„De wapens nedex!"
Wijziging en aanvulling
ONGEVALLENWETTEN.
25 jaar na den dood van
BERTHA VON SUTTNER
Victoria-Water
V R IJ D A G 16 JUNI 1939
H A A R L E M'S DAGBtAD
3
[21 Jmm 1914)
Nu gaat de roman over leven en werken van
Madame Curie rond de wereld. Die van Bertha
von Suttner, ook één van de heel groote vrou
wenfiguren, die voor de toekomst der mensch-
heid leefden en streden, moet nog geschreven
worden. Het zou tevens een bewogen schilde
ring der ontwikkeling van de Europeesche vre
desbeweging zijn van 1389 tot 1914, van het
jaar, waarin Bertha von Suttner's boek ..Die
Waffen nieder!" verscheen tot aan haar dood.
Het leven van Bertha von Suttner heeft meer
dan genoeg romantische trekjes, zooals ze in
boeken voorkomen, om met verve verteld te
kunnen worden; haar leven en haar werk zijn
echter meer: een heerlijk hoofdstuk uit de ge
schiedenis van het idealisme, van den onver-
saagden strijd om één van de groote idealen
der menschheid, zoo niet om hèt ideaal der
menschheid, den vrede.
Bertha von Suttner was een echt kind van
het oude, groote Oostenrijk. 9 Juni 1843 werd ze
in Praag geboren. Haar vader was de veld
maarschalk graaf Franz Josef Kinsky. Zoo
groeit de comtesse op in de kringen van dien
hoogen adel, dien ze later in haar boeken niet
moe wordt te schilderen. Intusschen is Bertha
precies zoo. als men van een aardig, heel jong
gravinnetje in het keizerlijke Weenen ver
wacht. Partijen en feesten, flirtations in pa
leizen en op adellijke landgoederen, muziek,
lichte conversatie, nonchalante traditie en een
speelsch bewaarde houding. Helaas ontbreekt
het dezen tak der Kinsky's aan geld. Dus gaat
het er om, een rijk huwelijk te doen. Dat gaat
nu niet zoo vlug, als gewenscht was. De dertig
jarige moet zien, op een bij haar stand passen
de manier, zelf haar brood te verdienen. Zoo
komt ze als gouvernante in het huis van den
zeer gegoeden Freiherr von Suttner. Het leven
van Bertha zou geen roman zijn, als de eenige
zoon van den huize Suttner, Arthur Gundak-
kar, niet op haar verliefd werd. Kan men het
den Suttners kwalijk nemen, dat ze tegen dit
huwelijk met een onbemiddelde, daarbij nog
zeven jaar oudere comtesse zijn? We zijn nog
midden in de 19de eeuw. En dus doen de ge
lieven in gehoorzaamheid aan de ouders af
stand van elkaar. Maar de roman gaat verder:
Door een krantenadvertentie „langs de
zen, steeds meer gebruikelijken weg" komt
Bertha als dame voor de huishouding en
secretaresse in Parijs. Niet bij een zekeren
Monsieur Dubois of Laroche, neen, juist bij
Alfred Nobel. Er zal bij den uitvinder van het
dynamiet vast wel zoo nu en dan over oorlog
en vrede gesproken
zijn; maar den groo-
ten stoot kreeg Ber-
fc tha daar niet. Nog
heeft de liefde het
grootste woord. En
precies zooals het in
een „grand roman"
hoort, komt de jonge
baron von Suttner
naar Parijs, om, te
gen alle bezwaren
van de familie in,
zijn Bertha te halen,
De twee laten zich in
Weenen heimelijk
trouwen en vluchten
bijna naar het eind
van de wereld, om
maar weg, ver weg te
zijn en geheel voor
hun liefde te kun
nen leven. Dan volgen er tien jaren in den Kau-
kasus, in Tiflis. Het zijn tien jaren van geluk,
ondanks alle ontbering. In deze ontbering be
gon Bertha von Suttner echter, minder uit roe
ping dan om te kunnen leven, te schrijven. Haar
man. die oorspronkelijk ingenieur was, schreef
ook. In dezen tijd schreven beiden uitsluitend
romans en novellen.
