(ftd veMe>M
Na drie jaar weer
naar Canada
AGENDA
tegen den achtergrond
van den wereldbrand
Litteraire
Kantteekeningen.
ZATERDAG 9 SEPTEMBER 1939
HAARLEM'S DAGBLAD
rijden. En dat gebeurde met kleine variaties
twaalf keer in tien minuten. Bij den rit door
Vancouver stonden de Indianen weer in rij
en gelid, maar niemand durfde de koninklijk
auto een stop toeroepen. Jammer voor de in
dianen en voor het vorstenpaar, dat overigens
overal zoo'n buitengewoon prettigen indruk
heeft achtergelaten.
Land van rijke welvaart bronnen
Totempalen in een dorp der Haida Indianen. De planken huizen zijn geheel van
Indiaansch maaksel. De cederboom laat zich gemakkelijk zelfs met steenen
beitels en hamers tot planken splijten
Door
Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN
Canada is in feestdos. Vlaggen en wapen
schilden, draperieën en portretten sieren alle
straten en gevels van alle steden en dorpen,
waarlangs de trein ons voert op de lange reis
van Montreal naar Vancouver, van den At-
lantischen Oceaan naar de Stille Zuidzee. In
Vancouver wachten duizenden op het Ko
ningspaar, opgepropt in straten en pleinen
achter lange rijen van politie, matrozen, ve
teranen enz. Alles staat en wacht, maar ik
heb ondertusschen den blauwen wimpel ver
overd, waarop in zwarte letters het almachtige
woord PERS gedrukt staat. De vorsten komen.
Gejuich! Het volkslied. Gejuich! Inspectie
van de eerewacht. Gejuich! De vorst is jong
en lacht; de koningin vriendelijk, innemend,
zooals w ij dat van vorstinnen kennen. De
stoet verdwijnt in de lange 'bevlagde straten
en ik wandel naar een der veerbooten, die mij
aan den overkant van de baai kunnen
brengen, want vóór alles interesseert mij hoe
de Indianen van Britsch Columbië hun vorst
zullen ontvangen. Uit zee gezien maakt Van
couver een geweldigen indruk. Een tiental
wolkenkrabbers vormt een interessant silhouet
en het is wel aardig te weten dat die hier niet
gebouwd zijn uit gebrek aan ruimte of van
wege duren grond, maar alleen om een ver
dieping meer te hebben dan de concurrent.
Een wandeling van een half uurtje door
prachtige bloementuinen brengt mij op het
punt, waar de weg, dien de koning zal volgen,
het reservaat der Capilano-Indianen binnen
komt. In de stad had niemand mij iets kunnen
vertellen van plannen der Indianen om in na
tionaal costuum het koningspaar te begroeten,
maar een forsehe eerepoort aan den ingang
van het terrein deed al uit de verte zien, dat
er iets bijzonders te doen was. De poort be
stond uit twee zware cederstammen van meer
dan een meter middellijn, die door kunste
naarshand waren behouwen en besneden en
daarna geschilderd. Een meter of acht boven
den beganen grond strekten de dondervogels
hun geel-met-zwarte vlerken uit, in hun klau
wen den walvisch dragende, die door de kust-
Indianen als een zeer welkome buit beschouwd
wordt. Onder den walvisch is een grizzly beer
uitgehouwen, het toonbeeld van kracht, die
op zijn beurt weer rust op het hoofd van een
menschelijke figuur, die het opperhoofd der
Capilano-Indianen voorstelt. Een paar echte
Totempalen dus, voor deze gelegenheid gesne
den en opgericht. Er naast staat een teepee
en een houten huisje van ruwe planken. In
dianen gaan af en aan, vele gewoon gekleed,
enkele in hertenleer of gehuld in eigenaardig
geweven dekens. Het aantal opperhoofden in
vol ornaat groeit steeds aan en al spoedig
zijn een twaalftal hoofden der Capilano's,
maar ook een twintigtal Squamisch-Indianen
aanwezig, die voor deze zeer speciale gelegen
heid, misschien voor het laatst, zich hebben
getooid met al die attributen, die in vroeger
dagen alleen een groot opperhoofd bij groote
