats gehad en wat daarmede in den ruïrasten zin genomen verband houdt. 89 verhooren. Met inbegrip van de bij het gemeente bestuur betrokkenen werden in totaal tot 31 Mei 1939 81 personen gehoord, van wie een aantal meer dan éénmaal, zoodat het aantal verslagen der verhoo ren 89 bedraagt. Tot en met 15 Juni hield de commissie 67 ver gaderingen. Keeds spoedig bleek de commissie, dat het materiaal, hetwelk op haar onderzoek betrekking had, van buitengewoon grooten om vang was. Uit deze schriftelijke stukken en de naar aanleiding daarvan mondeling verstrekte inlichtingen, moest geval voor geval worden ge reconstrueerd. Het werd dan ook weldra dui delijk, dat, indien de commissie ook maar eeni- germate zou willen voldoen aan den door den raad uitgesproken wensch, om hem op korten termijn rapport omtrent haar bevindingen uit te brengen, zij, bijzondere gevallen voorbehou den, haar onderzoek over een periode van niet langer dan ongeveer de laatste vijf jaren diende uit te strekken. Maar zelfs bij deze beperking zou het niet mogelijk zijn, omtrent de haar op gedragen iaak binnen enkele maanden in vollen omvang te rapporteeren. Daarom besloot de com missie reeds in het begin van haar onderzoek, omtrent de kwesties van principieelen aard ten aanzien van de gronduitgifte, te rapporteeren in een tweede deel van haar rapport en in het eer ste deel zooveel mogelijk de persoonlijke aange legenheden te bespreken. Van dit voornemen wijkt de commissie nu in zooverre af, dat zij, nu daartoe van verschillende kanten de wensch te kennen is gegeven, heeft besloten, den raad dat gedeelte van haar onderzoek aan te bieden, waaromtrent zij met haar bevindingen en con clusies is gereed gekomen, al bevat dit dan nog niet al hetgeen de commissie zich had voorgeno men in het eerste deel te zullen behandelen. Zij stelt zich echter voor omtrent de overige gedeel ten zoo spodig mogelijk rapport uit te brengen. Algemeene conclusies. Het rapport komt tot de volgende algemeene conclusies, waarvan wij hierboven reeds in het kort een en ander hebben vermeld, Wethouder de Miranda. Door wethouder De Miranda zijn aan de commissie een aantal omstandigheden medege deeld, die hem aanleiding hebben gegeven tot zijn optreden in de bijzondere gevallen, waarin de commissie over zijn beleid geen gunstig oor deel kan vellen. Deze omstandigheden waren: le. Het besluit van Amstels Bouwvereeniging, waarbij haar leden verboden werd te bouwen op de erfpachtsgronden in het z.g. Plan-Land- lust en de agitatie in Amstels Bouwvereeniging, gevoerd tegen het bouwen in het z.g. plan- Bosch en Lommer; 2e. de actie van directeuren van hypotheek banken om geen hypotheek te nemen op huizen, te bouwen op erfpachtsgronden; 3e. het gebrek aan medewerking van de re geering en van Ged. Staten van Noord-Holland bij het verstrekken van rijksvoorschotten en het vcrleenen van gemeentelijke garantie voor het bouwen van woningen door woningbouwvereeni- gingen; 4e. de langdurige onderhartdelingen met be trekking tot de voorbereiding van de bebouwing van Bosch en Lommer: 5e. dat naar het oordeel van den wethouder de afdeeling grondbedrijf van den dienst dei- publieke werken blijkbaar niet wist te vatten alle mogelijkheden om zich aanmeldende ge gadigden, die bouwen wilden en konden, goed te bedienen. AI deze omstandigheden tezamen waren volgens den wethouder oorzaak van een steeds verminderende activi teit in het bouwvak, in een periode van toch reeds abnormale werkloosheid. De commissie is gekomen tot de mee ning, dat deze omstandigheden wel kunnen gelden als een verklaring voor een grootere persoonlijke activiteit van den wethouder, doch niet als een recht vaardiging van de