RENAUIT «V'*v v- Brieven van een ambtenaar B.B. CCi BRINKMANN MET AUTO EN TENT DOOR ZUID-AFRIKA. ECHTE WALES-ANTHRACIET WITTOP KONING Litteraire Kantteêkeningen. ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1939 H A A R L E M'S DAGBLAD Naar Zuid-Afrika's Tuin. Schapen van een uit huis en hof weggetrokken boer uit Beaufort West, verdringen zich om een greppel, waarin wat water staat midden in het droge rivierbed. een groote boerenplaats met mooien, boomrij ken tuin, maar rondom rijzen daar watermo lentjes op, die het kostbare vocht van een klei ne tien meter diepte moeten omhoog halen. Re gen? O ja, en twee maanden geleden is er nog een beetje van bijna een half uur gevallen. Neen, we mogen niet ontevreden zijn! Gelukkige zielen! Maar we waren pas aan het begin van het land van den dorst, zooals d'e Karroo ook wel genoemd mag worden Een paar uur noordelij ker treffen we een langen, blonden kerel aan, met een troep van eenige honderden schapen en een paar dozijn Angorageiten. Wij stoppen en maken een praatje „Ja, dit is best schapenland, die groene topjes aan de struiken is het. beste wat een schaap hebben kan. We zijn blij, dat we hier gekomen zijn!'' „Gekomen?" „Ja, we zijn op trek. We wonen in .Beaufort West, nog een honderd kilometer noordelijker en daar is, dank zij de droogte, absoluut geen voer en geen drinken voor de beesten meer te vinden. De dieren sterven er in het veld van honger en dorst. Daarom hebben we onze mooie boerderij moeten verlaten en trekken nu in twee ossen wagens met de heele familie naar betere weide- gi-onden. We zijn nu al een maand van huis en blij, dat we dit gevonden hebben en dat de boer, van wie dit land is, ons hier tegen vergoeding Lenteweelde. Ruim drie maanden hebben we uitgezien over de door de zon bruin gebrande velden en nu zwelgen we in de lenteweelde van groen en gras en bloemen in het mooiste deel van Zuid- Afrika's tuin, de streek achter de hier vrijwel Oost-West verloopende zuidkust. Eiken avond slaan we de tenten op onder geurende mimosa, in de bloeiende heide, tusschen adelaarsvarens, die hun prachtige bladeren, den volgenden mor gen alweer wat verder hebben ontkruld en waartusschen op den vochtigen bodem de roode blaadjes van de zonnedauw, het vliegenvanger- tje van onze moerassen, schitteren in de warme ochtendzon. Rond George en Knyshna zitten we volop in de bosschen, aangeplante eucalyptus sen, dennenbosschen, maar ook groote uitge strektheden natuurlijk bosch, dat hier en daar werkelijk den naam van oerwoud verdient. Daarin groeit ook in groote hoeveelheid het zoo genaamde stinkhout, een laurierachtige boom, die prachtig hout voor meubels en allerlei klei ne houten luxe-voorwerpen levert. Menig oud kabinetjes of schrijftafeltje in onze Hollandsche salons is uit deze streken afkomstig. Bij George laten we onzen aanhangwagen achter en wenden het stuur noordwaarts. Al gauw begint de weg te stijgen, steeds door 'n weelde van bloeiende planten, heide en kruis- kruid en groote distels en allerlei composieten. Ook ijskruidsoorten, mesembryanthemum, trek ken door hun groote bloemen sterk de aandacht. Hier en daar bloeit ook een late aloë of een vroege sedum. In een goed kwartier stijgen we een tweeduizend voet, tot ruim 800 meter dus, en wanen ons weer in het hart van het hoogge bergte, omdat hier de boomgroei ten eenen- male ontbreekt. De bergen zijn slechts met bloeiende Alpemveiden bedekt, zooals we die in Zwitserland of Canada alleen boven de boom grens vinden. Daarom maakt het gebergte hier onwillekeurig altijd zoo'n hoogen indruk. Zijn we de pashoogte gepasseerd, dan treden al dadelijk andere figuren in het landschap op, de bekende doringstruiken, een zeer stekelige mimosa