BOEKEN
BLEVEN.
Litteraire
Kantteekeningen.
BOEKEN UIT HET
RIJDT VEILIG!
RIJDT WEINIG!
RIJDT ZUINIG!
BUITENLAND.
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1939
HAAREEM'S DAGBEAD'
7,
Op zekeren dag ontdekte ik zeeri
duidelijk in het zand de voet
stappen van een naakt mensch
met den hiel, de teenen en alles
wat daar verder aan behoort.
Nooit ben ik erger geschrokken.
In ruim tweehonderd jaar bijna tweehon
derd drukken alléén in Engeland; vertalingen
in meer dan dertig talen; tallooze bewerkingen
en navolgingen, dat is de staat van dienst waar
op Robinson met trots kan blikken. En wat
is het resultaat van zijn zegetocht door de ge-
heele wereld? Hij is terecht gekomen in de
kinderkamer en dient, naast Gulliver's reizen
en Don Quichotte, tot vermaak van de kleu
ters der lagere school. De H.B.S.-er en de
Gymnasiast voelen zich hem lang ontgroeid
en zelden neemt een volwassene hem nog ter
hand.
ROBINSON CRUSOE.
Even vreemd als het lot van het boek is het
lot van den schrijver, Daniel Defoe, geweest.
Zijn vader was slager en de zoon zou predi
kant worden. Maar dit slecht betaalde ambt
trok den jongen man weinig aan en hij werd,
als onze Vondel, koopman in kousen. Weldra
bezigde hij zijn pen tot het schrijven van po
litieke pamfletten, verwikkelde zich in staat
kundige woelingen, werd verbannen en zwierf
op het vasteland ook in Holland! rond,
tot Willem III naar Engeland overstak en
Koning van dat rijk werd. Nu keerde ook
Defoe terug, publiceerde nieuwe politieke
brochures en kreeg een baantje als ambtenaar
bij de inkomende rechten. Onder Willem III,
dien hij persoonlijk gekend schijnt te hebben,
bleef het hem goed gaan, daarna ging 't weer
mis. Voor een geschrift waarin hij de heer-
schende kerk te lijf ging werd hij gevangen
genomen, drie dagen te pronk gesteld en met
een jaar kerker gestraft. Het steenbakkersbe
drijf, dat op den kousenwinkel was gevolgd,
was toen blijkbaar verloopen, want na zijn
invrijheidstelling zien we hem bezig als uit
gever-redacteur van een populair blad „The
Review". Weer gaat 't hem goed, weer gaat 't
hem slecht, weer maakt hij kennis met de
gevangenis en dan plotseling verwerft hij zich
een Europeeschen naam als hij, dicht bij de
zestig jaar oud, zijn Robinson publiceert. Meer
dan tweehonderd geschriften heeft Defoe op
zijn naam staan, één ervan heeft de wereld
veroverd. Na Robinson komt nog een heele
serie romans en novellen. Van Defoe's levens
omstandigheden in die jaren weten wij weinig.
Zeker heeft hij te royaal geleefd en tenslotte
is hij arm gestorven.
Een merkwaardig boek een merkwaar
dige schrijver. En nu nog de derde en groot
ste merkwaardigheid: de oorsprong van Ro
binson Crusoe. Ik behoef wel niet te zeggen,
dat in het bijzonder Duitsche geleerden zich
met dat onderwerp hebben bezig gehouden:
men moet wel een ijverige, vasthoudende en
nauwkeurige speurneus zijn om precies te
kunnen nasnuffen, waar Defoe de stof voor
zijn verhaal vandaan gehaald heeft. Jaren
lang gold als zijn voornaamste bron het boek
van zekeren scheepskapitein Rogers, die daar
in de avonturen vertelde van een Schot,
Alexander Selkirk. Deze was scheepstimmer
man geweest, maar zijn kapitein had hem na
een twist aan boord afgezet op het eiland
Juan Fernandez. Selkirk leefde daar 4V2 jaar
en werd toen door Rogers opgepikt. In later
tijd zijn de geleerden op goede gronden tot
het inzicht gekomen, dat de invloed van Sel-
kirks avontuur op Robinson te hoog is aan
geslagen. Men begon juist Defoe's originali
teit weer hooger te schatten, toen een Hol
lander opnieuw roet in het eten wierp.
