Ik heb gekozen, Arkadi.... FEUILLETON Een roman nit het hooge Noorden, door AGATHE POGNER. .(Nadruk verboden) 15) Rodion bekeek alles met een kennersblik en scheen zeer tevreden. Zonder al te veel woorden te verspillen, wees hij mij hoe ver schillende kleine gebreken en tekortkomingen gemakkelijk te herstellen waren. Daarbij klopte hij me waardeerend en welwillend op m'n schouder. Ik bloosde als een school jongen, die onverwachts van den meester een pluimpje krijgt. Pelka zag van alles alleen Dobrez. Toen ik me eindelijk even met haar kon bezighouden, le^de ze als vanzelfsprekend haar handje in de mijne, die al aardig de sporen van ruw werk begonnen te vertoonen. ifIs dat jouw hond, Arkadi?" „Ja". „Hoe heet hij?" „Dobrez". m Wat heeft hij een droevige oogen. (Pelka verwisselde blijkbaar het begrip „expressief" met „droevig"). Ik heb hem gevraagd, waar om hij zoo droevig keek en toen likte hij m'n hand. Maar jij hebt ook droevige oogen. Ar kadi!" „Ik?" Pelka schudde bij deze wedervraag onge duldig haar hoofd. .Waarom zou,.ik je anders graag mogen! ja. waarom mocht ze me graag? Dat was mij zelf een raadsel .Ik had toch waarlij k nog niets gedaan om haar sympathie te ver dienen. Teneinde mij in haar oogen te recht vaardigen, informeerden ik belangstellend, waarom zij haar pop niet had meegebracht. Mijn vraag had succes. Pelca voelde zich gestreeld. .Daada heeft kou gevat", antwoordde ze gewichtig. „Ze ligt in bed. Nu moet Wassilisa haar gezelschap houden. Of denk je, dat het haar goed zou hebben gedaan, als ik haar had meegebracht? Misschien zou ze het pret tig hebben gevonden?" Ach. ik had nooit een pop gehad en ik had esr dus geen idee van wat zoo'n kunst-kind prettig vindt en wat niet. Daarom antwoordde ik ietwat onzeker: „Misschien". Rodion had mijn geweren bekeken en wilde er nu een paar probeeren. In dien tijd ging ik met Pelka naar het water, dat op circa hon derd pas afstand lag. Wij klommen aan boord van de motorboot en lieten ons door de golven heen en weer wiegelen. Toen ik even wel voor Pelka onverwachts de motor in beweging bracht en pijlsnel de baai in schoot, sloeg het kind in radelooze angst haar handen aan haar ooren. „Zijn hart! Zijn hart!Het klopt zoo haird! Ik kan het niet hooren!" Daar zij aanstalten maakte uit de boot te springen, stuurde ik ijlings naar den oever terug. Rodion kwam ons tegemoet, sloot het op gewonden kind in zijn armen en streelde het geruststellend de wangen. Daarbij vertelde hij mij, hoe Pelka met hem ter vischvangst ging en bij den zwaarsten storm, zonder een spier te vertrekken .rustig aan het roer kon staan. Voor de natuur en haar duistere krachten was zij niet bang, alleen voor din gen, die ze niet kende en daarom niet be greep. Terwijl Rodion weer naar mijn wapens te rugkeerde, wandelde ik hand in hand met Pelka langs het water en Dobrez volgde ons als een schaduw. Opnieuw verlangde Pelka nu, dat ik haar een sprookje zou vertellen, zooals grootmoe die kende, van den betoover- den wolf en van den koningszoon. Ik schrok,. Zoo geheel onvoorbereid een sprookje vertellen en dat nog wel aan haai", die zelf een kostelijk sprookje was? Maar dan vertelde ik haar, wat mij het eerst te binnen schoot, hoe de sterren langzamerhand men- schen werden en de menschen na hun dood weer steuren. Mijn snel bedacht verhaaltje bleek in den smaak te vallen. Ik kreeg als be looning een zoen. De volgende dagen gingen als een roes voor bij. De lucht was meestal bewolkt en van de bergen woei een vrij scherpe wind. Af en toe regende het, maar veel vaker viel er bevroren sneeuw. De zon stond wel is waar nog achttien uur aan den hemel, maar wij kregen haar niet te zien. Het heldere daglicht ging schuil achter dichte wolkenmassa's. Wij profiteerden Van de donkere nachten en voeren de zee op, vanwaar wij met een rijke vischvangst terugkeerden. Onze voorraad versche levensmiddelen was ook zoo langzamerhand opgeteerd, met uit zondering van die delicatessen, welke wij deels voor de strengste koude, deels voor bij zondere feestdagen wilden bewaren. Het was nog niet bij me opgekomen, dat ik nu reeds achttien dagen aan de Kruisbaai zat en daarom was ik niet weinig verbaasd, toen ik gisteren bij het brieven schrijven den kalender voor mij nam en den vijfden Sep tember moest doorstrepen. „De tijd vliegt om", zei ik tegen Wadim, die juist mijn kamer binnenkwam om te vra gen, of ik met hem thee wilde drinken. „Het werk", antwoordde hij „het werk! Het is het eenige, wat ons door het leven helpt". Hij staarde langs mij heen door het raam. Het was echter niet de baai, die hy zag. maar het verleden. Tusschen zijn dichte wenk brauwen lag een diepe