immers, de gomboom van Abessynië en Erythrea, en vooral de vijgencactus, die hier ook een zeer groot verbreidingsgebied heeft. Het land maakt nog een groenen indruk, maar enkele bevloeide gedeelten geven door hun veel frisscher groen toch een heel apart effect. Wij slaan onze tenten op vóór de tweede bergpas en ik moet bekennen, dat ik er slecht geslapen heb, niet om de doorns rond de tent en onder het grondzeil, niet door de koude en den dauw, die de tent van binnen en van buiten met een dichte laag waterdruppels bedekten, maar door het verliefd gemoed van een jongedame-struis vogel. Die koerde den heelen nacht door, hoet, hoeoet, hoeoet, zooals een tortelduif ongeveer, maar dan met de klankkracht van een sleep boot op de Maas! Ik dacht werkelijk eerst even aan leeuwen, wat hier natuurlijk onmogelijk is en pas 's morgens, toen we den lïefdedans in vollen gang zagen, kwamen we er achter, wie de nachtelijke rustverstoorders waren geweest. Een merkwaardige vertooning, die vrijage. Eerst danspassen van man en vrouw, om beur ten met hun mooie balletdanseres-beenen, met afhangende vleugeltjes en heen en weer zwaaienden hals. Dan gaat het wijfje zitten en beweegt niet alleen den hals, maar ook het heele bovenlijf heen en weer. Het mannetje gaat vlak achter het wijfje zitten, dat hem eerst een heel eind heeft meegelokt en zwaait en zwiert en wiebelt met hals en bovenlijf, tot het ineens genoeg van het spel heeft en opstaat om kalm weg te wandelen. Het wijfje blijft nog even rustig zitten en gaat dan ook weer gra zen. Maar ik constateer uitdrukkelijk, dat ook hier weer de uitnoodiging van het wijfje uit gaat! Wij laden weer op en rijden langs De Rust met zijn talrijke Hollandsche namen naar Mei- rings Poort. Zelden heb ik zoo'n buitengewoon mooie en schilderachtige kloof gezien. Steile rotsen, aan weerskanten, dreigen telkens den weg te versperren, maar dan rijd je weer dwars door het riviertje heen en blijkt er aan den overkant weer net ruimte te zijn om onder langs de rots te passeeren. En die rotsen zijn niet alleen eenige honderden meters hoog, maar ze zijn wonderlijk mooi van kleur, roodbruin, met groote vlakken van groene en gele en soms oranje korstmossen bezet. En overal weer bloe menweelde, dat het een lust is om te zien. Voeg daarbij nog prachtige vogels, van valken af tot roodstaartjes en kolibri's toe, hier en daar een moor waterlelietje van een zijbeekje en ge be- gi'ijpt, dat dit een uitgezocht plekje is voor den schoonheidzoekenden mensch. Het land van den dorst. Maar dan begint de ellende. Zoodra opent zich de vlakte niet voor ons aan den Noordrand der Zwarte Bergen, of de stofwolken jagen weer omhoog achter ons wagentje aan. Het land heeft weer dadelijk een steppekarakter aange nomen, met zoo op elke vierkante meter één plant en dan nog meest een vrijwel bladerloos heidestruikje. Toch is hier en daar nog wat groen te zien, bloeit er nog een kleine mesem bryanthemum, want hier komt nog wel eens dauw, al is het niet zoo geregeld als rond ons vorige kamp. Eén keer vinden we nog een oase, ;'-¥ Ww83 - In Meiringspoort, één der mooiste bergpassen van Zuid-Afrika, rijden wij een keer of twaalf dwars door de beek heen. o.a. ƒ2.15 afm. 22/35 ƒ1.95 afm. 15/22 ƒ1.65 afm. 8/15 per 70 K.G. franco huis HARMENJANSWEG 67 A TELEF. 