Brieven van een ambtenaar B.B.
Naar Groote Kei en Merauke.
,DANS DER KLEUREN"
Litteraire 1
Kantteekeningen.
Z 'A' TERDAG 26 AUGUSTUS 1939
H A A R L E M'S DAGBLAD
4
Ziezoo, na mijn extra lange dienstreis ben ik
nu heusch een maand thuis op Toeal gebleven
en dat wil heel wat zeggen. Ik maakte alleen
nog een driedaagsch reisje naar het eiland
Groote Kei, waar ik niet van buiten kon. Het
was nl. het laatste deel van mijn ressort dat ik
nog nooit gezien had. Dat heb je meer: dat de
dingen die het dichtst in de buurt liggen, het
laatst aan de beurt komen! Het is een eiland
met 30.000 inwoners en de bevolking van het
zelfde ras als hier op Klein Kei, maar ze heb
ben daar veel godsdienstverschil; er zijn Katho
lieken. Protestanten. Mahomedanen en Heideij
nen. Daardoor is het er vaak onrustig, temeer
daar de Kei-ees een verschrikkelijke driftkop is
en vechtersbaas. Wij begonnen dan ook met
rechtspraak en er werden heel wat flinke straf
fen uitgedeeld. Daarna gingen wij naar de pas
torie, waar we heel gezellig te gast waren. Ook
bij de zusters gingen wij op bezoek, die daar
een groot hospitaal beheeren. Je krijgt respect
voor die menschen die met opoffering van alles,
zulk mooi werk doen. Die pastoors, hier in de
buitengewesten, zijn ook zulke bijzondere aar
dige menschen. Het warer. weer gezellige en
tevens nuttige dagen.
En het verdere deel van de maand die ik dan
eens thuis was, ging ook prettig voorbij. Ik had
de Controleurs van Dobo en van Suamlaki voor
dienst opgeroepen en die kwamen met hun klei
ne bootjes om 7 uur in den vroegen morgen aan
varen: brachten natuurlijk vrouw en kinderen
mee die allen bij mij logeerden en ik had weer
eens een gezellig vol huis. Dat gaat hier wel niet
zoo gemakkelijk als op Bali, waar ik uitstekende
bedienden had, maar mijn Balier Deblac weet
me er toch steeds doorheen te helpen, hoewel
hij den laatsten tijd ook een beetje de kluts
kwijt is, daar zijn vrouw nog steeds sukkelt.
Maar het geheel liep toch vlot; veel kun je hier
wel niet doen, eigenlijk niets, maar het bij
elkaar zijn en gezelzen was al leuk, vooral voor
mijn gasten, die er weer eens „uit" waren, eens
weg van hun eilandjes waar ze al zoo lang za
ten. We hadden een paar aardige eterijtjes met
alle blanken van Toeal, 10 man sterk, waaraan
de dames ook goed hadden meegeholpen om
alles in orde te maken en de tafel extra te ver
sieren. Het was die dagen alleen vreeselijk
warm, wat het nu trouwens nog is. Als jullie me
nu zagen zitten tikken, zou je betoel medelijden
met me krijgen. Je hebt de eene helft van je
fut noodig om de andere helft bij elkaar te hou
den en ik zit met mijn hoofd ver achterover
gebogen om te voorkomen dat de druppels
transpiratie op het papier vallen. Mijn hersens
voelen zoo'n beetje aan als slappe havermout!
Maar ondanks dit alles, hadden we toch veel
plezier, bleven dikwijls tot twee uur zitten pra
ten en naar de radio luisteren, die je hier dan
toch maar geregeld op de hoogte houdt van wat
er in de „beschaafde" wereld gebeurt. Toen die
gasten weer naar hun standplaatsen vertrok
ken, bleef er toch één achter, nl. een twee maan
den oud hondje, een leuk mormel, bepaald hu>
moristisch-leelijk. Heelemaal zwart, met alleen
een witte pluim aan zijn staart. En een model
om je naar te lachen. Hij is nu nog klein, maar
als hij opgroeit als zijn ouders, wordt het een
„mooie" hond, namelijk een mengsel van Sint
Barnard, boxer en tackel. Van den eersten den
kop, het. formaat van de tax en de grootte en
de onbehouwen manieren van den boxer. Ver
der speelsch, pienter en trouw. Hij loopt mij
betoel als een hondje achterna. Jammer alleen
dgt ik hem telkens alleen moet laten geduren
de mü'n lange reizen.
