Waarom onthieid de wethouder den
raad de waarheid?
Spoorwegontvangsten
Dr. H. Colijn
lüeec CeueitsCaug,
geëischf.
VRÏJD'AG Ï6 JUNI 1939
HAARIEM'S DAGRDAD
ERFPACHTSKWESTIE TE AMSTERDAM
Door persoonlijk ingrijpen, bevoorrechting
in de hand gewerkt.
Ook een klachf legen B. en W.
Moewei de commissie nog niet geheel ge
reed is met haar rapport, heeft zij toch
het gedeelte, dat over personen handelt
laten verschijnen. Dit deel is in het Amsterdam-
sche Gemeenteblad van Donderdagavond ge
publiceerd. Later zal de commissie nog haar
oordeel geven over de vraag of het erfpacht
stelsel moet worden gewijzigd of geheel losge
laten.
In het gedeelte van het rapport, dat den raad
thans is aangeboden, worden behandeld:
a. De brief van wethouder de Miranda aan
de S. D. raadsfractie, houdende bezwaren tegen
het raadslid Gulden en de daarop betrekking
hebbende correspondentie.
b. De verhouding van wethouder de Miranda
tot den dienst der publieke werken, waarmede
verband houden een aantal afzonderlijk, in bij
lagen tot dit rapport te bespreken gevallen.
c. De integriteit van den in het onderzoek be
trokken w ethouder en leden van den raad.
Zooals men zich herinnert is de raadscom
missie ingesteld in de raadsvergadering van 11
Januari j 1., op voorstel van het gemeenteraads
lid, de heer J. W. Matthijsen. nadat het raadslid
C. Kitsz in die bijeenkomst tot B. en W. een in
terpellatie had gericht naar aanleiding van de
bekende opzienbarende publicatie ten opzichte
van wethouder S. R. de Miranda en het raadslid
Z. Gulden in een der Amsterdamsche dagbladen.
De commissie, tot welker leden benoemd wer
den de raadsleden W. Boissevain, J. H. Crucq,
A. J. Dingemans, J. ter Haar Jr., L. Seegers en
C. Woudenberg, aan wie door B. en W. de heei
J. Winkelman, chef van de afdeeling Gemeente
blad als secretaris werd toegevoegd, kreeg tot
opdracht een onderzoek in te stellen naar en op
korten termijn een rapport omtrent haar bevin
dingen uit te brengen aan den raad over de
wijze, waarop de uitgifte van erfpachtsgronden
heeft plaats gehad en wat daarmede in den
ruïrasten zin genomen verband houdt.
89 verhooren.
Met inbegrip van de bij het gemeente
bestuur betrokkenen werden in totaal
tot 31 Mei 1939 81 personen gehoord,
van wie een aantal meer dan éénmaal,
zoodat het aantal verslagen der verhoo
ren 89 bedraagt.
Tot en met 15 Juni hield de commissie 67 ver
gaderingen. Keeds spoedig bleek de commissie,
dat het materiaal, hetwelk op haar onderzoek
betrekking had, van buitengewoon grooten om
vang was. Uit deze schriftelijke stukken en de
naar aanleiding daarvan mondeling verstrekte
inlichtingen, moest geval voor geval worden ge
reconstrueerd. Het werd dan ook weldra dui
delijk, dat, indien de commissie ook maar eeni-
germate zou willen voldoen aan den door den
raad uitgesproken wensch, om hem op korten
termijn rapport omtrent haar bevindingen uit
te brengen, zij, bijzondere gevallen voorbehou
den, haar onderzoek over een periode van niet
langer dan ongeveer de laatste vijf jaren diende
uit te strekken. Maar zelfs bij deze beperking
zou het niet mogelijk zijn, omtrent de haar op
gedragen iaak binnen enkele maanden in vollen
omvang te rapporteeren. Daarom besloot de com
missie reeds in het begin van haar onderzoek,
omtrent de kwesties van principieelen aard ten
aanzien van de gronduitgifte, te rapporteeren in
een tweede deel van haar rapport en in het eer
ste deel zooveel mogelijk de persoonlijke aange
legenheden te bespreken. Van dit voornemen
wijkt de commissie nu in zooverre af, dat zij,
nu daartoe van verschillende kanten de wensch
te kennen is gegeven, heeft besloten, den raad
dat gedeelte van haar onderzoek aan te bieden,
waaromtrent zij met haar bevindingen en con
clusies is gereed gekomen, al bevat dit dan nog
niet al hetgeen de commissie zich had voorgeno
men in het eerste deel te zullen behandelen. Zij
stelt zich echter voor omtrent de overige gedeel
ten zoo spodig mogelijk rapport uit te brengen.
