Ik heb gekozen, Arkadi....
Bij haar inspectie van de verschillende oorlogs-voorbereidingen in de Londensche
ziekenhuizen was ook Koningin Elizabeth van Engeland voorzien van het gasmasker,
dat thans tot de uitrusting van iederen bewoner van Engeland behoort
Hoewel de restaurants in België gesloten z ijn gedurende het grootste gedeelte van den dag,
worden de doortrekkende soldaten niet vergeten. Een daad van gastvrijheid, zooals er
overal op de Belgische stations te zien waren
Met de kippen op stok.
Landverdedigers voor hun
primitief nachtverblijf .bij
den boer"
De strijd in Danzig. Onder bescherming van
een tank doet een afdeeling van de Danziger
Heimwehr een aanval op het Poolsche hoofd
postkantoor in de stad
Mannen, op wie een zware verant
woording rust. Generaal sir Edmund
Ironside, chef van den Engelschen gene-
ralen staf, sir Cyril Newall maarschalk
van de Britsche luchtmacht en admiraal
sir Dudley Pound, eerste lord van de
Engelsche admiraliteit, verlaten Dowing-
street te Londen na een conferentie
met de regeering
Troepentransport in het klein. De bagage van de .jongens" wordt opgeladen
als de troep van standplaats gaat veranderen
Het nieuwe stadhuis van Leiden is uitwendig thans nagenoeg geheel voltooid en binnen afzienbaren
tijd zal het fraaie gebouw, een sieraad voor de Sleutelstad, in gebruik genomen worden
Londen in oorlogstijd. De meeste
monumenten zijn door zandzak-barri
cades aan het oog onttrokken
FEUILLETON
Een roman uit het hooge Noorden,
door
AGATHE POGNER.
.(Nadruk verboden)
13)
De erfenis wat niet groot, meende Wenja-
min„ maar zij kwam ons toch nog te pas. De
hut kon, als we haar een beetje opknapten,
nog wel dienst doen als bergplaats voor het
brandhout. De boot werd gedicht en de ketel
opnieuw gepoetst. De driepoot konden we
direct gebruiken om onzen theeketel aan op
te hangen. Een beetje hout zou waarschijnlijk
wel te vinden zijn.
We vonden het hout zelfs al heel spoedig.
Wenjamin maakte een klein vuurtje en in-
tusschen begaf ik mij op weg naar de een
voudige houten kruisen, die. reeds van verre
zichtbaar, op een heuvel stonden en zich
scherp en somber tegen den verbin
dend witten achtergrond afteekenden.
Ik telde de kruisen. Het waren er zeventien.
Daarop ontblootte ik mijn hoofd en bleef in
gepeins verzonken staan.
Wie wist, wat de toekomst voor ons ver
borg? Zou zij ook voor ons hier zulke kruiser,
opstellen? Als de boot vertrokken was. waren
wij immers tien maanden lang van het vaste
land en daarmee van de geheele overige we
reld afgeslotenWat zou er in die tien
maanden gebeuren
Toen ik beneden terugkeerde, had Wenja
min het water reeds aan de kook gebracht.
Ik liep daarom naar onze boot om mijn mand
je met proviand te halen.
De verroeste ketel werd op zijn kop gezet
en diende als tafel. Wij schaarden er ons om
heen en zaten in de sneeuw als op zachte
kussens.
Het duurde echter niet lang, of de hemel
schudde reeds zijn zegen over ons uit.
„Hola!" riep ik verbaasd. „De eerste
sneeuw!"
„Jawel", antwoordde Wenjamin, laconiek,
„sinds eergisteren de eerste".
„Sneeuwt het hier dan ook 's zomers?"
Wenjamin glimlache wat spottend
„Noemt u dat dan sneeuw? Dat is maar een
vr i endelij ikheid j e van boven. Maar ik denk,
dat het niet voor het laatst zal zijn, dat het
in uw theeglas sneeuwt".
