BOEKEN BLEVEN. Litteraire Kantteekeningen. BOEKEN UIT HET RIJDT VEILIG! RIJDT WEINIG! RIJDT ZUINIG! BUITENLAND. ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1939 HAAREEM'S DAGBEAD' 7, Op zekeren dag ontdekte ik zeeri duidelijk in het zand de voet stappen van een naakt mensch met den hiel, de teenen en alles wat daar verder aan behoort. Nooit ben ik erger geschrokken. In ruim tweehonderd jaar bijna tweehon derd drukken alléén in Engeland; vertalingen in meer dan dertig talen; tallooze bewerkingen en navolgingen, dat is de staat van dienst waar op Robinson met trots kan blikken. En wat is het resultaat van zijn zegetocht door de ge- heele wereld? Hij is terecht gekomen in de kinderkamer en dient, naast Gulliver's reizen en Don Quichotte, tot vermaak van de kleu ters der lagere school. De H.B.S.-er en de Gymnasiast voelen zich hem lang ontgroeid en zelden neemt een volwassene hem nog ter hand. ROBINSON CRUSOE. Even vreemd als het lot van het boek is het lot van den schrijver, Daniel Defoe, geweest. Zijn vader was slager en de zoon zou predi kant worden. Maar dit slecht betaalde ambt trok den jongen man weinig aan en hij werd, als onze Vondel, koopman in kousen. Weldra bezigde hij zijn pen tot het schrijven van po litieke pamfletten, verwikkelde zich in staat kundige woelingen, werd verbannen en zwierf op het vasteland ook in Holland! rond, tot Willem III naar Engeland overstak en Koning van dat rijk werd. Nu keerde ook Defoe terug, publiceerde nieuwe politieke brochures en kreeg een baantje als ambtenaar bij de inkomende rechten. Onder Willem III, dien hij persoonlijk gekend schijnt te hebben, bleef het hem goed gaan, daarna ging 't weer mis. Voor een geschrift waarin hij de heer- schende kerk te lijf ging werd hij gevangen genomen, drie dagen te pronk gesteld en met een jaar kerker gestraft. Het steenbakkersbe drijf, dat op den kousenwinkel was gevolgd, was toen blijkbaar verloopen, want na zijn invrijheidstelling zien we hem bezig als uit gever-redacteur van een populair blad „The Review". Weer gaat 't hem goed, weer gaat 't hem slecht, weer maakt hij kennis met de gevangenis en dan plotseling verwerft hij zich een Europeeschen naam als hij, dicht bij de zestig jaar oud, zijn Robinson publiceert. Meer dan tweehonderd geschriften heeft Defoe op zijn naam staan, één ervan heeft de wereld veroverd. Na Robinson komt nog een heele serie romans en novellen. Van Defoe's levens omstandigheden in die jaren weten wij weinig. Zeker heeft hij te royaal geleefd en tenslotte is hij arm gestorven. Een merkwaardig boek een merkwaar dige schrijver. En nu nog de derde en groot ste merkwaardigheid: de oorsprong van Ro binson Crusoe. Ik behoef wel niet te zeggen, dat in het bijzonder Duitsche geleerden zich met dat onderwerp hebben bezig gehouden: men moet wel een ijverige, vasthoudende en nauwkeurige speurneus zijn om precies te kunnen nasnuffen, waar Defoe de stof voor zijn verhaal vandaan gehaald heeft. Jaren lang gold als zijn voornaamste bron het boek van zekeren scheepskapitein Rogers, die daar in de avonturen vertelde van een Schot, Alexander Selkirk. Deze was scheepstimmer man geweest, maar zijn kapitein had hem na een twist aan boord afgezet op het eiland Juan Fernandez. Selkirk leefde daar 4V2 jaar en werd toen door Rogers opgepikt. In later tijd zijn de geleerden op goede gronden tot het inzicht gekomen, dat de invloed van Sel- kirks avontuur op Robinson te hoog is aan geslagen. Men begon juist Defoe's originali teit weer hooger te schatten, toen een Hol lander opnieuw roet in het eten wierp. In 1909 toonde n.l. Dr. G. J. Hoogewerff aan. dat het verhaal van Robinson's verblijf op het onbewoonde eiland, zijn ontmoeting met de wilden en verdere belevenissen