wijze, waarop hU in bedoelde bijzondere gevallen zelfstan dig is opgetreden, noch voor het niet volledig inlichten van het college van burgemeester en wethouders en het ont houden van de waarheid aan den raad. De heer Gulden. Ten aanzien van den heer Gulden is de com missie gebleken, dat hij, met name in het geval van de N.V. Hoogbouw-Landlust, zijn beroep van architect niet voldoende heeft gescheiden van zijn functie van lid van den gemeenteraad en van de commissie van bijstand voor de pu blieke werken en de volkshuisvesting. Omtrent de andere gevallen, waarin de commissie me- dedeelingen omtrent en beschuldigingen tegen den heer Gulden heeft onder-zocht, zal zij haar oordeel geven in het gedeelte van het rapport, waarin die gevallen worden behandeld. Thans reeds wenscSt zij echter het volgende op te merken: Hoewel de heer Gulden een welbekend archi tectenbureau beheerde, waaruit hij groote in komsten trok, verkeerde hij voortdurend in fi- nancieele moeilijkheden, welke tenslotte in 1935 leidden tot een surséance van betaling, welke eindigde met een accoord van 8 pet., waartoe hij mede door een financieel aanbod van den heer Egeman in staat werd gesteld. De lijst van crediteuren in de surséance van betaling wijst er op, dat de heer Gulden o.c zijn financieele nooden voorzag, door op ruime schaal geld te leenen van bouwers en leveran ciers van bouwmaterialen. De heer Gulden was daarmede zijn vrijheid van handelen als raads lid kwijt De heer Matthijsen. De commissie is van oordeel, dat de heer Matthijsen buitengewone bemoeiingen heeft ge had met het verkoopen van scholen en door hem pressie is uitgeoefend op den wethouder voor de Publieke Werken, ten einde een school te verkoopen aan den heer C. Elderenbos met uit schakeling van andere gegadigden. Deze handelingen moesten leiden tot bevoor deeling en hebben geleid tot bevoorrechting van den heer C, Elderenbos, waardoor het belang der gemeente niet is gediend. De commissie acht deze voor een raads lid niet toelaatbaar. Communiqué van den wethouder. De commissie meent te dezer plaatse ook haar oordeel te moeten geven over de door wethou der De Miranda in zijn communique van 6 Jan. 1939 vermelde punten. Zij is van oordeel: 1. Dat zij geen reden heeft, te twijfelen aan de juistheid van zijn mededeeling, dat hem tot 6 Januari 1939 van een justitieel onderzoek niets was gebleken. 2. a. dat de mededeeling, dat noch door den wethouder, noch door den dienst van Publieke Werken den heer Fuldauer grond is toegewezen, juist is. b. Dat de mededeeling, dat de uitgifte van bedoelde terreinen geschiedde op normale wijze tegen den normalen canon aan de bona fide bouwers Yenemans c.s. formeel juist is, maar dat zoowel deze mededeeling, als die vermeld onder 2a. gezien dienen te worden in het licht van de feiten en omstandigheden, vermeld in bijlage 1. Hierin wordt o.m. vastgesteld, dat de reserveering van het terrein bestemd voor de Coöp. Algemeene Joodsche Woningvereeniging door B. en W. niet op de gebruikelijke wijze is opgeheven en het terrein niet op de gebruike lijke wijze weder ter beschikking van het grond bedrijf is gesteld. Het feit, dat dit door vele bouwers begeerde terrein werd uitgegeven door tusschenkomst van den makelaar Ful-- dauer, die op zeer luidruchtige wijze reclame maakte voor zijn bemiddeling en de waarde van zijn relaties, deed in ongewoon sterke mate bij de bouwers de meening post vatten, dat nieuwe wegen waren ontsloten om erfpachtsgronden te bekomen, wanneer men hem maar betalen wilde. De heer Fuldauer is voor zijn bemiddeling door den heer Vene mans een som van f 3700 uitbetaald geworden. Door den heer Fuldauer is een bedrag van f 750 of van f 600 aan mr. De Miranda betaald voor rechtskundige adviezen. Mr. De Miranda heeft hiervoor geen declaratie ingediend en het honorarium voor deze adviezen door Mr. De Miranda, op het oogenblik, dat de heer Fuldauer de medewerking van hem inriep voor het ver krijgen van grond, werd op niet hooger dan f 50 getaxeerd. 