Plotseling gaf hij zichzelf een fermen klap
op zijn wang; daarna liet hij lachend zijn
leege hand zien.
„Ik dacht, dat het een vlieg was".
„Vliegen?" vroeg ik verbaasd. „Die zijn hier
toch zeker niet?!"
„Wis en waarachtig! Op bijzonder warme
zomerdagen zwermen er een paar dozijn in
de baai rond. Maar het zijn armzalige beest
jes; ze kunnen nauwelijks gonzen".
Ik bekeek nu den forschen kerel met het
goedmoedige kindergezicht wat nauwkeuriger
en vroeg hem, of hij op het eiland was ge
boren.
„Bewaar me!" Rodion heeft me vier jaar
geleden uit de omgeving van de Petschoren
mee hierheen gesleept, toen z'n eerste schoon
zoon was gestorven. Tjonge wat is me dat
toen een winter geweest! Ik heb hem dui
zendmaal vervloekt! Mijn eenige troost lag in
mijn vaste voornemen om er met het eerste
het beste schip tusschenuit te gaan. Ik had
voor twee jaar geteekend, maar zelfs al zou
den ze m'n loon niet uitkeeren. ik dacht er
niet aan om te blijven. En later Ben ik
toch gebleven. Geheel vrijwillig zelfs!"
„Stepanida?"
Wenjamin lachte.
,U begrijpt me gauw! Natuurlijk, alleen
om Stepanida! Maar nu voel ik me hier al
heelemaal thuis. Bovendien zou Stepanida
nooit van het eiland wegwillen".
Nadat we gegeten hadden, keerden we naar
de Walvischbaai terug. Ik overnachtte op de
boot, die mij hierheen had gebracht. Den
volgenden ochtend echter voer ik in alle
vroegte met mijn eigen motorboot naar mijn
baai terug. Ik sprak reeds van „mijn" baai
en ik moest zelf lachen over de haast, waar
mee ik er beslag op had gelegd.
Intusschen was de groote stoomboot met
de banken van mijn woning, de kisten en va
ten, de menschen en de honden reeds de
Kruisbaai binnengeloopen en het uitladen
was in vollen gang In verband met de ver
in de baai vooruitstekende klippen had het
schip bijna een kilometer uit de kust voor
anker moeten gaan. Een en ander maakte de
ontscheping niet gemakkelijk, zoodat mijn
hulp goed van pas kwam. Ik heb niet geteld
hoe vaak ik met onze boot van het schip naar
den wal ben geroeid, maar dat moet heel wat
keeren zijn geweest, want toen we voor het
eerst even rustten om wat te eten, had ik een
paar flinke blaren in mijn handen.
Toen de avond viel, hadden de timmerlie
den reeds de vier hoekpeilers in den grond
gestampt en de vloerbalken gelegd. Voor het
overige echter zag alles er even rommelig en
wanordelijk uit.
Graag zou ik nog eens den heuvel hebben
beklommen, maar ik was te moe. Derhalve
strekte ik me onder den blooten hemel op
den, in de sneeuw liggende stroozak uit en
dekte mij met m'n bontjas toe. Ondanks m'n
vermoeidheid, kon Ik den slaap niet vatten.
De indrukken van de wereld om mij heen wa
ren al te machtig.
Hier wenkte mij het als diamanten fonke
lende kleed der berghellingen, daar de glan
zende waterspiegel. Hier laafde ik mijn blik
ken aan de glinsterende kristallen kronen
van romantische bergtoppen, ginds zochten
zij het diepe blauw van den hemel, waaraan
slechts een paar bleeke sterren prijkten. Nu
eens staarde ik naar mijn in aanbouw zijnde
woning, naar den driepoot met den vrij han
genden waterketel en de nog gloeiende hout
blokken daaronder, dan weer naar de man
nen, die raidden tusschen de honden den
slaap der vermoeiden en zorgeloozen sliepen,
naar onze booten, die aan elkaar gebonden,
zachtjes op het water schommelden of naar
de zeventien kruisen, die in de schemering
want van duisternis kon voorloopig niet wor
den gesproken scherp tegen den witten
sneeuwwand afstaken.