In 1909 toonde n.l. Dr. G. J. Hoogewerff aan.
dat het verhaal van Robinson's verblijf op het
onbewoonde eiland, zijn ontmoeting met de
wilden en verdere belevenissen ik zal niet
zeggen: als twee druppels water, maar toch
wel merkwaardig veel lijkt op een Hol-
landsch werk dat elf jaar voor Robinson ver
scheen, geschreven was door den Zwolschen
scheepschirurgijn Smeeks en den gezellig-
langademigen titel droeg: Beschrijvinge van
het magtig Koningrijk Krinke Kesmes. zijnde
een groot en veele kleinere Eilanden daar aan
horende: Makende te zamen een gedeelte van
het onbekende Zuidland. Ontdekt door den
Heer Juan de Posos, En uit deszelfs Schriften
te zamen gesteld door H. Smeeks.
Krinke Kesmes.... dat was een raar land,
waarvan niemand ooit had gehoord. Maar er
is slechts weinig listigheid voor noodig om te
ontdekken dat Kesmes door letteromzetting
uit Smeeks is gevormd en dat Krinke nogal
wat op Henrik lijkt.
In het zesde Hoofdstuk van deze „Beschrij
vinge" nu wordt verhaald „hoe Juan de Posos
een Hollander ontmoet, die in 't jaar 1655 op
Zuidland gekomen ende daer ghebleven was.
Wonderlijke geschiedenis van dénzelven". En
wat daar volgt is, tot onze verbazing, een
Robinsonhistorie in optima forma. De Hollan
der blijkt een scheepsjongen van het schip
„de Wakende Boey" te zijn. die bij een onder
zoekingstocht in 't binnenland verdwaald
raakt en, wanneer hij er eindelijk in slaagt
de kust terug te vinden, bemerkt dat zijn
schip is vertrokken. Echter heeft de beman
ning zijn scheepskist met allerlei benoodigd-
heden achtergelaten. Van takken en leem
bouwt de jongen een hut, zijn „kasteel" en
later nag een tweede, zijn „fortres". Hij leeft
van vruchten, vangt visch. vlecht manden en
selfs kleedingstukken en leeft vergenoegd „af
en toe een gebed sprekende en een psalm
zingende". Bij een storm komt een wrak aan
drijven en met hetgeen hij daarop vindt leidt
hij een „Konings-leeven". Plotseling echter
wordt hij overvallen door wilden, die hij aan
vankelijk met musketschoten verjaagt. Eenige
dagen later evenwel nemen zij hem gevangen,
terwijl hij slaapt en voeren hem mee naar
hun dorp. Na allerlei avonturen komt hij in
Krinke Kesmes, waar een hoogst beschaafd
en ontwikkeld volk woont, dat hem aanstelt
om de jeugd „de Hollandsche taaie" te do-
ceeren. In deze betrekking vindt Juan de Po
sos hem, wien hij zijn autobiografie ter hand
stelt.
Behoudens het begin en het slot gelijkt het
geen dezen scheepsjongen weervaart buiten
gewoon veel op wat Robinson ondervindt. Tot
in kleinigheden is er overeenstemming. En
deze leidt natuurlijk tot de onderstelling, dat
Defoe de stof voor zijn beroemde werk voor
een deel ontleend heeft aan het boek van den
Zwolschen chirurgijn. Ook het verhaal van
Selkirk heeft hij gebruikt en tenslotte was er
nog zijn eigen fantasie, die aanvulde wat
noodig was. Misschien is aan die fantasie wel
de figuur van Vrijdag ontsproten, hoewel er
ook een reisbeschrijving uit die jaren bestaat,
waarin over een soortgelijken persoon wordt
gesproken.