Het geluk bleef dit huwelijk uit liefde trouw,
tot de baron eind 1902 op kasteel Harmans-
dorf bij Weenen stierf. Maar intusschen had
zich de groote verandering in het geestelijk
leven van deze vrouw reeds lang voltrokken,
was de barones gegroeid tot „Bertha von
Suttner", een synoniem voor den strijd om den
vrede. Een ontmoeting met Ernest Renan, den
geleerden onderzoeker der godsdiensten, wiens
„La vie de Jésus" Europa in beroering bracht,
zou in Bertha von Suttner het besluit iot vast
heid hebben doen komen, zich geheel aan
dezen strijd te wijden. Allereerst verdiepte ze
zich in de publicaties van de „International
Arbitration and Peace Association" in Londen;
dat maakt haar zoo vervuld van deze ideeën,
van dezen schijnbaar utopischen droom der
menschheid, dat het groote werk haar lukt, de
grootsche poging, de roman „De wapens ne
der!". De beide in één adem geschreven dee-
len verschenen in 1889. Het boek sloeg in, voor
al zijn titel, de tendenz, de dringende idee. Het
werd geprezen en afgekeurd, gezegend en ver
vloekt, een heele literatuur van voor en tegen
werd ontketend: het probleem trad in het volle
licht. Intusschen steeg de oplage van het boek
tot m de honderdduizenden exemplaren, de
naam Suttner ging tot de grooten van Europa
behooren. Geen eenigszins belangrijke taal,
waarin het werk niet vertaald werd. geen ont
wikkeld mensch, die het boek niet gelezen, geen
Alfred Nobel
half-ontwikkeld mensch, die niet althans den
titel wel eens genoemd had. Veldheeren en
ministers, kunstenaars en geleerden van alle
richtingen, kardinalen en keizers vormden zich
een oordeel over het werk. Tsaar Nicolaas II
kende en waardeerde het. Misschien heeft deze
roman ook invloed gehad op het vredesmani-
fest van den tsaar in 1898, dat een jaar latei-
de eerste Haagsche vredesconferentie ten ge
volge had.
Wat Bertha von Suttner voor of na dit boek
aan romans en novellen geschreven heeft, is
zoo goed als vergeten: voor deze sentimenteele
boeken, die meest in de kringen van den hoo
gen adel spelen, zijn de titels al typeerend:
„Inventarium einer Seele", „High life", Trente
et quarante", „Einsam und arm", om maar een
paar van de eens bekendste en meest gelezene
te noemen. Zelfs „Martha's kinderen", bedoeld
als vervolg op „De wapens neder" en in 1092
verschenen, ging het niet beter. Ook haar meer
zakelijke werken zijn tegenwoordig niet meer
bekend: „Das Maschinenzeitalter" (De eeuw
van de machine), de bladen uit haar dagboek
van de Haagsche vredesconferentie, „Der
Krieg und seine Bekampfung" (de oorlog en
zijn bestrijding), de Memoires van 1909.
Maar het boek „De wapens neder!" bleef en
zal blijven. Zoo moet men ook Bertha von
Suttner een dichteres, een schrijfster van één
boek noemen! Ook „De wapens neder!" heeft
nooit literaire aspiraties gehad. Zoo ooit het
doel de middelen heiligt, dan hier. En deze
middelen zijn, al voldoen ze ook zeker niet aan
hooge literair-kunstzinnige eischen, ongetwij
feld doeltreffend: een typische vrouwenroman
uit de negentiger jaren, geschreven met alle
vereischte sentimenteele routine en rhetori-
sche zwier, wat humor en een ge-affecteerden
dialoog, niet beter en niet slechter dan hon
derden dergelijke vrouwenboeken uit dien tijd.
Zeker geen kunstwerk, maar een ethisch docu
ment, geen dichtwerk, maar een manifest voor
den vrede, van een enorm propagandistische
kracht voor de millioenen uit dien tijd in den
stijl van dien tijd.
