Vmuwenopxoec' Na naar drie jaar weer Canada 1789 5/6 October 1939 Litteraire Kantteekeningen. ZATERDAG 7 OCTOBER 1939 HAARLEM'S DAGBLAD t 7laac de pelikanen in JUince Al&ect pack. Jonge pelikanen in Prince Albert Park. Door Dr. W. C. N. VAN DER SLEEN Prince Albert National Park bestaat in hoofd zaak uit een groot aantal meren en meei-tjes, omgeven door gemengd bosch van den en spar, larix. populier en berk met een prachtigen on dergroei van hondsrozen, Zweedsche kornoelje, zevenster, Leda palustre, Linnea borealis en niet te vergeten de roode en blauwe boschbes, met andere woorden vrijwel precies denzelfden plantengroei, dien we in de noordelijke helft van Zweden en Finland aantroffen. Alleen staat hier een lichtblauwe smeerwortel, dien ik nooit eerder gezien heb. Dit gebied ligt juist aan den noordrand der boomlooze prairie, waar het nu tien jaar lang heel erg droog is geweest. Van daar dat er groote behoefte bestond aan een makkelijk te bereiken goedkoop vacantie-oord, waar boomen en water alleen al voldoende zijn om den prairie-bewoner in verrukking te bren gen. Canovaren, zwemmen, visschen, maar ook een ontmoeting met een eland, stekelvarken, hert of beer, dat zijn dingen, die de boer in zijn onafzienbaar tarweveld niet meer genieten kan en waar hij dus graag de rit van een goede honderd mijl voor over heeft. Haast toevalliger wijs ligt er echter in dit park juist aan de noord grens een meer, dat wel zoo buitengewoon rijk aan vogels is, dat het alleen de stichting van een Natuurmonument verantwoord zou doen zijn. De Grijze Uil had het mij al verteld en wij hadden plannen gemaakt, Lavallee Lake sa men te gaan bezoeken, wat zijn ontijdige dood helaas onmogelijk maakte. Maar nu had ik dit oude plan weer opgevat en probeerde nadere gegevens over dezen tocht te verkrijgen. Resul taat: in de laatste vijf jaar is eenmaal de hoofd opzichter van het park met een militaire vlieg machine op dit meer gedaald. Verleden jaar heeft een Amerikaansch geleerde met twee helpers er eenige weken doorgebracht, maar wat hij er uitgevoerd heeft weet niemand. Een van de boschwachters heeft er dien Amerikaan heengebracht en kan ons dus over den weg in lichten. Die is eenvoudig genoeg. Een paar jaar geleden zijn landmeters door deze streek ge trokken en hebben breede wegen opengekapf van meer tot meer. Het wild schijnt in bepaalde tijden van het jaar deze wegen graag te volgen en heeft dus een pad ingetreden in den ongeveer vier meter breeden weg. De plek, waar een pad begint, is aan den oever van het meer aange duid door een liggend wit kruis op een houten paal. Gewoonte is namelijk, dat men op een dergelijke reis zijn boot over land draagt van het eene meer naar het andere, reden waarom deze boschpaden met een ver-Engelscht-Fransch woord portage trails worden genoemd. Van het meer van den Grijzen Uil uit hebben we eerst drie portages elk van ruim een halven kilo meter en kunnen dan tusschen elke twee een kleinen kilometer varen en dan komen er twee portage trails van drie mijl, dus bijna vijf kilometer elk met een meertje van ongeveer 300 meter er tusschen. Nu moet de lezer even bedenken, dat er daar boven niets is. We moe ten dus tent en beddegoed, potten en pannen, eten voor een week, boot en peddels, mast en zeil meenemen, verder tandenborstel en zeep; haarkam en schoon ondergoed zijn daar niet noodig. Tel daarbij op nog camera's en foto materiaal, dan hebben we tezamen zoowat 125 Kilo bagage. Gelukkig vond de boschwachter het noodig, den weg eens te verkennen en had hij juist twee Indiaansche jongens, leerling- boschwachters, bij zich, die mooi even konden helpen. We maakten keurige gelijke pakken, een van tien, van 15, 25, 35 en 40 Kilo. De boschwachter trok zijn ooren eens goed recht overeind, zoodat ze aardig op die van een muil ezel begonnen te lijken en nam het zwaarste pak. De rest volgde vanzelf en zoo ging het in optocht naar den oever van Kingsmere Lake. Daar