Ik kreeg ook nog een logé, die nu nog bij me
is, nl. den President van den Landraad te Am-
bon, die morgen pas weer vertrekt. Er was geen
plaats in de kleine passangrahan en ik was blij
dat ik hem mijn gastvrije woning kon aanbie
den. Wij hadden hier ook nog een poosje een
soort amusement, nl. een bangsawan, oftewel
Maleisch tooneel, dat hier allerlei drama's en
draken op de meest primitieve, maar daardoor
wel grappige manier opvoert. Ik ben nu toch
wel blij. dat ik morgen weer voor een maandje
er op uit kan, want ruim een maand op Toeal,
is voor mij al weer te veel van het goede.
Dc oostelijkste uithoek
van Ned.-Indië.
Merauke. Ik ben na een zeer geslaagde en
aardige tournee, dwars door Nieuw-Guinea,
hier aangeland, op den Oostelijken uithoek van
Ned. Indië! Ik vertrok met de Albatros, een
Gouvernementsvaartuig, van Toeal als eenig
passagier. Daar ik net nog de aankomst van de
K.P.M. kon afwachten, en daarvan de post op
pikken, had ik onderweg lectuur genoeg, nl.
een stapeltje brieven en een grooten stapel
kranten en tijdschriften. Na twee dagen waren
we, via een spiegelglad zeetje op Mappipost, in
de monding van de Digoel-rivier aangekomen,
waar ik mijn medereizigers ontmoette. Wij gin
gen eerst naar Tanah Marah, waar wij na an-
derhalven dag langs de eentonige rivier varen,
's avonds tegen donker aankwamen. Dat Tanah
Marah ligt 500 K.M. landwaarts in, en het is een
lange reis er heen. Alle Europeanen kwamen
aan boord en je bent er altijd een welkome gast,
daar je nieuws en post meebrengt, iets wat ook
maar eens in de maand daar het geval is. Wij
bleven gezellig aan boord onder het genot van
koude biertjes en tegen tienen vertrokken ze
weer naar huis; wij bleven aan boord over
nachten. De volgende dag was wel Zondag,
maar ik had heel wat varkentjes te wasschen.
daar er nu eenmaal op Tanah Marah altijd per-
karas zijn; dat ligt blijkbaar aan het klimaat en
de eigenaardige samenleving van communisten
(de bannelingen) en kapitalisten (de goudzoe
kers van de Goldmine). Dat maakt de men
schen een beetje prikkelbaar en ruzie-achtig en
zwaar op de hand. Nu, dan zijn ze bij mij aan
het goede adres, en met een „vaderlijk woord"
en een mopje krijg je ze weer in het goede ga
reel, Ik had het daar dien dag druk mee. Het
werk werd afgewisseld door een lekkere rijst
tafel bij mevr. H. Haar man was niet thuis,
maar achter de Papoeas aan die den laatsten
tijd tegenover het personeel van de Goldmine
nogal lastig zijn. Het zijn hier nog zulke echt
primitieve streken. Ik maak in dat opzicht nog
net een staartje van den interessanten tijd mee.
want met de beschaving gaat het hier hard en
er zal over een jaar of tien wel weinig meer van
al die primitiviteit over zijn. Al zal de aard van
den Papoea nog wel niet zoo hard veranderen,
het uiterlijk, wat kleeding en woning betreft
zeker. Maandagmorgen hebben ook wij ook nog
wat dienst afgedaan en om 11 uur vertrokken
we weer van Tanah Marah. na wat dienst en
gezelligheid achtergelaten te hebben. Daar zit
ten ze dan maar weer een maand, tot er weer
eens een boot komt. We zakten de Digoel af,
vergezeld van een luitenant en een Goldminer,
die naar elders waren overgeplaatst en dus in
het beste humeur waren! De luitenant schonk
zelfs champagne ter gelegenheid van het heu
gelijk gebeuren. Den volgenden morgen waren
we op Pesnam-nam, een bivak aan den oever,
waar de bestuurs-assistent (Amboneesch dis
trictshoofd) ons met koelies op stond te wach
ten. daar we van daaruit de overland trip naar
Marauke zouden maken. Na het verdeelen en
draagbaar maken van de barang, trokken we op
itap. En dat was een heele karavaan. KL en ik,
elk met een oppasser, de BA. die tevens als
dekking 5 agenten veldpolitie bij zich had en
dan de trein van koelies, zeker wel een dertig
man. Want erge sterke dragers zijn de Papoea's
niet (liever lui dan moe) en bagage heb
heel wat. Vooral ook omdat de koelies niet met
geld, maar met goederen uitbetaald worden,
daar ze van geld nog niet het minste verstand
hebben. Je hebt dus een heel stel blikken noo
dig gevuld met tabak, bijlen, messen, parangs,
kralen, zeep enz., de meest gewilde artikelen.