Het oorspronkelijk in twee deelen uitgege
ven werk heeft tot ondertitel „Een levensge
schiedenis", en is in 6 „boeken" verdeeld: 1859
(dat is det oorlog van Oostenrijk tegen Italië);
vredestijd; 1864 (de strijd in Sleeswijk-Hol-
stein); 1866 (Pruisen tegen Oostenrijk met den
slag bij Königgratz)vredestijd: 1870/71, de
Duitsch-Fransche oorlog; en tenslotte een epi
loog, gedateerd 1889. Deze „levensgeschiedenis"
der comtesse Martha Althaus bevat zeker veel
autobiografische bijzonderheden over comtesse
Bertha Kinsky. Wat het boek destijds ook zoo
sensationeel moest doen lijken is, dat het vol
is van jongste en allerjongste actualiteiten,
van politiek-historische kennis, die als de ken
nis van een vrouw op dit terrein zich opzien
barend geëmancipeerd moest voordoen. Uit
eigen ervaring geput en bijna van cultuurhis
torisch belang zijn de schilderingen uit het
leven van de Oostenrijksche hooge aristocratie
met het keizerlijk Weenen als grootschen ach
tergrond, waartegen telkens weer wereldhisto
rische persoonlijkheden geteekend worden. We
lezen in het boek dus de aanteekeningen der
comtesse Althaus, die eerst met een jongen hu
zarenofficier trouwt, die bij Solferino sneuvelt,
dan een tweede huwelijk sluit met den luite
nant-kolonel Tilling, zoodat Martha ook al het
oorlogsleed van de volgende tientallen jaren
meeleven en -lijden moet, tot aan het tragisch
einde: haar man wordt in Parijs onder valsche
verdenking van spionnage doodgeschoten.
Bij het lezen van dit boek treft men bijna op
iedere bladzijde dingen aan, waar we tegen
woordig volkomen mee vertrouwd zijn, die toen
echter nog den indruk moesten maken van
iets absoluut nieuws, revolutionairs, ja onge
hoords. Men vindt er zinnen en gedachten, die
ieder hoofdartikel van dit jaar 1939 tot eer
zouden strekken en eraan zouden kunnen zijn
ontleend: aan het hoofdthema Oorlog en Vre
de, aan den strijd om den vrede is waarlijk
niets veranderd. Hier lezen we het woord „ont
wapening", daar „vredesliga" en „versterking
van de Weerbaarheid"op een andere plaats
scherp geteekende, naturalistische scènes, aan
vallen op de preutschheid, op het schijn- en
hoerapatriotisme. Is het volgende niet hoogst
actueel? „Zou de „Herr von jedermann" (heer
over allen) niet weten, dat er niets besmette
lijkers is dan vivat-roepen: dat duizenden met
elkaar brullende stemmen niet de Uitdrukking
zijn van duizend eensgezinde meeningen, maar
eenvoudig de werking van den natuurlijken
drang tot navolging?" Of het versje:
„Mijn bewapening is de defensieve,
Jouw bewapening is de offensieve,
Ik moet bewapenen, omdat jij bewapent,
Omdat jij bewapent, bewapen ik,
Dus bewapenen wij,
Bewapenen wij maar altijd door".
Of: „De woestheid met haar afgoden en haar
wapens slingerde velen reeds van zich af. Al
staan we ook nog dichter bij het barbarisme,
dan de meesten denken, toch zijn we mis
schien ook dichter bij de veredeling dan velen
hopenReeds stort die waan ineen, volgens
welken het staatsegoïsme zoo'n bedriegelijken
schijn van recht heeft. De waan, dat de schade
van den één den ander tot nut zou zijn
Reeds breekt het inzicht door. dat de Gerech
tigheid als grondslag van alle sociaal leven
moet dienen
Waar in deze jaren het woord vrede viel, daar
viel ook het woord Suttner. Als stichtster en
presidente van de „Oesterreichische Gesell-
schaft der FriedensfreundC" 'Oostenrijksche
vereeniging voor vrienden van den vrede), als
vice-presidente van het internationale vredes
bureau in Bern, nam Bertha von Suttner deel
aan de groote vredescongressen in Bern (1892),
in Antwerpen (1894), in Hamburg (1897). Op
de vredesconferenties in den Haag was ze een
centrum, het type van een rustelooze en on
verschrokken voorvechtster voor het vredes-
ideaal. In 1905 kreeg ze den Nobelprijs voor den
vrede. (Aan haar invloed was het te danken, dat
er ook een Nobelprijs voor den vrede gesticht
werd). En nog in 1914 is de 71-jarige met de
voorbereidende werkzaamheden voor het inter
nationale vredescongres bezig, dat in Septem
ber in Weenen zou worden gehouden.