ik zal niet zeggen: als twee druppels water, maar toch wel merkwaardig veel lijkt op een Hol- landsch werk dat elf jaar voor Robinson ver scheen, geschreven was door den Zwolschen scheepschirurgijn Smeeks en den gezellig- langademigen titel droeg: Beschrijvinge van het magtig Koningrijk Krinke Kesmes. zijnde een groot en veele kleinere Eilanden daar aan horende: Makende te zamen een gedeelte van het onbekende Zuidland. Ontdekt door den Heer Juan de Posos, En uit deszelfs Schriften te zamen gesteld door H. Smeeks. Krinke Kesmes.... dat was een raar land, waarvan niemand ooit had gehoord. Maar er is slechts weinig listigheid voor noodig om te ontdekken dat Kesmes door letteromzetting uit Smeeks is gevormd en dat Krinke nogal wat op Henrik lijkt. In het zesde Hoofdstuk van deze „Beschrij vinge" nu wordt verhaald „hoe Juan de Posos een Hollander ontmoet, die in 't jaar 1655 op Zuidland gekomen ende daer ghebleven was. Wonderlijke geschiedenis van dénzelven". En wat daar volgt is, tot onze verbazing, een Robinsonhistorie in optima forma. De Hollan der blijkt een scheepsjongen van het schip „de Wakende Boey" te zijn. die bij een onder zoekingstocht in 't binnenland verdwaald raakt en, wanneer hij er eindelijk in slaagt de kust terug te vinden, bemerkt dat zijn schip is vertrokken. Echter heeft de beman ning zijn scheepskist met allerlei benoodigd- heden achtergelaten. Van takken en leem bouwt de jongen een hut, zijn „kasteel" en later nag een tweede, zijn „fortres". Hij leeft van vruchten, vangt visch. vlecht manden en selfs kleedingstukken en leeft vergenoegd „af en toe een gebed sprekende en een psalm zingende". Bij een storm komt een wrak aan drijven en met hetgeen hij daarop vindt leidt hij een „Konings-leeven". Plotseling echter wordt hij overvallen door wilden, die hij aan vankelijk met musketschoten verjaagt. Eenige dagen later evenwel nemen zij hem gevangen, terwijl hij slaapt en voeren hem mee naar hun dorp. Na allerlei avonturen komt hij in Krinke Kesmes, waar een hoogst beschaafd en ontwikkeld volk woont, dat hem aanstelt om de jeugd „de Hollandsche taaie" te do- ceeren. In deze betrekking vindt Juan de Po sos hem, wien hij zijn autobiografie ter hand stelt. Behoudens het begin en het slot gelijkt het geen dezen scheepsjongen weervaart buiten gewoon veel op wat Robinson ondervindt. Tot in kleinigheden is er overeenstemming. En deze leidt natuurlijk tot de onderstelling, dat Defoe de stof voor zijn beroemde werk voor een deel ontleend heeft aan het boek van den Zwolschen chirurgijn. Ook het verhaal van Selkirk heeft hij gebruikt en tenslotte was er nog zijn eigen fantasie, die aanvulde wat noodig was. Misschien is aan die fantasie wel de figuur van Vrijdag ontsproten, hoewel er ook een reisbeschrijving uit die jaren bestaat, waarin over een soortgelijken persoon wordt gesproken. Natuurlijk is men onmiddellijk gaan onder zoeken of Smeeks' „Beschrijvinge" in het Engelsch is vertaald, maar dit blijkt niet het geval te zijn. Dan moet Defoe dus Neder- landsch hebben gekend en nu herinneren wij ons de jaren van zijn ballingschap en zijn relatie tot den Koning-Stadhouder Willem III. Bovendien komt in een zijner andere romans een beschrijving voor van Rotterdam, die sterk den indruk maakt dat hij die stad heeft bezocht. Verder moet men bedenken dat onze taal als die van een groot zeevarend volk in de 17e en 18e eeuw veel meer verbreid was dan thans. Een zeer duidelijk en typisch voorbeeld van het aanzien dat het Nederlandsch destijds genoot is, dat Peter de Groote zich in 1697 met Frederik n te Koningsbergen in het Neder landsch onderhield, daar hij geen Duitsch en de Keurvorst geen Russisch kende. Wanneer wij als vaststaand aannemen dat Defoe de „Beschrijvinge van het magtig Ko ningrijk KrinkeKesmes" als leidraad ge bruikte beteekent dat echter geenszins, dat zijn Robinson daardoor in waarde daalt. In dezen roman immers schuilt een element, dat men niet of nauwelijks bij zijn voorgangers vindt. In het midden der 17e eeuw is een reeks avonturenromans verschenen, deels gekun steld, deels realistisch, maar steeds over vloeiend van opwindende gebeurtenissen, steeds vol treffende of vermakelijke weder waardigheden met weinig innerlijken samen hang. De held wordt eenvoudig naar de luim des schrijvers van het eene voorval in het an dere geslingerd. In Robinson daartentegen is het aantal avonturen gering en de nadruk wordt juist gelegd op allerlei bijzonderheden. Dat geeft het dagboek van den schipbreuke ling het geloofwaardige, het waarachtige. De levendigheid der voorstelling en de nauwkeu righeid der beschrijving scheppen de illusie dat we geen fantasie, maar historische werke lijkheid voor ons hebben en Defoe heeft alle middelen te baat genomen om die illusie zoo volmaakt mogelijk te maken. Daardoor weet hij het onbelangrijke tot iets belangrijks te verheffen, daardoor houdt hij de belangstel ling in de gebeurtenissen gaande, daardoor verwierf zijn boek de onsterfelijkheid. En het zijn niet alleen de uiterlijke maar ook de innerlijke „lotgevallen" van Robinson die de auteur tot in finesses schildert. Er is een geestelijke groei in den man die op het onbewoonde eiland aanspoelt; in de eenzaam heid komen allerlei eigenschappen in hem tot ontwikkeling. Aanvankelijk is hij geslagen, maar hij blijft niet bij de pakken neerzitten. Hij steekt de handen uit de mouw. Worste lend met tal van moeilijkheden houdt hij kop pig vol. Taai volhardend leert hij de waarheid erkennen van het gezegde: wie wil die kan. Al doende merkt hij dat hij zelfs veel meer kan dan hij aanvankelijk vermoedde. Hij wordt het levend bewijs dat de menschelijke wilskracht bergen kan verzetten. Men zou P. H. Ritter Jr. Een kapper over een professor, Nijkerb, Callenbach. Het eeuwfeest van de Camera Obscura heeft ook den vruchtbaren heer Ritter weer een boek aan de hand gedaan, dat door Hildebrand's be wonderaars en de geestverwanten van den ouden Utrechtschen professor Nicolaas Beets met genoegen gelezen zal worden en als litterair- critische studie (de tweede helft van het 200 pagina's omvattend boekwerk) waarde heeft. De eerste helft geeft meer in het bijzonder herin neringen, beelden ên anecdoten uit Beets' laat ste levensjaren, die van den rustenden profes sor, wiens roem en faam zoo gestegen waren, dat reeds zijn verblijf aldaar aan de hoofdstad van het Sticht glorie verleende. Ritter doet het voorkomen alsof de thans nog levende kapper in Utrecht, die Beets in zijn laatste levensjaren, ja zelfs op zijn doodsbed, het uiterlijk aanzien van het hoofd mocht verzorgen, zoo ongeveer het ontstaan van dit nieuwe boek op zijn geweten heeft. Maar hoe sympathiek de weinige trekken, waarmee Ritter hem teekent, den man ook ma ken, hij komt bij dit spel slechts in den aan vang en dan zeer bescheiden ten tooneele en dient overigens blijkbaar den auteur slechts voor een de nieuwsgierigheid prikkelenden titel, waaronder zijn studie en eigen herinneringen de wereld ingaan. Evenals in de dit voorjaar verschenen bro chure van Dr. C. Tazelaar (Uitg. Mij. Holland) wordt ook door den heer Ritter de vraag over dacht, welke beteekenis en waarde voor den tegenwoordigen tijd de honderdjarige Camera bezit. Zoowel de cultuurwaarde (Tazelaar) als de litteraire beteekenis (Ritter, pag. 211) wor den door beide schrijvers hoog aangeslagen en dit behoeft niet te verwonderen; men zou nuch ter kunnen opmerken dat het boek het zonder deze waarden niet tot zulk lang leven