feesten mochten sieren. Bijna allen droegen
uit hout gesneden dansmaskers, die meest
dierfiguren voorstelden, vtolf en raaf, beer en
arend, steeds natuurlijk het dier, dat prijkte
in het wapen van hun stam. Immers de to
tempalen enz. moeten veeleer beschouwd wor
den als heraldische emblemen, dan wel als
afgoden of geesten, die den stam beschermen
of bedreigen. De maskers waren beschilderd
en ingelegd met groote stukken parelmoer van
oorschelpen. De dansers droegen allen een
ratel, rammelaar eigenlijk, een uit hout ge
sneden dierfiguur (raaf, wolf of kikker) met
steentjes in een dunwandige holte. Twee droe
gen bovendien een staf, van onder tot boven
met totemdieren gesierd en deze beiden droe
gen boven hun masker uit een krans van
baardharen van een grooten zeehond, waar-
tusschen telkens een handvol adelaarsveeren
werd neergelegd, die dan bij de bewegingen
der dansers in witte vlokken als vredesoffer
werden uitgestrooid. De dansers waren gehuld
in groote dekens, die over den schouder af
hingen, waarvan de schering bestond uit dra
den van cederbast, terwijl de inslag vervaar
digd was uit het haar van de berggeit. Deze
wol kan gemakkelijk worden gekleurd met
plantaardige verfstoffen en zoodoende ver
toonden ook deze dekens groteske dierfiguren,
waarvan de omlijning door opgestikte schelp-
stukken of parelmoeren knoopen was geac
centueerd. Het geheel vormde een collectie
Indiaansche antiquiteiten, mooier dan in een
museum te vinden is. De Capilano-Indianen
droegen meest met kralen bestikte hertenlee-
ren gewaden en vederbossen, zooals die vooral
van de Prairie-Indianen bekend zijn gewor
den. Middenin de groep zat, op een eenvoudige
rustbank de moeder van het opperhoofd, die
Juist 103 jaar oud was geworden. Haar magere
vingers omklemden een doosje, van uiterst fijn
gras gevlochten, waarop in zwart en rood een
walvischjacht met kano's was afgebeeld. En
ze liet mij graag zien wat het bevatte, een
bréfede gouden en zes zilveren armbanden,
door haar stamgenooten gemaakt en met In
diaansche figuren versierd. Ze zou het doosje
aanbieden aan haar koningin. Afwisselend
sloegen de hoofden de trom; afwisselend
dansten de krijgers en de vrouwen en de
roeiers met hun fel geschilderde pagaaien, tot
in de verte gejuich hoorbaar werd, dat aan
zwol en overgenomen werd. En terwijl de In
diaansche hoofden dansten en veeren strooi
den en wuifden en bogenreden de vorsten
in kalmen gang voorbij. Niettegenstaande
schriftelijke en mondelinge verzoeken aan ver
antwoordelijke personen bleef het roode volkje
van Vancouver diep teleurgesteld achter.
ZATERDAG 9 SEPTEMBER
Luxor Theater: „De Citadel", 2.30, 7 en .9.15 u.
Rembrandt Theater: „Neen, mijn dochter neen"
Op het tooneel: „7 Schah-Zenan" 2.30, 7 en 9.15 u.
Palace Familie Theater: „De hond van Bas-
kervilles" en „Altijd die vrouw", 2 en 8.15 uur.
Frans Hals Theater: „Drie handige meisjes
worden groot", geprolongeerd. (Vrijdagavond al
leen militairen) 2.30 uur.
Moviac: „De detective", 7.15 tot 11.30 door
loopend.
Palestina Diorama's, Schotersingel 117a. Ge
opend eiken werkdag van 35 en van 79 uur.
ZONDAG 10 SEPTEMBER
Bioscoopvoorstellingen des middags en des
avonds.
MAANDAG 11 SEPTEMBER
Bioscoopvoorstellingen des middags en des
ROOSTER VAN APOTHEKEN
(Samengesteld door den Inspecteur der
Volksgezondheid.) n
Voor de apotheken die toestemming gevraagd
hebben, om 's avonds en 's nachts en Zondags te
sluiten is door den Inspecteur der Volksgezond
heid een sluitingsrooster opgemaakt.
Van Zaterdag 9 Sept. 8 uur tot en met Vrijdag
15 Sept. zijn de volgende apotheken op Zondag,
des avonds na 8 uur en des nachts geopend:
Apotheek van Rijn N.V., KI. Houtweg 15, Tel.
