(ftd veMe>M Na drie jaar weer naar Canada AGENDA tegen den achtergrond van den wereldbrand Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 9 SEPTEMBER 1939 HAARLEM'S DAGBLAD rijden. En dat gebeurde met kleine variaties twaalf keer in tien minuten. Bij den rit door Vancouver stonden de Indianen weer in rij en gelid, maar niemand durfde de koninklijk auto een stop toeroepen. Jammer voor de in dianen en voor het vorstenpaar, dat overigens overal zoo'n buitengewoon prettigen indruk heeft achtergelaten. Land van rijke welvaart bronnen Totempalen in een dorp der Haida Indianen. De planken huizen zijn geheel van Indiaansch maaksel. De cederboom laat zich gemakkelijk zelfs met steenen beitels en hamers tot planken splijten Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN Canada is in feestdos. Vlaggen en wapen schilden, draperieën en portretten sieren alle straten en gevels van alle steden en dorpen, waarlangs de trein ons voert op de lange reis van Montreal naar Vancouver, van den At- lantischen Oceaan naar de Stille Zuidzee. In Vancouver wachten duizenden op het Ko ningspaar, opgepropt in straten en pleinen achter lange rijen van politie, matrozen, ve teranen enz. Alles staat en wacht, maar ik heb ondertusschen den blauwen wimpel ver overd, waarop in zwarte letters het almachtige woord PERS gedrukt staat. De vorsten komen. Gejuich! Het volkslied. Gejuich! Inspectie van de eerewacht. Gejuich! De vorst is jong en lacht; de koningin vriendelijk, innemend, zooals w ij dat van vorstinnen kennen. De stoet verdwijnt in de lange 'bevlagde straten en ik wandel naar een der veerbooten, die mij aan den overkant van de baai kunnen brengen, want vóór alles interesseert mij hoe de Indianen van Britsch Columbië hun vorst zullen ontvangen. Uit zee gezien maakt Van couver een geweldigen indruk. Een tiental wolkenkrabbers vormt een interessant silhouet en het is wel aardig te weten dat die hier niet gebouwd zijn uit gebrek aan ruimte of van wege duren grond, maar alleen om een ver dieping meer te hebben dan de concurrent. Een wandeling van een half uurtje door prachtige bloementuinen brengt mij op het punt, waar de weg, dien de koning zal volgen, het reservaat der Capilano-Indianen binnen komt. In de stad had niemand mij iets kunnen vertellen van plannen der Indianen om in na tionaal costuum het koningspaar te begroeten, maar een forsehe eerepoort aan den ingang van het terrein deed al uit de verte zien, dat er iets bijzonders te doen was. De poort be stond uit twee zware cederstammen van meer dan een meter middellijn, die door kunste naarshand waren behouwen en besneden en daarna geschilderd. Een meter of acht boven den beganen grond strekten de dondervogels hun geel-met-zwarte vlerken uit, in hun klau wen den walvisch dragende, die door de kust- Indianen als een zeer welkome buit beschouwd wordt. Onder den walvisch is een grizzly beer uitgehouwen, het toonbeeld van kracht, die op zijn beurt weer rust op het hoofd van een menschelijke figuur, die het opperhoofd der Capilano-Indianen voorstelt. Een paar echte Totempalen dus, voor deze gelegenheid gesne den en opgericht. Er naast staat een teepee en een houten huisje van ruwe planken. In dianen gaan af en aan, vele gewoon gekleed, enkele in hertenleer of gehuld in eigenaardig geweven dekens. Het aantal opperhoofden in vol ornaat groeit steeds aan en al spoedig zijn een twaalftal hoofden der Capilano's, maar ook een twintigtal Squamisch-Indianen aanwezig, die voor deze zeer speciale gelegen heid, misschien voor het laatst, zich hebben getooid met al die attributen, die in vroeger dagen alleen een groot opperhoofd