werden alle pakken in een cano gelegd, één peddelde en de anderen liepen langs den kant naar de partoge. Daar kreeg ieder zijn pak weer. De boschwachter legde de cano op zijn pakje van veertig Kilo en zoo ging het voort door het bosch, naar Ajawaan Lake, daar weer met de boot over en wij het meer rond, dan weer alles dragen naar Lone Island meer, later naar Little Beaver Lake en Sanctuary. Daar werd vuur aangemaakt en drie liter thee gezet; niet veel voor vijf man en daar begon het geploeter over de eerste drie mijl. Prachtige dotterbloemen groeiden middenin het pad, in een voet water natuurlijk. Even verder ging het heuvel op heuvel af, dan weer door moerassen over kleine riviertjes, maar we kwamen er en zetten nog eens thee bij een kreekje, waar een beer aan het visschen was geweest en blijkbaar gestoord was door een stekelvarken, dat op een nijdige snauw van den beer in een populier geklom men was. De-beer hem na, maar de populier was te dun om zijn gewicht te dragen en knapte af, dwars over het pad. Aardig om zulke dingen te lezen uit de sporen, die in de wildernis ach terblijven. Zulke dingen korten den tijd, maar van 's morgens acht tot 's middags vijf was het toch een heele sjouw en dat over een totaal afstand van nog geen 20 kilometer. Onze vrien den gingen gauw naar huis en ze waren er al om negen uur. Wij zetten de boot in elkaar en voeren het meer op, dat ongeveer 10 kilometer lang is en waar hier of daar op een eiland de pelikanen zouden moeten nestelen. Na een uur peddelen hadden we al drie pelikanen gezien. Na nog een uur kwamen we aan een groot eiland, waarvan de zuidelijke helft met zwaar bosch bedekt was, waaruit bij onze nadering een twintigtal reigers opvlogen, terwijl het noor delijk deel begroeid bleek te zijn met fram bozen, brandnetels, wilde kruisbessen en dergelijke. Dat klopte allemaal mooi met de ontvangen inlichtingen. Aan den noordrand van het eiland moesten vroeger een paar pelikanen hebben gebroed. Het bosch bleek ondoordring baar dicht en liet geen kampeerplekje open. De begroeiing van den heuvel was bijna meter- hoog en nogal stekelig, maar vrijwel bovenop waren een paar met mos begroeide plekken, die niet zoo gek leken. Even verder kijken ovel den rand. Nog iets verder. Ja, een witte kop en hals en een groote gele snavel. Nog een eindje verder vier koppen, vier halzen. Ze hebben ons gezien. De vier snavels wijzen alle vier precies rechts. Vier oogen kijken ons aan; weer wat verder acht koppen, vijftien snavels, vijftig oogen. Een groot gezelschap. Zevenhonderd pelikanen staan en zitten langs het steenige noorderstrand. Een eenig gezicht al die honderden halzen en snavels allemaal precies evenwijdig aan elkaar. Wij zitten dood stil op ongeveer 150 pas van het hart der kolonie. De aandacht verzwakt. Halzen en sna vels beginnen te draaien. De wijfjes gaan weer zitten op eieren en jongen; de mannetjes wan delen door elkaar en staan bijeen op groote open plekken. Wij kijken en genieten. Daar rechts steeks iets zwarts af. Een aal scholver, neen zes aalscholvers, een dozijn. Maar het is een der laatste zonnestralen, die dit tooneel verlicht en wij krabbelen terug over den heuvelrug. Bij onze eerste beweging gaat het commando rechts richten weer door de heele kolonie heen, maar ze vliegen niet op. Goed buiten het gezicht van de-vogels slaan we onze tent op in de avondkoelte, maar zetten er de klamboe toch maar voor omdat we den ge- heelen dag zoowat leeggezogen zijn door mil- liarden muskieten. Al gauw vlamde het hout vuur voor de tent; een bakje thee, een bordje rijst met zalm en doodmoe, maar gelukkig kro pen we onder de donsdeken. Vijf uur. Het is helder dag. Vogelgezang klink rondom onze tent. Gauw eens kijken. Op onzen brandhoutstapel zit een prachtige blauw zwarte spreeuw met grooten rooden vlek in den vleugel te zingen dat het een lust is. Een gors achtig vogeltje zit even verder; een zwaluw strijkt neer op onze