Bertha von Suttner heeft na het verschijnen
van haar boek nog zoo menigen oorlog meege
maakt en meegeleden. Ze beschouwde die ze
ker als uitloopers, als naweeën, als den nagalm
van een harden, barbaarschen tijd. Een goede
lotsbeschikking deed de oude vrouw op 21 Juni
1914 in haar geliefde Weenen sterven. Zoo
hoorde ze niets van de schoten, die acht dagen
later in Serajewo vielen, niets van den -vreese-
lijksten aller oorlogen, die deze aarde ooit ge
teisterd hebben. Ze zag niet, hoe haar werk
verwoest werd. Ja, is het dan eigenlijk ver
woest. is het dan eigenlijk ooit te verwoesten?
Is niet het verlangen naar vrede nu, na al het
namelooze leed, grooter dan ooit, is niet de
oorlog nog nooit als een vreeselijker kwaad, als
een ontzettender ramp gezien en gevreesd dan
juist nu? En al hebben we nu ook onzen Bar-
busse gelezen en onzen Remarque en onzen
Renn. „Le feu" en „lm Westen nichts Neues" en
„Krieg" en al die andere, oneindig meer na
turalistische en zeker ook meer artistieke be
schrijvingen en besprekingen van den oorlog,
toch blijft aan Bertha von Suttner, die Oosten
rijksche. de onsterfelijke verdienste, als eerste
vrouw in deze Europeesche landen haar stem
te hebben doen hooren en de echt Evangelische
woorden te hebben gesproken, die altijd in het
geheugen zullen blijven:
„De wapens neder!"
H. St.
TWEEDE KAMER
Zomersproeten
verdwijnen spoedig door een pot
SPRUTOL
(Adv. ingez. Med.)
GEZOND EN VERFRISSCHEND.
'Adv. ingez MedJ
DEN HAAG Donderdag.
Zoowel de (algemeene) ongevallenwet 1921
als de Land- en tuinbouw-ongevallenwet 1922
zullen wijzigingen ondergaan, deels van louter
technischen aard, deels voorgesteld op grond
van in de praktijk aan den dag getreden be
hoeften tot aanvulling en verbetering der be
staande bepalingen.
De Regeering wil de werking der wettelijke
voorschriften op het gebied van de ongevallen
verzekering beperken tot de gevallen van
schade, ontstaan uit anderen hoofde dan uit ge
welddadigheden, gepleegd in een gewapend con
flict. Wel daarentegen zullen b.v. arbeiders die
aan militaire werken arbeiden, onder de wette
lijke regeling worden gebracht.
De heer Drees (s.d.) hield zich speciaal bezig
met de uitschakeling van de ongevallenverzeke
ring voor arbeiders
die bij een gewapend
conflict tijdens hun
arbeid, 'n ongeval
krijgen; de overwe
ging. dat de arbeiders
evenals de burgers
in oorlogstijd een
grooter risico loopen
en dat zonder deze
uitschakeling de on
gevallenpremie te
zwaar op de bedrij
ven zou gaan druk
ken, had de Regee
ring tot dit voorstel
gebracht. Maar nu zij nog andere voorzieningen
wil treffen achtte spr. het beter het door hem
besproken onderdeel thans uit 't ontwerp te
lichten om eerst op het treffen dier nadere voor
zieningen te wachten. Voorts betoogde hij, dat
zoolang de staat van oorlog nog niet is afge
kondigd, een andere voorziening noodig is voor
menschen die aan de luchtbescherming mee
werken.