bij groote feesten mochten sieren. Bijna allen droegen uit hout gesneden dansmaskers, die meest dierfiguren voorstelden, vtolf en raaf, beer en arend, steeds natuurlijk het dier, dat prijkte in het wapen van hun stam. Immers de to tempalen enz. moeten veeleer beschouwd wor den als heraldische emblemen, dan wel als afgoden of geesten, die den stam beschermen of bedreigen. De maskers waren beschilderd en ingelegd met groote stukken parelmoer van oorschelpen. De dansers droegen allen een ratel, rammelaar eigenlijk, een uit hout ge sneden dierfiguur (raaf, wolf of kikker) met steentjes in een dunwandige holte. Twee droe gen bovendien een staf, van onder tot boven met totemdieren gesierd en deze beiden droe gen boven hun masker uit een krans van baardharen van een grooten zeehond, waar- tusschen telkens een handvol adelaarsveeren werd neergelegd, die dan bij de bewegingen der dansers in witte vlokken als vredesoffer werden uitgestrooid. De dansers waren gehuld in groote dekens, die over den schouder af hingen, waarvan de schering bestond uit dra den van cederbast, terwijl de inslag vervaar digd was uit het haar van de berggeit. Deze wol kan gemakkelijk worden gekleurd met plantaardige verfstoffen en zoodoende ver toonden ook deze dekens groteske dierfiguren, waarvan de omlijning door opgestikte schelp- stukken of parelmoeren knoopen was geac centueerd. Het geheel vormde een collectie Indiaansche antiquiteiten, mooier dan in een museum te vinden is. De Capilano-Indianen droegen meest met kralen bestikte hertenlee- ren gewaden en vederbossen, zooals die vooral van de Prairie-Indianen bekend zijn gewor den. Middenin de groep zat, op een eenvoudige rustbank de moeder van het opperhoofd, die Juist 103 jaar oud was geworden. Haar magere vingers omklemden een doosje, van uiterst fijn gras gevlochten, waarop in zwart en rood een walvischjacht met kano's was afgebeeld. En ze liet mij graag zien wat het bevatte, een bréfede gouden en zes zilveren armbanden, door haar stamgenooten gemaakt en met In diaansche figuren versierd. Ze zou het doosje aanbieden aan haar koningin. Afwisselend sloegen de hoofden de trom; afwisselend dansten de krijgers en de vrouwen en de roeiers met hun fel geschilderde pagaaien, tot in de verte gejuich hoorbaar werd, dat aan zwol en overgenomen werd. En terwijl de In diaansche hoofden dansten en veeren strooi den en wuifden en bogenreden de vorsten in kalmen gang voorbij. Niettegenstaande schriftelijke en mondelinge verzoeken aan ver antwoordelijke personen bleef het roode volkje van Vancouver diep teleurgesteld achter. ZATERDAG 9 SEPTEMBER Luxor Theater: „De Citadel", 2.30, 7 en .9.15 u. Rembrandt Theater: „Neen, mijn dochter neen" Op het tooneel: „7 Schah-Zenan" 2.30, 7 en 9.15 u. Palace Familie Theater: „De hond van Bas- kervilles" en „Altijd die vrouw", 2 en 8.15 uur. Frans Hals Theater: „Drie handige meisjes worden groot", geprolongeerd. (Vrijdagavond al leen militairen) 2.30 uur. Moviac: „De detective", 7.15 tot 11.30 door loopend. Palestina Diorama's, Schotersingel 117a. Ge opend eiken werkdag van 35 en van 79 uur. ZONDAG 10 SEPTEMBER Bioscoopvoorstellingen des middags en des avonds. MAANDAG 11 SEPTEMBER Bioscoopvoorstellingen des middags en des ROOSTER VAN APOTHEKEN (Samengesteld door den Inspecteur der Volksgezondheid.) n Voor de apotheken die toestemming gevraagd hebben, om 's avonds en 's nachts en Zondags te sluiten is door den Inspecteur der Volksgezond heid een sluitingsrooster opgemaakt. Van Zaterdag 9 Sept. 8 uur tot en met Vrijdag 15 Sept. zijn de volgende apotheken op Zondag, des avonds na 8 uur en des nachts geopend: Apotheek van Rijn N.V., KI. Houtweg 15, Tel. 10539. Firma C. G. Loomeyer en Zn., Zijlweg 34, Tel. 12495. Schoterbosch-Apotheek, Rijksstraatweg 19, Tel. 12711. Amerika voelt: Op den eeïsteti zonniqen en koeien zomer.