En behalve dan die koelies, trekt er nog een
stel vrouwen en kinderen mee, daar de Papoei
niet graag zijn gezin in den steek laat en moe
der de vrouw ook onderweg voor zijn eten moet
zorgen, want om dat zelf te doen, daarvoor
voelt mijnheer zich te hoog! En dat is me dan
een fraai gezicht, zoo'n Papoea-optocht achter
je aan! De mannen kun je in drie groepen ver
deelen, wat kleeding betreft Ten eerste de „ge-
kleeden", die al een tik van de beschaving heb
ben en waarvan de meesten dan ook gedoopt
zijn. Die hebben jas en broek aan van de groot
ste verscheidenheid, viezigheid en versleten
heid! Dat zijn de minst interessante, maar aan
den anderen kant is het toch ook wel makke
lijk dat ze tamelijk goed Maleisch spreken en
je ze dus als tolk kunt gebruiken. Het mooist
gekleed zijn de kamponghoofden, die van het
Gouvernement een uniform krijgen, van kaki,
lange broek en toetoep jas, met K.H. of tewel
kamponghoofd op de kraag. Daar zijn ze heel
trotsch op en daar putten ze ook hun macht en
invloed (die niet erg groot zijn) uit. Naast deze
gekleede loopen de naaktloopers! die zijn te ver
deelen in de „eenvoudigen" en de opgesierden.
Die eenvoudigen zijn inderdaad zeer eenvoudig".
Ze hebben kort, donker haar en veelal mooie
baarden. De groep van de versierden ziet er uit,
zooals je wel op foto's ziet. Zij zijn tot het over
dadige opgesierd, met lange aangevlochten haren
veel veeren, vooral van paradijsvogels en fa
zanten op het hoofd; vaak het gezicht rood of
geel of wit geverfd, tanden van varkens en ver
sieringen, waarvoor ze meestal hondentanden
gebruiken. Om de armen allerlei banden van
stroo en gras.
Het zijn fantastische bouwsels als je ze zoo
aan ziet stappen. Dat zijn meestal de conserva
tieven in den lande die nog niets voor de be
schaving voelen en zich als ontzettend trotsche
en luie pauwen gedragen. Door zending en mis
sie en ook door bestuursinvloed wordt de groep
van versierden steeds kleiner en gaan via de
eenvoudigen over tot de gekleeden, die nu zeker
al de helft uitmaken van de bevolking. Aan den
eenen kant jammer, daar natuurlijk die oude
dracht veel interessanter en schilderachtiger is.
Maar ja, je kunt ook de beschaving niet tegen
werken en Nieuw-Guinea als natuur-reservaat
behandelen! Een volgende maal zal ik het over
de kleeding der vrouwen hebben.
GEVONDEN VOORWERPEN EN DIEREN.
Inlichtingen aan het bureau van politie, Sme.
destraat, uitsluitend tusschen 11 en 13 uur.