3. Dat haar gebleken is, dat de mededeeling, dat tusschen den wethouder en zijn zoon nim mer eenige bespreking heeft plaats gehad om trent uitgifte van grond, naar de letter genomen juist is, maar dat hierbij in acht dient te wor den genomen, hetgeen omtrent de bemoeiingen van Mr. De Miranda is vermeld. Dat de mededeeling. dat de verhouding tusschen den wethouder en de hoofdambtenaren volkomen nol-maal is, ten tijde van het uitgeven van het communique juist was, gezien het feit, dat B. en W. bij schrijven van 30 Dec. 1938 aan de gerezen geschillen tusschen den wethouder en den directeur der Publieke Werken formeel een einde hadden gemaakt. In de commissie hadden zitting de heeren Walrave Boissevain, voorzitter; J. H. Crucq (onafhankelijk); A. J. Dingemans (r.k.); J. ter Haar Jr. C. H.); C. Woudenberg (s. d. a. p.); L. Seegers (comm.). Het lid der commissie de heer Crucq kon zich niet vereenigen met de conclusie ten aanzien van: a. Het ingrijpen in den gang van zaken bij het grondbedrijf. b. De bevoorrechting van bouwers. c. De verhouding wethouder-college. De heer Crucq is van oordeel, dat de wethou der niet alleen ten om-echte heeft nagelaten, het College tijdig in verschillende door hem te nemen beslissingen te kennen, doch tevens in sommige gevallen de van het College verkregen sancties heeft beschouwd als décharge voor zijn handelingen, ook wanneer hij de zaken niet vol ledig had ter tafel gebracht, waaruit volgt, dat het College voor deze zaken niet ten volle ver antwoordelijk kan worden gesteld. Dit lid wil aannemen, dat des wethouders drang tot daden hem parten heeft gespeeld en het verkrijgen van eenig persoonlijk voordeel nimmer bij hem heeft voorgezeten, doch dit lid kan zich niet losmaken van de gedachte, dat de wethouder bij den verkoop van de school aan de Marnixstraat aan C. Elderenbos en bij de uitgifte van „het terrein Joodsche bouwvereeni ging" aan Gebrs. Venemans, mede heeft bevor derd, dat deze partijen boven andere werden bevoorrecht. in April hooger dan in April 1938. Naar wij vernemen, heeft de toeneming van de ontvangsten der spoorwegen, die de laatste maanden viel waar te nemen, zich gedurende April weten te handhaven. Zoowel op het gebied van reizigers- als van goederenvervoer doet zich deze stijging voor, waarbij wat het personenverkeer aangaat in aanmerking moeit worden genomen, dat de inkomstenvermeerdering zich voordeed on danks het onbelemmerd rijden der wilde bussen. Toch zijn er wel bijzondere factoren, die in de toeneming over April een rol hebben ge speeld, in de eerste plaats de militaire ver voeren. voorts de socialistische verkiezings demonstratie in Den Haag en de Vlootrevue te Rotterdam, Het reizigers- en bagagevervoer steeg, ver geleken met April 193S, met ruim twee ton van 4.650.000 tot 4.852.000. De opbrengst van het vervoer van brief- en pakketpost ver minderde met 15.000, terwijl daarentegen het goederenvervoer een aanmerkelijke toe neming toont van ruim vijf ton van 2.917.000 tot 3.481.000. Hierin heeft het binnenlandsch verkeer verreweg het grootste aandeel gehad. Diverse ontvangsten tenslotte laten een stijging zien van 22.431, vergeleken met April 1938. De totale toeneming in April 1939, verge leken bij dezelfde maand van het vorige jaar. beda-aagt 773.476. De totale ontvangsten van l Januari t.m. ultimo April 1939 bedragen 32.578.000 tegen 30.103.000 