16100 (Adv. ingez. Med.) wil laten blijven". „Hoe lang?" „Tot het bij ons thuis weer eens regent en nu de winter zoo ver gevorderd is, kan dat wel een klein jaar du ren!" We bezoeken de familie even in hun kamp. Twee groote ossenwagens van hetzelfde model en haast dezelfde inrichting als honderd jaar geleden, herbergen vader, moeder, zoon en twee volwassen dochters. De kinderen zien er sterk en gezond en tierig uit. Moeder kijkt wat zor gelijk. Verlangt erg naar haar tehuis, maar kookt toch vol moed den maaltijd in een ijzeren driepootpot op een houtvuurtje. En er is goed water om koffie te zetten. Voor thee deugt het niet, een beetje brak waarschijnlijk. En overal is water. Als je een kuil graaft van zoowat een meter diep, welt het water dadelijk op! In het rivierbed tenminste! Het water is grijs-troebel, leemhoudend. Maar er is water en dat zegt alles voor deze menschen, die wegens waterge brek voor onbepaalden tijd hun huis en hof en have en goed hebben moeten verlaten. Wel gestelde boeren, die noodgedrongen thans rnog veel primitiever leven dan wij in onze tentjes met petroleumkooktoestellen, electrisch licht en luchtmatrassen en donzen dekens. En de mo gelijkheid om ons te verplaatsen. In één dag van de lenteweelde van de kust naar het uitgedroog de woestijnland en terug. Verder naar het Noorden. We gaan nog verder noordelijk. Twee uur rijden, een kleide honderd kilometer, twee we ken trekken met den ezelwagen en de kudde. Daar is heelemaal geen groen meer. Al wat wilde uitloopen, is ontijdig afgebeten. Overal staan groote knodsvormige euphorbia's, iets als meloencactussen. Het is hier een harde strijd om het bestaan, zelfs voor deze zoo op droogte ingestelde planten. De avond valt. De bergen worden blauw, de lucht kleurt rood, van opgewaaid stof, want dezen avond is er geen dauw. Alles is en blijft hopdroog. Lang lig ik nog met open deuren uit te kijken onder de donzen deken naar de prach tige sterrenlucht. Pikzwarte lucht en flonkeren de sterren, tot vlak aan den horizon. En ik lig alwéér uit te zien als het eerste licht over het landschap komt en teere pastelkleuren teekent op de bergen in de verte en de golvende vlak te dichtbij, Wij staan midden in een zandig ri vierdal, waar twee jaar geleden het laatste wa ter gestroomd heeft. We suizen verder naar Prince Albert, een groote stad midden in het droge land, dat toch gewoonlijk een belangrij ken wolexport heeft. Over de bergen, de be roemde Zwartbergpas, met zijn talrijke slin gers en haarspeldbochten, gaat het naar de mooie druipsteengrotten van Cango en dan naar Outshoorn. waar nog altijd honderden struisvo gels worden gekweekt, gedeeltelijk in woest doornig cactusland, gedeeltelijk op mooi-groene, bevloeide weilanden, waar ze gewoon tusschen de paarden in grazen. Overal jagen de mooie zwart-met-witte mannetjes elkaar na en staan de grijsbruine wijfjes er vol aandacht naar te kijken. Maar ze zien er armoedig uit. De vee- ren zijn blijkbaar juist geknipt, maar ze kijken er geen zier minder fier om! Nog een nacht in den dauw en de droogte? Neen, liever in de late middagzon Montagupas weer over, in een uur tijd uit de steppe door het hooggebergte naar de lenteweelde van de kuststreek. En waarom sturen ze daar de scha pen ook niet heen? Omdat die de weelde van het malsche gras niet verdragen. Schapen uit de vlakten van het binnenland worden dood ziek en sterven meest binnen een paar dagen, als ze naar de kuststreken worden overge bracht. Ook hier zijn het sterke beenen, die de weelde kunnen dragen! Wij slapen weer onder bloeiende mimosa aan den oever van een kabbelend riviertje onder de xylophoongeluiden der Afrikaansche kikkers of padden. En betreden weer een ander land. Bezuiden Mosselbaai is de kustvlakte uitge bouwd tot het graanland der Unie. Hier en daar vertoont het koren ook al teekenen, dat een zeer droge tijd aan de lenteregens is voorafge gaan, maar dat schijnt nog wel in orde te zullen komen. En nu zitten we al drie dagen in den regen aan False Bay, waar de schepen der Oost-Indische Compagnie moesten ankeren, om dat Tafelbaai te gevaarlijk was. Er ligt sneeuw op de