Brieven van een ambtenaar B.B. Naar Groote Kei en Merauke. ,DANS DER KLEUREN" Litteraire 1 Kantteekeningen. Z 'A' TERDAG 26 AUGUSTUS 1939 H A A R L E M'S DAGBLAD 4 Ziezoo, na mijn extra lange dienstreis ben ik nu heusch een maand thuis op Toeal gebleven en dat wil heel wat zeggen. Ik maakte alleen nog een driedaagsch reisje naar het eiland Groote Kei, waar ik niet van buiten kon. Het was nl. het laatste deel van mijn ressort dat ik nog nooit gezien had. Dat heb je meer: dat de dingen die het dichtst in de buurt liggen, het laatst aan de beurt komen! Het is een eiland met 30.000 inwoners en de bevolking van het zelfde ras als hier op Klein Kei, maar ze heb ben daar veel godsdienstverschil; er zijn Katho lieken. Protestanten. Mahomedanen en Heideij nen. Daardoor is het er vaak onrustig, temeer daar de Kei-ees een verschrikkelijke driftkop is en vechtersbaas. Wij begonnen dan ook met rechtspraak en er werden heel wat flinke straf fen uitgedeeld. Daarna gingen wij naar de pas torie, waar we heel gezellig te gast waren. Ook bij de zusters gingen wij op bezoek, die daar een groot hospitaal beheeren. Je krijgt respect voor die menschen die met opoffering van alles, zulk mooi werk doen. Die pastoors, hier in de buitengewesten, zijn ook zulke bijzondere aar dige menschen. Het warer. weer gezellige en tevens nuttige dagen. En het verdere deel van de maand die ik dan eens thuis was, ging ook prettig voorbij. Ik had de Controleurs van Dobo en van Suamlaki voor dienst opgeroepen en die kwamen met hun klei ne bootjes om 7 uur in den vroegen morgen aan varen: brachten natuurlijk vrouw en kinderen mee die allen bij mij logeerden en ik had weer eens een gezellig vol huis. Dat gaat hier wel niet zoo gemakkelijk als op Bali, waar ik uitstekende bedienden had, maar mijn Balier Deblac weet me er toch steeds doorheen te helpen, hoewel hij den laatsten tijd ook een beetje de kluts kwijt is, daar zijn vrouw nog steeds sukkelt. Maar het geheel liep toch vlot; veel kun je hier wel niet doen, eigenlijk niets, maar het bij elkaar zijn en gezelzen was al leuk, vooral voor mijn gasten, die er weer eens „uit" waren, eens weg van hun eilandjes waar ze al zoo lang za ten. We hadden een paar aardige eterijtjes met alle blanken van Toeal, 10 man sterk, waaraan de dames ook goed hadden meegeholpen om alles in orde te maken en de tafel extra te ver sieren. Het was die dagen alleen vreeselijk warm, wat het nu trouwens nog is. Als jullie me nu zagen zitten tikken, zou je betoel medelijden met me krijgen. Je hebt de eene helft van je fut noodig om de andere helft bij elkaar te hou den en ik zit met mijn hoofd ver achterover gebogen om te voorkomen dat de druppels transpiratie op het papier vallen. Mijn hersens voelen zoo'n beetje aan als slappe havermout! Maar ondanks dit alles, hadden we toch veel plezier, bleven dikwijls tot twee uur zitten pra ten en naar de radio luisteren, die je hier dan toch maar geregeld op de hoogte houdt van wat er in de „beschaafde" wereld gebeurt. Toen die gasten weer naar hun standplaatsen vertrok ken, bleef er toch één achter, nl. een twee maan den oud hondje, een leuk mormel, bepaald hu> moristisch-leelijk. Heelemaal zwart, met alleen een witte pluim aan zijn staart. En een model om je naar te lachen. Hij is nu nog klein, maar als hij opgroeit als zijn ouders, wordt het een „mooie" hond, namelijk een mengsel van Sint Barnard, boxer en tackel. Van den eersten den kop, het. formaat van de tax