Algemeene conclusies.
Het rapport komt tot de volgende algemeene
conclusies, waarvan wij hierboven reeds in het
kort een en ander hebben vermeld,
Wethouder de Miranda.
Door wethouder De Miranda zijn aan de
commissie een aantal omstandigheden medege
deeld, die hem aanleiding hebben gegeven tot
zijn optreden in de bijzondere gevallen, waarin
de commissie over zijn beleid geen gunstig oor
deel kan vellen.
Deze omstandigheden waren:
le. Het besluit van Amstels Bouwvereeniging,
waarbij haar leden verboden werd te bouwen
op de erfpachtsgronden in het z.g. Plan-Land-
lust en de agitatie in Amstels Bouwvereeniging,
gevoerd tegen het bouwen in het z.g. plan-
Bosch en Lommer;
2e. de actie van directeuren van hypotheek
banken om geen hypotheek te nemen op huizen,
te bouwen op erfpachtsgronden;
3e. het gebrek aan medewerking van de re
geering en van Ged. Staten van Noord-Holland
bij het verstrekken van rijksvoorschotten en het
vcrleenen van gemeentelijke garantie voor het
bouwen van woningen door woningbouwvereeni-
gingen;
4e. de langdurige onderhartdelingen met be
trekking tot de voorbereiding van de bebouwing
van Bosch en Lommer:
5e. dat naar het oordeel van den wethouder
de afdeeling grondbedrijf van den dienst dei-
publieke werken blijkbaar niet wist te vatten
alle mogelijkheden om zich aanmeldende ge
gadigden, die bouwen wilden en konden, goed
te bedienen.
AI deze omstandigheden tezamen
waren volgens den wethouder oorzaak
van een steeds verminderende activi
teit in het bouwvak, in een periode van
toch reeds abnormale werkloosheid.
De commissie is gekomen tot de mee
ning, dat deze omstandigheden wel
kunnen gelden als een verklaring voor
een grootere persoonlijke activiteit van
den wethouder, doch niet als een recht
vaardiging van de wijze, waarop hU in
bedoelde bijzondere gevallen zelfstan
dig is opgetreden, noch voor het niet
volledig inlichten van het college van
burgemeester en wethouders en het ont
houden van de waarheid aan den raad.
De heer Gulden.
Ten aanzien van den heer Gulden is de com
missie gebleken, dat hij, met name in het geval
van de N.V. Hoogbouw-Landlust, zijn beroep
van architect niet voldoende heeft gescheiden
van zijn functie van lid van den gemeenteraad
en van de commissie van bijstand voor de pu
blieke werken en de volkshuisvesting. Omtrent
de andere gevallen, waarin de commissie me-
dedeelingen omtrent en beschuldigingen tegen
den heer Gulden heeft onder-zocht, zal zij haar
oordeel geven in het gedeelte van het rapport,
waarin die gevallen worden behandeld.
Thans reeds wenscSt zij echter het volgende
op te merken:
Hoewel de heer Gulden een welbekend archi
tectenbureau beheerde, waaruit hij groote in
komsten trok, verkeerde hij voortdurend in fi-
nancieele moeilijkheden, welke tenslotte in 1935
leidden tot een surséance van betaling, welke
eindigde met een accoord van 8 pet., waartoe
hij mede door een financieel aanbod van den
heer Egeman in staat werd gesteld.
De lijst van crediteuren in de surséance van
betaling wijst er op, dat de heer Gulden o.c
zijn financieele nooden voorzag, door op ruime
schaal geld te leenen van bouwers en leveran
ciers van bouwmaterialen. De heer Gulden was
daarmede zijn vrijheid van handelen als raads
lid kwijt
De heer Matthijsen.