Hottentotbergen achter ons, maar het gras staat kniehoog en de eiken komen in blad. De lente is er! En wij genieten er van. (Nadruk verboden). OOALS ik in mijn vorigen brief al1 schreef stond er op mijn programma een lange dienstreis door mijn geheele ressort, waardoor ik bijna twee maan den van huis was, maar dat kon niet anders, door de groote afstanden op zee en de diverse besprekingen en inspecties, die ik moest hou den om van alles op de hoogte te komen. Ik had er dan ook niets op tegen en maakte on derweg natuurlijk aldoor mijn notities en rapporten om bij thuiskomst direct een nauwkeurig verslag te kunnen uitbrengen. Na twee dagen varen waren we op Tanah Marah; bleven daar twee dagen omdat er in dat bannelingen-centrum altijd veel te doen valt en nu nog meer den anders in verband met de uitbreiding van de Goudmaatschappij. Daarna zakten we de breede rivier af, zoo af en toe een kleine kampong van Papoea's passeerend. Die Papoea's zijn nog lang niet rustig; er worden onderling nog heel wat kop pen gesneld, waartegen weinig te doen is, daar het land enorm groot is en heel erg dun be volkt met Papoea's, die steeds rondzwerven, en doordat de machtsmiddelen, die wij hier hebben betrekkelijk gering zijn. Pas langzaam, met het doordringen van de beschaving, die vooral door de als pioniers werkende pastoors bevorderd wordt, kan daar een eind aan komen. Zoo zakten we dus de Digoel af, kwamen na anderhalven dag weer op zee en hadden een kalmen overtocht naar Dobo; dien avond stoomden we weer door en den volgenden morgen kwamen we aan op Larat, de noord punt van de Tanimber-eilanden. De geheele groep der Tanimber-eilanden is tot het Chris tendom bekeerd, voor een deel door Katholie ken en voor een deel door Protestanten. De laatsten zijn hier in de meerderheid. Die dubbele zending geeft wel eens moeilijkheden, niet door de pastoors en predikanten maar meer door de onderwijzers en kampongbestu- ren, die zeer fanatiek zijn en elkaar steeds in de haren zitten; maar dat is hier een normale bestuurszorg. In het algemeen doen zending en missie een goed werk. Vooral in die geheel Christelijke landen is het aardig om die keu rige kerkjes te zien; het doet je denken aan sommige dorpen in het oude Holland, alleen is de kleedij natuurlijk ïnheemsch, maar alles even keurig; de ouderlingen in zwarte jassen, de vrouwen in deftige kabajaas. We brachten bezoeken aan de verschillende autoriteiten, pastoor, Protestantsche onderwijzer, een Am bonees e.a. 's Middags vertrokken we weer en den volgenden morgen lagen we voor Saumlaki, de standplaats van den Controleur, een aar dig plaatsje, waar we, als overal elders, van wege het eerste bezoek, met zang. dans en fluitorkesten werden ontvangen. Hoeveel ma len we niet met de hand aan de pet naar het Wilhelmus hebben staan luisteren op deze reis weet ik niet meer, maar op elke stop plaats was het zeker wel vijf- of zesmaal, en we hebben, dat zult U zien, heel wat plaatsen aangedaan. Ik vergat nog te vertellen, dat ter eere van de komst van den overste, de staf muziek van Ambon met ons meereisde; twintig inlandsche blaasmuzikanten, die overal hun nummertje ten beste gaven; voor vele plaatsen was het de eerste kennismaking met de militaire mu ziek, dus begrijpt U hoe groot het succes was. We bezichtigden het aardige dorpje met na tuurlijk weer een bezoek aan een dominee en een pastorie, hielden diverse dienstbesprekin- gen en gingen 's middags weer verder met de Reiger. Den volgenden morgen waren we op Tepa, hoofdplaats van het eiland Babar, waar 12000 menschen wonen, allen sedert 1917 be keerd tot het Protestantisme. Op Tepa zelf zit ook een bestuursassistent, een Ambonnees, die een carrière van 1905 af op Nieuw-Guinea