* moxgen klonk de stem doot de cadia «wae wee Cwiope (Van onzen New Yorkschen correspondent; per vliegpost). Het is een heerlijke morgen. De eerste zonnige en toch koele morgen van dezen ganschen New- Yorkschen zomer. De geuren van de breede Hudson en het gras en de boomen langs haar oever vullen mijn kamer. Dit zou de verrukke lijkste en lichtste der dagen kunnen zijn het is de afschuwelijkste en donkerste: 1 September 1939. Voor mijn raam staan twee vrouwen te praten. Ze hebben het over het werk van hun mannen, den prijs van groente en familiegebeur tenissen. De eindelooze stroom van auto's die de men- schen van de buitenwijken en de tuinsteden naar de City brengt raast over den breeden weg. De groote stad New-York is haar dagelijksche leven begonnen. Ik zal nooit vergeten hoe het gerucht van den nieuwen wereldoorlog tot mij kwam. Gister avond hebben wij met Nederlandsche vrienden op bescheiden wijze den verjaardag van de Koningin gevierd. Hier heeft deze'viering dit maal niet officieel plaats gevonden. Men meende dat de toestand in Europa daartoe geen aanlei ding gaf. 's Morgens was de Nederlandsche gezant dr. Alexander Loudon uit Washington gekomen en had hij de tentoonstelling bezocht. Daar is hij verwelkomd met de gebruikelijke saluutschoten en een klein troepencontingent heeft voor hem gedefileerd. De Nederlandsche Twee dagen later. Het vorstenpaar vertrekt van Victoria. De Schotsche Garde staat op gesteld tegenover een eerewacht van vetera nen. Met veel plechtigheid wordt het vaandel van het Schotsche regiment ontplooid, waar onder velen der veteranen hebben gediend. Een kolonel van de landmacht komt aanrij den. Zijn chauffeur salueert, maar de kolo nel kijkt den anderen kant uit en ziet het vaandel niet. Gejoel, gesis, gefluit, geschreeuw van stop! En de auto stopt, rijdt achteruit, de kolonel salueert het vaandel en mag door- Dansmaskers der Squamish Indianen. Roel Houwing. Een man zonder karakter Uitgeversmij. Holland, Amsterdam. De titel van dezen roman waarvan wij de verschijning indertijd reeds vermeld hebben, biedt door zijn ongedecideerdheid, zijn niet- afgesloten zijn, die door een aantal puntjes worden aangeduid, den lezer de gelegenheid zich te verdiepen in de vraag wat de schrijver zich heeft voorgesteld, dat op die plaats moet worden ingevuld. Natuurlijk kan hij zich met dat raadseltje pas gaan bezig houden, nadat hij de lectuur van den roman beëindigd heeft. Of hij er daarna in slaagt dien titel in den geest van den schrijver aan te vullen, zal afhangen van de mate van verwantschap in geestes richting tusschen hem en den auteur, waar mee voor mijn gevoel, de algemeen mensche lijke waarde van den roman als kunstwerk beperkt en volkomen bewust tot precieus ge schenk voor den familiekring van geestver wanten wordt ingedamd. Misschien zijn we niet al te ver van huis geraakt, zoo we de beteekenis der puntjes willen i raden na het citaat van Pascal, waarmee de schrijver zijn roman inleidt nog eens te hebben bekeken. „Als men zich niet kent als vervuld van hoovaardij, eerzucht, begeerlijkheid, zwak heid, ellende en ongerechtigheid, is men wel zeer verblind. En zoo iemand, die dat weet, er niet van bevrijd verlangt te worden, wat dan van zoo'n mensch te zeggen? Kan men daarom iets anders gevoelen dan achting voor een religie,die zoo goed 's menschen gebre ken kent en iets anders verlangen dan dat een godsdienst waar mag