De heer H i 1 g e ng a (s.d.) toonde zich erken
telijk voor die wijzigingen, welke de uitvoering
der ongevallenwetten soepeler zullen maken en
juichte er verder o.m. over, dat enkele groepen
van landarbeiders, zooals de uientrekkers,
voortaan onder de verplichte verzekering zullen
vallen. Nadat de heer v. d. Heuvel (a.r.) be
zwaren had te berde gebracht wegens de voor
gestelde uniforme
regeling van de ge
schatte waarde van
vrije kost en (of)
inwoning, onder
scheidenlijk vrije
woning bezwaren
die de heer Loer
akker (R.K.) niet
juist achtte en de
heer v. Poll (R.K.)
gevraagd had of het
mogelijk zou zijn
leden van de burger
wachten ook onder
de ongevallen-verze
kering te brengen,, bestreed Minister R o m m e
allereerst den heer Drees, er op wijzende, dat
het niet aangaat het oorlogsrisico ten laste van
het bedrijfsleven te brengen. Trouwens, dit
risico is iets anders dan het gewone beroeps
risico. Voor de persoonlijke gevolgen zal een
andere voorziening noodig zijn, waarover spr.
nader met zijn ambtgenoot overleg hoopt te ple
gen. De vraag van den heer v. Poll zal de
Minister nog eens overdenken. Voorts gaf hij
aan, waarom hij in tegenstelling met den heer
v. d. Heuvel geen bezwaren ducht van de
uniforme regeling inzake schatting van huisves
ting enz. Nadat de heer Drees (s.d.) en de
minister nogmaals den degen hadden gekruist
over de kwestie der uitschakeling van 't oorlogs
risico bleek bij stemming over het betreffende
artikel de overgroote meerderheid met 's Minis
ters voorstel accoord te kunnen gaan. De Kamer
nam het artikel met 5027 (soc. democraten,
communisten en nat. socialisten) aan.
Omtrent de verdere behandeling van het z.
h. st. aangenomen wetsontwerp zij alleen nog
vermeld, dat Dr. Vos (lib.) het genoegen mocht
smaken den Minister zijn amendement te zien
■Re*. Pertij)
Bertlia von Suttner
Den Haag moet betalen wegens
wateronttrekking.
De heeren jhr. dr. J. Loudon, jhr. ir. H. Lou
don en W. J. Jochems hebben de gemeente
's-Gravenhage aangesproken tot vergoeding
der schade, veroorzaakt door de uitdroging
hunner te Wassenaar gelegen terreinen ten ge
volge van de wateronttrekking door de ge
meentelijke duinwaterleiding.
De rechtbank te 's-Gravenhage besliste bij
vonnis van 14 November 1935 dat. zoo de stel
lingen van eischers juist mochten blijken, de
gemeente zich aan onrechtmatige daad te
hunnen opzichte heeft schuldig gemaakt, daar
zij het recht mist om door aantasting van den
zich in de gronden van eischers bevindenden
watervoorraad aan eischers schade toe te
brengen. Zij benoemde bij dit vonnis tot des
kundigen. ter beoordeeling van de vraag of
en in hoeverre de intensieve exploitatie van de
zgn. sprank a. water aan de terreinen van
eischers onttrekt, dan wel slechts aan de
vroegere toestrooming van duinwater van de
terreinen der gemeente naar die van eischers
ten gevolge van de maatregelen der gemeen
telijke duinwaterleiding een einde is gekomen
en ter voorlichting omtrent het schadebedrag,
prof. dr. I. Jeswiet, hoogleeraar aan de Land-
bouwhoogeschool te Wageningen, prof dr. L.