De commissie is van oordeel, dat de heer
Matthijsen buitengewone bemoeiingen heeft ge
had met het verkoopen van scholen en door hem
pressie is uitgeoefend op den wethouder voor
de Publieke Werken, ten einde een school te
verkoopen aan den heer C. Elderenbos met uit
schakeling van andere gegadigden.
Deze handelingen moesten leiden tot bevoor
deeling en hebben geleid tot bevoorrechting van
den heer C, Elderenbos, waardoor het belang
der gemeente niet is gediend.
De commissie acht deze voor een raads
lid niet toelaatbaar.
Communiqué van den wethouder.
De commissie meent te dezer plaatse ook haar
oordeel te moeten geven over de door wethou
der De Miranda in zijn communique van 6 Jan.
1939 vermelde punten.
Zij is van oordeel:
1. Dat zij geen reden heeft, te twijfelen aan
de juistheid van zijn mededeeling, dat hem tot
6 Januari 1939 van een justitieel onderzoek niets
was gebleken.
2. a. dat de mededeeling, dat noch door den
wethouder, noch door den dienst van Publieke
Werken den heer Fuldauer grond is toegewezen,
juist is.
b. Dat de mededeeling, dat de uitgifte van
bedoelde terreinen geschiedde op normale wijze
tegen den normalen canon aan de bona fide
bouwers Yenemans c.s. formeel juist is, maar
dat zoowel deze mededeeling, als die vermeld
onder 2a. gezien dienen te worden in het licht
van de feiten en omstandigheden, vermeld in
bijlage 1. Hierin wordt o.m. vastgesteld, dat de
reserveering van het terrein bestemd voor de
Coöp. Algemeene Joodsche Woningvereeniging
door B. en W. niet op de gebruikelijke wijze
is opgeheven en het terrein niet op de gebruike
lijke wijze weder ter beschikking van het grond
bedrijf is gesteld.
Het feit, dat dit door vele bouwers
begeerde terrein werd uitgegeven door
tusschenkomst van den makelaar Ful--
dauer, die op zeer luidruchtige wijze
reclame maakte voor zijn bemiddeling
en de waarde van zijn relaties, deed in
ongewoon sterke mate bij de bouwers de
meening post vatten, dat nieuwe wegen
waren ontsloten om erfpachtsgronden
te bekomen, wanneer men hem maar
betalen wilde. De heer Fuldauer is voor
zijn bemiddeling door den heer Vene
mans een som van f 3700 uitbetaald
geworden.
Door den heer Fuldauer is een bedrag van
f 750 of van f 600 aan mr. De Miranda betaald
voor rechtskundige adviezen. Mr. De Miranda
heeft hiervoor geen declaratie ingediend en het
honorarium voor deze adviezen door Mr. De
Miranda, op het oogenblik, dat de heer Fuldauer
de medewerking van hem inriep voor het ver
krijgen van grond, werd op niet hooger dan
f 50 getaxeerd.
3. Dat haar gebleken is, dat de mededeeling,
dat tusschen den wethouder en zijn zoon nim
mer eenige bespreking heeft plaats gehad om
trent uitgifte van grond, naar de letter genomen
juist is, maar dat hierbij in acht dient te wor
den genomen, hetgeen omtrent de bemoeiingen
van Mr. De Miranda is vermeld.
Dat de mededeeling. dat de verhouding
tusschen den wethouder en de hoofdambtenaren
volkomen nol-maal is, ten tijde van het uitgeven
van het communique juist was, gezien het feit,
dat B. en W. bij schrijven van 30 Dec. 1938 aan
de gerezen geschillen tusschen den wethouder en
den directeur der Publieke Werken formeel een
einde hadden gemaakt.
