mm r Lot van het Kabinet spoedig beslist. VERWACHTING: Ik ontdek Amerika ZATERDAG 17 JUNI 1939 HAARDE M'S DAGBÏAD 3 TWEEDE KAMER Eind van deze maand valt het besluit. Interpellatie—Wijnkoop over het aftreden van mr. de Wilde. DEN HAAG Vrijdag. Groot was de belangstelling bij den aanvang van 's heeren W ij n k o o p's interpellatie niet. Noch in de vergaderzaal, noch op de matig be zette tribunes: alleen het s.d. oud-Eerste Kamer lid Mr. Mendcls kwam in een der loges eens 'n kijkje nemerf. Blijkbaar nam men reeds bij voor baat aan dat heel het debat niets zou opleveren. Dit werd ook algemeen verwacht. Doch ziet, er doen zich soms zeldzame ver rassingen voor. Dat ervoer men hedenmiddag, want de Minister-President kwam met een hoogst belangrijke mededeeling voor den dag, toen hij verklaarde, dat de aanvankelijke resultaten van de door de (overige) Ministers sinds Mr. de Wilde's aftre den ondernomen pogingen om tot dusdanige bezuinigingen in hun voor stellen voor de begrootingen 1940 te komen, dat het budget 1940 sluitend, althans nagenoeg sluitend zal zijn, niet voldoenle geacht moeten worden. Dit beteekent dus, dat ook de Premier zelf op dit moment niet bereikt heeft, wat hij, evenals Mr. de Wilde noodzakelijk achtte. Zeker, hij voegde er aan toe, dat het overleg nog gaande is. De mogelijkheid blijft dus bestaan, dat voor het einde van deze maand want dan moet ook in de oogen van Dr. Colijn de beslissing vallen! nog wel overeenstemming bereikt wordt. Maar dan zullen de Roomsch-Katholieke Ministers alsnog water in hun uitgaven-wijn moeten doen. Dit is hun, en zulks geldt tevens voor hun vrienden buiten het kabinet, thans wel extra-moeilijk gemaakt, door hetgeen de Pre mier nu openbaar heeft gemaakt. In de oogen van het publiek zal hun alleen resten, in deze 14 dagen nog nader toe te geven aan wat de Premier verlangt: buigen of barsten is het thans geworden! Hierop liet de Minister-President de reeds in den aanvang van dit overzicht vermelde belang rijke verklaring volgen om te eindigen met de formeele beantwoording van de acht vragen van den interpellant. Wat de nieuwe uil gaven betreft, die anderzijds extra-bezuiniging eischen, die doen zich zoo vernamen we nog het meest voor bij defensie en sociale zaken, en tevens kregen we, behalve wat hierboven reeds is gereleveerd, te hooren, dat de Ossche zaak tijdens het financieele meeningsverschil zelfs met geen woord ter sprake is gekomen. Tenslotte verklaarde Dr. Colijn, dat er voor de Regeering geen aanleiding had bestaan zich eigener beweging met 'n verklaring naar aan leiding van Mr. De Wilde's aftreden tot de Ka mer te wenden. De mededeelingen, die ze kon doen, hadden geen groote beteekenis en boven dien is zulk 'n verklaring, althans in de latere jaren, in 'n dergelijk geval niet gebruikelijk. Na enkele opmerkingen van den interpellant. vroeg ir. A1 b a r d a, die constateerde, dat we een latente kabinetscrisis doormaken, of de Mi nisters zich met het door den Premier beoogde doel bezuinigen om 'n budgetair evenwicht te bereiken hadden kunnen vereenigen. Mochten de katholieke leden van het kabinet tenslotte capituleeren voor het ultimatum van den Minister-President, dan voorspelde spr. het kabinet een slechte reis met goede kans op schipbreuk vóór 1941. Den eisch om door bezuinigingen tot een bud getair evenwicht te komen achtte Ir. Albarda bijkans onmogelijk. Een bezuinigings-politiek als bedoeld in Dr. Colijn's ultimatum zou moeten leiden tot iets, dat lijnrecht in strijd ware met de door de katholieken gekoesterde opvattingen omtrent 'tgeen noodig is voor de werkloosheids bestrijding. Het persoonlijk aanzien van den Premier is groot (dat zal straks op z'n 70sten verjaardag wel blijken) maar zijn politiek aanzien is, naar ook de Statenstembus-uitslag liet zien, aanmer kelijk gedaald. We hebben, aldus de s. d. wooi'dvoerder, in Wat 't verloop der interpellatie betreft, de heer Wijnkoop stipte allereerst aan hoe