Natuurlijk is men onmiddellijk gaan onder
zoeken of Smeeks' „Beschrijvinge" in het
Engelsch is vertaald, maar dit blijkt niet het
geval te zijn. Dan moet Defoe dus Neder-
landsch hebben gekend en nu herinneren
wij ons de jaren van zijn ballingschap en zijn
relatie tot den Koning-Stadhouder Willem III.
Bovendien komt in een zijner andere romans
een beschrijving voor van Rotterdam, die
sterk den indruk maakt dat hij die stad heeft
bezocht. Verder moet men bedenken dat onze
taal als die van een groot zeevarend volk in de
17e en 18e eeuw veel meer verbreid was dan
thans. Een zeer duidelijk en typisch voorbeeld
van het aanzien dat het Nederlandsch destijds
genoot is, dat Peter de Groote zich in 1697 met
Frederik n te Koningsbergen in het Neder
landsch onderhield, daar hij geen Duitsch en
de Keurvorst geen Russisch kende.
Wanneer wij als vaststaand aannemen dat
Defoe de „Beschrijvinge van het magtig Ko
ningrijk KrinkeKesmes" als leidraad ge
bruikte beteekent dat echter geenszins, dat
zijn Robinson daardoor in waarde daalt. In
dezen roman immers schuilt een element, dat
men niet of nauwelijks bij zijn voorgangers
vindt. In het midden der 17e eeuw is een reeks
avonturenromans verschenen, deels gekun
steld, deels realistisch, maar steeds over
vloeiend van opwindende gebeurtenissen,
steeds vol treffende of vermakelijke weder
waardigheden met weinig innerlijken samen
hang. De held wordt eenvoudig naar de luim
des schrijvers van het eene voorval in het an
dere geslingerd. In Robinson daartentegen is
het aantal avonturen gering en de nadruk
wordt juist gelegd op allerlei bijzonderheden.
Dat geeft het dagboek van den schipbreuke
ling het geloofwaardige, het waarachtige. De
levendigheid der voorstelling en de nauwkeu
righeid der beschrijving scheppen de illusie
dat we geen fantasie, maar historische werke
lijkheid voor ons hebben en Defoe heeft alle
middelen te baat genomen om die illusie zoo
volmaakt mogelijk te maken. Daardoor weet
hij het onbelangrijke tot iets belangrijks te
verheffen, daardoor houdt hij de belangstel
ling in de gebeurtenissen gaande, daardoor
verwierf zijn boek de onsterfelijkheid.
En het zijn niet alleen de uiterlijke maar
ook de innerlijke „lotgevallen" van Robinson
die de auteur tot in finesses schildert. Er is
een geestelijke groei in den man die op het
onbewoonde eiland aanspoelt; in de eenzaam
heid komen allerlei eigenschappen in hem tot
ontwikkeling. Aanvankelijk is hij geslagen,
maar hij blijft niet bij de pakken neerzitten.
Hij steekt de handen uit de mouw. Worste
lend met tal van moeilijkheden houdt hij kop
pig vol. Taai volhardend leert hij de waarheid
erkennen van het gezegde: wie wil die kan.
Al doende merkt hij dat hij zelfs veel meer
kan dan hij aanvankelijk vermoedde. Hij
wordt het levend bewijs dat de menschelijke
wilskracht bergen kan verzetten. Men zou
P. H. Ritter Jr. Een kapper over een
professor, Nijkerb, Callenbach.