In de commissie hadden zitting de heeren
Walrave Boissevain, voorzitter; J. H. Crucq
(onafhankelijk); A. J. Dingemans (r.k.); J. ter
Haar Jr. C. H.); C. Woudenberg (s. d. a. p.);
L. Seegers (comm.).
Het lid der commissie de heer Crucq kon zich
niet vereenigen met de conclusie ten aanzien
van:
a. Het ingrijpen in den gang van zaken bij het
grondbedrijf.
b. De bevoorrechting van bouwers.
c. De verhouding wethouder-college.
De heer Crucq is van oordeel, dat de wethou
der niet alleen ten om-echte heeft nagelaten,
het College tijdig in verschillende door hem te
nemen beslissingen te kennen, doch tevens in
sommige gevallen de van het College verkregen
sancties heeft beschouwd als décharge voor zijn
handelingen, ook wanneer hij de zaken niet vol
ledig had ter tafel gebracht, waaruit volgt, dat
het College voor deze zaken niet ten volle ver
antwoordelijk kan worden gesteld.
Dit lid wil aannemen, dat des wethouders
drang tot daden hem parten heeft gespeeld en
het verkrijgen van eenig persoonlijk voordeel
nimmer bij hem heeft voorgezeten, doch dit lid
kan zich niet losmaken van de gedachte, dat de
wethouder bij den verkoop van de school aan
de Marnixstraat aan C. Elderenbos en bij de
uitgifte van „het terrein Joodsche bouwvereeni
ging" aan Gebrs. Venemans, mede heeft bevor
derd, dat deze partijen boven andere werden
bevoorrecht.
in April hooger dan
in April 1938.
Naar wij vernemen, heeft de toeneming van
de ontvangsten der spoorwegen, die de laatste
maanden viel waar te nemen, zich gedurende
April weten te handhaven.
Zoowel op het gebied van reizigers- als van
goederenvervoer doet zich deze stijging voor,
waarbij wat het personenverkeer aangaat in
aanmerking moeit worden genomen, dat de
inkomstenvermeerdering zich voordeed on
danks het onbelemmerd rijden der wilde
bussen.
Toch zijn er wel bijzondere factoren, die in
de toeneming over April een rol hebben ge
speeld, in de eerste plaats de militaire ver
voeren. voorts de socialistische verkiezings
demonstratie in Den Haag en de Vlootrevue
te Rotterdam,
Het reizigers- en bagagevervoer steeg, ver
geleken met April 193S, met ruim twee ton
van 4.650.000 tot 4.852.000. De opbrengst
van het vervoer van brief- en pakketpost ver
minderde met 15.000, terwijl daarentegen
het goederenvervoer een aanmerkelijke toe
neming toont van ruim vijf ton van 2.917.000
tot 3.481.000. Hierin heeft het binnenlandsch
verkeer verreweg het grootste aandeel gehad.
Diverse ontvangsten tenslotte laten een
stijging zien van 22.431, vergeleken met
April 1938.
De totale toeneming in April 1939, verge
leken bij dezelfde maand van het vorige jaar.
beda-aagt 773.476.
De totale ontvangsten van l Januari t.m.
ultimo April 1939 bedragen 32.578.000 tegen
30.103.000 in 1938, aoodat tot nu toe
2.475.000 meer ontvangen werd dan in de
correspondeerende vier maanden van het
vorig jaar, dit wil echter geenszins zeggen,
dat ook de bedrijfsresultaten over deze periode
evenveel beter zijn dan in 1938, aangezien ook
de exploitatie-kosten een zekere stijging ver-
toonen, o.a. veroorzaakt door de bijzondere
vervoeren, hierboven genoemd.
Groot aantal studenten betaalt
1 of 2 jaar geen collegegeld.
In den aanvang van 1938 wendde de rector-
magnificus van de universiteit van Amsterdam
zich tot den directeur van het hoofdstedelijke
bureau van statistiek, den heer R. Claeys, met de
vraag of het mogelijk was cijfers te verstrek
ken, waaruit kon worden afgeleid, welken in
vloed de met ingang van het academische jaar
1933/'34 ingevoerde collegegeldregeling heeft
gehad ten aanzien van de inschrijvingen aan de
universiteit en van de studieresultaten.
In verband met deze vraag stelde het bureau
een omvangrijk onderzoek in. De resultaten
werden in nota's vastgesteld.