peddel, die de klamboe ophoudt en allen blijven rustig zitten wanneer we opstaan, vuur aanmaken en ons potje koken. Dan gaat het weer naar de pelikanen toe. Op ongeveer vijftig meter afstand vliegen de voorsten op, maar tien minuten nadat wij ons achter een boschje hebben verscholen, zijn ze alweer tot vijftien a twintig meter genaderd. Rustig staan de groote vogels in de felle mor genzon; andere drijven op het meer vlak bij de kust, zwemmen naar den wal en wandelen omhoog, pikken eens naar een voorbijganger en zoeken een kalm staanplaatsje. Daar klinkt de waarschuwende kreet van een zilvermeeuw Met een geluid als een windhoos vliegen twee honderd pelikanen op en een zestigtal aal scholvers meteen, die achter den rand verbor gen hebben gezeten. De meeuw echter strijkt kalm neer. wandelt naar een pelikanennest, pikt een ei aan en snoept het doodkalm leeg, ter wijl de groote vogels over ons heen wieken en bij tientallen te gelijk in zee dalen, de heldere oranje pooten stijf vooruitgestrekt als wilden ze gaan glijden op de wateroppervlakte. Als de tientallen breede witte borsten het water raken, bruist het alsof de branding op het strand breekt. Maar verder geen geluid in de kolonie, heel anders dan bij onze meeuwen en sterns, waar hooren en zien je vergaat. Uit de drukke kolonie komt alleen een licht gesnork of geronk. Zelfs de aalscholvers met hun kraaienstem houden zich stil in dit nette gezelschap. Alleen als de ouders opvliegen, maken de jongen hur. piepende geluiden. Even loopen we door de kolonie heen. Met woest vleugelgeklapper gaan de pelikanen de lucht in en strijken alle zeven honderd op het meer in de buurt neer. Er zijn zeker ook driehonderd aalscholvers weggevlo gen en in de verte lokken nog een paar rots eilandjes. We hebben nog pas een gedeelte ge zien en genoten! (Nadruk verboden). )E FRANSCHE REVOLUTIE is als een rivier die over een grooten afstand kalm voortstroomt en dan plotseling met donderend geweld van een rots naar be neden schiet. Het water kookt en bruist, vlok ken schuim spatten rond, draaikolken sleuren wat zich aan de oppervlakte bevindt in de diepte. Maar opnieuw vormt zich uit de wilde warreling een kalme stroom die rustig voort kabbelt en niets dreigends heeft. Zulk een waterval vormen de gebeurtenissen van begin October 1789. De tegenstellingen tusschen de Hofpartij en het volk waren weer gegroeid en een botsing was onvermijdelijk. Te Versailles koesterde men nog altijd de ijdele hoop dat het voldoende zou zijn de Volksvertegenwoordiging te ontbinden. Met behulp van eenige regeeringsgetrouwe regi menten kon dat niet moeilijk zijn. En dan zou het volk begrijpen dat het de strijd verloren had en zich schikken in het onvermijdelijke. Dit pijnlijke wanbegrip deed den koning be sluiten een Vlaamseh regiment in Versailles te legeren. En oogenblikkelijk is Parijs gealar meerd. Wat moeten die vreemde troepen daar? Zijn ze misschien bestemd voor een staats greep? Welke plannen broedt het arglistige Hof nu weer uit? Houdt u gereed, volk van Parijs, de revolutie kan u weldra noodig hebben! Parijs is gereed om geweld te gebruiken. De werkloosheid is er groot, de aanvoer van koren onvoldoende. Slechts eenmaal per dag komt de graanboot de stad binnen en het meel is met krijt vermengd. Uren staan de vrouwen in de rij om een schamel stuk brood te verwerven. En wat gebeurt er inmiddels ln Versailles? Hebben daar de hofdames der Ko ningin geen witte cocardes gemaakt, die de tricolore der revolutie moeten vervangen? Is daar de commandant der Nationale Garde niet mishandeld door de royalisten, toen hij weigerde zijn driekleurige cocarde af te leg gen? Erger nog is het: op een groot feestmaal in de operazaal van hgt paleis, waar Vlaam sche officieren aanzaten naast hun collega's van 's Konings lijfwacht, niet tot een duide lijke demonstratie gekomen? Met getrokken zwaarden hebben de militairen trouw gezwo ren aan Lodewijk. Zij hebben