achter den rug heeft, eerst in Duitschen dienst. Hij maakte den overgang in 1914 aan Engeland mee, bleef in Engelschen dienst tot 1921 en teekende toen naar ons gouvernement over. Hij kon van dien ouden tijd aardig ver tellen en had ook heel interessante foto's uit dien oertijd. Want dat was het en is het nog gedeeltelijk op Nieuw Guinea. Het was groot feest daar op Babar. maar om 5 uur werd er weer vertrekken geblazen en om 9 uur den volgenden morgen lagen we voor Metimiaran. waar we de wachters van den vuurtoren moesten aflossen, die er 6 maanden gezeten hadden. Dat Metimiaran is een enorm groot „atol", dat zeker wel 20 mijl in middellijn is en waar van alleen bij laag water de riffen en de bran ding te zien zijn. Er zijn een paar hoogere stukken, een soort kleine eilandjes, waar een aantal gezinnen woont. Op een van die eiland jes staat de vuurtoren. Mooi en interessant om te zien. Zoo'n plotselinge en grillige verhef- Nico van Suchtelen. Het spiegeltje van Venus. Amsterdam wereldbibliotheek. Het is misschien niet geheel zonder goede bedoeling dat de Wereldbiliotheek ons deze zomermaand verrast met iets luchtigs, met een paar boeken, waarin een geestig man zich speelsch laat gaan, een glimlach van verstand houding bij zijn lezers te voorschijn roept en op zijn manier een poging waagt hun sombere gedachten voor een wijle te verdrijven. Er is nog wel eenig verschil in de beide deeltjes, die ik bedoel, doch de grondtoon van beide is een niet onvermakelijke spotternij met het leven van den tijd, waarin elk van beide ont stond. Want gelijktijdig met Van Suchtelen's Spiegeltje deed deze uitgeverij ons een Hol landsche vertaling van de Lettres Persanes van De Montesquieu toekomen (zeer goed verzorgd door den heer Sandfort, die als Rabelais- vertaler zijn sporen verdiend heeft) en noodigt ons. dusdoende, bijna uit een parallel te trek ken tusschen den Franschen ironicus van anno 1700 en zijn Hollandschen geestverwant in de spotternije, uit onze dagen en omgeving. Het zijn beproefde middelen die beide auteurs te baat nemen om wat zij op het hart hebben te luchten in een vorm, die aan de onnoozelheid van een sprookje den ernst paart van den welmeenenden kankeraar, die elk ironicus in feite is. De achttiende-eeuwer kiest den briefvorm, waardoor hij twee jeugdige Perzen, in het wufte Frankrijk dier dagen ver wijlend, als spreektrompetten kan te baat nemen om de eigen, en niet steeds malsche inzichten over maatschappij en menschen van zijn land te verkondigen. Van Suchtelen koos den droomvorm en laat een mannetje uit de maanneen, een afgezant van de planeet Venus, op aarde verschijnen om zich over de daar heerschende toestanden te verbazen en bij tijd en wijle tot de conclusie te komen dat het daar „een rotzooi" is. De lezer zal deze minder waardeerbare uitdrukking vooral in een boek van Van Suchtelen, willen ver goelijken, wanneer hij bedenkt dat deze opinie van den gedelegeerde van Venus, zij het dan in eleganten vorm gekleed, in onze dagen door vele uiterst beschaafde en zelfs hoog geplaat ste personen gedeeld wordt. Overigens „hooger geplaatst" dan deze afgezant van een hemel lichaam, die per raket naar de aarde geschoten werd en onderweg in een stratosfeerballon is overgestapt, is wel moeilijk denkbaar, en reeds daarom zou zijn uitlating moeilijk te verdedi gen zijn. Enfinsoit. Hij is immers met de beste bedoelingen en met een blijde boodschap zijner lastgevers naar onze oude wereld overgesprongen en het is wel ondeugend van den schrijver dat hij, zooals de Perzen van Montesquieu in Parijs, nu juist het eerst naar een Europeeschen staat gevoerd wordt, waarvoor Van Suchtelen weinig sympathie gevoelt. Dat gemis treedt op zoo weinig