Het eeuwfeest van de Camera Obscura heeft
ook den vruchtbaren heer Ritter weer een boek
aan de hand gedaan, dat door Hildebrand's be
wonderaars en de geestverwanten van den
ouden Utrechtschen professor Nicolaas Beets
met genoegen gelezen zal worden en als litterair-
critische studie (de tweede helft van het 200
pagina's omvattend boekwerk) waarde heeft. De
eerste helft geeft meer in het bijzonder herin
neringen, beelden ên anecdoten uit Beets' laat
ste levensjaren, die van den rustenden profes
sor, wiens roem en faam zoo gestegen waren,
dat reeds zijn verblijf aldaar aan de hoofdstad
van het Sticht glorie verleende. Ritter doet het
voorkomen alsof de thans nog levende kapper in
Utrecht, die Beets in zijn laatste levensjaren, ja
zelfs op zijn doodsbed, het uiterlijk aanzien van
het hoofd mocht verzorgen, zoo ongeveer het
ontstaan van dit nieuwe boek op zijn geweten
heeft. Maar hoe sympathiek de weinige trekken,
waarmee Ritter hem teekent, den man ook ma
ken, hij komt bij dit spel slechts in den aan
vang en dan zeer bescheiden ten tooneele en
dient overigens blijkbaar den auteur slechts voor
een de nieuwsgierigheid prikkelenden titel,
waaronder zijn studie en eigen herinneringen de
wereld ingaan.
Evenals in de dit voorjaar verschenen bro
chure van Dr. C. Tazelaar (Uitg. Mij. Holland)
wordt ook door den heer Ritter de vraag over
dacht, welke beteekenis en waarde voor den
tegenwoordigen tijd de honderdjarige Camera
bezit. Zoowel de cultuurwaarde (Tazelaar) als
de litteraire beteekenis (Ritter, pag. 211) wor
den door beide schrijvers hoog aangeslagen en
dit behoeft niet te verwonderen; men zou nuch
ter kunnen opmerken dat het boek het zonder
deze waarden niet tot zulk lang leven gebracht
zou hebben. Dat wil niet zeggen dat het zonder
zwakheden zou zijn: op de litteraire waarde er
van is reeds voor jaren door mannen als Kalff,
Verwey en anderen een welwillende, maar niet
onjuiste critiek geoefend. Onze groote Haarlem-
sche stadgenoot Van Deyssel heeft dat met de
nauwkeurigheid, die hem eigen is, althans het
meest precies geformuleerd, toen hij schreef dat
er zich in de Camera honderd en twintig goede
pagina's bevinden. Zonder ons daar nu bepaal
delijk op vast te leggen, mogen wij na zulk
oordeel veilig aannemen dat ook voor ons de
Camera een bron van litterair genot kan zijn.
Maar daarnaast en misschien zelfs daarboven
staat haar waarde als waarlijk uniek nationaal
boek, als monumentaal afbeeldsel van het ty-
pisch-Hollandsche in ons volk, in het bijzonder
in dat deel er van, dat met „middenklasse"
haast denken dat hij daar in de eenzaamheid
Adler zat te bestudeeren. De aanvankelijk on
verschillige in geloofszaken vindt steeds meer
troost in den Bijbel, steeds m %r sterkte in het
gebed. Zoo groeit uit een man »n dertien in
't dozijn een kloeke, onversaagde kerel die niet
klaagt, maar ook in tegenspoed den kop op
houdt. Geen wonder dat zulk een boek lezers
trok. Juist de innige verbinding van waarach
tigheid en zielkundige ontwikkeling maakt
2)e nieuwe c<
FRANCOIS MAURIAC is een der belang
wekkendste vertegenwoordigers der
hedendaagsche Fransche literatuur.
Zelfs al erkent men, dat de meenin
gen over zijn figuur en zijn werk zeer ver
deeld zijn, dan ontkomt men niet aan de
zekerheid, dat hij een opmerkelijk auteur is
een kunstenaar van diepe, dramatische be
wogenheid, een buitengewoon scherp ont
ledend psycholoog. De rijke tradities der groote,
Fransche psychologische romankunst vinden
in Mauriac's oeuvre een belangrijke voortzet
ting en ook in ander opzicht sluit zijn reeds
omvangrijke oeuvre aan op hoogtepunten van
het Fransche geestesleven.