in 1938, aoodat tot nu toe 2.475.000 meer ontvangen werd dan in de correspondeerende vier maanden van het vorig jaar, dit wil echter geenszins zeggen, dat ook de bedrijfsresultaten over deze periode evenveel beter zijn dan in 1938, aangezien ook de exploitatie-kosten een zekere stijging ver- toonen, o.a. veroorzaakt door de bijzondere vervoeren, hierboven genoemd. Groot aantal studenten betaalt 1 of 2 jaar geen collegegeld. In den aanvang van 1938 wendde de rector- magnificus van de universiteit van Amsterdam zich tot den directeur van het hoofdstedelijke bureau van statistiek, den heer R. Claeys, met de vraag of het mogelijk was cijfers te verstrek ken, waaruit kon worden afgeleid, welken in vloed de met ingang van het academische jaar 1933/'34 ingevoerde collegegeldregeling heeft gehad ten aanzien van de inschrijvingen aan de universiteit en van de studieresultaten. In verband met deze vraag stelde het bureau een omvangrijk onderzoek in. De resultaten werden in nota's vastgesteld. In de samenvatting van deze zeer uitvoerige nota's wordt o.m. gezegd, dat sinds de invoering der nieuwe coliegegeldregeling in 1933/'34 het aantal studenten, dat de studie door jaren van niet-inschrijving onderbreekt, belangrijk is toe genomen. Van de in het academisch jaar 1936- '37 ingeschrevenen had niet minder dan 18 pro cent zich vóórdien één of meer jaren niet laten inschrijven. In 1932/'33 dus vóór de nieuwe re geling, was zulks slechts met 6 procent der in geschrevenen het geval. Voor de 3de t/m. 7de jaarsstudenten bedroegen deze percentages reso. 25 en 4 en was het verschil dus nog belangrijk groot er. Deze onderbreking der studie heeft tot een groote beperking van het totaal aantal inschrij vingen geleid. Terwijl van de studenten der ge neraties 1928/'29 en 1929/'30, van wie men mag aannemen, dat zij geheel onder de bepalingen der oude regeling studeerden, 60 procent zich in de eerste vijf jaar na den aanvang dezer ge neraties regelmatig van jaar tot jaar liet in schrijven, bedroeg dit percentage nog maar 31 voor de studenten der generatie 1932/'33, de laatste die tot dusver over een vijfjarige periode kan worden gevolgd en van wie is aangenomen, dat zij practisch geheel onder de nieuwe regeling studeerde. In deze studieperiode liep het totaal aantal inschrijvingen per 100 nieuw aangekomen studenten van iederegeneratie terug van 396 oor eerstgenoemde generaties tot 349 voor de laatstgenoemde, een teruggang met 12 procent In deze daling komt nog slechts in hoofdzaak de beperking van het aantal inschrijvingen voor het candidaatsexamen tot uitdrukking. Beper king vindt evenwel ook plaats tusschen candi- daats- en doctoraal-examen. In de eerste 8 stu diejaren mag de beperking van het aantal fn- schrijvingen op 20 procent worden gesteld. „Saint Louis" komt alleen te Antwerpen. Zooals reeds gemeld zal het Duitsehe stoom schip „St. Louis" van de Hamburg-Amerika Lijn a.s. Zaterdag, des middags, in Antwerpen aan komen. Daar zullen de ruim negenhonderd Duitsehe emigranten, die zich aan boord van het schip bevinden, debarkeeren, waarna bij met kleinere schepen naar het land van bestemming worden vervoerd. De emigranten, dien naar Nederland komen, zullen te Rotterdam aan land gaan. wordt 22 Juni 70 jaar. Donderdag 22 Juni a.s. zal onze minister president, dr. H. Colijn, zijn 70sten verjaar dag vieren. Dr. Hendrikus Colijn werd 22 Juni 1869 in de Haarlemmermeer geboren. Hij genoot zijn lager onderwijs te Uitwijk (N.