10539.
Firma C. G. Loomeyer en Zn., Zijlweg 34, Tel.
12495.
Schoterbosch-Apotheek, Rijksstraatweg 19,
Tel. 12711.
Amerika voelt:
Op den eeïsteti
zonniqen en
koeien zomer.*
moxgen klonk
de stem doot de
cadia «wae wee
Cwiope
(Van onzen New Yorkschen correspondent; per
vliegpost).
Het is een heerlijke morgen. De eerste zonnige
en toch koele morgen van dezen ganschen New-
Yorkschen zomer. De geuren van de breede
Hudson en het gras en de boomen langs haar
oever vullen mijn kamer. Dit zou de verrukke
lijkste en lichtste der dagen kunnen zijn het
is de afschuwelijkste en donkerste: 1 September
1939. Voor mijn raam staan twee vrouwen te
praten. Ze hebben het over het werk van hun
mannen, den prijs van groente en familiegebeur
tenissen.
De eindelooze stroom van auto's die de men-
schen van de buitenwijken en de tuinsteden
naar de City brengt raast over den breeden weg.
De groote stad New-York is haar dagelijksche
leven begonnen.
Ik zal nooit vergeten hoe het gerucht van den
nieuwen wereldoorlog tot mij kwam. Gister
avond hebben wij met Nederlandsche vrienden
op bescheiden wijze den verjaardag van de
Koningin gevierd. Hier heeft deze'viering dit
maal niet officieel plaats gevonden. Men meende
dat de toestand in Europa daartoe geen aanlei
ding gaf. 's Morgens was de Nederlandsche
gezant dr. Alexander Loudon uit Washington
gekomen en had hij de tentoonstelling bezocht.
Daar is hij verwelkomd met de gebruikelijke
saluutschoten en een klein troepencontingent
heeft voor hem gedefileerd. De Nederlandsche
Twee dagen later. Het vorstenpaar vertrekt
van Victoria. De Schotsche Garde staat op
gesteld tegenover een eerewacht van vetera
nen. Met veel plechtigheid wordt het vaandel
van het Schotsche regiment ontplooid, waar
onder velen der veteranen hebben gediend.
Een kolonel van de landmacht komt aanrij
den. Zijn chauffeur salueert, maar de kolo
nel kijkt den anderen kant uit en ziet het
vaandel niet. Gejoel, gesis, gefluit, geschreeuw
van stop! En de auto stopt, rijdt achteruit,
de kolonel salueert het vaandel en mag door-
Dansmaskers der Squamish Indianen.
Roel Houwing. Een man zonder
karakter
Uitgeversmij. Holland, Amsterdam.
De titel van dezen roman waarvan wij de
verschijning indertijd reeds vermeld hebben,
biedt door zijn ongedecideerdheid, zijn niet-
afgesloten zijn, die door een aantal puntjes
worden aangeduid, den lezer de gelegenheid
zich te verdiepen in de vraag wat de schrijver
zich heeft voorgesteld, dat op die plaats
moet worden ingevuld.
Natuurlijk kan hij zich met dat raadseltje
pas gaan bezig houden, nadat hij de lectuur
van den roman beëindigd heeft. Of hij er
daarna in slaagt dien titel in den geest van
den schrijver aan te vullen, zal afhangen
van de mate van verwantschap in geestes
richting tusschen hem en den auteur, waar
mee voor mijn gevoel, de algemeen mensche
lijke waarde van den roman als kunstwerk
beperkt en volkomen bewust tot precieus ge
schenk voor den familiekring van geestver
wanten wordt ingedamd.
Misschien zijn we niet al te ver van huis
geraakt, zoo we de beteekenis der puntjes
willen i raden na het citaat van Pascal,
waarmee de schrijver zijn roman inleidt nog
eens te hebben bekeken.
„Als men zich niet kent als vervuld van
hoovaardij, eerzucht, begeerlijkheid, zwak
heid, ellende en ongerechtigheid, is men wel
zeer verblind. En zoo iemand, die dat weet, er
niet van bevrijd verlangt te worden, wat dan
van zoo'n mensch te zeggen? Kan men
daarom iets anders gevoelen dan achting voor
een religie,die zoo goed 's menschen gebre
ken kent en iets anders verlangen dan dat een
godsdienst waar mag wezen, die daarvoor
zulk een begeerenswaardige genezing be
looft?"