Men heeft hem vaak zijn pessimisme ver
weten; eij noodlotsfeer, waaraan zijn geheele
werk doortrokken is en die zonder twijfel een
zekere eenvormigheid eraan geeft. Deze een
vormigheid geldt dan tevens als het voor
naamste bezwaar, dat men tegen hem kan
aanvoeren. Zeker, het is aanwezig, het over-
heerscht alle andere gevoelens dit sombere,
vaak bijna troostelooze pessimisme, dat terug
te voeren valt tot den grooten Franschen den
ker Pascal. Maar heeft iedere werkelijk groote
kunstenaar niet zijn eigen „toon", zijn eigen
sfeer? Mauriac's sfeer is het pessimisme, de
twijfel aan het menschel! jk vermogen tot
duurzame vreugde, tot het vinden van een
onbewolkt geluk op deze aarde. Dit thema
beheerscht al zijn romans en in de verbeel
ding daarvan heeft hij een hoogte bereikt,
die moeilijk te evenaren zal zijn.
Ook Mauriac's nieuwe roman „Les chemins
de la nier", wordt door deze noodlotsgedach
te beheerscht. Door den titel van het boek
wordt deze in zekeren zin reeds aangegeven.
Mauriac is een meester in het vinden van
symbolische titels voor zijn boeken; ook
achter den naam van dit nieuwe werk ligt
weer een geheele wereld van gedachten ver
borgen.
„Les chemins de la mer", de wegen naai
de zee, zoo ziet Mauriac het leven der mien-
schen. De meeste levenswegen loopen dood,
zij vinden de groote zee niet, waartoe zij
feitelijk bestemd zijn: de zee der eeuwigheid.
Zij gaan verloren in de verkeerd ervaren be
slommeringen van het dagelijksch leven. An
dere menschen hebben van hun jeugd af wel
het vage vermoeden, dat zij naar een wijde,
onbekende zee op weg zijn, doch zij beseffen
het niet. Zij voelen verwonderd aldus
Mauriac den sterken wind, zij proeven
reeds het zout op hun lippen, nóg weten zij
het niet, Maar plotseling zijn zij de laatste,
smalle duinen voorbij en staan zij oog in oog
met het grootsche wonder. Het is de confron
tatie met het eeuwige, welke in ieder men-
schenleven plaatsvindt. Dan blijven den
mensch slechts twee dingen over: zich over te
geven aan deze geweldige macht of terug te
keeren op zijn weg.
In dezen roman is het de jonge vrouw Rose
Révolou, de hofdpersoon, die tot deze erken
ning der eeuwigheid komt en een nieuw leven
beginnen gaat. Doch deze erkenning komt
niet dan na jaren van zwaren, haast hope-
loozen strijd. Het is de ondergang der eerst
welgestelde familie Révolou. welke Mauriac
thans niet meer geheel juist te omschrijven is,
doch waaruit vroeger en nog steeds de levens
krachtigste figuren zijn voortgekomen. Beets
was er zelf één van; daardoor kon hij het hart
van het volk bereiken en gaf dit hem zijn ge
negenheid met rente terug. Zooals de zeventien-
de-eeuwsche genreschilders ons volk na aan het
hart lagen, zoo kon ook een Beets dat hart ver
overen. En kon de scherpzinnige Busken-Huet
getuigen dat „als verzameling genre-schilderijen
de Camera in de Nederlandsche letteren haar
gelijke niet vindt".