wezen, die daarvoor zulk een begeerenswaardige genezing be looft?" De man zonder karakter geneest. Door de religie, waarvan de kracht hem aan het slot van een verbijsterende levensepisode duide lijk wordt en die hem de rust en het even wicht teruggeeft, die waren verloren gegaan door de onvoldoend of onjuist gecontroleerde erotische emoties, die zich een tijdlang van hem hadden meester gemaakt. Nu schijnt het mij te betreuren dat, zooals dat trouwens van een auteur als Roel Hou- wink te verwachten viel, die genezing zoo ge heel on-litterair, in betoogtrant en tractaatjes- stijl wordt afgewerkt. Zoo geheel voor het huishoudelijk gebruik van den familiekring, waarvan hierboven sprake was. Het is niet gewenscht-, noch noodzakelijk, dat hier met citaten te illustreeren. daat 't mij een onont koombaar iets schijnt te zijn bij iedere kunstuiting, die tezelfder tijd van het een of ander inzicht zij het religieus, maatschap pelijk of anders geaard wil „getuigen". Voor Roel Houwink is dat getuigen klaar blijkelijk van meer beteekenis dan de gave vormschoonheid van zijn geschrift en daar heeft de lezer zich eenvoudig bij neer te leg gen. Iets anders is dit: is Herman Maas, de man wiens levensfragment hier verteld werd, wer kelijk een „man zonder karakter"? karakterloos in den slechten zin is hij ze ker niet. Wat hem overkomt is eer aan een neiging tot zeuren, aan wankelmoedigheid in het erkennen van den juisten aard van opko mende gevoelens te wijten, dan aan slecht-, heid. Hij doet aan struisvogelpolitiek, wat be treft het erotische in zichzelf; voelt dat bij intuïtie en reageert die onaangename ge waarwording af door anderen, die minder be deesd zijn, zeer scherp te veroordeelen. Hij is reeds- eenige jaren getrouwd en zoo wel voor.hemzelf als voor de buitenwereld is er niets dat aan een mislukt of ongelukkig huwelijk zou kunnen doen denken, als in hem dat vreemde gevoel gaat levend worden, waardoor andere illusies ontwaken en het verworven geluk als een alledaagschheid dreigt zijn waarde te zullen verliezen. Daar voor behoeft de man nog niet karakterloos te zijn: het verschijnsel is bijna normaal te noe men en de bezwaren er van ruimen mees tentijds zichzelve uit den weg. Maar juist in dien tijd komt Herman Maas op zonderlinge wijs met een vroeger typistetje van hem in contact en daaruit ontstaan complicaties, die het verdere verhaal vullen. Dat meisje, Lucie, komt tot hem in op dracht van haar broer, een verdorven sujet, die er zijn werk van maakt, zijn zuster als provoca trice naar welgestelde heeren te zen den, deze zoo mogelijk tot eenige minder ge- wenschte toenadering te bewegen, om daar na chantage op ze te kunnen plegen. Het is een ongelukkig samentreffen dat Lucie's eerste bezoek aan Maas' woning, met als voorwendsel het verzoek om een plaatsing op zijn kantoren, juist valt in die nog onbe wuste verlangensperiode, waarin Herman Maas verkeert, verder dat Marianne, Herman's vrouw, juist dien avond niet thuis is (dat kan Lucie's broer echter geweten hebben) en dat tenslotte Lucie zelve, door Maas' goedhar tigheid en naïeveteit ontroerd, van haar eigen bedrijf een afschuw krijgt en voor Herman een wonderlijke genegenheid opvat. Maas. die een belangrijke positie in een groote han delszaak inneemt, wordt door Lucie aan een vroeger droombeeld herinnert, gaat zich voor haar interesseeren, zonder te weten, welk ri sico hy daarmee op zich neemt, wijl het meis je haar broer aanvankelijk niet verraadt, doch misschien opzettelijk, haar zakdoekje in Maas' huiskamer achterlaat, dat, door Marianne ge vonden. de aanleiding tot een breuk tusschen de echtgenooten