De man zonder karakter geneest. Door de
religie, waarvan de kracht hem aan het slot
van een verbijsterende levensepisode duide
lijk wordt en die hem de rust en het even
wicht teruggeeft, die waren verloren gegaan
door de onvoldoend of onjuist gecontroleerde
erotische emoties, die zich een tijdlang van
hem hadden meester gemaakt.
Nu schijnt het mij te betreuren dat, zooals
dat trouwens van een auteur als Roel Hou-
wink te verwachten viel, die genezing zoo ge
heel on-litterair, in betoogtrant en tractaatjes-
stijl wordt afgewerkt. Zoo geheel voor het
huishoudelijk gebruik van den familiekring,
waarvan hierboven sprake was. Het is niet
gewenscht-, noch noodzakelijk, dat hier met
citaten te illustreeren. daat 't mij een onont
koombaar iets schijnt te zijn bij iedere
kunstuiting, die tezelfder tijd van het een of
ander inzicht zij het religieus, maatschap
pelijk of anders geaard wil „getuigen".
Voor Roel Houwink is dat getuigen klaar
blijkelijk van meer beteekenis dan de gave
vormschoonheid van zijn geschrift en daar
heeft de lezer zich eenvoudig bij neer te leg
gen.
Iets anders is dit: is Herman Maas, de man
wiens levensfragment hier verteld werd, wer
kelijk een „man zonder karakter"?
karakterloos in den slechten zin is hij ze
ker niet. Wat hem overkomt is eer aan een
neiging tot zeuren, aan wankelmoedigheid in
het erkennen van den juisten aard van opko
mende gevoelens te wijten, dan aan slecht-,
heid. Hij doet aan struisvogelpolitiek, wat be
treft het erotische in zichzelf; voelt dat bij
intuïtie en reageert die onaangename ge
waarwording af door anderen, die minder be
deesd zijn, zeer scherp te veroordeelen.
Hij is reeds- eenige jaren getrouwd en zoo
wel voor.hemzelf als voor de buitenwereld is
er niets dat aan een mislukt of ongelukkig
huwelijk zou kunnen doen denken, als in hem
dat vreemde gevoel gaat levend worden,
waardoor andere illusies ontwaken en het
verworven geluk als een alledaagschheid
dreigt zijn waarde te zullen verliezen. Daar
voor behoeft de man nog niet karakterloos te
zijn: het verschijnsel is bijna normaal te noe
men en de bezwaren er van ruimen mees
tentijds zichzelve uit den weg. Maar juist in
dien tijd komt Herman Maas op zonderlinge
wijs met een vroeger typistetje van hem in
contact en daaruit ontstaan complicaties, die
het verdere verhaal vullen.
Dat meisje, Lucie, komt tot hem in op
dracht van haar broer, een verdorven sujet,
die er zijn werk van maakt, zijn zuster als
provoca trice naar welgestelde heeren te zen
den, deze zoo mogelijk tot eenige minder ge-
wenschte toenadering te bewegen, om daar
na chantage op ze te kunnen plegen.
Het is een ongelukkig samentreffen dat
Lucie's eerste bezoek aan Maas' woning, met
als voorwendsel het verzoek om een plaatsing
op zijn kantoren, juist valt in die nog onbe
wuste verlangensperiode, waarin Herman Maas
verkeert, verder dat Marianne, Herman's
vrouw, juist dien avond niet thuis is (dat kan
Lucie's broer echter geweten hebben) en dat
tenslotte Lucie zelve, door Maas' goedhar
tigheid en naïeveteit ontroerd, van haar eigen
bedrijf een afschuw krijgt en voor Herman
een wonderlijke genegenheid opvat. Maas. die
een belangrijke positie in een groote han
delszaak inneemt, wordt door Lucie aan een
vroeger droombeeld herinnert, gaat zich voor
haar interesseeren, zonder te weten, welk ri
sico hy daarmee op zich neemt, wijl het meis
je haar broer aanvankelijk niet verraadt, doch
misschien opzettelijk, haar zakdoekje in Maas'
huiskamer achterlaat, dat, door Marianne ge
vonden. de aanleiding tot een breuk tusschen
de echtgenooten wordt. Marianne verdwijnt
tijdelijk naar Arnhem, bij verwanten, en nu
kan de hoofdinhoud van den roman verder
ontwikkeld worden.