gebracht zou hebben. Dat wil niet zeggen dat het zonder zwakheden zou zijn: op de litteraire waarde er van is reeds voor jaren door mannen als Kalff, Verwey en anderen een welwillende, maar niet onjuiste critiek geoefend. Onze groote Haarlem- sche stadgenoot Van Deyssel heeft dat met de nauwkeurigheid, die hem eigen is, althans het meest precies geformuleerd, toen hij schreef dat er zich in de Camera honderd en twintig goede pagina's bevinden. Zonder ons daar nu bepaal delijk op vast te leggen, mogen wij na zulk oordeel veilig aannemen dat ook voor ons de Camera een bron van litterair genot kan zijn. Maar daarnaast en misschien zelfs daarboven staat haar waarde als waarlijk uniek nationaal boek, als monumentaal afbeeldsel van het ty- pisch-Hollandsche in ons volk, in het bijzonder in dat deel er van, dat met „middenklasse" haast denken dat hij daar in de eenzaamheid Adler zat te bestudeeren. De aanvankelijk on verschillige in geloofszaken vindt steeds meer troost in den Bijbel, steeds m %r sterkte in het gebed. Zoo groeit uit een man »n dertien in 't dozijn een kloeke, onversaagde kerel die niet klaagt, maar ook in tegenspoed den kop op houdt. Geen wonder dat zulk een boek lezers trok. Juist de innige verbinding van waarach tigheid en zielkundige ontwikkeling maakt 2)e nieuwe c< FRANCOIS MAURIAC is een der belang wekkendste vertegenwoordigers der hedendaagsche Fransche literatuur. Zelfs al erkent men, dat de meenin gen over zijn figuur en zijn werk zeer ver deeld zijn, dan ontkomt men niet aan de zekerheid, dat hij een opmerkelijk auteur is een kunstenaar van diepe, dramatische be wogenheid, een buitengewoon scherp ont ledend psycholoog. De rijke tradities der groote, Fransche psychologische romankunst vinden in Mauriac's oeuvre een belangrijke voortzet ting en ook in ander opzicht sluit zijn reeds omvangrijke oeuvre aan op hoogtepunten van het Fransche geestesleven. Men heeft hem vaak zijn pessimisme ver weten; eij noodlotsfeer, waaraan zijn geheele werk doortrokken is en die zonder twijfel een zekere eenvormigheid eraan geeft. Deze een vormigheid geldt dan tevens als het voor naamste bezwaar, dat men tegen hem kan aanvoeren. Zeker, het is aanwezig, het over- heerscht alle andere gevoelens dit sombere, vaak bijna troostelooze pessimisme, dat terug te voeren valt tot den grooten Franschen den ker Pascal. Maar heeft iedere werkelijk groote kunstenaar niet zijn eigen „toon", zijn eigen sfeer? Mauriac's sfeer is het pessimisme, de twijfel aan het menschel! jk vermogen tot duurzame vreugde, tot het vinden van een onbewolkt geluk op deze aarde. Dit thema beheerscht al zijn romans en in de verbeel ding daarvan heeft hij een hoogte bereikt, die moeilijk te evenaren zal zijn. Ook Mauriac's nieuwe roman „Les chemins de la nier", wordt door deze noodlotsgedach te beheerscht. Door den titel van het boek wordt deze in zekeren zin reeds aangegeven. Mauriac is een meester in het vinden van symbolische titels voor zijn boeken; ook achter den naam van dit nieuwe werk ligt weer een geheele wereld van gedachten ver borgen. „Les chemins de la mer", de wegen naai de zee, zoo ziet Mauriac het leven der mien- schen. De meeste levenswegen loopen dood, zij vinden de groote zee niet, waartoe zij feitelijk bestemd zijn: de zee der eeuwigheid. Zij gaan verloren in de verkeerd ervaren be slommeringen van het dagelijksch leven. An dere menschen hebben van hun jeugd af wel het vage vermoeden, dat zij naar een wijde, onbekende zee op weg zijn, doch zij beseffen het niet. Zij voelen verwonderd aldus Mauriac den sterken wind, zij proeven reeds het zout op hun lippen, nóg weten zij het niet, Maar plotseling zijn zij de laatste, smalle duinen voorbij en staan zij oog in oog met het grootsche