en de grootte en de onbehouwen manieren van den boxer. Ver der speelsch, pienter en trouw. Hij loopt mij betoel als een hondje achterna. Jammer alleen dgt ik hem telkens alleen moet laten geduren de mü'n lange reizen. Ik kreeg ook nog een logé, die nu nog bij me is, nl. den President van den Landraad te Am- bon, die morgen pas weer vertrekt. Er was geen plaats in de kleine passangrahan en ik was blij dat ik hem mijn gastvrije woning kon aanbie den. Wij hadden hier ook nog een poosje een soort amusement, nl. een bangsawan, oftewel Maleisch tooneel, dat hier allerlei drama's en draken op de meest primitieve, maar daardoor wel grappige manier opvoert. Ik ben nu toch wel blij. dat ik morgen weer voor een maandje er op uit kan, want ruim een maand op Toeal, is voor mij al weer te veel van het goede. Dc oostelijkste uithoek van Ned.-Indië. Merauke. Ik ben na een zeer geslaagde en aardige tournee, dwars door Nieuw-Guinea, hier aangeland, op den Oostelijken uithoek van Ned. Indië! Ik vertrok met de Albatros, een Gouvernementsvaartuig, van Toeal als eenig passagier. Daar ik net nog de aankomst van de K.P.M. kon afwachten, en daarvan de post op pikken, had ik onderweg lectuur genoeg, nl. een stapeltje brieven en een grooten stapel kranten en tijdschriften. Na twee dagen waren we, via een spiegelglad zeetje op Mappipost, in de monding van de Digoel-rivier aangekomen, waar ik mijn medereizigers ontmoette. Wij gin gen eerst naar Tanah Marah, waar wij na an- derhalven dag langs de eentonige rivier varen, 's avonds tegen donker aankwamen. Dat Tanah Marah ligt 500 K.M. landwaarts in, en het is een lange reis er heen. Alle Europeanen kwamen aan boord en je bent er altijd een welkome gast, daar je nieuws en post meebrengt, iets wat ook maar eens in de maand daar het geval is. Wij bleven gezellig aan boord onder het genot van koude biertjes en tegen tienen vertrokken ze weer naar huis; wij bleven aan boord over nachten. De volgende dag was wel Zondag, maar ik had heel wat varkentjes te wasschen. daar er nu eenmaal op Tanah Marah altijd per- karas zijn; dat ligt blijkbaar aan het klimaat en de eigenaardige samenleving van communisten (de bannelingen) en kapitalisten (de goudzoe kers van de Goldmine). Dat maakt de men schen een beetje prikkelbaar en ruzie-achtig en zwaar op de hand. Nu, dan zijn ze bij mij aan het goede adres, en met een „vaderlijk woord" en een mopje krijg je ze weer in het goede ga reel, Ik had het daar dien dag druk mee. Het werk werd afgewisseld door een lekkere rijst tafel bij mevr. H. Haar man was niet thuis, maar achter de Papoeas aan die den laatsten tijd tegenover het personeel van de Goldmine nogal lastig zijn. Het zijn hier nog zulke echt primitieve streken. Ik maak in dat opzicht nog net een staartje van den interessanten tijd mee. want met de beschaving gaat het hier hard en er zal over een jaar of tien wel weinig meer van al die primitiviteit over zijn. Al zal de aard van den Papoea nog wel niet zoo hard veranderen, het uiterlijk, wat kleeding en woning betreft zeker. Maandagmorgen hebben ook wij ook nog wat dienst afgedaan en om 11 uur vertrokken we weer van Tanah Marah. na wat dienst en gezelligheid achtergelaten te hebben. Daar zit ten ze dan maar weer een maand, tot er weer eens een boot komt. We zakten de Digoel af, vergezeld van een luitenant en een Goldminer, die naar elders waren overgeplaatst en dus in het beste humeur waren! De luitenant schonk zelfs champagne ter