In de samenvatting van deze zeer uitvoerige
nota's wordt o.m. gezegd, dat sinds de invoering
der nieuwe coliegegeldregeling in 1933/'34 het
aantal studenten, dat de studie door jaren van
niet-inschrijving onderbreekt, belangrijk is toe
genomen. Van de in het academisch jaar 1936-
'37 ingeschrevenen had niet minder dan 18 pro
cent zich vóórdien één of meer jaren niet laten
inschrijven. In 1932/'33 dus vóór de nieuwe re
geling, was zulks slechts met 6 procent der in
geschrevenen het geval. Voor de 3de t/m. 7de
jaarsstudenten bedroegen deze percentages reso.
25 en 4 en was het verschil dus nog belangrijk
groot er.
Deze onderbreking der studie heeft tot een
groote beperking van het totaal aantal inschrij
vingen geleid. Terwijl van de studenten der ge
neraties 1928/'29 en 1929/'30, van wie men mag
aannemen, dat zij geheel onder de bepalingen
der oude regeling studeerden, 60 procent zich
in de eerste vijf jaar na den aanvang dezer ge
neraties regelmatig van jaar tot jaar liet in
schrijven, bedroeg dit percentage nog maar 31
voor de studenten der generatie 1932/'33, de
laatste die tot dusver over een vijfjarige periode
kan worden gevolgd en van wie is aangenomen,
dat zij practisch geheel onder de nieuwe regeling
studeerde. In deze studieperiode liep het totaal
aantal inschrijvingen per 100 nieuw aangekomen
studenten van iederegeneratie terug van 396
oor eerstgenoemde generaties tot 349 voor de
laatstgenoemde, een teruggang met 12 procent
In deze daling komt nog slechts in hoofdzaak
de beperking van het aantal inschrijvingen voor
het candidaatsexamen tot uitdrukking. Beper
king vindt evenwel ook plaats tusschen candi-
daats- en doctoraal-examen. In de eerste 8 stu
diejaren mag de beperking van het aantal fn-
schrijvingen op 20 procent worden gesteld.
„Saint Louis" komt alleen te
Antwerpen.
Zooals reeds gemeld zal het Duitsehe stoom
schip „St. Louis" van de Hamburg-Amerika Lijn
a.s. Zaterdag, des middags, in Antwerpen aan
komen. Daar zullen de ruim negenhonderd
Duitsehe emigranten, die zich aan boord van het
schip bevinden, debarkeeren, waarna bij met
kleinere schepen naar het land van bestemming
worden vervoerd.
De emigranten, dien naar Nederland komen,
zullen te Rotterdam aan land gaan.
wordt 22 Juni 70 jaar.
Donderdag 22 Juni a.s. zal onze minister
president, dr. H. Colijn, zijn 70sten verjaar
dag vieren.
Dr. Hendrikus Colijn werd 22 Juni 1869 in
de Haarlemmermeer geboren. Hij genoot zijn
lager onderwijs te Uitwijk (N.-Br.) en werd
daarna door een schoolhoofd in de Haarlem
mermeer tot onderwijzer opgeleid. De mili
taire loopbaan trok hem echter meer aan
en hij wist gedaan te krijgen bij het instructie
bataljon te Kampen tc worden geplaatst. Na
dat hij met succes de opleiding tot officier had
gevolgd ging hij in 1893 als tweede luitenant
naar Indië. Zijn militaire bekwaamheden ble
ken al spoedig bij de Lombok-expeditie in 1894
en werden na de bestorming van Tjakra Negara
dan ook erkend met het ridderkruis 4e klasse
der Militaire Willemsorde. Het was zijn af
deeling namelijk gelukt het eerst door te
dringen in de Poerig van den vorst. Een ern
stige ziekte noopte hem in Januari 1895 naar
Java terug te feeeren. Na herstel vertrok hij
met bekwamen spoed naar Atjeh en onder
scheidde zich in de krijgsverrichtingen tegen
Toekoe Oemar. In 1897 volgde zijn benoeming-
als civiel-gezaghebber over het grootste ge
deelte der XXV Moekins. Daarna werd hij in
de XXII eveneens tot civiel-gezaghebber be
noemd en vervolgens tot 1901 aan de West
kust van Sumatra met als standplaats Tapa
Toean. Het was aldaar, dat hij de eere-sabel
voor belangrijke krijgsverrichtingen verwierf.