-Br.) en werd daarna door een schoolhoofd in de Haarlem mermeer tot onderwijzer opgeleid. De mili taire loopbaan trok hem echter meer aan en hij wist gedaan te krijgen bij het instructie bataljon te Kampen tc worden geplaatst. Na dat hij met succes de opleiding tot officier had gevolgd ging hij in 1893 als tweede luitenant naar Indië. Zijn militaire bekwaamheden ble ken al spoedig bij de Lombok-expeditie in 1894 en werden na de bestorming van Tjakra Negara dan ook erkend met het ridderkruis 4e klasse der Militaire Willemsorde. Het was zijn af deeling namelijk gelukt het eerst door te dringen in de Poerig van den vorst. Een ern stige ziekte noopte hem in Januari 1895 naar Java terug te feeeren. Na herstel vertrok hij met bekwamen spoed naar Atjeh en onder scheidde zich in de krijgsverrichtingen tegen Toekoe Oemar. In 1897 volgde zijn benoeming- als civiel-gezaghebber over het grootste ge deelte der XXV Moekins. Daarna werd hij in de XXII eveneens tot civiel-gezaghebber be noemd en vervolgens tot 1901 aan de West kust van Sumatra met als standplaats Tapa Toean. Het was aldaar, dat hij de eere-sabel voor belangrijke krijgsverrichtingen verwierf. In Augustus 1901 werd hij bij keuze bevorderd tot kapitein en gelijktijdig benoemd tot adjudant van Gen. Van Heutsz, dien hij ook in 1904 vergezelde op zijn reis naar Neder land. In hetzelfde jaar was de heer Colijn, wien tevoren het bestuur van de Pase-streek was toevertrouwd, door de regeering naar Sa- bang gezonden, teneinde toezicht te houden op de naleving van de neutraliteitsvoorschrif- ten. Meermalen ontving de heer Colijn van Gen. Van Heutsz belangrijke opdrachten, waarvan wij noemen: de pacificatie van een deel der Noord-kust en de onderwerping van de Panglima Polem Teungkoe Radja Keumala. En het was na het volbrengen van deze laatste opdracht, dat hij bij bevor dering benoemd werd tot ridder 3e klasse der Militaire Willemsorde. Ook werd hem opge dragen de onderwerping van de hoofden van Geudong. Nadat de heer Colijn van einde* 1904 tot Mei 1905 was werkzaam geweest als assistent-resi dent van de Gajoe en Maslanden, werd hij ter beschikking gesteld van den G.G. voor de inspectie door de Buitenbezittingen, in welke functie zeer belangrijke voorstellen be treffende bestuur, politiewezen, belastinghef fing en verkeersmiddelen door hem werden gedaan. In 1907 nam zijn loopbaan een wen ding en verliet hij den militairen dienst met den rang van Majoor. Vervolgens was hij Gouvernements-seeretaris, adjunct- regee- ringscommissaris en hoofd van de afdeeling Buitenbezittingen bij het departement van Binnenlandsch bestuur. Tijdens een reis door Centraal Borneo en Timor in 1909, waarbij hij op de Zuidkust van Soembawa schipbreuk leed, werd hij gekozen tot lid der Tweede Kaaner voor het oude district Sneek. In 1911 trad hij op als minister van Oorlog in het Kabinet-Heemskerk en in 1912 als minister van Marine ad interim. Onder de wetten, tij dens zijn bewind tot stand gekomen, moeten genoemd de Munitie-wet, de Landstorm-wet, tengevolge waarvan het in 1914 mogelijk bleek het Nederlandsche leger snel te mobiliseeren. In 1913 trad hij af en maakte een reis door China naar Saigon en bezocht opnieuw Indië, 1 Maart 1914 trad hij op als directeur dei' Ba taafsche Petroleum Mij. en 15 September van dat jaar brachten de Prov. Staten van Gelder land hem in de Eerste Kamer. In 1918 belastte H.M. de Koningin hem met de vorming van een kabinet, waarin hij echter niet vermocht te slagen. In September 1918 zond de regeering hem als hoofd eener dele gatie naar Londen om met de Allied and Associated Governments te onderhandelen over d-e voorziening van Nederland met levens middelen en andere noodzakelijke behoeften, Kort daarop vertrok hij metterwoon naar Engeland als Managing-Director van de Asiatic Petroleum Mij. In 1922 trad hij op als leider der Anti-Rev. Partij en hoofdredacteur van de