wordt. Marianne verdwijnt tijdelijk naar Arnhem, bij verwanten, en nu kan de hoofdinhoud van den roman verder ontwikkeld worden. Maas' karakter wordt op zware proef ge steld. In zijn genegenheid voor Lucie ziet hij geen kwaad; er bestaat tusschen hen niets dat minderwaardig is. En naar Marianne kan hij tegelijkertijd terug verlangen en haar op eigenwijze manier de les lezen om zooveel be krompenheid. Maar voor de wereld is er aan zijn gedrag reeds een luchtje gekomen en hij ondergaat van zijn dubieuse positie reeds alle denkbare onaangenaamheden. Is het uit liefde voor hem. uit vrees voor haar broer of uit angst voor de politie, dat Lucie zich van kant maakt door in de Maas te springen? Dan verwijt Maas zich haar moordenaar te zijn en zijn toestand wordt inderdaad langzamerhand ziekelijk. Wij laten nu alle bijfiguren en ne vengebeurtenissen rusten, hoewel juist daar- .zoodat anderen hun bocht ver keerd moeten nemen en het uit zicht belemmerd wordt?... NOOITI in misschien de schrijversqualiteiten van Roel Houwink op hun voordeeligst uitkomen. Hoe Herman Maas tot genezing komt werd reeds in den aanvang dezer aankondiging verteld. Ik heb mij gedurende de lezing niet aan den indruk kunnen onttrekken dat deze Rotterdamsche koopman op onwaarschijnlijke wijze ietwat onwennig staat tegenover het leven en het meer bepraat dan ondergaan heeft. Het boek zal mij meer om sommige uitstekende détails dan als gaaf kunstwerk, bijblijven. Maurits Dekker. Mordje de Jood. Utrecht. A. W. Bruna's U. M. Maurits Dekker heeft voor zijn laatsten roman dezen Mordje broodnoodig gehadzon der hem zou het boek niet te lezen geweest zijn van opstandigheid tegen de mogelijk heden eener verdwazing van den geest, zooals onze generaratie het twijfelachtige genoegen smaakt van verre of van dichtbij, waar te nemen Mordje is een kleine voddenkoopman in Berlijn, hij heet voluit Mordechaï Oranien- baum, welk een trouvaille is zoo'n naam reeds voor een romancier die de oorlogs weeën, den nederlaag, de revolutie, de repu bliek en den snellen opgang van het tegen woordige Duitsche bewind heeft meedoor- staan En het is vooral het tijdperk van Hitler's aanvaarding van de macht en van de eerste buitensporigheden zijner volgers die hun macht misbruiken, van den van-boven-af- bevolen rassenhaat en de getolereerde roof- en moordzucht, dat Dekker voor zijn verhaal als omraming koos en waarin Mordje met zijn niet altijd even eerlijke naïvieteit, met zijn geintjes en per slot ook met zijn moed. als het er om gaat zijn vrienden te helpen, een afleiding oplevert van de meer dan trieste gebeurtenissen, waarmee hij min of meer door den schrijver verbonden wordt Dekker heeft in zijn roman veel gedramati seerd van al wat ons door krantenberichten, particuliere verhalen en protesten niet on bekend behoefde te zijn Het ligx in de macht van een bekwaam verteller en knap dialoog- schrijver, als Maurits Dekker is, onze gevoe lens veel heviger in beroering te brengen dan nuchtere mededeeling van feiten, hoe schok kend die overigens ook kan zijn, vermag Zoo treft de tragiek in het lot van den Joodschen medicus Cohn ons meer als wij hem te voren in zijn vriendenkring, in zijn privé- leven en bij zijn arbeid hebben leeren ken nen, dan wanneer wij simpel vernemen: „Dr. Cohn is in een concentratie kamp opgeno men". En de laaghartigheid van zijn vroe- geren vriend, den ingenieur Milon, tart iedere beschrijving als wij de motieven kennen, waarom deze machtswellusteling zijn ouden clubgenoot in den dood wil jagen. Maar men kan de bedenking opperen, dat de historie van gisteren en vandaag zich nog niet zonder gevaar tot