In Augustus 1901 werd hij bij keuze bevorderd
tot kapitein en gelijktijdig benoemd tot
adjudant van Gen. Van Heutsz, dien hij ook
in 1904 vergezelde op zijn reis naar Neder
land. In hetzelfde jaar was de heer Colijn,
wien tevoren het bestuur van de Pase-streek
was toevertrouwd, door de regeering naar Sa-
bang gezonden, teneinde toezicht te houden
op de naleving van de neutraliteitsvoorschrif-
ten. Meermalen ontving de heer Colijn van
Gen. Van Heutsz belangrijke opdrachten,
waarvan wij noemen: de pacificatie van een
deel der Noord-kust en de onderwerping van
de Panglima Polem Teungkoe Radja
Keumala. En het was na het volbrengen van
deze laatste opdracht, dat hij bij bevor
dering benoemd werd tot ridder 3e klasse der
Militaire Willemsorde. Ook werd hem opge
dragen de onderwerping van de hoofden van
Geudong.
Nadat de heer Colijn van einde* 1904 tot Mei
1905 was werkzaam geweest als assistent-resi
dent van de Gajoe en Maslanden, werd hij
ter beschikking gesteld van den G.G. voor
de inspectie door de Buitenbezittingen, in
welke functie zeer belangrijke voorstellen be
treffende bestuur, politiewezen, belastinghef
fing en verkeersmiddelen door hem werden
gedaan. In 1907 nam zijn loopbaan een wen
ding en verliet hij den militairen dienst met
den rang van Majoor. Vervolgens was hij
Gouvernements-seeretaris, adjunct- regee-
ringscommissaris en hoofd van de afdeeling
Buitenbezittingen bij het departement van
Binnenlandsch bestuur. Tijdens een reis door
Centraal Borneo en Timor in 1909, waarbij
hij op de Zuidkust van Soembawa schipbreuk
leed, werd hij gekozen tot lid der Tweede
Kaaner voor het oude district Sneek. In 1911
trad hij op als minister van Oorlog in het
Kabinet-Heemskerk en in 1912 als minister
van Marine ad interim. Onder de wetten, tij
dens zijn bewind tot stand gekomen, moeten
genoemd de Munitie-wet, de Landstorm-wet,
tengevolge waarvan het in 1914 mogelijk bleek
het Nederlandsche leger snel te mobiliseeren.
In 1913 trad hij af en maakte een reis door
China naar Saigon en bezocht opnieuw Indië,
1 Maart 1914 trad hij op als directeur dei' Ba
taafsche Petroleum Mij. en 15 September van
dat jaar brachten de Prov. Staten van Gelder
land hem in de Eerste Kamer.
In 1918 belastte H.M. de Koningin hem met
de vorming van een kabinet, waarin hij echter
niet vermocht te slagen. In September 1918
zond de regeering hem als hoofd eener dele
gatie naar Londen om met de Allied and
Associated Governments te onderhandelen
over d-e voorziening van Nederland met levens
middelen en andere noodzakelijke behoeften,
Kort daarop vertrok hij metterwoon naar
Engeland als Managing-Director van de
Asiatic Petroleum Mij. In 1922 trad hij op als
leider der Anti-Rev. Partij en hoofdredacteur
van de Standaard, als opvolger van wijlen dr.
A. Kuyper. In Augustus 1923 trad hij op als
minister van Financiën in het zittend kabinet.
In 1924 slaagde hij in het herstel van het
evenwicht in de begrooting door verschillende
maatregelen en 15 Juli 1925 trad hij op als
kabinetsformateur. Dit kabinet viel echter
na enkele maanden op de kwestie van het
gezantschap bij de Paus. In Juli 1926 werd
hij opnieuw lid der Eerste Kamer en in Mei
1927 vaardigde de regeering hem af naar de
Economische Wereldconferentie te Genève.