gelegenheid van het heu gelijk gebeuren. Den volgenden morgen waren we op Pesnam-nam, een bivak aan den oever, waar de bestuurs-assistent (Amboneesch dis trictshoofd) ons met koelies op stond te wach ten. daar we van daaruit de overland trip naar Marauke zouden maken. Na het verdeelen en draagbaar maken van de barang, trokken we op itap. En dat was een heele karavaan. KL en ik, elk met een oppasser, de BA. die tevens als dekking 5 agenten veldpolitie bij zich had en dan de trein van koelies, zeker wel een dertig man. Want erge sterke dragers zijn de Papoea's niet (liever lui dan moe) en bagage heb heel wat. Vooral ook omdat de koelies niet met geld, maar met goederen uitbetaald worden, daar ze van geld nog niet het minste verstand hebben. Je hebt dus een heel stel blikken noo dig gevuld met tabak, bijlen, messen, parangs, kralen, zeep enz., de meest gewilde artikelen. En behalve dan die koelies, trekt er nog een stel vrouwen en kinderen mee, daar de Papoei niet graag zijn gezin in den steek laat en moe der de vrouw ook onderweg voor zijn eten moet zorgen, want om dat zelf te doen, daarvoor voelt mijnheer zich te hoog! En dat is me dan een fraai gezicht, zoo'n Papoea-optocht achter je aan! De mannen kun je in drie groepen ver deelen, wat kleeding betreft Ten eerste de „ge- kleeden", die al een tik van de beschaving heb ben en waarvan de meesten dan ook gedoopt zijn. Die hebben jas en broek aan van de groot ste verscheidenheid, viezigheid en versleten heid! Dat zijn de minst interessante, maar aan den anderen kant is het toch ook wel makke lijk dat ze tamelijk goed Maleisch spreken en je ze dus als tolk kunt gebruiken. Het mooist gekleed zijn de kamponghoofden, die van het Gouvernement een uniform krijgen, van kaki, lange broek en toetoep jas, met K.H. of tewel kamponghoofd op de kraag. Daar zijn ze heel trotsch op en daar putten ze ook hun macht en invloed (die niet erg groot zijn) uit. Naast deze gekleede loopen de naaktloopers! die zijn te ver deelen in de „eenvoudigen" en de opgesierden. Die eenvoudigen zijn inderdaad zeer eenvoudig". Ze hebben kort, donker haar en veelal mooie baarden. De groep van de versierden ziet er uit, zooals je wel op foto's ziet. Zij zijn tot het over dadige opgesierd, met lange aangevlochten haren veel veeren, vooral van paradijsvogels en fa zanten op het hoofd; vaak het gezicht rood of geel of wit geverfd, tanden van varkens en ver sieringen, waarvoor ze meestal hondentanden gebruiken. Om de armen allerlei banden van stroo en gras. Het zijn fantastische bouwsels als je ze zoo aan ziet stappen. Dat zijn meestal de conserva tieven in den lande die nog niets voor de be schaving voelen en zich als ontzettend trotsche en luie pauwen gedragen. Door zending en mis sie en ook door bestuursinvloed wordt de groep van versierden steeds kleiner en gaan via de eenvoudigen over tot de gekleeden, die nu zeker al de helft uitmaken van de bevolking. Aan den eenen kant jammer, daar natuurlijk die oude dracht veel interessanter en schilderachtiger is. Maar ja, je kunt ook de beschaving niet tegen werken en Nieuw-Guinea als natuur-reservaat behandelen! Een volgende maal zal ik het over de kleeding der vrouwen hebben. GEVONDEN VOORWERPEN EN DIEREN. Inlichtingen aan het bureau van politie, Sme. destraat, uitsluitend tusschen 11 en 13 uur. Armband, Kauling, Jan Luijkenstraat 20; autoped, Hölske, Botermarkt 13; autoped, Bruinsma, Nagtzaamstraat 14; badpak en hand doek, Prenen, Ooster