zich getooid -met witte cocardes. Zij hebben op de tricolore ge spuwd en haar onder hun hooge, glimmende officierslaarzen vertrapt! Dan plotseling berichten anderen: de volks vertegenwoordiging heeft wetten aangenomen, maar de Koning wil ze niet teekenen. Of wel: in de volksvertegenwoordiging zitten ver raders, die we noodig uit hun banken moeten sleuren om ze hun verdiende straf te laten ondergaan! Overal in Parijs wordt het woelig. De honger neemt toe. Vooiral de vrouwen zijn fel in haar uitlatingen. „Laten we den Bakker en z'n vrouw en 't bakkersknechtje (le Boulanger, la Boulangère et le petit mi- tron) naar Parijs halen, dan zal de voedsel voorziening wel beter gaan!" Dat denkbeeld slaat in. De koninklijk familie moet naar Pa rijs. Wij lijden honger, onze kinderen huilen, omdat ze niet genoeg krijgen. Waarom moeten we geduldig in de file staan wachten op ons karig deel? Waarom gaan we het niet halen in de huizen der rijken, in de paleizen des Konings? Als wij, vrouwen van Parijs, op trekken naar Versailles, dan zal de Nationale Garde op ons niet vuren! Op, vereenigt u, met duizenden zullen wij zijn en niemand zal ons weerstaan! In den vroegen ochtend van 5 October be gint de opmarsch. Onder leiding van een zekeren Maillad, een nogal obscuur type dat zich ook bij de verovering van de Bastille duchtig had laten gelden, zet een stoet van omstreeks 7000 vrouwen zich in beweging. Vrouwen, ja, maar ook als vrouwen verkleede mannen. „Gladgeschoren jonge kerels, ge- blanket en met onderrokken aan, naast in jakjes gestoken leden der garde", zegt een geschiedschrijver. Voorop rijdt een vrouw, wier naam fraaier is dan haar reputatie, Théroigne de Méricourt. Hoog te paard ge zeten, trekt zij in haar laag uitgesneden roode japon en met haar witgevederden hoed ieders aandacht. Gewapend met bezemstelen, vuur tangen en enkele verroeste pistolen volgt haar een vreemde schare, die elke minuut aan groeit. Wie dit leger van Amazonen ontmoet wordt gedwongen mee te marcheeren. Een groep ontsteekt eensklaps in wilde woede, als zij een bakker tegenkomt die den naam heeft, met het gewicht van het brood te knoeien. Reeds is een touw aan een lantaarnpaal be vestigd, als eenige leden der Nationale Garde den ongelukkige ontzetten. Nog dichter bij den dood is even later de arme abbé Lefèvre; bij de bestorming van het Stadhuis hangt een bende tierende vrouwspersonen hem op in den klokketoren. Zijn lichaam zwaait heen en weer dan breekt de strop, de abbé tui melt 20 voet naar beneden, ploft neer op een zinken plat en leeft nog lange jaren nadien. Het bezoek aan het Stadhuis levert vele ge weren en zelfs drie kanonnen op en nu kan de groote tocht -beginnen. Voor het schut spant men paarden, Théroigne is de eerste kanon nierster, Maillard slaat roffel na roffel en langs den oever der Seine trekt men op Ver sailles aan Maar Parijs had toch zijn Nationale Garde en haar commandant Lafayette? Vijftien duizend man, welgevoed en welgewapend, moesten voor orde en rust in de stad zorgen Hadden zij tot taak de revolutionnaire vrou wen naar Versailles te volgen? Lafayette meende van niet, maar zes compagnieën eischten dat hij hen aanvoeren zou. „Als u niet met ons meegaat, nemen we een ouden grenadier als bevelhebber", zegt een der sol daten. „We gelooven niet dat u een verrader ben, maar dat de regeering ons verraadt. We willen naar Versailles, we willen de lijfwacht en het Vlaamsche regiment bestrijden, dat onze cocarde heeft vertrapt. Als de koning te zwak is om de kroon te dragen, laat hij dan aftreden; dan nemen we zijn zoon!" Aan vankelijk bleef Lafayette weigeren, uren werden verdaan met praten en ruziemaken. Eindelijk hakte het Gemeentebestuur den knoop door en droeg den generaal op zijn troe pen naar Versailles te brengen „omdat het toch onmogelijk was te weigeren". Om vier uur 's middags marcheerde hij af. Reinier van Genderen Stort: Rondom een balling. Amster dam, Querido. Het