Armband, Kauling, Jan Luijkenstraat 20;
autoped, Hölske, Botermarkt 13; autoped,
Bruinsma, Nagtzaamstraat 14; badpak en hand
doek, Prenen, Ooster Tuindorplaan 4; gymnas-
tiekbroekje, Politiebureau Smedestraat; bal van
motorhoorn, idem; radiatordop, Van Zutphen,
Florisstraat 28; hond, Jonker, Vooruitgangstraat
78, hondenhalsband met penning, Weijnants,
Eendjespoortstraat 19 zw.. damesjasje, v, Huizen
Gaelstraat 8; grijs damesjasje, Rademaker, Am-
sterdamschevaart 98 rd., kam in étui, Koster,
Schoterboschstraat 25; konijn, Smit, Graaf van
Wiedstraat 19; ornament van lamp, Brugwach
ter. Melkbrug; papieren betr. ouderdomsrente,
Politiebureau Smedestraat. rijwielpedaal, idem;
heerenrijwiel, Wolf, Spaarnwouderstraat 47;
rijwielplaatje, Elsinga, Romolenstraat 48; idem
Rozenhart, Boogstraat 34; kinderschoentje, Po
litiebureau, Smedestraat; damestasch met in
houd. idem; damestasch met inhoud, Mollema,
Potgieterstraat 2; kluw touw, v. d. Heijden,
Leidscheplein 12 rood.
VIERING KONINGINNEDAG.
De Oranje-ronde.
Zooals we reeds eerder mededeelden zal op
31 Augustus ter gelegenheid van den ver
jaardag van H. M. de Koningin weer de Oran
je-ronde worden georganiseerd door de Ver-
eeniging Koninginnedag in Haarlem-Noord op
het bekende traject Delftlaan, Mr. Jan Ger-
ritz-laan. Planetenlaan en Orionweg. Dit
parcours is. zooals men weet, buitengewoon
overzichtelijk; het is ruim twee K.M. lang.
Door het gereedkomen van de Planetenlaan
zijn de gevaarlijke bochten, die er het vorig
jaar nog waren, verdwenen, zoodat groote
snelheden verwacht kunnen worden. Een
luidspreker-installatie zorgt niet alleen voor
muziek, maar ook voor technische voorlich
ting van het publiek. De technische leiding is
wederom opgedragen aan de Federatie van
Haarlemsche Wielerclubs. De heer Jan van
Gent wordt voorzitter-kamprechter. De in
schrijving is reeds zeer groot. Er schreven al
150 renners in, voor honderd procent uit
Haarlemmers bestaande. Aan de wedstrij
den, die te half twee beginnen is als attractie
een wedstrijd voor besteljongens toegevoegd;
ook hiervoor kwamen reeds vele inschrijvin
gen binnen. Deze besteljongens mogen geen
actief wielrenner zijn; zij mogen in minstens
twee jaar niet aan een wielerwedstrijd heb
ben deelgenomen Zij mogen ook alleen echte
transportfietsen berijden. Het rijwiel moet
een half uur vóór het begin op het E.D.O.-
terrein gekeurd worden.
Het aantal Haarlemsche juniores was zóó
groot, dat zij in twee afdeelingen ge
splitst moeten worden.
De nieuwelingenwedstrijd over 40 K.M. be
gint te half drie. Ook van hen is veel strijd te
verwachten.
De wedstrijd voor amateurs en onafhanke-
lijken gaat over 85 K.M.; die begint te half
vier. Ook hiervoor schreven de beste Haar
lemsche renners in.
De Vereeniging Koninginnedag Haarlem-
Noord heeft besloten, aan deze twee wedstrij
den den titel van Oranje-kampioen te ver
binden; zij stelt voor de beide kampioenen be
halve de gewone prijzen een fraai shirt be
schikbaar.
Door het gemeentebestuur is voor den win
naar van den wedstrijd voor amateurs en on-
afhankelijken ook nog een zilveren plaquette
geschonken. A.s. Dinsdag kunnen de prijzen
bezichtigd worden in het heeren-modemaga-
zijn van den heer Schindeler aan de Gene
raal Cronjéstraat.
Men kan nog tot a.s. Dinsdag inschrijven bij
J. Westbroek, Weltevredenplein 23 te Haar
lem-Noord.
MINISTER VAN BOE YEN.
De minister van Binnenlandsche Zaken, de
heer H. van Boeyen, is van zijn vacantie te
's-Gravenhage teruggekeerd.
PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE
RADIO-CENTRALE
op Maandag 28 Augustus 1939.