Tuindorplaan 4; gymnas- tiekbroekje, Politiebureau Smedestraat; bal van motorhoorn, idem; radiatordop, Van Zutphen, Florisstraat 28; hond, Jonker, Vooruitgangstraat 78, hondenhalsband met penning, Weijnants, Eendjespoortstraat 19 zw.. damesjasje, v, Huizen Gaelstraat 8; grijs damesjasje, Rademaker, Am- sterdamschevaart 98 rd., kam in étui, Koster, Schoterboschstraat 25; konijn, Smit, Graaf van Wiedstraat 19; ornament van lamp, Brugwach ter. Melkbrug; papieren betr. ouderdomsrente, Politiebureau Smedestraat. rijwielpedaal, idem; heerenrijwiel, Wolf, Spaarnwouderstraat 47; rijwielplaatje, Elsinga, Romolenstraat 48; idem Rozenhart, Boogstraat 34; kinderschoentje, Po litiebureau, Smedestraat; damestasch met in houd. idem; damestasch met inhoud, Mollema, Potgieterstraat 2; kluw touw, v. d. Heijden, Leidscheplein 12 rood. VIERING KONINGINNEDAG. De Oranje-ronde. Zooals we reeds eerder mededeelden zal op 31 Augustus ter gelegenheid van den ver jaardag van H. M. de Koningin weer de Oran je-ronde worden georganiseerd door de Ver- eeniging Koninginnedag in Haarlem-Noord op het bekende traject Delftlaan, Mr. Jan Ger- ritz-laan. Planetenlaan en Orionweg. Dit parcours is. zooals men weet, buitengewoon overzichtelijk; het is ruim twee K.M. lang. Door het gereedkomen van de Planetenlaan zijn de gevaarlijke bochten, die er het vorig jaar nog waren, verdwenen, zoodat groote snelheden verwacht kunnen worden. Een luidspreker-installatie zorgt niet alleen voor muziek, maar ook voor technische voorlich ting van het publiek. De technische leiding is wederom opgedragen aan de Federatie van Haarlemsche Wielerclubs. De heer Jan van Gent wordt voorzitter-kamprechter. De in schrijving is reeds zeer groot. Er schreven al 150 renners in, voor honderd procent uit Haarlemmers bestaande. Aan de wedstrij den, die te half twee beginnen is als attractie een wedstrijd voor besteljongens toegevoegd; ook hiervoor kwamen reeds vele inschrijvin gen binnen. Deze besteljongens mogen geen actief wielrenner zijn; zij mogen in minstens twee jaar niet aan een wielerwedstrijd heb ben deelgenomen Zij mogen ook alleen echte transportfietsen berijden. Het rijwiel moet een half uur vóór het begin op het E.D.O.- terrein gekeurd worden. Het aantal Haarlemsche juniores was zóó groot, dat zij in twee afdeelingen ge splitst moeten worden. De nieuwelingenwedstrijd over 40 K.M. be gint te half drie. Ook van hen is veel strijd te verwachten. De wedstrijd voor amateurs en onafhanke- lijken gaat over 85 K.M.; die begint te half vier. Ook hiervoor schreven de beste Haar lemsche renners in. De Vereeniging Koninginnedag Haarlem- Noord heeft besloten, aan deze twee wedstrij den den titel van Oranje-kampioen te ver binden; zij stelt voor de beide kampioenen be halve de gewone prijzen een fraai shirt be schikbaar. Door het gemeentebestuur is voor den win naar van den wedstrijd voor amateurs en on- afhankelijken ook nog een zilveren plaquette geschonken. A.s. Dinsdag kunnen de prijzen bezichtigd worden in het heeren-modemaga- zijn van den heer Schindeler aan de Gene raal Cronjéstraat. Men kan nog tot a.s. Dinsdag inschrijven bij J. Westbroek, Weltevredenplein 23 te Haar lem-Noord. MINISTER VAN BOE YEN. De minister van Binnenlandsche Zaken, de heer H. van Boeyen, is van zijn vacantie te 's-Gravenhage teruggekeerd. PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO-CENTRALE op Maandag 28 Augustus 1939. Progr. III 8.00 Keulen, 10.20 Parijs Radio, pl.m. 12,05 Radio P.T.T. Nord, 12.20 Ned. Brus sel, 2.20 Keulen, 2.40 Radio P.T.T. Nord, 3.35 Droitwich, 4.20 Keulen, 5.20 Ned. Brussel, 6.05 Radio P.T.T. Nord, 6.20 London Regional. 