M. R. Rütten, hoogleeraar aan de Rijks-uni
versiteit te Utrecht en ir. I. G. Bijl. hoofd
ingenieur aan den Haarlemmermeerpolder te
Hoofddorp. Nadat deze deskundigen in een om
vangrijk rapport hun bevindingen hadden
neergelegd en nader door de rechtbank gestel
de vragen mondeling hadden beantwoord,
heeft de rechtbank thans bij vonnis van heden
de gemeente veroordeeld tot betaling der door
eischers gevorderde bedragen in totaal be-
loopende ongeveer f 67.000 met de wettelijke
rente sedert 15 December 1932.
De gemeente 's-Gravenhage werd in de pro
ceskosten verwezen met inbegrip van die van
het deskundigenrapport tot aan de uitspraak
aan zijde van eischers begroot op f 14.833,12.
Voor de eischers trad in deze zaak op mr.
F. M. Westerouen van Meeteren en voor de
gemeente jhr. mr. A. K. C. de Brauw.
Loonbetaling van in Duitschland
werkende Nederlandsche arbeiders
Het antwoord van den minister van sociale
zaken, mede namens de minister van economi
sche zaken, van financien a. i., en van buiten-
landsche zaken, ten vervolge op de beantwoor
ding van vragen van jhr. von Bönninghausen
betreffende de loonbetaling van in Duitschland
werkende Nederlandsche arbeiders, luidt als
volgt.:
Nadat van de betrokken Duitsche instanties
bericht was ontvangen van het voornemen om
met ingang van 1 Februari 1939 voor Neder
landsche arbeiders, die in het Duitsche grens
gebied werken als z.g. grensarbeiders, een ge
ringer bedrag Nederlandsch geld voor loonbe
taling ter beschikking te stellen, waardoor
ongeveer 1000 Nederlandsche arbeiders in
moeilijkheden geraakten, zijn besprekingen
gehouden, die ten slotte hebben geleid tot een
regeling, volgens welke vrijwel alle arbeiders,
die sedert begin Februari van dit jaar geen loon
naar Nederland konden overbrengen of die uit
hun werk waren geraakt, hun werk op den
ouden voet hebben kunnen hervatten.
De getroffen regeling geldt voor alle Neder
landsche grensarbeiders en zal tot 31 December
1939 van kracht blijven.
Eveneens zijn voorzieningen getroffen in ver
band met het overbrengen van achtergebleven
loonen.
Het „poppenhuis" der familie
Blaauw gaat naar „Nijenrode"
Het beroemde „Poppenhuis" van de familie
Blaauw is Donderdagmiddag in de veiling
ten huize „Gooilust" aangekocht door den
Amsterdamschen kunsthandelaar Goudstik
ker voor den prijs van f 8700.
De heer Goudstikker heeft het kunstwerk
bestemd voor „Nijenrode" zoodat het voor
ons land behouden is gebleven.
INBREKERS HAALDEN GEMAKKELIJK
EEN GROOTE BUIT BINNEN.
Terwijl de bewoners uit waren, hebben in
brekers in een perceel aan de Nieuwe Park
laan te 's-Gravenhage hun slag geslagen. Zij
hebben een ruit van de keukendeur met zeep
besmeerd en daarna ingedrukt. Zoo konden
zij de deur van binnen openen. De buit. dien
zij uit een kast op de eerste étage haalden,
was niet gering: drie bankbiljetten van
f 1000. een platina horloge met briljanten, een
gouden horloge met ketting en een gouden
sigarettenkoker.
TERUGBETALING OP STATIONS
GEREGELD.
Dezer dagen zijn de bevoegdheden der sta
tions, wat betreft terugbetaling van den prijs
van geheel of gedeeltelijk ongebruikte plaats-
kaarten en abonnementen in binnenlandsch
verkeer, opnieuw uitgebreid.
De Spoorwegen maken het den reizigers
hiermede weer gemakkelijker, omdat men nu
in vele gevallen verrekeningen direct aan de
stations regelen kan. terwijl men zich vroeger
schriftelijk tot de hoofdadministratie te
Utrecht wenden moest
Een Nederlandsch muziekarchief.
De heer J. A. Alsbach biedt zijn
Nederlandsch archief aan.