zal misschien later wel eens van be lang zijn, als door een historicus der lit teratuur de ontwikkelingsgang van twee der voornaamste der thans levende Nederland - sche prozaïsten, van Arthur van Schendel en Reinier van Genderen Stort, bestudeerd en beschreven wordt. Voor het oogenblik zal het velen lezers opvallen hoe zij elkander in zinsbouw, gedachtenbeelding een ouder wets aandoende sfeerschepping vaak bena deren en hoe die laatste, méér dan bij Van Schendel, bij van Genderen Stort bijna manierisme wordt. Het is de laatste jaren schier regelmatig verschijnsel geworden, dat iederen herfst elk van beiden een nieuw werk aan de vrienden der fraaie letteren aanbiedt, dat door de ernstigen onder hen gaarne met belang stelling verwelkomd wordt. Zoo is ook dit maal Stort's balling door een nieuwen Van Schendel gevolgd, waarmee wij ons eveneens binnenkort zullen bezighouden, daar. naar ons inzicht, beide auteurs ver boven de minder of meer waardeerbare verhaalvertellers uit komen. wier arbeid vaak ons welbehagen in de schoone schrijfkunst streelt, zonder ver der onze bereidheid tot dieper gaande over peinzing voedsel te geven. Er lijkt mij bij Van Genderen Stort wel het gevaar te bestaan dat hij. onbewust, van die bereidheid te veel vergt, dat hij „des Guten zu viel" geeft en de juiste maat tusschen ge dachten-inhoud en schoonen vorm met op zet verwaarloost, omdat die verhouding hem nog slechts matig interesseert. Juist wie zijn werk bewondert behoeft dat „teveel" niet over het hoofd te zien. In een vorig boek ..Het goede Leven" had men misschien reeds een te veel van het goede kunnen aantoonen in ..Rondom een balling" wordt evenzeer een adeldom des geestes bij bijna alle hoofd figuren geconstateerd, die hun samentref fen tot iets onwaarschijnlijks maakt en daardoor iets van het leven aan het boek ontneemt. Bij zooveel noblese mist men noode al ware het slechts een greintje gemeenigheid; het zou de kilte kunnen verdrijven die een constant sterk licht zon der schaduw, veroorzaakt. Van jongens tot gymnasiasten, dan tot studeerenden en leden der maatschappij volgt de schrijver de levens van vier vrien den: van Melchior Eilander, de spil van hen allen die zich later in vrijwillige geeste lijke ballingschap niet slecht te dragen, overigens begeeft; van Jozef Maanhout, den Joodschen jongen, die een vurig vereer der van Christus wordt: van Jasper Kole en Klaas Pronk, die door Melchior en Jozef tot intenser geestesleven worden gebracht en van velen der hen omringende figuren, die allien volgens min of meer wijsgeerige ge fundeerde overtuiging hun leven hebben in gericht.... van hen allen wordt de levens gang gevolgd, actie en reactie blotgelegd. Wij treffen den epicurist naast den stoïevn. den in den levenden Christus geloovige naast den Spinozist der Substantie, den twijfelaar naast den overtuigde, in vriend- schappelijken omgang, eerst in de Leidsche. daarna in de Haagsche samenleving aan. De lezer «toeft ln een intieme en hoogst in teressante omgeving van lieden, voor wie de studie der hoogste geestelijke waarden dage- lijksch brood is geweest en wier daden daar naar zijn ingericht. Een weinig belezenheid in of althans bekendheid met geestelijke voorgangers der menschheid wordt bij deze lectuur vóórondersteld, doch is niet ver- eischt om voor de meer simpele levensge beurtenissen dezer lieden zooals ze door den auteur worden voorgedragen een voortdurende belangstelling te gevoelen. Zij zijn zich van hun superioriteit in deze maatschappij wel bewust, en behooren niet tot Julien Benda's verraders van het gees telijk leven (Benda. La trahison des clercsi Volgens dezen, modernen Franschen denker- „heeft de held in zekere landen den heilige, den wijze verdrongen, met als gevolg een berooving van Ieders vrijheid, zoo van den burger als van denker. (Charlvarius zou hier een schrille tegenstelling kunnen noteeren) Het doel der menschheid zou vol gens Bepda niet zijn