Standaard, als opvolger van wijlen dr. A. Kuyper. In Augustus 1923 trad hij op als minister van Financiën in het zittend kabinet. In 1924 slaagde hij in het herstel van het evenwicht in de begrooting door verschillende maatregelen en 15 Juli 1925 trad hij op als kabinetsformateur. Dit kabinet viel echter na enkele maanden op de kwestie van het gezantschap bij de Paus. In Juli 1926 werd hij opnieuw lid der Eerste Kamer en in Mei 1927 vaardigde de regeering hem af naar de Economische Wereldconferentie te Genève. Hij vervulde daar het presidium van de sectie voor handelspolitieke vragen. Eind 1927 werd hij voorzitter van de Conferentie van den Volkenbond tot Afschaffing van in- en Uit voerverboden. In 1928 werd de heer Colijn benoemd tot vice-president van het Raad gevend Economisch Comité van den Volken bond en in 1929 volgde zijn benoeming tot voorzitter van den Zuiderzeeraad. 17 Septem ber 1929 trad hij als lijstaanvoerder der A.R. Partij met een sterke fractie in de Tweede Kamer. In datzelfde jaar viel hem ook de hooge onderscheiding ten deel te worden be noemd tot Minister van Staat. In 1930 toen de Vrije Universiteit haar gouden jubileum vierde, werd de heer Colijn benoemd tot doc tor honoris causa in de rechtsgeleerdheid. In die jaren maakte hij een studiereis van enkele maanden door Ned.-Indië, als gevolg waarvan zijn boek verscheen: „Koloniale vraagstuk ken van heden en morgen". In 1933 trad dr. Colijn op als formateur van een z.g. kabinet op breede basis, waar hij zelf de portefeuille van Koloniën beheerde. Bij de jongste Kamer verkiezingen van 1937, toen dr. Colijn als A.R. lijsttrekker een fractie van niet minder dan 18 man op het Binnenhof bracht.'werd hij wederom kabinetsformateur. Hij beheert daarin de portefeuille van Algemeene Zaken en sinds enkele weken die van Financiën ad interim. Dr. Colijn, van wien men zegt, dat elke portefeuille in een kabinet hem ligt, is drager van meerdere hoogere onderscheidingen. Van zijn hand zijn verschillende schrifturen verschenen, daarvan noemen wij o.a. de breede toelichting die hij heeft gegeven op het A.R. Program van beginselen, het Levens bericht van Dr. A. Kuyper, Staatkundige Her vormingen in Ned. Indië, enz. Hoewel hij, in verband met zijn 70sten ver jaardag elke openbare huldiging heeft afge wezen, zullen dezen verdienstelijken Nederlan der op zijn gedenkdag ongetwijfeld tal van bewijzen van medeleven geworden. POSTERIJEN. Bij beschikking van den directeur-generaal der P. T. T. wordt met ingang van 1 Augus tus 1939 op verzoek aangewezen als adjunct inspecteur der P. T. en T. te Haarlem de re- ferendars der P. T. en T., J. Mastenbroek, thans aangewezen als adjunct-inspecteur der P. T. en T. te Middelburg. Verd. blijft steeds zijn ONSCHULD VOLHOUDEN. ZESHONDERD PETTEN KIEZEN HEI LtChAKUlAl Vreugfiebelouii van zeshonderd Amerikaansche cadetten, die met succes hun studie aan de marine academie te Annapolis voltooiden. De procureur-generaal bij het Am sterdamsche Gerechtshof heeft tegen den verdachte in het drama te Koedijk na een uitvoerig requisitoir levenslange gevangenisstraf geëischt. Uitvoerig besprak de procureur-generaal de kwestie van de betrouwbaarheid van de hoofd getuige Maria D. Zoo is er b.v. de vraag van het zetten van de handteekening onder de volmacht door verd. in het ziekenhuis. Maria zegt: de zuster bracht mij pen en inkt en ik liet verd. teekenen. De pleegzuster ontkent dit. Dit ver schil in verklaring kan heel goed een vergissing van de zijde van de zuster zijn en behoeft niet te zijn gelegen in het onwaarheid spreken van getuige. Met honderd procent zekerheid kan volgens spr. worden aangenomen, dat verd. het voorne men heeft gehad