romantiseering leent. De artist kan nimmer zonder hartstocht van feitelijkheden, die hem worden voorgelegd en die hem ontroeren, kennis nemen en zijn weergave zal ontroerender zijn naar mate de gebeurtenissen hem meer raken. Doch per slot maakt hij den indruk historie te schrij ven en dat kan verwarrend werken. De historie der concentratiekampen zal er later „misschien" zoo uitzien als de roman schrijver ze reeds heeft te boek gesteld. Laten we hopen van niet, want reeds Dekkeris visie op het geval is in staat, den lezer de hoop te ontnemen, dat wij nog eens als menschen in Europa kunnen blijven leven. Opwekkende lectuur heeft Dekker niet willen geven. J. H. DE BOIS. vlaggen op het Nederlandsche paviljoen hadden oranje wimpels en iedere Nederlander die het betrad kreeg een oranje strik aangeboden. Onze klokketoren speelde het volkslied en Nederland sche wijsjes en 's avonds werd het dagelijkscne vuurwerk, ter eere van de Koningin, besloten met rood-wit-blauw effect en het Wilhelmus. Maar met eenige vrienden dronken wij daarna een gezellig glas op de gezondheid van „Onze Willemien" en menig liedje van otiden, goeden trant werd door het groepje Nederlanders ge zongen, terwijl de regen neerkletste over de verlaten tentoonstelling en wij, bij „Heinekens aan de Zuiderzee" het rijk voor ons alleen had den. Zoo werd het, na ongedwongen vroolijkheid, een late Koninginnedag in New York en was, na thuiskomst lang na middernacht, de slaap wel kom. Na twee uur werd ik gewekt door een mannenstem op straat, die zeidc: „war over Europe" (oorlog over Europa) die stem kwam uit een taxi voor mijn raam; die taxi had radio en de stem was een radio-stem. Het was half zes. De nacht begon te wijken voor een stralende», koelen laat-zomerschen ochtend. Ik draaide het knopje van de eigen radio om en juist begon Hitier zijn Rijksdagrede. Ik wist dat de tweede wereldoorlog der twintigste eeuw was uitge broken. En nu heb ik, van uur tot uur, den eersten loop der dramatische gebeurtenissen gevolgd. Radio en kranten brachten de lawine der niet te stui ten catastrofe. Uit alle hoofdsteden rolden communiqués, bulletins, redevoeringen en commentaren binnen. Het is het twijfelachtige voorrecht te leven in dezen tijd van vergevorder de techniek, dat wij met ooren en oogen bij alles kunnen zijn wat zoo ver weg geschiedt. De Amerikaansche pers en de radio zijn op groote schaal in Europa vertegenwoordigd. Vijf bladen hebben hun eigen buitenlandsche corresponden ten, maar daartegenover hebben de groote pers- bureaux er drommen van hun medewerkers: Associated Press 110; United Press 500; Inter national News Service 125. Daar blijkt uit hoezeer de Vereenigde Staten, regeering en volk, zich interesseeren voor den verschrikkelijken gang der gebeurtenissen in Eiu'opa óók om zich zeiver wille. Zoojuist hoorde ik een der meest gezaghebben de en beluisterde radio-commentatoren: G. V. Kaltenborn, een man van Duitsche origine, die het verstaat de boeiende menschelijkheid van zijn betoog te doen wedijveren met de helder heid zijner uiteenzettingen. Wij hebben hem weken lang uit Londen zijn commentaren hooren geven, doch eenige dagen geleden is hij met een vliegtuig hier teruggekeerd en onmiddellijk be gon hij den toestand uit Amerikaansch gezichts punt te verklaren. Wat hij zoojuist zeide was wel leerzaam voor wat men hier denkt. Hy stelde voorop het groote eigenbelang dat de Vereenigde Staten bij den oorlog hebben. „Als Duitschland overwint" zoo ongeveer sprak hij als het over de geheele linie de overwin naar is. dan worden groote deelen van het Britsche Imperium betrokken in de totalitaire invloedsfeer