M. Mok. De tweede jeugd. Roman.
U. M. De Tijdstroom, Lochem.
De dichter van het Kaas en Broodspel, man
van zonder twijfel buitengewone begaafdheid,
beschikt daarenboven over een haast even op
merkelijke activiteit en werkkracht. Deze eerst-
opkomende gedachte bij het ontvangen van De
Tweede Jeugd verliest iets van haar grond als
wij aan het slot lezen, dat het werk in December
'33 voltooid werd en dus al een zestal jaren ge
leden geschreven werd. Zes jaar kunnen in het
leven van een nog jong kustenaar een periode
van anders-worden, van groei of verzwakking
Géén pleziertochtjes, geen
onnoodig gebruik van auto
of motor!
Want hooge snelheden kosten te
veel benzine, want zuinigheid is
tegenwoordig een eisch des tijds I
het belangwekkend, ook voor ons. De tijdge-
nooten van Defoe hebben dit niet begrepen.
Zij zochten de oorzaak van het succes in het
avontuurlijke en aapten Robinson op honderd
manieren na. Al die Robinsonades zijn vrijwel
waardeloos en niemand kent ze meer. Aan
Defoe evenwel, den schrijver van den eersten
werkelijk psychologischen roman, heeft de we
reld terecht de onsterfelijkheid geschonken.
P. H. SCHRÖDER
eau Jxaneais Jiautiac.
in dit boek beschrijft: een proces van trage,
sombere aftakeling, dat door den auteur met
beklemmende intensiteit is uitgebeeld.
De Révolous vormen een zorgeloos, rijk
gezin, dat een voorname plaats in de uitgaan
de wereld inneemt; zij leiden een onbekom
merd, luxueus leven, dat ongestoord schijnt
te kunnen vortgaan. Doch binnen een et
maal is het vernield, vrijwel onherstelbaar.
Een driest chantage-geval berooft hen van een
groote som gelds, de vader pleegt in zijn
buitenhuis zelfmoord. Niets rest er van de
vroegere glorie en droefgeestig trekt de moe
der zich met twee harer kinderen. Rose en
Denis, terug op het landgoed, waar de vader
stierf. Hun woning in de stad geven zij op;
zij hebben niets dan het vervallen en weinig
comfortabele buitengoed.
Het meisje Rose in wier leven zich het
scherpst de tragedie der familie weerspieget
blijft op- en nertrekken naar de stad, waar
zij een betrekking heeft gekregen als helpster
in een boekwinkel. Haar reizen naar de stad
stellen haar tevens in staat in contact te
blijven met haar vriend uit den glorietijd
der Révolou's, Robert Castadot. Doch ook deze
ontmoetingen loopen op een donkere teleur
stelling uit: Rbert Castadot houdt alleen van
de vroegere Rose, het lichte, luxueuze meisje
der society-feesten, sprookjesachtig teer in
haar kanten baljurk. Nu is zij veranderd, min
der verzorgdhet ongewone leven teekent
harde lijnen op haar gezicht, zij ziet flets en
grauw. Robert's zwakke natuur is tegen deze
verandering niet bestand en wat hij niet al
léén durft doen, doet hij onder invloed van
zijn heenschzuchtige moeder; hij verbreekt de
verhouding met Rose en laat haar hopeloos
in haar reeds zoo moeilijke omstandigheden
achter.
Dieper zakt het gezin Révolou in troos
teloosheid weg; wanneer de jongen Denis niet
door zijn universiteitsexamen komt, is een
volledige nederlaag weer dichterbij gekomen
Dan wordt tot overmaat van ramp de moeder
ernstig ziek en sterft. Het zijn starre feiten
die den ondergang van dit gezin markeeren,
doch in den roman is het vooral de stem
ming, waardoor dit langzame, tragische proces
voor den lezer waarieembaar wordt. Mauriac
is in het uitbeelden van dergelijke stemmin
gen een meester; zoo de laatste ontmoeting
van Rose en Robert in den zware najaarsregen
het droefgeestige ruischen van den regen in
het loover van het park, vlagen van melan
cholie en troostverloren eenzaamheid. De
zelfde stemming komt dan terug in den tuin
van het vervallen buiten der Révolous: herfst
en verlatenheid, de bedwelmende melancholie
der diep geurende aarde, een stemming van
droefheid en vergankelijkheid. Er gebeurt be
trekkelijk weinig in dit donkere boek, alles
voltrekt zich met verfijnde psychologische
nuanceering in dergelijke stemmingen, en
deze blijven den lezer lang bij.