7.40 Keulen, 8.35 Ned. Brussel, 9.05 Fransch Brus sel, 10.20 Ned. Brussel. 11.20 Parijs Radio. Progr. IV 8.00 Ned. Brussel, 9.20 Radio P.T.T. Nord, pl.m. 10.10 Luxemburg, 10.35 London Regional, 12.20 Droitwich, 1.20 London Regio nal, 1.35 Fransch Brussel, 1.50 Pauze, pl.m. 1.55 London Regional, 4 20 ,Droitwich, 5.50 Fransch Brussel, 6.20 Droij cvicn, 7.05 Fransch Brussel, .20 Ned. Brussel, 7.50 London Regional, pl.m. 9.20 Droitwich, pl.m. 9.50 London Regional, 10.20 Pauze, 10.25 Droitwich. Progr. V 8.007.00 Diversen. 7.008.00 Eigen gramofoonplatenconcert. Vroolijk populair programma. 1 The Apache Dance, Scott Wood, 2 Suzanne, August de Laat, 3 Ticke-Tack, Adalbert Lutter, 4 Estudiantina, Symphonie-orkest, 5 Kamerad- schaftslied, Wiener Sanger Knaben, 7 Bei mir bist du schon, Maurice Winnick, 8 Six Hits of the day. Primo Scala's Acc Band, 9 A wild cat woman and a torn cat man, Cliff Carlisle, 10 La Paloma, Scott Wood, 11 Die Sonnenuhr, Adalbert Lutter, 12 Espana, Symphonie-orkest. 13 Sing a new song, Billy Cotton, 14 Julika, George Boulanger, 15 The rambling yodler. Cliff Carlisle, 16 Een vroolijke boel. Groot or kest, 17 Marche Lorraine, Grand Massed Brass Bands. 8.0012.00 Diversen Film van Hans Fischinger in het Frans Halstheater. In het Frans Hals-theater draait deze week in het voorprogram een z.g.n. „absolute kleu- ren-geluidsfilm" van Hans Fischinger. Dit is zooal geen vreemde dan toch een zeer merkwaardige eend in de filmbij t en daarom willen wij er iets naders van mel den. Nadat Oscar Fischinger (de vervaardiger der bekende „absolute" kleuren-geluidsfilm „Kreise" en „Symfonie in Blau"i naar Ame rika was vertrokken, teneinde bij Walt Dis ney te gaan werken, zette zijn broer, Hans Fishinger-Alzenau, deze studies voort. De bedoeling dezer films is kort samengevat als volgt: Walter Ruttmann vond door middel van zijn „absolute" films den zuiveren grondvorm van het beeld-rhythme. Hij ien eenige an dere prominenten uit het tijdperk der „stom me" film) wisten hun werk op te voeren tot een eigen, kunstzinnigen vorm. Met de „geluidsfilm" kwam een nieuw pro bleemen vóórdat dit opgelost was ver scheen de „kleur" in de film. Geen van deze beide laatste problemen is op het oogenblik tot volkomen bevrediging opgelost; d.w.z. geen der „kleuren-geluidsfilms". die tot dusverre vervaardigd werden, konden een volmaakte, aesthetische bevrediging geven: een kunstzin nige ontroering bij den toeschouwer (bewust of onbewust ondergaan en gewekt door een harmonisch, doelbewust samengaan van de drie factoren, beeld, geluid en kleur). Reeds ongeveer tweehonderd jaren gele den werd, naar Prof. dr. Anschiitz in zijn artikel „Von Pater Castel bis Hans Fischinger" (Filmkurier van 6—5'39) vertelt, gezocht naar een „zichtbaar maken" der muziek door kleuren. Deze eerste, serieuze proeven werden bekend in den tijd, toen de groote J. S. Bach juist zijn „Wohltemperiertes Klavier" volein digd had: een voorbeeld van muzikale ab- In 1735 bouwde de Fransche Pater Castel zijn „kleurenorgel". Aan elke toets, die werd aangeslagen, was een gekleurd blaadje ver bonden, dat bij het aanslaan van de betref fende noot den bespeler van het orgel voor de oogen verscheen. De bedoeling was, langs den weg van twee zintuigen: het gezicht en het gehoor, den indruk te versterken van de muziek. Sedert dien is deze grond-idee niet meer verdwenen. In 1797 en 1799 vinden wij fantasieën over kunst in dien zin terug, o.a. bij Tieck, Wackenroder, Berglinger en anderen. In 1852 onderzoekt F. W. Unger de wet der kleurenharmonie. In 1863 schrijft Matthias over kleuren- muziek. In 1870 Preyer over de verwantschap tus schen kleuren en klanken. 