Maas' karakter wordt op zware proef ge
steld. In zijn genegenheid voor Lucie ziet hij
geen kwaad; er bestaat tusschen hen niets
dat minderwaardig is. En naar Marianne kan
hij tegelijkertijd terug verlangen en haar op
eigenwijze manier de les lezen om zooveel be
krompenheid. Maar voor de wereld is er aan
zijn gedrag reeds een luchtje gekomen en hij
ondergaat van zijn dubieuse positie reeds alle
denkbare onaangenaamheden. Is het uit
liefde voor hem. uit vrees voor haar broer of
uit angst voor de politie, dat Lucie zich van
kant maakt door in de Maas te springen? Dan
verwijt Maas zich haar moordenaar te zijn en
zijn toestand wordt inderdaad langzamerhand
ziekelijk. Wij laten nu alle bijfiguren en ne
vengebeurtenissen rusten, hoewel juist daar-
.zoodat
anderen
hun bocht ver
keerd moeten
nemen en het uit
zicht belemmerd
wordt?... NOOITI
in misschien de schrijversqualiteiten van Roel
Houwink op hun voordeeligst uitkomen.
Hoe Herman Maas tot genezing komt werd
reeds in den aanvang dezer aankondiging
verteld. Ik heb mij gedurende de lezing niet
aan den indruk kunnen onttrekken dat deze
Rotterdamsche koopman op onwaarschijnlijke
wijze ietwat onwennig staat tegenover het
leven en het meer bepraat dan ondergaan
heeft. Het boek zal mij meer om sommige
uitstekende détails dan als gaaf kunstwerk,
bijblijven.
Maurits Dekker. Mordje
de Jood. Utrecht. A. W.
Bruna's U. M.
Maurits Dekker heeft voor zijn laatsten
roman dezen Mordje broodnoodig gehadzon
der hem zou het boek niet te lezen geweest
zijn van opstandigheid tegen de mogelijk
heden eener verdwazing van den geest, zooals
onze generaratie het twijfelachtige genoegen
smaakt van verre of van dichtbij, waar te
nemen
Mordje is een kleine voddenkoopman in
Berlijn, hij heet voluit Mordechaï Oranien-
baum, welk een trouvaille is zoo'n naam
reeds voor een romancier die de oorlogs
weeën, den nederlaag, de revolutie, de repu
bliek en den snellen opgang van het tegen
woordige Duitsche bewind heeft meedoor-
staan
En het is vooral het tijdperk van Hitler's
aanvaarding van de macht en van de eerste
buitensporigheden zijner volgers die hun
macht misbruiken, van den van-boven-af-
bevolen rassenhaat en de getolereerde roof-
en moordzucht, dat Dekker voor zijn verhaal
als omraming koos en waarin Mordje met
zijn niet altijd even eerlijke naïvieteit, met
zijn geintjes en per slot ook met zijn moed.
als het er om gaat zijn vrienden te helpen,
een afleiding oplevert van de meer dan
trieste gebeurtenissen, waarmee hij min of
meer door den schrijver verbonden wordt
Dekker heeft in zijn roman veel gedramati
seerd van al wat ons door krantenberichten,
particuliere verhalen en protesten niet on
bekend behoefde te zijn Het ligx in de macht
van een bekwaam verteller en knap dialoog-
schrijver, als Maurits Dekker is, onze gevoe
lens veel heviger in beroering te brengen dan
nuchtere mededeeling van feiten, hoe schok
kend die overigens ook kan zijn, vermag Zoo
treft de tragiek in het lot van den Joodschen
medicus Cohn ons meer als wij hem te
voren in zijn vriendenkring, in zijn privé-
leven en bij zijn arbeid hebben leeren ken
nen, dan wanneer wij simpel vernemen: „Dr.
Cohn is in een concentratie kamp opgeno
men". En de laaghartigheid van zijn vroe-
geren vriend, den ingenieur Milon, tart iedere
beschrijving als wij de motieven kennen,
waarom deze machtswellusteling zijn ouden
clubgenoot in den dood wil jagen.