Hij vervulde daar het presidium van de sectie
voor handelspolitieke vragen. Eind 1927 werd
hij voorzitter van de Conferentie van den
Volkenbond tot Afschaffing van in- en Uit
voerverboden. In 1928 werd de heer Colijn
benoemd tot vice-president van het Raad
gevend Economisch Comité van den Volken
bond en in 1929 volgde zijn benoeming tot
voorzitter van den Zuiderzeeraad. 17 Septem
ber 1929 trad hij als lijstaanvoerder der A.R.
Partij met een sterke fractie in de Tweede
Kamer. In datzelfde jaar viel hem ook de
hooge onderscheiding ten deel te worden be
noemd tot Minister van Staat. In 1930 toen
de Vrije Universiteit haar gouden jubileum
vierde, werd de heer Colijn benoemd tot doc
tor honoris causa in de rechtsgeleerdheid. In
die jaren maakte hij een studiereis van enkele
maanden door Ned.-Indië, als gevolg waarvan
zijn boek verscheen: „Koloniale vraagstuk
ken van heden en morgen". In 1933 trad dr.
Colijn op als formateur van een z.g. kabinet op
breede basis, waar hij zelf de portefeuille
van Koloniën beheerde. Bij de jongste Kamer
verkiezingen van 1937, toen dr. Colijn als A.R.
lijsttrekker een fractie van niet minder dan
18 man op het Binnenhof bracht.'werd hij
wederom kabinetsformateur. Hij beheert
daarin de portefeuille van Algemeene Zaken
en sinds enkele weken die van Financiën ad
interim.
Dr. Colijn, van wien men zegt, dat elke
portefeuille in een kabinet hem ligt, is drager
van meerdere hoogere onderscheidingen.
Van zijn hand zijn verschillende schrifturen
verschenen, daarvan noemen wij o.a. de
breede toelichting die hij heeft gegeven op
het A.R. Program van beginselen, het Levens
bericht van Dr. A. Kuyper, Staatkundige Her
vormingen in Ned. Indië, enz.
Hoewel hij, in verband met zijn 70sten ver
jaardag elke openbare huldiging heeft afge
wezen, zullen dezen verdienstelijken Nederlan
der op zijn gedenkdag ongetwijfeld tal van
bewijzen van medeleven geworden.
POSTERIJEN.
Bij beschikking van den directeur-generaal
der P. T. T. wordt met ingang van 1 Augus
tus 1939 op verzoek aangewezen als adjunct
inspecteur der P. T. en T. te Haarlem de re-
ferendars der P. T. en T., J. Mastenbroek,
thans aangewezen als adjunct-inspecteur der
P. T. en T. te Middelburg.
Verd. blijft steeds
zijn ONSCHULD
VOLHOUDEN.
ZESHONDERD PETTEN KIEZEN HEI LtChAKUlAl Vreugfiebelouii van
zeshonderd Amerikaansche cadetten, die met succes hun studie aan de marine
academie te Annapolis voltooiden.
De procureur-generaal bij het Am
sterdamsche Gerechtshof heeft tegen
den verdachte in het drama te Koedijk
na een uitvoerig requisitoir levenslange
gevangenisstraf geëischt.
Uitvoerig besprak de procureur-generaal de
kwestie van de betrouwbaarheid van de hoofd
getuige Maria D. Zoo is er b.v. de vraag van het
zetten van de handteekening onder de volmacht
door verd. in het ziekenhuis. Maria zegt: de
zuster bracht mij pen en inkt en ik liet verd.
teekenen. De pleegzuster ontkent dit. Dit ver
schil in verklaring kan heel goed een vergissing
van de zijde van de zuster zijn en behoeft niet
te zijn gelegen in het onwaarheid spreken van
getuige.
Met honderd procent zekerheid kan volgens
spr. worden aangenomen, dat verd. het voorne
men heeft gehad om zijn vrouw te dooden.
Het meisje D. heeft zich nooit met kracht te
gen de plannen van verd. verzet. Integendeel
heeft zij de verhouding voortgezet. Thans blijkt
uit niets, dat zij verd. onnoodig wil bezwaren,
iets dat zij zeer gemakkelijk zou kunnen doen.