Na he mislukte examen raakt het leven
van Rose's broer ook dieper in verval; hij
huwt. en ook dit huwelijk verwijdert hem
van zijn zuster. Zij blijft alleen over, een
triest meisje, de eenigedie de vroegere
herinneringen aan glorie en rijkdom nog
in zich omdraagt. Doch op dit laatste, tra
gische punt van haar leven ziet zij den
verkeerden, dooden weg te zijn gegaan. Zij
zag nieas dan geld en goed zij moest
beduiden. Waarom De Tweede Jeugd zes jaar
in portefeuille bleef bij een zoo haast overbodig-
groote boekenproductie als wij beleven, mag
vreemd schijnen, aangezien de geheele opzet en
behandeling van den roman op een rijp, wel
doordacht stuk werk wijst, dat misschien alleen
de lichtelijk ziekelijke figuur van den hoofdper
soon tegen heeft om algemeene instemming te
verwerven.
Het is met dien Mr. Bonger, chef de bureau
bij een verzekeringsmaatschappij, inderdaad wel
heel zonderling gesteld. Man van erkende be
kwaamheden, scherp denkvermogen en groote
belezenheid, wordt hij achtervolgd door jeugd
herinneringen die hem zijn vader als een bruut,
zijn moeder als een engel van goedheid doen
herleven. Hij leeft teruggetrokken, eenzaam, met
een afkeer van maatschappelijk verkeer, is een
raadsel voor collega's en chefs, die overigens
zijn bekwaamheden op prijs stellen en is, dertig
jaar oud, in zijn verhouding tot vrouwen van
een weloverwogen cynisme en egoisme, die te
pijnlijker aandoen naarmate hij ze door zijn
andere qualiteiten te meer tot zich trekt. Hij kan
dat weliswaar niet helpen, want hij zoekt ze niet
en zijn omgang met haar beperkt zich tot eer.
zakelijke verhouding met een prostituee en een
andere met de verpleegster, die hem in een
periode van hevige overspanning oppast, en die
van haar kant van de toenadering meer schuld
draagt dan hijzelf. Niet uit gemeene karakter
loosheid van zijn kant ontstaat het spel dat hij
met beiden speelt, doch uit een volslagen gemis
aan zelftucht en een moreele zwakheid die, naar
ons gevraagd wordt aan te nemen, het uitvloei
sel zijn van een misleide jeugd met daaraan ver
bonden waandenkbeelden, die zijn intellect
voortdurend zoekt op te roepen en die zijn leven
van volwassen man voor hemzelf tot een folte
ring maken. En de beide vrouwen die hem lief
hebben dreigen te ruineeren.
Hevig wordt hij ontroerd als hij met het zoon
tje van een collega kennis maakt. Kareltje is
een buitengewoon begaafd, vroegwijs ventje, met
een sterke gevoeligheid voor wat er in het wezen
van Bonger omgaat. Tusschen die beiden zou een
aanhankelijkheid kunnen gaan groeien, waarvan
Bonger zelf de gevaren inziet: hij voorkomt ze
derhalve door zich terug te trekken, al is zijr.
genegenheid voor den knaap ook grooter dan
voor eenig ander levend wezen. En ook de jon
gen is aanvankelijk ontroostbaar over het ver
lies van zijn grooten vriend, die met hem een
tweede jeugd doorleefd heeft en die hem nimmer
meer uit zijn gedachten zal laten gaan.