Dezer dagen heeft de heer Joh. A. Alsbach,
directeur der muziekfirma G. Alsbach en Co. te
Amsterdam, in een daartoe gehouden bijeen
komst, aan de stichting „Nederlandsche Muziek-
belangen", een door hem verzameld Neder
landsch muziekarchief aangeboden, hetwelk na
genoeg alle gedrukte werken van Nederlandsche
componisten bevat welke zoowel in Nederland
als daarbuiten zijn uitgegeven, van het begin dor
vorige eeuw af.
De bedoeling van den schenker is, dat dit
archief openbaar zal zijn, dat een ieder dit ter
plaatse kan raadplegen, doch dat dit niet uitge
leend zal worden*
overnemen, dat de mogelijkheid van beroep op
den administratieven rechter wil openstellen
t.o.v. beslissingen omtrent geneeskundige be
handeling in geval van een onderneming met
een erkenden geneeskundigen dienst.
Hierna kon men het ontwerp-kinderbijslng-
verzekering onder handen gaan nemen. In hoofd
zaak komt dit voorstel hierop neer, dat alle
werknemers in een onderneming een toeslag op
het loon zullen krijgen, wanneer zij meer dan
2 kinderen beneden 15 jaar hebben. Te begin
nen met het derde kind beneden de 15 jaar ont
vangen ze dan per kind een bedrag varieerend
van 10 tot 25 cent per kind en per dag, naar ge
lang het loon varieert van f 4 of minder per dag
tot een loon van hooger dan f 8 per dag. Alle
werkgevers moeten ter bestrijding van de hieruit
voortvloeiende kosten 1 pet. van de door hen in
totaal uit te betalen loonen in een voor dit doel
bestemd fonds storten.
Ofschoon de nat.-soc. Woudenberg er
kennen moest dat het wetsontwerp wel iets aan
lokkelijks heeft, meende hij toch dat het te
vroeg in behandeling komt, aangezien het nog
niet aan de orde zijnde voorstel betreffende de
nationale inkomsten- en winstbelasting ook
voorzieningen ten behoeve der groote gezinnen
bevat. Spr. vond overigens, dat de gemeen
schap meer gebaat zal zijn met verlevendiging
van het bedrijfsleven dan met dezen „kinder
bijslag-fooi". Hij keurde het af, dat de kleine
zelfstandigen er geheel buiten vallen en had ook
bezwaar tegen het gekozerr fondsstelsel, terwijl
hij voorts o.m. het vaststellen van een inkomen-
grens bepleitte. Met het beginsel van het wets
ontwerp kon hij instemmen, niet echter met de
uitwerking daarvan.
Dit laatste was wel het geval met den heer
Kuiper (r.-k.), die den Minister prees we
gens den goeden greep door dezen gedaan. Spr.
noemde een kinderbijslag een algemeen belang,
omdat men aldus de kracht der gezinnen en van
hun leden bevordert, wat aan onze heele volks
gemeenschap ten goede komt. Hij drong er bij
den Minister op aan, spoedig zorg te dragen voor
opneming van de kleine zelfstandigen in deze
regeling. Na zijn vreugde er over te hebben uit
gesproken, dat de bedrijfsraden mede ingescha
keld worden, wat slechts aan de ontwikkeling
dezer organen ten goede kan komen, verklaarde
de R.-K. woordvoerder, dat zijn fractie met volle
overtuiging voor het ontwerp zal stemmen. Na
te hebben aangestipt, dat het gekozen stelsel
veel gelijkenis met dat van de ziektewet ver
toont (alleen ontbreekt hier een loongrens) be
toogde de heer Bakker (c.-h.), dat men de
gedachte van den kinderbijslag niet alleen met
het groote, maar vooral ook aan 't groeiende
gezin moet verbinden. Jammer is het, dat de
plattelands-arbeiders niet in die mate van den
kinderbijslag zullen profiteeren als de arbeiders,
die in vasten dienst zijn. Deze afgevaardigde,
die wel eenigermate beducht bleek voor 'n loon-
drukkende werking van deze wet. had het beter
gevonden als bepaald ware, dat de premie ook
ten deele op de arbeiders zou worden verhaald,
teneinde ook aan dezen eenige verantwoorde
lijkheid op te leggen.