rimpel. In zyn oogen was slechts weemoed en droefenis te lezen. Maar dat duurde slechts een oogenblik; on middellijk daarop vertoonde zijn gelaat weer de gewone kalmte en vastberadenheid, welke zijn geheele persoon kenmerkten. Toen hy, zich ten deele omkeerend, mijn vragenden blik ontmoette, verliet hy haastig het kleine vertrek. Maar reeds de volgende minuut keerde hij terug met de vraag, of hy mijn brief en het paket naar de Walvischbaai kon brengen. Hij had namelijk zelf ook een brief, dien hij graag persoonlijk aan boord van het stoomschip wilde afgeven. Zyn mededeeling verwonderde mij in niet geringe mate. Deze zwijgzame sombere man, wien slechts Tychon en Nikita, half uit vrees en half uit hoogachting door jarenlange sa menwerking tenvolle waren toegedaan, deze man had iemand, aan wien hy brieven schreef en die hem dus belang inboezem de? Ik ried hem aan de motorboot fee gebruiken, maar hij gaf er de voorkeur aan den tocht per slede te maiken, want wy hadden slechts zeer weinig vleesch en daarom wilde hy Ty chon meenemen Allicht zou er onderweg iets te schieten zijn. Toen hy kort daarop met Tychon was ver trokken en Nikita in de roeiboot op eider- ganzen jaagde want ook de voedselvoor raad voor de honden moest noodig worden aangevuld betrad ik voor het eerst het ver trek van mijn metgezellen. Tegen de muren stonden drie houten kribben en onder elk daarvan een koffer, die afgesloten kon wor den, maar waarvan de sleutel in het slot stak. Boven de bedden waren smalle muur planken aangebracht, waarop ieder de klei nigheden, die hem dierbaar waren, had uit gestald. Op Wadim's plank lagen slechts een paar boeken en een tabaksdoos. Het waren, zooals ik tot mijn niet geringe verbazing con stateerde, uitsluitend historische en philo- sofische werken. Van de boeken dwaalde myn blik weer naar Wadim's koffer. Wat kon deze ver- bergen? Voor het eerst in mijn leven bekroop my het ellendige gevoel van een nieuwsgierig heid, die er als een afschuwelijk insect op uit is zyn voelhoorn in een andermans leven te boren. Gelukkig echter wist ik de verleiding te weerstaan. Wadim's koffer, waarvan het glanzende sleuteltje zoo verleidelyk in het slot stak, stond hier in myn woning veilig. Daarna bezichtigde ik nog de andere voor werpen, die mijn drie metgezellen elk in hun eigen hoekje een plaatsje hadden gegeven en ik hield my nog lang in gedachten bezig met de vraag wat het toch is, dat van doode, nietszeggende dingen vaak zoo'n raadsel achtige bekoring doet uitgaan. Plotseling werd de deur geopend. Het was Dobrez, die my, als steeds, wanneer ik niet by hem was, zocht, wy gingen samen naar buiten. Het sneeuwde spelden. Als door een krachtige hand hy tienduizenden omlaag geworpen, krabden ze my over het geheele gezicht. Was ik nu alleen zoo gevoelig? Of hadden alle andere er eveneens hinder van? Reeds wilde ik weer in de woning terug- keeren, toen ik bemerkte, dat de wind, die de beide laatste dagen zoo onbarmhartig in de baai had huisgehouden, boven op den heuvel een van de zeventien kruisen omver had geworpen. Ik zocht het noodige gereed schap by een en begaf mij met Dobrez op weg naar boven, zy het dan niet voordat ik de andere honden, die ook meewilden, had te ruggejaagd. Het was geen gemakkelyk werkje in den rotsachtigen, hard bevroren grond een ge schikte plaats te vinden om het kruis in te slaan en het duurde geruimen tijd voor ik aindelyk met zekerheid kon zeggen: het staat! Het was intusschen donker geworden, want behalve de fonkelende, glinsterende sneeuw was er dezen dag gex andere verlichting. (Wordt vervolgd.) Koning George van Engeland bracht deze week wederom een bezoek aan Downingstreet. Na afloop der conferentie deed de Britsche premier Neville Chamberlain zijn hoogen gast uitgeleide De Poolsche soldaten, die in den feilen strijd door de Duitsche weermacht werden gevangen ge nomen, worden achter het front geïnterneerd in groote kampen, welke onder zeer strenge bewaking staan De slagerij Met militaire eer heeft te Roosendaal de begrafenis plaats De evacuatie der Londensche schoolkinderen is voltooid. De laatste gehad van den stoker der .Willem van Ewijck A. F. J. groepen werden deze week naar de treinen gebracht Cadot De stoet bij net verlaten van het kerkgebouw Het zit in de lucht. Nederland bespreekt den internatio nalen toestand en den terugslag op het binnenland In ernstige tijden. Na een belangrijke bespreking op het Fransche ministerie van Buitenlandsche Zaken wisselen de Engelsche ambasadeur Sir Eric Phipps en de Poolsche gezant Lukaciewicz nog even van gedachten in de openlucht

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 16