te leven als Jezus of als de schaarsche wijzen, die zijn voetspoor volgden, veeleer als het opperbeest in een samenleving. ..die niet anders was dan een technisohe wildernis". En Jasper Kole bevestigt dit voor zich en de vrienden als hij (pag. 205) zegt: „Men- schen als jij en ik, als Melchior. Jozef. Ga briël, zullen heusch niet de eenigen zijn in dit gemeenebest noch in deze wereld. Wij allen vormen tezamen een kleine of groote schare, -waarvan het behoud zal uitgaan, wij zijn de voorgangers en heelmeesters, die ons beijveren en samenwerken over de gansche aarde om de zieke menschheid voor haar ondergang te behoeden. En als wij hierin niet slagen, wanneer onze tegen standers zegevieren, hebben wij onzen plicht gedaan, wetend dat God zyn eigen, ondoor grondelijke wegen volgt". Misschien heeft de lezer uit het voor gaande zich reeds eenig idéé kunnen vormen van den inhoud van dit voor onze letteren zeer opmerkelijke boek van Van Genderen Stort, waarop ik graag de aandacht vestig van hen. die nu ook wel eens wat anders willen lezen dan de vaak onbelangrijke lotgevallen van nog onbelangrijker men- schen. In den aanvang heb ik het woord manie risme gebruikt. Soms lijkt mij de voorliefde van dezen schrijver voor zeer ongebruike lijke woordvormen daartoe te rekenen Maar ais ik (op pag. 49) lees dat aan Mel chior de raad wordt gegeven „de Nederland- sche taal grondig te bestudeeren. dan pas zou het mogelijk zijn elk woord recht te doen wedervoren, vooral in dezen tijd, zwaar van bederf, waarin onze geestelijke goede ren stelselmatig worden verloochend en vergiftigd" dan berg ik mijn bezwaren tegen wat mij overbodige fraaiigheden leken, verschrikt ergens onvindbaar op, in de overtuiging dat bij grondige bestudeering der Nederlandsche taal die woordvormen wel ln één of ander Groot Woordenboek of bij een of anderen vergeten schrijver kunnen wor den opgediept. Zonder die studie echter zou men geneigd zijn. het werkwoord zfch ver- snaperen (pag. 17, de dame die door muziek ontzenuwd wordt (pag. 38) en slaapmidde len die sschadeloos zijn (pag. 30) tot die on gebruikelijke uitdrukkingen te rekenen welker gebruik meer eigenzinnig dan fraa* genoemd zou kunnen worden. Overigens voor dit boek, als reeds gezegd niets dan respect en waardeering. J. H. DE BOLS. Inmiddels had het legioen der vrouwen de vergaderzaal der volksvertegenwoordiging, de Salie der menus plaisirs, bereik:. Een twintig tal met Maillard aan het hoofd liet men bin nen en onmiddellijk begon een geweldig ge schreeuw. „Geen praatjes, brood! De molenaars zijn omgekocht om niet te malen! De rijken hebben al het graan opgekocht en willen het volk uithongeren". Andere vrouwen drongen ln de zaal door tot op het podium van den president. Het was een ontzettend tumult. De voorzitter beloofde tenslotte dat hij den ko ning zou gaan vragen nieuwe maatregelen te treffen en begaf zich, omstuwd door een tie rende menigte, naar het paleis. Daar stond 't Vlaamsche regiment opgesteld, daar stond 's konings lijfwacht. Een deputatie van twaalf vrouwen werd met den president bij Lodewijk toegelaten. Ze zagen er beklagenswaardig uit, want sinds eenige uren goot het van den regen. Zijne Majesteit sprak hen vriendelijk toe, toonde zich medelijdend, beloofde dat hij de aflevering van koren zou bespoedigen en daar een der afgezanten een jong. knap meisje was kuste hij haar op beide wangen. Opgetogen verlieten allen het paleis om de schare buiten te verwittigen van wat de ko ning had beloofd. Maar daar viel hun bood schap niet in goede aarde. „Woorden, niets dan woorden! Bewijzen willen wij! Brood! Wat, heeft d' Koning Louison gekust? Die verraderes! Hangt haar op! Hangt de heele deputatie op! Ze hebben zich laten omkoo- pen!" Gelukkig schoten eenige leden der Na tionale Garde van Versailles toe en wisten de arme Louison te beschermen tegen een straf, die wel wat zwaar was voor een enkele zoen. Inmiddels drongen de vrouwen