Maar men kan de bedenking opperen, dat
de historie van gisteren en vandaag zich nog
niet zonder gevaar tot romantiseering leent.
De artist kan nimmer zonder hartstocht van
feitelijkheden, die hem worden voorgelegd en
die hem ontroeren, kennis nemen en zijn
weergave zal ontroerender zijn naar mate
de gebeurtenissen hem meer raken. Doch per
slot maakt hij den indruk historie te schrij
ven en dat kan verwarrend werken.
De historie der concentratiekampen zal er
later „misschien" zoo uitzien als de roman
schrijver ze reeds heeft te boek gesteld. Laten
we hopen van niet, want reeds Dekkeris visie
op het geval is in staat, den lezer de hoop
te ontnemen, dat wij nog eens als menschen
in Europa kunnen blijven leven. Opwekkende
lectuur heeft Dekker niet willen geven.
J. H. DE BOIS.
vlaggen op het Nederlandsche paviljoen hadden
oranje wimpels en iedere Nederlander die het
betrad kreeg een oranje strik aangeboden. Onze
klokketoren speelde het volkslied en Nederland
sche wijsjes en 's avonds werd het dagelijkscne
vuurwerk, ter eere van de Koningin, besloten
met rood-wit-blauw effect en het Wilhelmus.
Maar met eenige vrienden dronken wij daarna
een gezellig glas op de gezondheid van „Onze
Willemien" en menig liedje van otiden, goeden
trant werd door het groepje Nederlanders ge
zongen, terwijl de regen neerkletste over de
verlaten tentoonstelling en wij, bij „Heinekens
aan de Zuiderzee" het rijk voor ons alleen had
den. Zoo werd het, na ongedwongen vroolijkheid,
een late Koninginnedag in New York en was, na
thuiskomst lang na middernacht, de slaap wel
kom. Na twee uur werd ik gewekt door een
mannenstem op straat, die zeidc: „war over
Europe" (oorlog over Europa) die stem kwam
uit een taxi voor mijn raam; die taxi had radio
en de stem was een radio-stem. Het was half zes.
De nacht begon te wijken voor een stralende»,
koelen laat-zomerschen ochtend. Ik draaide het
knopje van de eigen radio om en juist begon
Hitier zijn Rijksdagrede. Ik wist dat de tweede
wereldoorlog der twintigste eeuw was uitge
broken.
En nu heb ik, van uur tot uur, den eersten loop
der dramatische gebeurtenissen gevolgd. Radio
en kranten brachten de lawine der niet te stui
ten catastrofe. Uit alle hoofdsteden rolden
communiqués, bulletins, redevoeringen en
commentaren binnen. Het is het twijfelachtige
voorrecht te leven in dezen tijd van vergevorder
de techniek, dat wij met ooren en oogen bij alles
kunnen zijn wat zoo ver weg geschiedt. De
Amerikaansche pers en de radio zijn op groote
schaal in Europa vertegenwoordigd. Vijf bladen
hebben hun eigen buitenlandsche corresponden
ten, maar daartegenover hebben de groote pers-
bureaux er drommen van hun medewerkers:
Associated Press 110; United Press 500; Inter
national News Service 125.
Daar blijkt uit hoezeer de Vereenigde Staten,
regeering en volk, zich interesseeren voor den
verschrikkelijken gang der gebeurtenissen in
Eiu'opa óók om zich zeiver wille.
Zoojuist hoorde ik een der meest gezaghebben
de en beluisterde radio-commentatoren: G. V.
Kaltenborn, een man van Duitsche origine, die
het verstaat de boeiende menschelijkheid van
zijn betoog te doen wedijveren met de helder
heid zijner uiteenzettingen. Wij hebben hem
weken lang uit Londen zijn commentaren hooren
geven, doch eenige dagen geleden is hij met een
vliegtuig hier teruggekeerd en onmiddellijk be
gon hij den toestand uit Amerikaansch gezichts
punt te verklaren. Wat hij zoojuist zeide was
wel leerzaam voor wat men hier denkt. Hy
stelde voorop het groote eigenbelang dat de
Vereenigde Staten bij den oorlog hebben. „Als
Duitschland overwint" zoo ongeveer sprak
hij als het over de geheele linie de overwin
naar is. dan worden groote deelen van het
Britsche Imperium betrokken in de totalitaire
invloedsfeer en voor ons, Amerikanen, wordt dat
dan hachelijk. Canada grenst aan ons gebied,
Bermuda ligt vlak onder onze kust, het Panama
kanaal is een levensader voor ons staatkundig
welzijn...." Kaltenborn noemde nog meer ge
bieden, landen, eilanden, strategische steunpun
ten op. De mogelijkheid van het gevaar waarop
hij wees, lijkt in een fantastische verte te liggen.