blijk baar Dr. Colijn thans nog de bijkans bovenmen- schelijke taak wil trachten te vervullen om den barst in het kabinet, die er tengevolge van de weerbarstigheid der R.K. Ministers ontstaan zou zijn, die n.l. een gansch ander financieel be leid voorstaan dan de afgetreden Minister van Financiën en toch in hoofdzaak ook zijn partij genoot, den Premier, verantwoord zou voor komen. Gaarne wilde de interpellant hooren welke de nieuwe en oude uitgaven zijn waartegen Mr. de Wilde bezwaren maakte voor de begrooting 1940, of het kabinet ze nu toch zal aanvaarden, wat de overige geschillen in den boezem der regee ring zijn, die Mr. de Wilde deden aftreden en of er tusschen dezen en Dr. Colijn ook verschil van inzicht bestond en zoo ja welk? Voorts wenschte de interpellant te vernemen, of Oss' mede een rol heeft gespeeld bij 't heen gaan van Mr. de Wilde. De Premier zag zich verder uitgenoodigd het een en ander mee te deelen omtrent de door hem beoogde bezuinigin gen, omtrent de groote lijnen t.a.v. de thans te volgen financieele politiek in hoeverre is daarbij afwijking dan wel overeenstemming met hetgeen Mr. de Wilde van zins was, aanwezig^ omtrent den stand van zaken met de homo geniteit van het kabinet en tenslotte aangaande de redenen, die de Regeering er van had doen afzien zelf, na 't aftreden van Mr. de Wildé, ten spoedigste de Kamer omtrent de gronden voor dat heengaan in te lichten. De heer Wijnkoop, die vroeg of de Regeering bereid was voor 'n volgende keer, snellere informatie toe te zeggen, opperde ook nog de mogelijkheid, dat er een verband lag tusschen Mr. de Wilde's heengaan en het besluit van het kabinet om te weigeren, dat ambtenaren voor de Kamercommissie Oss zouden verschijnen. De interpellant wenschte den Premier een aangenamen TOsten verjaardag als mensch, niet als Premier; want hij hoopte, dat de Minister-President nog voor 22 dezer tot af treden gedwongen zou worden! Vermeld zi nog, dat hij er terloops op wees, dat zoowel met betrekking tot Oss als ten aanzien van de erf- pachts-kwestie in Amsterdam op gelukkige wijze blijkt, hoe de democratie ter dege in staat en bereid is om zelf de zaken, die niet schoon zijn, te wasschen! Minister C o 1 ij n stelde voorop, dat hij zich louter zou beperken tot het ondex-werp van de interpellatie, dus tot het aftreden van Mr. de Wilde en de directe gevolgen daarvan. Een alge meen politiek en financieel debat moest maar eens tot later, liefst na behoorlijke schriftelijke voorbereiding wachten. We vernamen eerst, dat Mr. de Wilde al in Augustus 1938 ontheffing van zijn ambt ernstig had overwogen wegens ernstige bezwaren tegen 't vooi'gnomen begrootingsbeleid. Zoo kort voor het nieuwe zittingsjaar heen te gaan, in tijden van groote spanning, was echter zeer bezwaar lijk. Daarom verklaarde mr. De Wilde zich ten slotte bereid nog te blijven op voorwaarde, dat dan het volgend jaar de uitgaven niet boven die van 1939 zouden stijgen. Dit beteekende dus dat het normaal accres van pl.m. 10 millioen geheel door bezuinigingen zou moeten worden opge vangen, hetgeen ook zou gelden voor alles wat men meer zou willen doen voor krachtige werk loosheidsbestrijding. Want de te verwachten op brengst van de nieuw ontworpen belastingen zou men geheel moeten aanwenden tot dekking van het tekort, dat de begrooting 1939 reeds uitwees. Teneinde herhaling van een bedenkelijk laat conflict als in '38 te voorkomen, verlangde Dr. Colijn inzending van de voorloopige begroo- tingscijfers reeds eind April. Dan bleef er nog steeds voldoende tijd voor overleg of voor het nemen van andere noodzakelijke stappen. Welaan, toen die voorstellen binnen waren gekomen bleek het eindcijfer een extra-tekort (boven dat van de 55 millioen, te dekken door de nieuw te verwerven middelen) van eenige tien tallen millioenen aan te wijzen. Minister De Wilde was van meening, dat het hem niet zou gelukken het budgetair evenwicht ook maar zelfs te doen benaderen. Krachtig