en voor ons, Amerikanen, wordt dat dan hachelijk. Canada grenst aan ons gebied, Bermuda ligt vlak onder onze kust, het Panama kanaal is een levensader voor ons staatkundig welzijn...." Kaltenborn noemde nog meer ge bieden, landen, eilanden, strategische steunpun ten op. De mogelijkheid van het gevaar waarop hij wees, lijkt in een fantastische verte te liggen. Maar men heeft ook in Amerika geleerd dat de verste fantasie op korten termijn de meest dicht bije werkelijkheid kan worden. En dit wordt door de bevolking hier beseft. Ook door Washington. Daarom blijft de angstige vraag hier dag aan dag brandende: „Zal Amerika erin be trokken worden?" En nu de oorlog er is wordt deze sfneulende brand een laaiende vlam. Pre sident Roosevelt heeft onmiddellijk zand op dit vuur geworpen. „Ik heb niet alleen de hoop dat wij er buiten kunnen blijven" zeide hij op een persconferentie ten Witten Huize „ik heb ook de verwachting dat ons dit zal gelukken". Maar dat de toepassing van de zoogenaamde neutraliteitswet, in het kader dier neutraliteit, de mogelijkheid biedt tot bevoordeeling van een der oorlogvoerende partijen lijdt geen twijfel. En aan welken kant de sympathie van het volk en de regeering hier staat behoeft evenmin te worden betwijfeld De sensatie van het Russisch-Duitsche pact schijnt alweer heel ver achter ons te liggen. In den oorlog mogen zijn gevolgen grooten invloed hebben, het publiek heeft het reeds lang aan vaard en verwerkt. Maar toch werkt het, in be paalde kringen, nog na al wordt dat in de algemeene belangstelling voor het „laatste stadium" niet meer zoo fel opgemerkt. Dc com munistische partij, die maar een heel klein partijtje van 90.000 aangesloten leden is, heeft van een massadesertie te lijden. Maar de com munistische idee heeft hier veel meer aanhangers en die verdwijnen met stillen trom in het niet. Het is de eveneens heel kleine en nooit tot eenigen bloei gekomen Amerikaansche sociaal democratie die daarvan eenig voordeel geniet. Aan den anderen kant is het de „Bund" van Fritz Kuhn, de organisatie van hier wonende Nazi-gezinde Duitschers (ledental: 200.000) die in het nauw wordt gedreven. Kuhn heeft zich gehaast te verklaren dat zijn bestrijding van het communistische gevaar in de Vereenigde Staten geenszins in strijd is met de vriendschap die Hitier voor den Russischcn Stalin heeft getoond. Father Coughiin, de priester die door zijn radio- redevoeringen, die van groote welsprekendheid getuigen, en door zijn ideologie die blijkbaar appelleert aan wat er in vele kleine harten leeft, grooten aanhang bezit en die veelal als belang rijkste steunpunt der fascistische ideologie in de V. S. werd beschouwd, heeft nu fel en krachtig stelling genomen tegen alle „ismen" en zich nu trachten te bevrijden van het hem opgekleefde etiket. Doch indien dit alles van belang is, dan is het nü slechts van gering en theoretisch be lang geworden. Gemeenschappelijk gevaar brengt altijd eenheid met zich mede. De kleine, smalle grenzen vallen dan weg in het groote tafereel der algemeenheid. Zoo is het nu ook in de Vereenigde Staten, die thans een tweevoudig gevaar onder de oogen zien. Het eerste: de mogelijkheid dat zij in den oorlog betrokken worden: hel tweede: de verder-af liggende mo gelijkheid eener Duitsche hegemonie over wat nu nog tot het Britsche Rijk behoort. Zelfs het „gerenommeerde", „goed-oude" Japansche gevaar is er door op den achtergrond gedrongen. Het geel is verbleekt tegen den vuurrooden achtergrond van den wereldbrand. En wie Amerika kent weet hoeveel dat zeggen wil! Mr. E. ELIAS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 13