steeds meer op. De lijfwacht bleef kalm, de menigte werd steeds uitdagender. Zij begreep dat de koning had bevolen niet te vuren en had dus niets te vreezen. Juist toen de president van de volks vertegenwoordiging in de Salie des menus was teruggekeerd en daar temidden der krij- schende vrouwen de besluiten des konings had Markies de la Fayette. voorgelezen, arriveerde. Lafayette met zijn zes compagnieën, die tot 't hemd toe nat waren. Het was tien uur 's avonds. Onderweg had hij zijn troepen hun eed van trouw aan den koning laten hernieuwen, maar in hoeverre hij op hun woord kon rekenen, wist hij niet. Men vroeg hem wat hij kwam doen. „Ik kom den koning beschermen", was het antwoord. Om twee uur in den morgen was het eindelijk overal rustig. De koninklijke familie sliep on der de bewaking der gardisten, die de lijf wacht hadden afgelost: de afgevaardigden der vergadering hadden zich huiswaarts begeven; der Parijsche vrouwen hingen haar rokken te drogen in de Salie des menus en strekten zich op de banken uit. De overigen sliepen ln de lanen en bosschages. Lafayette bleef op tot 5 uur. Toen meende hij dat nergens meer eenig gevaar te duchten- was: alle voorzorgsmaat regelen waren genomen, patrouilles doorkruis ten het park, de wachtposten waren bezet en Lafayette, die al 24 uur in touw was, strekte zijn moede ledematen op een bed uit en sliep in. Hij sliep een half uur. Toen wekte hem een vreeselijk tumult. Een groep mannen en vrouwen, gewapend met bijlen en geweren, was door de hekken het voorplein van het paleis binnengedrongen, had een officier doodgeslagen en poogde nu den toegang tot den koninklijken vleugel te forceeren. Haastig waarschuwde de lijfwacht de koningin, die in haar nachttoilet naar den koning snelde. Ook Lafayette rende binnen. Buiten dromde de massa weer samen onder het aanheffen van een nieuwen kreet: „Naar Parijs! Naar Parijs!" En terwijl beneden gevochten werd en vernield en geplunderd, werd boven haastig overleg gepleegd. De koning zag geen andere mogelijkheid dan te voldoen aan den wensch van zijn volk. Met Lafayette en Marie Antoi nette betrad hij het balcon van het paleis en keek zwijgend weer op de deinende menigte. Gebrul en gejuich stegen op: Weg met de Oostenrijksche. leven de koning, naar Parijs! Naar Parijs! Hoog op de pieken zwaaiden de hoofden der gedoode lijfwachten heen en weer, druipend van bloed. Maar de heldhaftige bedaardheid van de Koninklijke familie miste zijn uitwerking niet en toen Lafayette, ge hoor gevend aan een plotselinge 'opwelling, voor de Koningin boog en haar eerbiedig de hand kuste, sloeg de stemming plotseling om. Als Lafayette, die de koningin kent. haar de hand kust. vertrouwt hij haar. Wij vertrouwen Lafayette, dus vertrouwen wij ook de koningin. Leze de koningin! Maar hardnekkig bleef daar doorheen klinken het duizendvoudige Naar Parijs! Naar Parijs! Lafayette overlegde nog eenige oogenblikken. toen boog hij zich over de balustrade en riep naar beneden: „Om één uur!" Om elf uur kwam de volksvertegenwoordiging weer bijeen. Zij besloot het koninklijke gezin naar de hoofdstad te volgen. Eenige uren later was de stoet opgesteld. Voorop de Nationale Garde met de kanonnen. Theroigne de Méri court op een kanon. Dan een schare mannen en vrouwen, versierd met driekleurige linten, met brooden op de bajonetten en groene tak ken ln de tromp der geweren. Vijftig karren met koren. De lijfgarde Het koninklijk rijtuig. Andere rijtuigen met afgevaardigden. Het Vlaamsche regiment. Een bandelooze horde, juichend, zingend, dansend en scheldend De regen viel gestadig, maar was niet in staat het enthousiasme te blusschen. Om half acht bereikte men Parijs. Bailly de burgemeester, hield een toespraak. Om' half tien arriveerde de koninklijke familie in de Tuilerieën. De deuren sloten zich en Frank- rijks koning was de gevangene van zijn volk. P. H. SOHRöDEB,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 13