Maar men heeft ook in Amerika geleerd dat de
verste fantasie op korten termijn de meest dicht
bije werkelijkheid kan worden. En dit wordt
door de bevolking hier beseft. Ook door
Washington. Daarom blijft de angstige vraag hier
dag aan dag brandende: „Zal Amerika erin be
trokken worden?" En nu de oorlog er is wordt
deze sfneulende brand een laaiende vlam. Pre
sident Roosevelt heeft onmiddellijk zand op dit
vuur geworpen. „Ik heb niet alleen de hoop dat
wij er buiten kunnen blijven" zeide hij op een
persconferentie ten Witten Huize „ik heb ook
de verwachting dat ons dit zal gelukken".
Maar dat de toepassing van de zoogenaamde
neutraliteitswet, in het kader dier neutraliteit,
de mogelijkheid biedt tot bevoordeeling van een
der oorlogvoerende partijen lijdt geen twijfel. En
aan welken kant de sympathie van het volk en
de regeering hier staat behoeft evenmin te worden
betwijfeld
De sensatie van het Russisch-Duitsche pact
schijnt alweer heel ver achter ons te liggen. In
den oorlog mogen zijn gevolgen grooten invloed
hebben, het publiek heeft het reeds lang aan
vaard en verwerkt. Maar toch werkt het, in be
paalde kringen, nog na al wordt dat in de
algemeene belangstelling voor het „laatste
stadium" niet meer zoo fel opgemerkt. Dc com
munistische partij, die maar een heel klein
partijtje van 90.000 aangesloten leden is, heeft
van een massadesertie te lijden. Maar de com
munistische idee heeft hier veel meer aanhangers
en die verdwijnen met stillen trom in het niet.
Het is de eveneens heel kleine en nooit tot
eenigen bloei gekomen Amerikaansche sociaal
democratie die daarvan eenig voordeel geniet.
Aan den anderen kant is het de „Bund" van
Fritz Kuhn, de organisatie van hier wonende
Nazi-gezinde Duitschers (ledental: 200.000) die
in het nauw wordt gedreven. Kuhn heeft zich
gehaast te verklaren dat zijn bestrijding van het
communistische gevaar in de Vereenigde Staten
geenszins in strijd is met de vriendschap die
Hitier voor den Russischcn Stalin heeft getoond.
Father Coughiin, de priester die door zijn radio-
redevoeringen, die van groote welsprekendheid
getuigen, en door zijn ideologie die blijkbaar
appelleert aan wat er in vele kleine harten leeft,
grooten aanhang bezit en die veelal als belang
rijkste steunpunt der fascistische ideologie in de
V. S. werd beschouwd, heeft nu fel en krachtig
stelling genomen tegen alle „ismen" en zich nu
trachten te bevrijden van het hem opgekleefde
etiket. Doch indien dit alles van belang is, dan
is het nü slechts van gering en theoretisch be
lang geworden. Gemeenschappelijk gevaar brengt
altijd eenheid met zich mede. De kleine, smalle
grenzen vallen dan weg in het groote tafereel
der algemeenheid. Zoo is het nu ook in de
Vereenigde Staten, die thans een tweevoudig
gevaar onder de oogen zien. Het eerste: de
mogelijkheid dat zij in den oorlog betrokken
worden: hel tweede: de verder-af liggende mo
gelijkheid eener Duitsche hegemonie over wat
nu nog tot het Britsche Rijk behoort.
Zelfs het „gerenommeerde", „goed-oude"
Japansche gevaar is er door op den achtergrond
gedrongen. Het geel is verbleekt tegen den
vuurrooden achtergrond van den wereldbrand.
En wie Amerika kent weet hoeveel dat
zeggen wil!
Mr. E. ELIAS