1912». Rimington: de kunst der bewegende kleuren. Ongeveer gelijktijdig brengt Serja- bine zijn werk „Prometheus" een „poème du feu" voor groot orkest; piano en orgel, koren en lichtorgel. Na den wereldoorlog kwamen nieuwe expe rimenten en uitvindingen (kleur-klank-con- gressen in Hamburg: 1927 en 1930.) De „Dans der kleuren" werd, evenals de films van Oscor Fischinger. gecomponeerd naar bestaandemuziek, namelijk" naar PohchieïlVs „Dans der Uren" uit de „Giacon- da". Reeds thans voelt Hans Fischinger de beperkingen, die hem door bestaande com posities worden opgelegd. Zijn volgende stu diën wil hij maken naar origineel© compo sities. De beweging der abstracte vormen wordt door velen als de essentie van de bewegingen van den dans' beschouwd: dus ook hier een „zuivere grondvorm". Voor den argeloozen toeschouwer zal deze nieuwe studie van Hans Fishinger niet méér behoeven te zijn dan een bekoorlijk vuurwerk waarvan hij zich het blijde enthousiasme, de eigenaardige «boverkracht, welke hij er bij gevoelt, niet zal kunnen en niet zal behoe ven te verklaren. (Walter Ruttmann zeide reeds „man soli sich nichts dabei denken"). Voor hen, die van „de film" een nieuwen kunstvorm verwachten, is deze studie meer dan een bekoorlijke „Spielerei" en zal „Tanz der Farben" door zijn rijkdom van uit drukking, verse heidenheid van nuance, vloeiende speelschheid, een schrede vooruit beteekenen in dit probleem, dat een zeer bij zondere aandacht verdient. De tram Haarlem—Leiden. Over het ongeluk te Hillegom waar een auto in botsing kwam met de tram waarop de twee inzittenden (vader en zoon) verbrandden, schrijft „de Auto", dat de tram hier de schul dige was, op zoo'n belangrijken hoofdverkeers weg behoort geen tram te rijden. „Wie, zooals wij. geregeld gebruik maakt van dezen weg, verwondert er zich telkens opnieuw over. dat er niet veel meer ongelukken gebeu ren. Want niet alleen zou de pure aanwezigheid van de tram zelf reeds voldoende aanleiding tot ongelukken kunnen zijn, maar nu dit starre ver voermiddel ook nog de (on)hebbelijkheid heeft om zich vele malen van den zijkant naar het midden van den weg te begeven en liet verkeer dus en dikwijls volkomen onverwachts snijdt, en in de dorpen Hillegom, Lisse en Sas- senheim ten overvloede ook nog één zijde van de straat houdt, waardoor het verkeer, dat zich in de richting Haarlem begeeft, zich plotseling gedwongen ziet om naai de linkerzijde van den weg uit te wijken, hetgeen veelal tengevolge van de bochten in beide eerstgenoemde dorpen en de talrijke parkeerende wagens tot velerlei moeilijkheden leidt, heeft de gebruiker van dezen weg alle kans om zelfs bij de uiterste voorzichtigheid zijn naam te zien vermeld in de gevaarlijke rubriek verkeersongelukken. Wij willen daarmede slechts zeggen, dat het een schandaal is, dat destijds toestemming tot dezen aanleg van deze tram werd gegeven, en dat het een nog grooter schandaal is. dat, ondanks de toeneming van het 'verkeer, deze toestand blijft bestendigd. Wij erkennen gaarne het nut en de noodzakelijkheid van een goede communicatie in deze streek, maar ieder zal het met ons eens zijn, dat een tramverbinding gesteld althans dat deze beter zou kunnen functionneeren dan een busdienst langs dezen weg alleen had mogen worden toegestaan als zij van een vrij liggende baan gebruik maakte". 