verholen wijze in de dialoog aan den dag, dat men er, kwaadwillig, bijna een staats- gevaarlijken kant aan zou hebben kunnen ont dekken, zoo niet de galgenhumor van het ge- fldto'fyWivi Weineen! Gas los laten -desnoods wal bijrenunen, als u zoo'n waarschuwingsbord passeert. Want dat staat slechts op plaat sen, waar onverwacht gevaar kan dreigen. Dusweest op uw hoede! heel het daarvoor behoedde. Onschuldiger is de ontmoeting van den blijden boodschapper met de leden van den uitgelezen kring, die bezig zijn zich geestelijk en moreel her te be wapenen. Daar zit veel amusants in en de spot is uiteraard goedaardiger. Al flitsen er scherp geslepen zinnen doorheen die de lec tuur van zoo'n boekje toch weer op hooger peil houden, dan de grapjasserij van De Kleine Krant e.d. kan bereiken, toch zal mijns in ziens dit Spiegeltje van Van Suchtelen alleen als zomerkost gebruikt kunnen worden en in geenen aeele de litteraire beteekenis van dien schrijver weergeven. En het zal ook wel zoo, als luchtige verpoozing bedoeld zijn. Bij de lectuur van een werkje als dit, gevoelt men eens te meer dat wij in het ironische, satirische genre geen specialisten hebben in onze litte ratuur Het blijkt bij de goedbedoelde, min of meer geslaagde uitstapjes die een enkel serieus te nemen schrijver zich veroorlooft, maar meesterlijk wordt het zelden. Te vaak nog stoort dan een goedkoop grapje of een woord speling het intellectueele genot van een wel doordachte ironie, die in haar gaafste uiting daarvan niet gediend is, omdat ze geestig geeselend, speelsch straffend van wezen is. In het Spiegeltje van Venus komen passages voor die daar volkomen aan beantwoorden (zooals de redevoering van August Ernst tot de her- bewapenaars) en daarin zinnen vol waanzin nige wijsheid, die als zoodanig juist de bitter ste critiek bevatten. Een zin als deze van August Ernst, als hij over zijn medeburgers in Tibet spreekt, heeft dat bijtende karakter: „Onze wijzen zijn namelijk analfabeet en juist daardoor geoefend in helder denken; zij, doorzien onmiddellijk ieder diplomatiek be richt, zelfs al ligt de leugen er maar een halve duim dik op inplaats van de in het Westen gebruikelijke drie duim". En zoo zouden er tallooze fragmenten uit dit werkje aan te halen zijn, die verklaarbaar maken dat men het monkelend ten einde leest en den schrijver tenslotte dankbaar is, dat hij den lezers eens iets van geestelijke ontspanning na zooveel geestelijke bewape ning heeft willen voorzetten. Over de Perzische brieven van De Montes quieu een volgend maal. J. H. DE BOIS. fing in de hier zoo enorm diepe (4000 mêter) zee. Al die eilandjes, ook de verdere, die we aam- deden, zijn als stekels op dien diepen zee bodem. Die peuters van eilanden, elk met een paar duizend inwoners liggen ver uit elkaar op die enorme zee! Maar laat ik niet poëtisch worden. We namen de oude bezetting mee en lieten de nieuwe bezetting achter, die nu weer 6 maanden kan wachten tot een boot komt en hen afhaalt! Ze zien in dien tijd alleen maar booten voorbij varen, op weg naar Australië! Tegen den avond kwamen we voor het eiland Moa, waar we aan wal gingen en daar we een dag vroeger kwamen dan verwacht was. liep de ontvangst wat verward tot groote ontstel tenis van het adathoofd, dat hier in zijn eentje, met zoo eens in de drie maanden den Controleur op bezoek, het bestuur over een 4000 onderdanen voert (allen ook weer Pro testant). En de belooning, die hij er voor krijgt, is 8% van de door hem te innen belasting, zijnde 1500 gulden, dus 120 gulden per jaar is voor hem. dat wil zeggen dat hij dat nog met zijn onderhoorige hoofden moet deelen! En de zaak loopt prachtig; dat doet de goedkoop maar goed gekoloniseerde Hollander, daar in