wonder. Het is de confron tatie met het eeuwige, welke in ieder men- schenleven plaatsvindt. Dan blijven den mensch slechts twee dingen over: zich over te geven aan deze geweldige macht of terug te keeren op zijn weg. In dezen roman is het de jonge vrouw Rose Révolou, de hofdpersoon, die tot deze erken ning der eeuwigheid komt en een nieuw leven beginnen gaat. Doch deze erkenning komt niet dan na jaren van zwaren, haast hope- loozen strijd. Het is de ondergang der eerst welgestelde familie Révolou. welke Mauriac thans niet meer geheel juist te omschrijven is, doch waaruit vroeger en nog steeds de levens krachtigste figuren zijn voortgekomen. Beets was er zelf één van; daardoor kon hij het hart van het volk bereiken en gaf dit hem zijn ge negenheid met rente terug. Zooals de zeventien- de-eeuwsche genreschilders ons volk na aan het hart lagen, zoo kon ook een Beets dat hart ver overen. En kon de scherpzinnige Busken-Huet getuigen dat „als verzameling genre-schilderijen de Camera in de Nederlandsche letteren haar gelijke niet vindt". M. Mok. De tweede jeugd. Roman. U. M. De Tijdstroom, Lochem. De dichter van het Kaas en Broodspel, man van zonder twijfel buitengewone begaafdheid, beschikt daarenboven over een haast even op merkelijke activiteit en werkkracht. Deze eerst- opkomende gedachte bij het ontvangen van De Tweede Jeugd verliest iets van haar grond als wij aan het slot lezen, dat het werk in December '33 voltooid werd en dus al een zestal jaren ge leden geschreven werd. Zes jaar kunnen in het leven van een nog jong kustenaar een periode van anders-worden, van groei of verzwakking Géén pleziertochtjes, geen onnoodig gebruik van auto of motor! Want hooge snelheden kosten te veel benzine, want zuinigheid is tegenwoordig een eisch des tijds I het belangwekkend, ook voor ons. De tijdge- nooten van Defoe hebben dit niet begrepen. Zij zochten de oorzaak van het succes in het avontuurlijke en aapten Robinson op honderd manieren na. Al die Robinsonades zijn vrijwel waardeloos en niemand kent ze meer. Aan Defoe evenwel, den schrijver van den eersten werkelijk psychologischen roman, heeft de we reld terecht de onsterfelijkheid geschonken. P. H. SCHRÖDER eau Jxaneais Jiautiac. in dit boek beschrijft: een proces van trage, sombere aftakeling, dat door den auteur met beklemmende intensiteit is uitgebeeld. De Révolous vormen een zorgeloos, rijk gezin, dat een voorname plaats in de uitgaan de wereld inneemt; zij leiden een onbekom merd, luxueus leven, dat ongestoord schijnt te kunnen vortgaan. Doch binnen een et maal is het vernield, vrijwel onherstelbaar. Een driest chantage-geval berooft hen van een groote som gelds, de vader pleegt in zijn buitenhuis zelfmoord. Niets rest er van de vroegere glorie en droefgeestig trekt de moe der zich met twee harer kinderen. Rose en Denis, terug op het landgoed, waar de vader stierf. Hun woning in de stad geven zij op; zij hebben niets dan het vervallen en weinig comfortabele buitengoed. Het meisje Rose in wier leven zich het scherpst de tragedie der familie weerspieget blijft op- en nertrekken naar de stad, waar zij een betrekking heeft gekregen als helpster in een boekwinkel. Haar reizen naar de stad stellen haar tevens in staat in contact te blijven met haar vriend uit den glorietijd der Révolou's, Robert Castadot. Doch ook deze ontmoetingen loopen op een donkere teleur stelling uit: Rbert Castadot houdt alleen van de vroegere Rose, het lichte, luxueuze meisje der society-feesten, sprookjesachtig teer in haar kanten baljurk. Nu is zij veranderd, min der verzorgdhet ongewone leven teekent harde lijnen op haar gezicht, zij ziet flets en grauw. Robert's zwakke natuur is tegen deze verandering niet bestand en wat hij niet