37. De Amerikaan was hier heelemaal vreemd en daarom vroeg hij aan Jantje, wat dat driehoekig bord te beteekenen had. Maar Jantje wist het natuurlijk niet. Hij wilde dat echter voor den Amerikaan niet weten „O. dat," zei Jantje, dat is een cadetje dat daarop staat. Dat beteekent, dat er vlakbij een bakker woont." 38. De meneer geloofde Jantje. Hij stapte in zijn auto en reed verder. Het bord beteekende echter, dat er dwars over den weg een uitholling was gegra ven. De arme Amerikaan werd nu het slachtoffer van de onwetendheid van Jantje van Bemmel. Ondersteboven kwam hij in de uitholling terecht. 39. Dat gaf een heele consternatie Jantje werd alweer meegenomen naar het arrestantenlokaal, waar de burge meester uit moest maken of Jantje ver volgd zou worden wegens schuldige on wetendheid. Terwijl de burgemeester bezig was dat uit te maken, was er een politieagent, die Jantje aldoor zat te plagen met een papegaai, die aan een stuk door voor: Ezel schold. 40. De burgemeester vond tenslotte, dat de Amerikaan zelf ook maar een beetje uit zijn oogen had moeten kijken en daarom werd Jantje vrijgelaten. De Amerikaan was intusschen ook weer een beetje opgeknapt. De man besloot- om meteen maar naar Amerika terug te keeren. Jantje vond vlak buiten de deur van het arrestantenlokaal een hoefijzer. 41. ,Aha", riep Jantje, „dat beteekent geluk". En meteen gooide hij het hoef ijzer, zooals dat behoort, over zijn hoofd. Het had maar een haartje gescheeld of de Amerikaan had het hoefijzer tegen zijn hoofd gekregen. Gelukkig kwam het precies op het bord met het cadetje terecht. 42. Toen Jantje hoorde, dat de burge meester hem vrij had gelaten dacht hij: Die burgemeester moet toch wel een aardige man zijn. Hij ging naar den burgemeester toe, op het oogenblik, dat deze in zijn tuintje de krant zat te lezen. Jantje vroeg hem of hij zijn fiets terug kreeg. De burgemeester was echter een beetj^ doof. Evert Zandstra. Het klotsende meer. Den Haag, Leopold's U.M. Voor mij is deze schrijver een homo novus, een nieuwelinghet is mogelijk waar schijnlijk zelfs dat hij al meer publiceerde, maar dan is mij dat voorbijgegaan. Nu ik het mooie, sterke, gezonde boek gelezen heb, ge loof ik een gelukkigen greep gedaan te heb ben in het stapeltje romans dat steeds vra gende blikken naar den recensent werpt, en dat nooit mindert, omdat er voor elk bespro ken boek fluks een a ider in de plaats komt. „Het klotsende meer" is een streekroman, de historie speelt zich af ergens in de buurt van de Friesche meeren, waar Lot, een pracht ke rel van kracht en levenslust, strooper, vis- scher, jager, al wat ge wilt, maar in alles zeer onmaatschappelijk, op 'n avond met zijn schuit den poel op vaart en meert bij een stuk land, een stuk niemandsland, waar kadastraal niemand recht op heeft, maar waar zijn felle oogen een wild- en vischstand ontdekt heb ben die, hem lokken. Lot leeft alleen op zijn schuit met'twee hónden, het water is zijn ele ment, maar ook dat als verlaten stuk land, goede grond maar geïsoleerd en als het ware buiten de bewoonde wereld, trekt hem aan en hij neemt er eenvoudig bezit van en bouwt er zijn hut op. De beschrijving van dat oord, waar Lot zich kalm vestigt, de