Zij heeft geen enkele reden om onware beschul
digingen te uiten, zij was immers geenszins zijn
vijandin. In de verklaring van Maria D. is gèen
enkele zwakke plek te vinden.
Het is natuurlijk de vraag of dit voldoende is
voor een veroordeeling en spr. meent deze vraag
bevestigend te moeten beantwoorden. Bij dit al
les komt nog, dat de manier om zijn gezin kwijt
te raken voor hem de eenige was. Vergif, een
schiet- of steekwapen waren uitgesloten. Hier
kon en dat is ook gebleken kon men den
ken aan een ongeluk. Maar er zijn meer bewij
zen, die nl. te putten zijn uit de omstandighe
den, waaronder het ongeluk is gebeurd.
Alles wijst er op, dat verdachte opzettelijk te
water is gereden.
Onder doodsche stilte in de zaal requireerde
de proc.-gen. vernietiging van het vrijsprekend
vonnis en verdachte's veroordeeling wegens po
ging tot moord en moord, tot levenslange ge
vangenisstraf.
„Ik ben mij", zegt de procureur-generaal, on
der den invloed van zijn zwaren eisch, „volko
men van mijn verantwoordelijkheid bewust,
maar ik meen, dat voor dit vreeselijk misdrijf
slechts levenslang kan worden gevorderd".
Het Hof gaat, alvorens den verdediger het
woord te geven, in raadskamer. De verdachte
spreekt een oogenblik met zijn verdediger en
gaat dan rustig zitten. Het O.M. heeft niet de
onmiddellijke gevangenneming gevorderd.
Pleidooi.
Dan is het woord aan den verdediger mr. C.
H. de Groot uit Alkmaar, die onder doodsche
stilte en onder groote spanning zijn pleidooi
aanvangt. Na verschillende punten te hebben
behandeld, welke door den proc.-gen. als bezwa
rend naar voren waren gebracht, roerde mr. De
Groot de kwestie aan, dat verd. op den avond
van het ongeluk den weg langs het kanaal had
gekozen.
Onjuist noemde pl. het verwijt van het O.M.
dat verdachte een gevaarlijken weg heeft ge
kozen. De andere wegen waren langer, en min
stens even gevaarlijk. Mr. De Groot had kaar
ten meegebracht en vol belangstelling bogen de
leden van het Hof zich over de kaart en gingen
de wegen na, die misschien veiliger zouden zijn
geweest volgens den proc.-gen. en dan de plaats
waar het ongeluk gebeurde. Er zijn riep pl.
uit stukken, waar geen huis in de buurt
staat. Daar had verd. zijn gezin kunnen ver
moorden en geen levende ziel zou in de buurt
zijn geweest om later voor het Hof te getuigen.
„Hoe reed verdachte?" vroeg pl. zich af.
Hoogst voorzichtig en met een zeer kalm gan
getje. En waarom huurde hij een auto? Omdat
dat voor hem, met zijn groote gezin, het goed
koopste was, daar hij per K.M. slechts een ge
ring bedrag betaalde.
Met klem drong pl. aan op vrijspraak, be
vestiging van het vonnis zonder echter de be
zwarende clausule over het bestaan van het
plan.
In verband met verd.'s werk vroeg pl. het
Hof het rijbewijs van verd., dat bij de stukken
is, terug te geven.
Ten aanzien van het teruggeven van het rij
bewijs refereerde de procureur-generaal zich
aan het oordeel van het Hof.
Over het verzoek van den verdediger zeide
de president, dat het teruggeven het rijbewijs
eigenlijk vooruitloopen op de uitspraak was.
Na raadkamer werd het rijbewijs terugge
geven.
„Maar", zeide de president, „daar mag be
treffende de uitspraak niets uit worden afge
leid".
„Meneer de president, zeide verd., ik wil al
leen zeggen, dat ik volkomen onschuldig ben.
Door een vreeselijk ongeluk verloor ik drie kin
deren
Het Hof zal 29 Juni arrest wijzen.