om zijn vrouw te dooden. Het meisje D. heeft zich nooit met kracht te gen de plannen van verd. verzet. Integendeel heeft zij de verhouding voortgezet. Thans blijkt uit niets, dat zij verd. onnoodig wil bezwaren, iets dat zij zeer gemakkelijk zou kunnen doen. Zij heeft geen enkele reden om onware beschul digingen te uiten, zij was immers geenszins zijn vijandin. In de verklaring van Maria D. is gèen enkele zwakke plek te vinden. Het is natuurlijk de vraag of dit voldoende is voor een veroordeeling en spr. meent deze vraag bevestigend te moeten beantwoorden. Bij dit al les komt nog, dat de manier om zijn gezin kwijt te raken voor hem de eenige was. Vergif, een schiet- of steekwapen waren uitgesloten. Hier kon en dat is ook gebleken kon men den ken aan een ongeluk. Maar er zijn meer bewij zen, die nl. te putten zijn uit de omstandighe den, waaronder het ongeluk is gebeurd. Alles wijst er op, dat verdachte opzettelijk te water is gereden. Onder doodsche stilte in de zaal requireerde de proc.-gen. vernietiging van het vrijsprekend vonnis en verdachte's veroordeeling wegens po ging tot moord en moord, tot levenslange ge vangenisstraf. „Ik ben mij", zegt de procureur-generaal, on der den invloed van zijn zwaren eisch, „volko men van mijn verantwoordelijkheid bewust, maar ik meen, dat voor dit vreeselijk misdrijf slechts levenslang kan worden gevorderd". Het Hof gaat, alvorens den verdediger het woord te geven, in raadskamer. De verdachte spreekt een oogenblik met zijn verdediger en gaat dan rustig zitten. Het O.M. heeft niet de onmiddellijke gevangenneming gevorderd. Pleidooi. Dan is het woord aan den verdediger mr. C. H. de Groot uit Alkmaar, die onder doodsche stilte en onder groote spanning zijn pleidooi aanvangt. Na verschillende punten te hebben behandeld, welke door den proc.-gen. als bezwa rend naar voren waren gebracht, roerde mr. De Groot de kwestie aan, dat verd. op den avond van het ongeluk den weg langs het kanaal had gekozen. Onjuist noemde pl. het verwijt van het O.M. dat verdachte een gevaarlijken weg heeft ge kozen. De andere wegen waren langer, en min stens even gevaarlijk. Mr. De Groot had kaar ten meegebracht en vol belangstelling bogen de leden van het Hof zich over de kaart en gingen de wegen na, die misschien veiliger zouden zijn geweest volgens den proc.-gen. en dan de plaats waar het ongeluk gebeurde. Er zijn riep pl. uit stukken, waar geen huis in de buurt staat. Daar had verd. zijn gezin kunnen ver moorden en geen levende ziel zou in de buurt zijn geweest om later voor het Hof te getuigen. „Hoe reed verdachte?" vroeg pl. zich af. Hoogst voorzichtig en met een zeer kalm gan getje. En waarom huurde hij een auto? Omdat dat voor hem, met zijn groote gezin, het goed koopste was, daar hij per K.M. slechts een ge ring bedrag betaalde. Met klem drong pl. aan op vrijspraak, be vestiging van het vonnis zonder echter de be zwarende clausule over het bestaan van het plan. In verband met verd.'s werk vroeg pl. het Hof het rijbewijs van verd., dat bij de stukken is, terug te geven. Ten aanzien van het teruggeven van het rij bewijs refereerde de procureur-generaal zich aan het oordeel van het Hof. Over het verzoek van den verdediger zeide de president, dat het teruggeven het rijbewijs eigenlijk vooruitloopen op de uitspraak was. Na raadkamer werd het rijbewijs terugge geven. „Maar", zeide de president, „daar mag be treffende de uitspraak niets uit worden afge leid". „Meneer de president, zeide verd., ik wil al leen zeggen, dat ik volkomen onschuldig ben. Door een vreeselijk ongeluk verloor ik drie kin deren Het Hof zal 29 Juni arrest wijzen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 10