eenzaamheid en de pracht er van tevens, het grootsche in het ieder moment varieerende leven van lucht, grond en water, terwijl rondom de stilte heerscht, dat alles beschrijft Zandstra werke- ijk voortreffelijk suggestief, zóó zelfs dat het den lezer niet eens hindert wanneer hij de terminologie der streektaal, waarvan de schrijver zich telkens bedient, niet onmiddel lijk vermag thuis te brengen. „De drassige oever stijgt naar een breede terp. In oude tijden moet er een klooster ge staan hebben. In den tachtigjarigen oorlog is het afgebrand. De boeren hebben het bruik bare materiaal weggehaald. Daarna is het hier heel stil geworden. In den herfst stuwt het meer zijn water over de landen. Als een eiland ligt dan de Pol tusschen meer en poel. Als in het voorjaar de gele dotters gloeien in de drooggeëbde marschen komen de vogels terug. Kemphanen dansen op de tournooivelden. vo gelroepen schallen op alle uren van dag en nacht. In den hooitijd komen de boeren. Een paar weken gonzen de marschen van den fei len arbeid. Tien maanden van het jaar klotst het water langs de Pol zonder dat er een mensch is die luistert. Lot staat met den rug naar den poel. Links en rechts liggen de marschen: een onafzien bare steppe. Op den horizon: draaiende mo lentjes en verstilde hofsteden. Ver naar rechts het dorp. dat wegwasemt in den nevel, alleen de toren staat scherp tegen de grijze lucht. Vóór hem: het veenmoeras. Het is een wil dernis van baggerpetten, eilandjes, landtongen en dichtgegroeide grachten. Tusschen ver welkt riet en donkere sigarenplanten gloort het stille water. Daarachter, in de verte, blau wen de wintersche bosschen om een hooge Stins". Zóó. heel zuiver en eenvoudig, weet deze schrijver de sfeer te scheppen van het land waar Lot's leven nu verder verloopen gaat. Ik heb bij de lezing hiervan voortdurend aan dat mooie boek van Alphonse de Chateau- briant moeten denken waarin deze het land schap in de Landes schildert dat. evenals zijn boek. La Brière heet. Ook bij zijn Franschen tijdgenoot vermindert de suggestie niet door een rijk gebruik van lokale termen, bij hem vergeleken is Zandstra zelfs eenvoudig, zoo als uit bovenstaand citaat blijkt. Daar op de Pol gaat nu een rijk leven ont bloeien. Lot haalt zich een vrouw uit het dorp. op ongewone wijze. Hij zet haar eenvoudig vóór zich op het paard en brengt haar naar de schuit en verder naar de Pol. Hauk wil boerin worden, goed. Lot zal haar helpen er is land genoeg op de Pol. En kinderen ko men er die het werk van Hauk en Lot zullen voortzetten. Lot heeft vrienden, maar ook veel vijanden De strooper laat zich niet licht vangen. Hij is de schrik der dorpers, met zijn woeste tronie, zijn ruwe klacht, zijn ontem baarheid. Maar intusschen is hij voor anderen een wonderlijk weldoener, en op het gebied van stoute stukjes is hij een pendant van don miraculeusen dokter uit Coolen's Huis aan de Rivier. We vertellen er nu niet verder van. Er ge beurt ontzettend veel met Lot en zijn gezin en de schrijver verzwakt niet en houdt zijn verhaal prachtig op peil. Het is een romantiek van de aantrekkelijkste soort, waarin een aan vaardbare fantasie gesteund wordt door een rijke, reëele liefde voor natuur en leven. Een knao maar ook een mooi boek is dit „klotsen de Meer", waarin ook de verhouding tusschen Lot en Hauk, hun gemeenschappelijke en hun afzonderlijke idealen heel zuiver belicht zijn. J. H. DE BOIS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 6