al léén durft doen, doet hij onder invloed van zijn heenschzuchtige moeder; hij verbreekt de verhouding met Rose en laat haar hopeloos in haar reeds zoo moeilijke omstandigheden achter. Dieper zakt het gezin Révolou in troos teloosheid weg; wanneer de jongen Denis niet door zijn universiteitsexamen komt, is een volledige nederlaag weer dichterbij gekomen Dan wordt tot overmaat van ramp de moeder ernstig ziek en sterft. Het zijn starre feiten die den ondergang van dit gezin markeeren, doch in den roman is het vooral de stem ming, waardoor dit langzame, tragische proces voor den lezer waarieembaar wordt. Mauriac is in het uitbeelden van dergelijke stemmin gen een meester; zoo de laatste ontmoeting van Rose en Robert in den zware najaarsregen het droefgeestige ruischen van den regen in het loover van het park, vlagen van melan cholie en troostverloren eenzaamheid. De zelfde stemming komt dan terug in den tuin van het vervallen buiten der Révolous: herfst en verlatenheid, de bedwelmende melancholie der diep geurende aarde, een stemming van droefheid en vergankelijkheid. Er gebeurt be trekkelijk weinig in dit donkere boek, alles voltrekt zich met verfijnde psychologische nuanceering in dergelijke stemmingen, en deze blijven den lezer lang bij. Na he mislukte examen raakt het leven van Rose's broer ook dieper in verval; hij huwt. en ook dit huwelijk verwijdert hem van zijn zuster. Zij blijft alleen over, een triest meisje, de eenigedie de vroegere herinneringen aan glorie en rijkdom nog in zich omdraagt. Doch op dit laatste, tra gische punt van haar leven ziet zij den verkeerden, dooden weg te zijn gegaan. Zij zag nieas dan geld en goed zij moest beduiden. Waarom De Tweede Jeugd zes jaar in portefeuille bleef bij een zoo haast overbodig- groote boekenproductie als wij beleven, mag vreemd schijnen, aangezien de geheele opzet en behandeling van den roman op een rijp, wel doordacht stuk werk wijst, dat misschien alleen de lichtelijk ziekelijke figuur van den hoofdper soon tegen heeft om algemeene instemming te verwerven. Het is met dien Mr. Bonger, chef de bureau bij een verzekeringsmaatschappij, inderdaad wel heel zonderling gesteld. Man van erkende be kwaamheden, scherp denkvermogen en groote belezenheid, wordt hij achtervolgd door jeugd herinneringen die hem zijn vader als een bruut, zijn moeder als een engel van goedheid doen herleven. Hij leeft teruggetrokken, eenzaam, met een afkeer van maatschappelijk verkeer, is een raadsel voor collega's en chefs, die overigens zijn bekwaamheden op prijs stellen en is, dertig jaar oud, in zijn verhouding tot vrouwen van een weloverwogen cynisme en egoisme, die te pijnlijker aandoen naarmate hij ze door zijn andere qualiteiten te meer tot zich trekt. Hij kan dat weliswaar niet helpen, want hij zoekt ze niet en zijn omgang met haar beperkt zich tot eer. zakelijke verhouding met een prostituee en een andere met de verpleegster, die hem in een periode van hevige overspanning oppast, en die van haar kant van de toenadering meer schuld draagt dan hijzelf. Niet uit gemeene karakter loosheid van zijn kant ontstaat het spel dat hij met beiden speelt, doch uit een volslagen gemis aan zelftucht en een moreele zwakheid die, naar ons gevraagd wordt aan te nemen, het uitvloei sel zijn van een misleide jeugd met daaraan ver bonden waandenkbeelden, die zijn intellect voortdurend zoekt op te roepen en die zijn leven van volwassen man voor hemzelf tot een folte ring maken. En de beide vrouwen die hem lief hebben dreigen te ruineeren. Hevig wordt hij ontroerd als hij met het zoon tje van een collega kennis maakt. Kareltje is een buitengewoon begaafd, vroegwijs ventje, met een sterke gevoeligheid voor wat er in het wezen van Bonger