Progr. III 8.00 Keulen, 10.20 Parijs Radio,
pl.m. 12,05 Radio P.T.T. Nord, 12.20 Ned. Brus
sel, 2.20 Keulen, 2.40 Radio P.T.T. Nord, 3.35
Droitwich, 4.20 Keulen, 5.20 Ned. Brussel, 6.05
Radio P.T.T. Nord, 6.20 London Regional. 7.40
Keulen, 8.35 Ned. Brussel, 9.05 Fransch Brus
sel, 10.20 Ned. Brussel. 11.20 Parijs Radio.
Progr. IV 8.00 Ned. Brussel, 9.20 Radio P.T.T.
Nord, pl.m. 10.10 Luxemburg, 10.35 London
Regional, 12.20 Droitwich, 1.20 London Regio
nal, 1.35 Fransch Brussel, 1.50 Pauze, pl.m. 1.55
London Regional, 4 20 ,Droitwich, 5.50 Fransch
Brussel, 6.20 Droij cvicn, 7.05 Fransch Brussel,
.20 Ned. Brussel, 7.50 London Regional, pl.m.
9.20 Droitwich, pl.m. 9.50 London Regional,
10.20 Pauze, 10.25 Droitwich.
Progr. V 8.007.00 Diversen.
7.008.00 Eigen gramofoonplatenconcert.
Vroolijk populair programma.
1 The Apache Dance, Scott Wood, 2 Suzanne,
August de Laat, 3 Ticke-Tack, Adalbert Lutter,
4 Estudiantina, Symphonie-orkest, 5 Kamerad-
schaftslied, Wiener Sanger Knaben, 7 Bei mir
bist du schon, Maurice Winnick, 8 Six Hits of
the day. Primo Scala's Acc Band, 9 A wild cat
woman and a torn cat man, Cliff Carlisle, 10
La Paloma, Scott Wood, 11 Die Sonnenuhr,
Adalbert Lutter, 12 Espana, Symphonie-orkest.
13 Sing a new song, Billy Cotton, 14 Julika,
George Boulanger, 15 The rambling yodler.
Cliff Carlisle, 16 Een vroolijke boel. Groot or
kest, 17 Marche Lorraine, Grand Massed Brass
Bands.
8.0012.00 Diversen
Film van Hans Fischinger
in het Frans Halstheater.
In het Frans Hals-theater draait deze week
in het voorprogram een z.g.n. „absolute kleu-
ren-geluidsfilm" van Hans Fischinger.
Dit is zooal geen vreemde dan toch een
zeer merkwaardige eend in de filmbij t en
daarom willen wij er iets naders van mel
den.
Nadat Oscar Fischinger (de vervaardiger
der bekende „absolute" kleuren-geluidsfilm
„Kreise" en „Symfonie in Blau"i naar Ame
rika was vertrokken, teneinde bij Walt Dis
ney te gaan werken, zette zijn broer, Hans
Fishinger-Alzenau, deze studies voort.
De bedoeling dezer films is kort samengevat
als volgt:
Walter Ruttmann vond door middel van zijn
„absolute" films den zuiveren grondvorm
van het beeld-rhythme. Hij ien eenige an
dere prominenten uit het tijdperk der „stom
me" film) wisten hun werk op te voeren tot
een eigen, kunstzinnigen vorm.
Met de „geluidsfilm" kwam een nieuw pro
bleemen vóórdat dit opgelost was ver
scheen de „kleur" in de film. Geen van deze
beide laatste problemen is op het oogenblik tot
volkomen bevrediging opgelost; d.w.z. geen
der „kleuren-geluidsfilms". die tot dusverre
vervaardigd werden, konden een volmaakte,
aesthetische bevrediging geven: een kunstzin
nige ontroering bij den toeschouwer (bewust
of onbewust ondergaan en gewekt door een
harmonisch, doelbewust samengaan van de
drie factoren, beeld, geluid en kleur).
Reeds ongeveer tweehonderd jaren gele
den werd, naar Prof. dr. Anschiitz in zijn
artikel „Von Pater Castel bis Hans Fischinger"
(Filmkurier van 6—5'39) vertelt, gezocht
naar een „zichtbaar maken" der muziek door
kleuren. Deze eerste, serieuze proeven werden
bekend in den tijd, toen de groote J. S. Bach
juist zijn „Wohltemperiertes Klavier" volein
digd had: een voorbeeld van muzikale ab-
In 1735 bouwde de Fransche Pater Castel
zijn „kleurenorgel". Aan elke toets, die werd
aangeslagen, was een gekleurd blaadje ver
bonden, dat bij het aanslaan van de betref
fende noot den bespeler van het orgel voor
de oogen verscheen. De bedoeling was, langs
den weg van twee zintuigen: het gezicht en
het gehoor, den indruk te versterken van de
muziek.