bezuinigen en geen nieuwe uitbreiding van de overheidstaak was noodig. doch zulks hadden de overige Mi nisters bij het opmaken der verschillende be- grootingshoofdstukken niet voldoende in acht genomen. Aldus de opvatting van Minister De Wilde, die daarom aftrad. De Minister-Presi dent meende nu, alvorens besluiten van wijdere strekking te moeten nemen, dat eerst nog be proefd moest worden het door Mr. De Wilde ge stelde en door den Premier zelf beaamde doel te bereiken, door alsnog flink te gaan bezuinigen in de diverse voorstellen voor de begrooting 1940. Maar niet hij. Dr. Colijn, diende dan te zeggen hoe en waarop er precies moest wor den bezuinigd; neen. dit was het werk van de betrokken Ministers zelf, want zij moeten dat alles dan toch ook naar buiten verdedigen en 4aarvoor de verantwoording dragen. dezen tijd meer dan ooit behoefte aan een krach tig homogeen kabinet, dat kloek, vastberaden en voortvarend zoowel ten opzichte van de defen sie als van 't werkloosheidsprobleem weet op te treden en hiertoe blijkt het huidige kabinet steeds minder in staat. Nadat Mr. Rost v. Tonningen (nat. soc.) betoogd had, dat Dr. Colijn niet meer de man is die leidt, maar geleid wordt en dat het financieel- economisch beleid der Regeering naar niets lijkt, zette Dr. Bi er erna (lib.) uiteen, dat we te doen hebben met een latente kabinetscrisis, die permanent is. Dit blijkt wel uit het antwoord van den Minister-President. Spoedig moge de beslissing vallen, want zooals 't nu gaat is 't fataal. Jhr. Mr. de Geer (c. h.) die het niet eens was met Dr. Bierema, dat een Regeeringsverkla- ring wel op haar plaats ware geweest en in dit verband naar een aantal precedenten verwees, zeide er zich over te verheugen, dat nu wel ge bleken is, dat het aftreden van Mr. de Wilde niet beteekent een ommekeer in de richting van pot verteren, van het beschouwen van streven naar 'n sluitend budget als een der zeven hoofd zonden. Te meenen, dat nu we extra-veel voor Defen sie moeten uitgeven, dit ook wel mag of moet voor andere doeleinden, acht spr. volkomen ver- kerd. Overigens meende hij ook tegen aperte verspilling bij Defensie te moeten waarschu wen, er aan toevoegende, dat voorts ook ten aan zien van Defensie de oogen open moeten blijven voor de financieele realiteit. Mede ten opzichte van de slagkruisers en derzelver kosten dienen we onze nuchterheid en bezonnenheid niet te verliezen. Dit geldt trouwens in het algemeen. Laten we niet een uitermate twijfelachtigen wissel op de toekomst trekken. Aldus de c. h. woordvoerder, die zich hiermee kennelijk tegen de katholieken keerde. Mr. Joekes (v.d.) vroeg zich af, waarom Mr. de Wilde op 19 Mei meende te moeten aftreden als de besprekingen over het budget nu nog wor den voortgezet. Natuurlijk verdient het instem ming, dat Dr. Colijn geen luchthartige financieele politiek wil voeren, maar tegen wie(n) was zijn mededeeling dienaangaande gericht? De heele gang van zaken bewijst wel, dat de in 1937 gelegde basis van het kabinet niet deugde. Zulk een la biele toestand als we nu zien, moet zoo kort mo gelijk duren. In 's lands belang is te betreuren, dat de leiding van 's lands zaken onzeker is. Nadat nog even de heeren v. Houten (c. d.) en de Visser (comm.) het woord hadden ge voerd laatstgenoemde plaagde de 't stilzwijgen bewarende R.K. afgevaardigden zette de Pre mier nog uiteen, dat hij als Minister-President nog een andere, zwaardere verantwoordelijkheid heeft, dan een individueele Minister. Immers, zou de Premier besluiten heen te gaan, dan is het oogenblik daar, waarop het einde van 't ka binet intreedt en hoe men ook over de in het geding zijnde kwesties moge denken, een kabi netscrisis, vooral in dezen tijd, is zoo iets ern stigs, dat het zeker wel de moeite waard is al les te probeeren om daaraan te ontkomen. Of dat nog zal lukken, valt o.i. thans wel zeer te betwijfelen. E. v. R. De onregelmatigheden te Roswinkel. Eisch weer drie