omgaat. Tusschen die beiden zou een aanhankelijkheid kunnen gaan groeien, waarvan Bonger zelf de gevaren inziet: hij voorkomt ze derhalve door zich terug te trekken, al is zijr. genegenheid voor den knaap ook grooter dan voor eenig ander levend wezen. En ook de jon gen is aanvankelijk ontroostbaar over het ver lies van zijn grooten vriend, die met hem een tweede jeugd doorleefd heeft en die hem nimmer meer uit zijn gedachten zal laten gaan. De schrijver Mok heeft hier een wel zeer bij zonder pathologisch geval op litterair zeer interessante wijze behandeld. Het is niet aan ons dat geval van het standpunt van den medicus af te beoordeelen, wij mogen hier alleen vastleggen dat de uitbeelding der verschillende aan het spel deelhebbende karakters, zooals behalve Bonger en Kareltje, ook de verpleegster en Kareltje's ouders, voortreffelijk is. H. DE BOIS. door droefheid en verlatenheid heen om tot de erkenning te komen, dat het leven andere wetten kent. zij vertrekt en gaat reso luut een nieuwen weg, „den weg zeewaarts Zoo eindigt dit sombere boek met het ontwaken van een nieuw besef, een nieuwe kracht; een zwakke lichtstraal breekt door het doffe duister Is het de bedoeling van Mauriac de geschiedenis van Rose Révolou in een volgend verhaal voort te zetten, zoo- als hij den levensloop van Thérèse Desquey- roux in een korte serie romans beschreef? Het staat niet in dit boek vermeld, doch er zijn redenen genoeg om het te veronderstel len. Rose Révolou is een vrouwengestalte, geheel naar Mauriac's schrijversaard: in een zoo breekbare, gevoelige natuur kan hij sterk zijn donkere levensfilosofie tot leven brengen. Francois Mauriae. Doch ook wanneer hij het bij dit ééne boek laat, dan kan men zeggen dat hij de Fransche romanliteratuur van dezen tijd met een opmerkelijke vrouwengestalte heeft verrijkt. Zijn „Chemins de la mer" heeft hem opnieuw doen kennen als een der be langrijkste thans levende auteurs; het is een somber, doch aangrijpend werk, geschreven door een kunstenaar, die het leven tot in zijn huiveringwekkendste diepten te peilen weet. GABRIëL SMIT. Frangois Mauriac: „Les chemins de la mer". Ed. Bernard Grasset, Paris 1939. De „Breinen" niet in een Engelsclie haven. Te Londen wordt officieel tegengesproken, dat de „Bremen" door Britsche oorlogsschepen zou zijn buitgemaakt. Drijvende mijnen bij Singapore gesignaleerd. BATAVIA, 21 Sept. (Aneta-A.N.P.). Het bureau voor scheepvaart maakt bekend dat •in de nabijheid van Singapore drijvende mij nen zijn gesignaleerd. RAAD VOOR DE VOORRADEN IN ENGELAND. Minister Burgin deelde in het Engelsche Lagerhuis mede, dat er een raad voor de voor raden is gevormd, waarin Sir Harold Brown, directeur-generaal zal zijn voor de munitie productie en lord Weir directeur-generaal voor de ontplofbare stoffen. In den raad zul len voorts zitting hebben een directeur-gene raal voor tanks en transporten, een directeur- generaal voor uitrusting en legervoorraden, een directeur-generaal voor grondstoffen, een voor financién en ook een oudere militaire ad viseur, terwijl Burgin zelf voorzitter zal zijn. Devi Dja in „Bongkok". Onder auspiciën van Impresario Ernst Krauss zal het Nederiandsch-Indisch dans en tooneelgeze'.schap „Devi Dja", dat zoojuist van een groote tournée door geheel Europa is teruggekomen naar Nederland, een reeks voorstellingen in ons land geven. De eerste voorstelling zal plaats vinden op Dinsdag 26 September in den Stadsschouwburg te Haar lem. Ter uitvoering komt behalve een groot, nieuw dansprogramma het Javaansche too- neelstuk „Bongkok" 'de Gebochelde; in 4 bo- drijven, met Devi Dja in de hoofdrol. Dit is de allereerste uitvoering van dit tooneelstuk ia Nederland!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 13