De schrijver Mok heeft hier een wel zeer bij
zonder pathologisch geval op litterair zeer
interessante wijze behandeld. Het is niet aan ons
dat geval van het standpunt van den medicus af
te beoordeelen, wij mogen hier alleen vastleggen
dat de uitbeelding der verschillende aan het spel
deelhebbende karakters, zooals behalve Bonger
en Kareltje, ook de verpleegster en Kareltje's
ouders, voortreffelijk is.
H. DE BOIS.
door droefheid en verlatenheid heen om tot
de erkenning te komen, dat het leven andere
wetten kent. zij vertrekt en gaat reso
luut een nieuwen weg, „den weg zeewaarts
Zoo eindigt dit sombere boek met het
ontwaken van een nieuw besef, een nieuwe
kracht; een zwakke lichtstraal breekt door
het doffe duister Is het de bedoeling van
Mauriac de geschiedenis van Rose Révolou
in een volgend verhaal voort te zetten, zoo-
als hij den levensloop van Thérèse Desquey-
roux in een korte serie romans beschreef?
Het staat niet in dit boek vermeld, doch er
zijn redenen genoeg om het te veronderstel
len. Rose Révolou is een vrouwengestalte,
geheel naar Mauriac's schrijversaard: in
een zoo breekbare, gevoelige natuur kan hij
sterk zijn donkere levensfilosofie tot leven
brengen.
Francois Mauriae.
Doch ook wanneer hij het bij dit ééne
boek laat, dan kan men zeggen dat hij de
Fransche romanliteratuur van dezen tijd
met een opmerkelijke vrouwengestalte heeft
verrijkt. Zijn „Chemins de la mer" heeft
hem opnieuw doen kennen als een der be
langrijkste thans levende auteurs; het is een
somber, doch aangrijpend werk, geschreven
door een kunstenaar, die het leven tot in zijn
huiveringwekkendste diepten te peilen
weet.
GABRIëL SMIT.
Frangois Mauriac: „Les chemins de la
mer". Ed. Bernard Grasset, Paris 1939.
De „Breinen" niet in een
Engelsclie haven.
Te Londen wordt officieel tegengesproken,
dat de „Bremen" door Britsche oorlogsschepen
zou zijn buitgemaakt.
Drijvende mijnen bij Singapore
gesignaleerd.
BATAVIA, 21 Sept. (Aneta-A.N.P.). Het
bureau voor scheepvaart maakt bekend dat
•in de nabijheid van Singapore drijvende mij
nen zijn gesignaleerd.
RAAD VOOR DE VOORRADEN IN
ENGELAND.
Minister Burgin deelde in het Engelsche
Lagerhuis mede, dat er een raad voor de voor
raden is gevormd, waarin Sir Harold Brown,
directeur-generaal zal zijn voor de munitie
productie en lord Weir directeur-generaal
voor de ontplofbare stoffen. In den raad zul
len voorts zitting hebben een directeur-gene
raal voor tanks en transporten, een directeur-
generaal voor uitrusting en legervoorraden,
een directeur-generaal voor grondstoffen, een
voor financién en ook een oudere militaire ad
viseur, terwijl Burgin zelf voorzitter zal zijn.
Devi Dja in „Bongkok".
Onder auspiciën van Impresario Ernst
Krauss zal het Nederiandsch-Indisch dans
en tooneelgeze'.schap „Devi Dja", dat zoojuist
van een groote tournée door geheel Europa
is teruggekomen naar Nederland, een reeks
voorstellingen in ons land geven. De eerste
voorstelling zal plaats vinden op Dinsdag 26
September in den Stadsschouwburg te Haar
lem. Ter uitvoering komt behalve een groot,
nieuw dansprogramma het Javaansche too-
neelstuk „Bongkok" 'de Gebochelde; in 4 bo-
drijven, met Devi Dja in de hoofdrol. Dit is de
allereerste uitvoering van dit tooneelstuk ia
Nederland!