Boven uitvoering door de bedrijfsraden ware
uitvoering door de meer ervaring bezittende
bedrijfsvereenigingen te verkiezen. Dat zou de
wel aannemelijker maken; intusschen zal spr.
evenals verschillende zijner fractiegenootcn niet
tegenstemmen. Hiertoe bleek zijn politieke vriend
Weit.kamp wel over te hellen. Als er ge
schreven staat „gaat
heen en vermenig
vuldigt u", dan wil
dat niet zeggen, dat
men niets anders
meer moet doen dan
zich vermenigvuldi
gen. Wie geen gezin
kan onderhouden,
moet niet trouwen.
Het gaat niet aan de
gemeenschap op deze
wijze te belasten met
hetgeen elk zelf heeft
te dragen.
De heer Drees
(s. d.) en zijn geest
verwanten zijn noch
geestdriftig voor, noch fel tegen het voorstel.
Spr. meent wel dat het voorstel een zekeren
loondruk zal veroorzaken. Op grond van de
maatschappelijke solidariteit wil deze afge
vaardigde wel aan het tot stand komen van dit
ontwerp meewerken nu het betere niet op an
dere wijze (meer doen op 't gebied van belas
ting-verlichting, vermindering van schoolgeld,
moederschapszorg) verkrijgbaar bleek. Intus
schen dient men z.i. de kleine zelfstandigen in
te schakelen: de kleine boer of tuinder zal mis
schien meer aan zijn knechts moeten betalen
dan hijzelf verdient en de rijkste directeur van
een vennootschap krijgt, als hij drie kinderen
beneden de 15 heeft, een toeslag. Aldus werkt
men bedenkelijke spanningen in de hand. Ten
slotte gaf de heer Drees te kennen veel te voe
len voor een loongrens.
De heer Smeenk (a.r.) die betoogde dat in
de gegeven omstandigheden de wetgever ten be
hoeve van de groote gezinnen mag. .ia moet in
grijpen, betoogde, dat bij de vaststelling van het
loon 't behoefte-element mee 'n rol speelt, zoo
dat dus de kinderbijslag ook principieel verde
digbaar is. Een kinderbijslagregeling voor de
kleine zelfstandigen zou praktisch zeer moeilijk
zoo niet onmogelijk zijn. Overigens is 'n verbete
ring van de positie van de arbeiders met groote
gezinnen ook een voordeel voor de kleine zelf
standigen. Goed is het. dat geen loongrens wordt
opgenomen.
Dr. Vos (lib.) stelde voorop, dat er geen en
kel verzekeringstechnisch verband bestaat tus-
schen het bedrijf, waar de arbeider in dienst is
cn het aantal zijner kinderen. In het systeem
als het onderhavige raakt het verantwoordelijk
heidsgevoel zoek. Anderen moeten betalen voor
hen die bewust een groot gezin gaan vormen. Als
*t belang van de gemeenschap het motief voor
de regeling is. dienen ook de kleine zelfstandigen
er onder gebracht en gaat het ook niet aan. dat
alleen de ondernemers, de kosten dragen, doch
dan moet de geheele gemeenschap dat doen. Spr.
critiseert tevens het veel te uniforme en gecen
traliseerde karakter van de voorgestelde rege
ling, welke z.i. bovendien niet eens overeenstemt
met de nieuwere katholieke opvattingen.
Beter ware tot kinderbijslagen tc komen met
behulp van bedrijfsgewjjze op te richten fond
sen hiervoor.
Aanvankelijk zal de aanhangige regeling aan
het bedrijfsleven nieuwe lasten ten bedrage van
f 18 a 20 millioen opleggen, wat wellicht weer tot
toeneming der werkloosheid kan leiden. Ver
keerd is het ontbreken van een loongrens.
„Het is alsof een koekoek zijn ei legt in een
vreemd nest en den gastheer dwingt alle ri
sico op zich te nemen": aldus Dr. Vos' karakteri
seering van het wetsvoorstel.
E. v. R,