en een half jaar. De rechtbank te Assen zette Vrijdag de be handeling voort van de zaak tegen den land bouwer KI. G., kassier van de Boerenleenbank te Roswinkel, die van verduistering en valsch- heid in geschrifte verdacht wordt. Als getuige werd nogmaals gehoord de opperwachtmeester der marechaussée te Emmercompascuum, B. H„ die het eerste verhoor geleid had. De Officier persisteerde bij zijn op 26 Mei ge nomen eisch: drie jaar en zes maanden gevan genisstraf. De verdediger, mr. A. Jonker te Emmen achtte het bewijs ten aanzien van de verduiste ring niet bewezen en vroeg daarvoor vrijspraak. Wat de vervalsching van de rekening en balans betreft, maakte pleiter aanmerking op de ten laste gelegde cijfers. Uitspraak 23 Juni a.s Leeftijdsgrens voor de staande magistratuur. Naar wij vernemen, is in een circu laire van den minister van justitie be vestigd, dat de leeftijdsgrens van 65 jaar, welke voor rijksambtenaren geldt, van 1 Januari 1940 mede zal gelden voor de procureurs-generaal en de advocaten-generaal bij de ge rechtshoven en voor de leden van het openbaar ministerie bij de rechtban ken en kantongerechten. IX iVJM/N\ÏJ een ideale zomer Anders dan bij ons. Er is hier een meneer, die uit Groningen komt. Hij spreekt Amerikaansch met vele na drukkelijke ennen. Hij vindt New-York wel een stad, maar Groningen is d e stad. Hij vindt de tentoonstelling groot, en wanneer hij die grootte verklaren wil zegt hij: „wel doezend moal de Groode Markt." Hij vindt de 42ste straat een heel belangrijke straat, maar de eenige echte straat die dwars door z ij n we reld loopt is de Heerestraat. En wanneer hij de hoogte van het Empire State Building wil uitdrukken zegt hij: „da's wel vief Martini torens op m'kander". Ik houd van zulk een aanhankelijkheid omdat ik van Groningen houd, omdat ik van de Groote Markt en de Heerestraat en den Martinitoren houd. Ik be grijp dezen man, ik begrijp zijn liefde en zijn verlangen. Ik begrijp ook zijn verwondering over alles wat „anders dan bij ons" is. En dus begrijp ik dat hij het gek vindt: dat je bij den drogist soep en vleesch en groente eet, dat je bij den apotheker ijs en limonade en taart kunt snoepen, dat je in den sigarenwinkel dassen en zuur tjes en boeken kunt koopen. dat je bij den kapper je schoenen kunt Ia- ten poetsen. dat alle bioscopen één prijs en één rang heb ben, dat de melkboer de melk en de boter voor de deur legt, dat dames op straat rooken, dat heeren nooit den hoed voor elkander afnemen, dat ze hier worteltjes- en zuurkool- en gar nalensoep drinken, dat duizend dingen hier anders zijn dan thuis in Groningen. Die aardige meneer is ongetwijfeld een nog al primitieve meneer, net zoo'n soort als die andere meneer die eens tegen me zei: „och, die vreemde talen, dat is maar onzin, ze noe men „brood" in Parijs wel „pain", maar ze bedoelen toch brood", en daar valt niets tegen in te brengen, evenmin als tegen de opvattin gen van mijn vriend hier, wat ik ook niet probeer omdat het eigenlijk veel te aardig is wanneer iemand zoo denkt. Trouwens: iedereen denkt op een gegeven oogenblik en in bepaalde situaties precies zoo als die Groninger meneer. Zelfs de meest be reisde Roel betrapt zich zelf er wel eens op dat hij iets „gek" vindt omdat het anders is dan in het lieve moederland Maar soms vindt hij dat gekke ook wel eens beter. Zoo hebben de menschen hier de allerple zierigste gewoonte dat ze in den huiselijken omgang nooit debatteeren. Kwaadwillende vreemdelingen zien dat als een gebrek aan ontwikkeling en belangstel ling. Dat zij zoo. Maar gemakkelijk is het in ieder geval. De eene meneer op de theevisite heeft deze meening en de andere meneer heeft een andere meening. Ze vertellen dat elkaar, maar zij houden er geen ellenlange gesprekken over en zij doen geen pogingen elkander hun meening op te dringen of tot het eigen stand punt over te halen. Deze zelfde opvatting geldt ook in de pers en in het geschreven en gedrukte woord. Zoodat