Sedert dien is deze grond-idee niet meer
verdwenen.
In 1797 en 1799 vinden wij fantasieën over
kunst in dien zin terug, o.a. bij Tieck,
Wackenroder, Berglinger en anderen.
In 1852 onderzoekt F. W. Unger de wet der
kleurenharmonie.
In 1863 schrijft Matthias over kleuren-
muziek.
In 1870 Preyer over de verwantschap tus
schen kleuren en klanken.
1912». Rimington: de kunst der bewegende
kleuren. Ongeveer gelijktijdig brengt Serja-
bine zijn werk „Prometheus" een „poème du
feu" voor groot orkest; piano en orgel, koren
en lichtorgel.
Na den wereldoorlog kwamen nieuwe expe
rimenten en uitvindingen (kleur-klank-con-
gressen in Hamburg: 1927 en 1930.)
De „Dans der kleuren" werd, evenals de
films van Oscor Fischinger. gecomponeerd
naar bestaandemuziek, namelijk" naar
PohchieïlVs „Dans der Uren" uit de „Giacon-
da". Reeds thans voelt Hans Fischinger de
beperkingen, die hem door bestaande com
posities worden opgelegd. Zijn volgende stu
diën wil hij maken naar origineel© compo
sities.
De beweging der abstracte vormen wordt
door velen als de essentie van de bewegingen
van den dans' beschouwd: dus ook hier een
„zuivere grondvorm".
Voor den argeloozen toeschouwer zal deze
nieuwe studie van Hans Fishinger niet méér
behoeven te zijn dan een bekoorlijk vuurwerk
waarvan hij zich het blijde enthousiasme, de
eigenaardige «boverkracht, welke hij er bij
gevoelt, niet zal kunnen en niet zal behoe
ven te verklaren. (Walter Ruttmann zeide
reeds „man soli sich nichts dabei denken").
Voor hen, die van „de film" een nieuwen
kunstvorm verwachten, is deze studie meer
dan een bekoorlijke „Spielerei" en zal „Tanz
der Farben" door zijn rijkdom van uit
drukking, verse heidenheid van nuance,
vloeiende speelschheid, een schrede vooruit
beteekenen in dit probleem, dat een zeer bij
zondere aandacht verdient.
De tram Haarlem—Leiden.
Over het ongeluk te Hillegom waar een auto
in botsing kwam met de tram waarop de twee
inzittenden (vader en zoon) verbrandden,
schrijft „de Auto", dat de tram hier de schul
dige was, op zoo'n belangrijken hoofdverkeers
weg behoort geen tram te rijden.
„Wie, zooals wij. geregeld gebruik maakt van
dezen weg, verwondert er zich telkens opnieuw
over. dat er niet veel meer ongelukken gebeu
ren. Want niet alleen zou de pure aanwezigheid
van de tram zelf reeds voldoende aanleiding tot
ongelukken kunnen zijn, maar nu dit starre ver
voermiddel ook nog de (on)hebbelijkheid heeft
om zich vele malen van den zijkant naar het
midden van den weg te begeven en liet verkeer
dus en dikwijls volkomen onverwachts
snijdt, en in de dorpen Hillegom, Lisse en Sas-
senheim ten overvloede ook nog één zijde van
de straat houdt, waardoor het verkeer, dat zich
in de richting Haarlem begeeft, zich plotseling
gedwongen ziet om naai de linkerzijde van den
weg uit te wijken, hetgeen veelal tengevolge
van de bochten in beide eerstgenoemde dorpen
en de talrijke parkeerende wagens tot velerlei
moeilijkheden leidt, heeft de gebruiker van
dezen weg alle kans om zelfs bij de uiterste
voorzichtigheid zijn naam te zien vermeld in de
gevaarlijke rubriek verkeersongelukken. Wij
willen daarmede slechts zeggen, dat het een
schandaal is, dat destijds toestemming tot dezen
aanleg van deze tram werd gegeven, en dat het
een nog grooter schandaal is. dat, ondanks de
toeneming van het 'verkeer, deze toestand blijft
bestendigd. Wij erkennen gaarne het nut en de
noodzakelijkheid van een goede communicatie
in deze streek, maar ieder zal het met ons eens
zijn, dat een tramverbinding gesteld althans
dat deze beter zou kunnen functionneeren dan
een busdienst langs dezen weg alleen had
mogen worden toegestaan als zij van een vrij
liggende baan gebruik maakte".