het verre van de Verre Oost! Zoo gaat het op al die eilandjes, die toch goed en rustig zijn, waar recht gesproken wordt, onderwijs gege ven, grondrechten bestaan enz. enz. En alles loopt op rolletjes, ziet er uit als een proper Hollandsch en honderd procent Christelijk dorpje. En dat midden in den Oceaan! We stoomden weer door en waren den vol genden morgen op het eiland Letti met zijn 3000 inwoners. Mooi versierde prauwen, met een man of veertig per prauw, kwamen ons tegemoet in een enorm tempo, dat ze op het lawaai van de gongs aangaven Aan den wal stonden wel een vijftal zangkoren en fluit orkesten, allen in „groot pontificaal"; de ouderlingen met hun zwarte jasjes voorop. En dan was er nog een echte eerewacht, die onder HIER IS DE BESTELWAGEN WAAROP U GEWACHT HEBT: DE RENAULT CAMIONNETTE. Ongekend lage aanschaffings- en be drijfskosten en toch een uiterst solide en bijzonder keurige en handige wagen. Benzineverbruik 1 L. op 13 K.M. Snel heid 80 K.M. per uur. Minimum wegen belasting. Nuttige last 250 K.G. Laad ruimte 1.50 M3. Door laag laadvlak, zeer gemakkelijk te laden en te lossen. p»,s f. 1250.- Hoofdagent Haarlem en Omstreken SMEDESTRAAT 22 - HAARLEM TELEFOON 11025 ONDERDEELEN STOCK (Adv. Ingez. Med.) bevel stond van een gepensionneerden Inland- schen sergeant, die op Letti woonde. Hij had zijn oude militaire pakje aan met al zijn on derscheidingen er op en verder een zelfge maakte kepi en sabel. Zijn ongeveer dertig manschappen liepen in een soort adatkleeren met elk een mooi nagemaakt houten geweer! Vol trots kwam sergeant Belter zijn manne tjes aan den overste presenteeren en niet lang daarna liepen ze fier achter de stafmuziek door hun kampong. Het was de dag van hun leven, je zag ze genieten en zwellen van trots. Ja die sergeant heette Belter, een Holland sche naam, maar hij is toch Inlander. We waren hier n.l. al in de buurt van het land der Mestiezen, die op Kisar hun centrum, hebben. Die zijn zoo'n 200 jaar geleden daar met een zeilschip gestrand, een aantal mannen en vrouwen; zij zijn daar achter gebleven en geheel vergeten en zijn, zich met de plaatse lijke Inlanders mengend, geheel in de bevol king opgegaan. Je ziet er nog wel half blanke types onder, maar hun taal zijn ze vergeten, hun naam echter hebben ze nog. Zoo heb je daar nog Bakkers, Brinkhuizens, Johannes Smit enz. wonen. Ook zuivere Inlanders heb ben die namen overgenomen, zoodat het daar aan de namen te hooren je reinste Holland is! Op Letti bleef het groot feest zoolang we er waren, met dansen en zingen. Grappig waren eenige oude vrouwen, die op eigen plaatselijke muziek, bestaande uit trommels waarop gesla gen werd. vol overgave aan het dansen gingen, toen ze plots door de stafmuziek, die langs kwam gestoord werden. Ze hielden kwaad op en keken de muzikanten kwaad aan tot ze op eens de maat te pakken kregen van de staf muziek en toen een voor een daarop gingen dansen! Achteraf vertelden ze dat ze nog nooit zoo fijn gedanst hadden. Die dansen zijn een soort reidansen, die een stuk of dertig vrouwen uitvoeren, nogal eentonig en heel wat minder mooi dan die ik op Bali gewend was. Over het verder verloop van mijn lange tournee een volgend maal. NIEUWE UITGAVEN. Bij J. Philip. Kruseman, uitgever te Den Haag, verschenen de volgende vier boeken: „Tot het bittere einde", door Raymond A. Berry (vertaling van J. G. H. van den Boven- kamp Jr.), „Julia kreeg toch haar zin", door Faith Baldwin (vertaald door L. Sampimon- de Tombe)„De man die Goliath vermoordde", door Geoffrey Homes (vertaling van J. A. W. van Hacht), „El Sombra", het verhaal van een „fluiter" door E. B. Mann (vertaald door Jan W. A. Kessel*).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 9