hier nooit voorkomt wat in Nederland schering en inslag is: dat de eene krant de batteert met de andere zonder de illusie dat die andere krant ooit zal schrijven, dat die eene bij nader inzicht toch eigenlijk gelijk heeft. Ik heb een ervaring op dit punt: na een langdurigen pennestrijd met een collega heb ik eens geschreven dat ik inzag ongelijk te heb-" ben en dat collega-lief het gelijk aan zijn zijde had. De brave man heeft mij nooit meer aangekeken. Wij zijn vijanden gebleven. Hij dacht dat ik hem belachelijk wilde maken en voor den gek had gehouden En omdat er hier niet gedebatteerd wordt bestaan er ook geen letterkundige tijdschrif ten waarin de eene groep van dichters en litteratoren de andere groep van dichters en litteratoren maandelijks aanvalt op haar lit teraire inzichten. Van daar ook dat de soort letterkundige critiek, waarmee je in Nederland met brood, kaas, biefstuk en spinazie wordt grootgebracht, in Amerika niet bestaat. En de tooneelcritiek. de muziekcritiek, de schilderkunstcritiek evenmin. De critici zeggen in enkele regels waarom ze iets mooi of leelijk vinden of „gaat nogal" en daarmee uit. 't Is nooit polemisch, zelden persoonlijk en bijna altijd heel zakelijk. Geen criticus die poogt van zijn critiek op zijn beurt weer een litterair meesterstukje te maken. En omdat de heeren en dames, die bi.i el kaar op visite gaan. nooit of nimmer debat teeren zijn zulke visites voor onze Nederland- sche begrippen „gek". Want die goede lieden komen daardoor tot kinderachtige uitspattin gen als daar zijn: blindemannetje en slofje onder, stoelendans en pandverbeuren en ge moet al heel stevig aan de Amerikaansche mentaliteit zijn aangepast wanneer ge al stoe- len-dansende niet gaat verlangen naar een stevig en onvruchtbaar debat over kruisers of slagschepen, liberaal of vrijzinnig-democraat, surrealisme of naturalisme, vóór onzen bur gemeester of tegen onzen burgemeester, pro- Vestdijk of pro-Anne de Vries. En in dit land van cafetaria's, gelijkvormig heid en allemaal juffers met roode nagels en allemaal meneeren met allemaal dezelfde broe ken, jasjes, sokken en hoeden verlang je dan, als zoon der lage landen, wel eens heel erg naar zoo'n Amsterdamsch artistenkroegje met truien, ongeschoren wangen en vurige debat ten. Wil je wel eens graag een heelen avond bij vele glazen bier en evenveel nadrukkelijke argumenten en contra-betoogen zitten te luis teren naar vóór van der Lugt Melsert en anti van Dalsum, vóór Permeke en anti-Jurres. Zou je wel weer eens dien mageren man met den uilebril tegen den dikken met de blauwe trui willen hooren betoogen dat alle dicht kunst au fond en in wezen voortkomt uit een misselijk moedercomplex, dat Marsman's kunst seniel en van Hattum's infantiel en Plasschaert's imbeciel is, wat de trui vanzelf niet op zich kan laten zittenen zoo tot aan den killen morgenstond toe. Maar ik weet niet of dat van ons nu dit welbefaamde „cultuur" is en dat van-hier-in- Amerika het vee! besproken cultuurlooze. Ik weet alleen dat de houding hier veel nut tiger is dan de houding bij ons en dat ik die wel eens heel „gek" en vervelend vind. Waar dan bovendien nog bijkomt dat er hier geen mensch is die ooit van de Beweging van '80, van Bartje of Merijntje of Vestdijk ge hoord heeft. Evenmin als van den Martinitoren, de Hee restraat en het Paterswoldermeer. Mijn Groninger vriend vindt dat zoo gek dat hij er kwaad om kan worden. En mij stemt dat zoo weemoedig dat ik er stil van word. Cultuur of geen cultuur, gek of niet gek. Vincent van Gogh of Otto Eerelman, debat of slofje onder, Martini of Empire State. Vestdijk of Dos Passosover honderd jaar houden we allemaal onzen mond en dan draaien weer andere tweebeenige en eenhoof dige creaturen mee met de aarde door de on eindigheid. die zich aan wei-cultuur of geen cultuur niet stoort. Is dat eigenlijk niet griezelig. Tante Truus? Mr. E. ELI AS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 5