37. De Amerikaan was hier heelemaal
vreemd en daarom vroeg hij aan Jantje,
wat dat driehoekig bord te beteekenen
had. Maar Jantje wist het natuurlijk
niet. Hij wilde dat echter voor den
Amerikaan niet weten „O. dat," zei
Jantje, dat is een cadetje dat daarop
staat. Dat beteekent, dat er vlakbij een
bakker woont."
38. De meneer geloofde Jantje. Hij
stapte in zijn auto en reed verder. Het
bord beteekende echter, dat er dwars
over den weg een uitholling was gegra
ven. De arme Amerikaan werd nu het
slachtoffer van de onwetendheid van
Jantje van Bemmel. Ondersteboven
kwam hij in de uitholling terecht.
39. Dat gaf een heele consternatie
Jantje werd alweer meegenomen naar
het arrestantenlokaal, waar de burge
meester uit moest maken of Jantje ver
volgd zou worden wegens schuldige on
wetendheid. Terwijl de burgemeester
bezig was dat uit te maken, was er een
politieagent, die Jantje aldoor zat te
plagen met een papegaai, die aan een
stuk door voor: Ezel schold.
40. De burgemeester vond tenslotte, dat
de Amerikaan zelf ook maar een beetje
uit zijn oogen had moeten kijken en
daarom werd Jantje vrijgelaten. De
Amerikaan was intusschen ook weer een
beetje opgeknapt. De man besloot- om
meteen maar naar Amerika terug te
keeren. Jantje vond vlak buiten de deur
van het arrestantenlokaal een hoefijzer.
41. ,Aha", riep Jantje, „dat beteekent
geluk". En meteen gooide hij het hoef
ijzer, zooals dat behoort, over zijn hoofd.
Het had maar een haartje gescheeld of
de Amerikaan had het hoefijzer tegen
zijn hoofd gekregen. Gelukkig kwam het
precies op het bord met het cadetje
terecht.
42. Toen Jantje hoorde, dat de burge
meester hem vrij had gelaten dacht hij:
Die burgemeester moet toch wel een
aardige man zijn. Hij ging naar den
burgemeester toe, op het oogenblik, dat
deze in zijn tuintje de krant zat te lezen.
Jantje vroeg hem of hij zijn fiets terug
kreeg. De burgemeester was echter een
beetj^ doof.
Evert Zandstra. Het klotsende
meer. Den Haag, Leopold's U.M.
Voor mij is deze schrijver een homo novus,
een nieuwelinghet is mogelijk waar
schijnlijk zelfs dat hij al meer publiceerde,
maar dan is mij dat voorbijgegaan. Nu ik het
mooie, sterke, gezonde boek gelezen heb, ge
loof ik een gelukkigen greep gedaan te heb
ben in het stapeltje romans dat steeds vra
gende blikken naar den recensent werpt, en
dat nooit mindert, omdat er voor elk bespro
ken boek fluks een a ider in de plaats komt.
„Het klotsende meer" is een streekroman, de
historie speelt zich af ergens in de buurt van
de Friesche meeren, waar Lot, een pracht ke
rel van kracht en levenslust, strooper, vis-
scher, jager, al wat ge wilt, maar in alles zeer
onmaatschappelijk, op 'n avond met zijn
schuit den poel op vaart en meert bij een stuk
land, een stuk niemandsland, waar kadastraal
niemand recht op heeft, maar waar zijn felle
oogen een wild- en vischstand ontdekt heb
ben die, hem lokken. Lot leeft alleen op zijn
schuit met'twee hónden, het water is zijn ele
ment, maar ook dat als verlaten stuk land,
goede grond maar geïsoleerd en als het ware
buiten de bewoonde wereld, trekt hem aan
en hij neemt er eenvoudig bezit van en bouwt
er zijn hut op. De beschrijving van dat oord,
waar Lot zich kalm vestigt, de eenzaamheid
en de pracht er van tevens, het grootsche in
het ieder moment varieerende leven van lucht,
grond en water, terwijl rondom de stilte
heerscht, dat alles beschrijft Zandstra werke-
ijk voortreffelijk suggestief, zóó zelfs dat het
den lezer niet eens hindert wanneer hij de
terminologie der streektaal, waarvan de
schrijver zich telkens bedient, niet onmiddel
lijk vermag thuis te brengen.