Maar bij elke, zelfs de geringste beweging,
die ik maakte, hief Dobrez, die aan mijn
voeten lag, onmiddellijk zijn mooien kop op
om mij vragend aan te kijken.
Vier dagen van ingespannen werken gin
gen voorbij De winter stond voor de deur en
wij hadden nog geen brandhout. Daarom
kwam het er op aan vlijtig de kust af te zoe
ken en bijeen te rapen, wat de rivieren van
het vaste land naar de zee hadden gedreven
en de storm in zijn ongebreidelden toorn op
zijn beurt aan den oever had geslingerd. Het
scheen niet weinig te zijn.
Op den vijfden dag echter hield ik het in
onze nederzetting niet meer uit.
Ik liet een slee inspannen, hing mijn ge
weer over den schouder, borg een hoeveelheid
patronen en een kompas in mijn weitasch en
ging op jacht.
Het eerst- half uur was ik zeer ijverig.
Vijf vette ganzen lagen achter mij op de slee.
Al spoedig echter vergat ik het eigenlijke
doel van mijn tocht om mij geheel over te
geven aan de grootsche natuur om mij heen.
Waar was ik eigenlijk terecht gekomen?
Was dit niet het rijk van den sneeuwkoning;
Een rijk, zoo wit en groot en verheven als
duizend sprookjes het niet vermogen te be
denken?
Kristallen bloemen bloeiden op de sneeuw,
kristallen sterren doortrilden de heldere
blauwe lucht. En alles was werkelijkheid! Een
werkelijkheid, waartegen de stoutste fantasie
het moest afleggen.
Waarheen ik mijn blik ook wendde, overal
was het een geschitter en geflonker, alsof de
gansche hemel zich op de aarde had gelegd,
alsof alle sterren tot ijs en sneeuw waren ge
worden. Als een beschonkene zeilde ik met
mijn slee door de zee van witte sterren, be-
tooverd door deze blanke, ongerepte pracht.
Ik weet niet, hoe lang ik in dezen roes nog
zou zijn voortgegleden, als de goed gedres
seerde honden niet plotseling met een ruk
waren blijven stilstaan. De oorzaak hiervan
was niet ver te zoeken. Binnen het bereik van
mijn geweer ontdekte ik een jong rendier-
hert, dat zich nu eens dartel in de sneeuw om
en om rolde, dan weer de dolste bokkespron-
gen maakte en van tijd tot tijd haar uitgela
tenheid onderbrak om met haar hoeven naar
mos te krabben, dat hier op het eiland als
eenig natuurproduct op verdroogde moerassen
woekert.
Het was het eerste levende rendier, dat
mij onder de oogen kwam en daardoor vergat
ik mijn geweer van den schouder te nemen
en een schot te lossen. Verrukt staarde ik
naar het prachtige, witte vel, het trotsche ge
wei en de soepele bewegingen. Teneinde het
ook in zijn loop te kunnen bewonderen, loste
ik een schot in de lucht, maar daarbij had ik
helaas niet aan mijn honden gedacht. Nau
welijks hoorden deze de knal van het schot
of zij renden als dollen achter het vluch
tende wild aan.
Hola! Hopla; Was dat een tocht! Ik moest
de lijn, waarmede ik de honden bestuurde
over mijn hoofd wei-pen en mij met m'n beide
handen aan de slee vasthouden om er niet uit
te worden geslingerd en mijn nek te breken.
Plotseling zag ik vlak in de nabijheid ie
zee opdoemen, doch even later kwam ik
tot de ontdekking, dat het slechts een baai
was, een langwerpige, zich vry diep in het
land uitstrekkende, groenig glanzende inham.
Het was de Walvischbaai.
(Wordt vervolgd.)