„De drassige oever stijgt naar een breede
terp. In oude tijden moet er een klooster ge
staan hebben. In den tachtigjarigen oorlog
is het afgebrand. De boeren hebben het bruik
bare materiaal weggehaald. Daarna is het hier
heel stil geworden. In den herfst stuwt het
meer zijn water over de landen. Als een eiland
ligt dan de Pol tusschen meer en poel. Als
in het voorjaar de gele dotters gloeien in de
drooggeëbde marschen komen de vogels terug.
Kemphanen dansen op de tournooivelden. vo
gelroepen schallen op alle uren van dag en
nacht. In den hooitijd komen de boeren. Een
paar weken gonzen de marschen van den fei
len arbeid. Tien maanden van het jaar klotst
het water langs de Pol zonder dat er een
mensch is die luistert.
Lot staat met den rug naar den poel. Links
en rechts liggen de marschen: een onafzien
bare steppe. Op den horizon: draaiende mo
lentjes en verstilde hofsteden. Ver naar rechts
het dorp. dat wegwasemt in den nevel, alleen
de toren staat scherp tegen de grijze lucht.
Vóór hem: het veenmoeras. Het is een wil
dernis van baggerpetten, eilandjes, landtongen
en dichtgegroeide grachten. Tusschen ver
welkt riet en donkere sigarenplanten gloort
het stille water. Daarachter, in de verte, blau
wen de wintersche bosschen om een hooge
Stins".
Zóó. heel zuiver en eenvoudig, weet deze
schrijver de sfeer te scheppen van het land
waar Lot's leven nu verder verloopen gaat. Ik
heb bij de lezing hiervan voortdurend aan
dat mooie boek van Alphonse de Chateau-
briant moeten denken waarin deze het land
schap in de Landes schildert dat. evenals zijn
boek. La Brière heet. Ook bij zijn Franschen
tijdgenoot vermindert de suggestie niet door
een rijk gebruik van lokale termen, bij hem
vergeleken is Zandstra zelfs eenvoudig, zoo
als uit bovenstaand citaat blijkt.
Daar op de Pol gaat nu een rijk leven ont
bloeien. Lot haalt zich een vrouw uit het dorp.
op ongewone wijze. Hij zet haar eenvoudig
vóór zich op het paard en brengt haar naar
de schuit en verder naar de Pol. Hauk wil
boerin worden, goed. Lot zal haar helpen
er is land genoeg op de Pol. En kinderen ko
men er die het werk van Hauk en Lot zullen
voortzetten. Lot heeft vrienden, maar ook veel
vijanden De strooper laat zich niet licht
vangen. Hij is de schrik der dorpers, met zijn
woeste tronie, zijn ruwe klacht, zijn ontem
baarheid. Maar intusschen is hij voor anderen
een wonderlijk weldoener, en op het gebied
van stoute stukjes is hij een pendant van don
miraculeusen dokter uit Coolen's Huis aan de
Rivier.
We vertellen er nu niet verder van. Er ge
beurt ontzettend veel met Lot en zijn gezin
en de schrijver verzwakt niet en houdt zijn
verhaal prachtig op peil. Het is een romantiek
van de aantrekkelijkste soort, waarin een aan
vaardbare fantasie gesteund wordt door een
rijke, reëele liefde voor natuur en leven. Een
knao maar ook een mooi boek is dit „klotsen
de Meer", waarin ook de verhouding tusschen
Lot en Hauk, hun gemeenschappelijke en hun
afzonderlijke idealen heel zuiver belicht zijn.
J. H. DE BOIS