Ik heb gekozen, Arkadi.... De Zweedsche schooljeugd ontvangt op last der regeering dagelijks onderricht in luchtbeschermings maatregelen. Aanschouwelijk onderwijs op een der middelbare onderwijs-inrichtingen te Stockholm. De oproeping der nieuwe lichtingen in Engeland werd in de groote steden van het Britsche Rijk op verschil lende pleinen offi cieel verricht De ouden van dagen, die deze week een bezoek brachten aan de Spoor wegtentoonstelling te A'dam, mochten een rit maken met het historische treintje De vangst van snoekbaars in het IJsselmeer is thans zoo groot, dat dagelijks meer dan 10 000 pond te Enkhuizen aan den afslag komt. Er heerscht veel drukte in de haven en de exemplaren zijn mooi Hitier te Warschau. Het défilé der troepen voor den Führer ter gelegenheid van zijn bezoek aan de Poolsche hoofdstad na de overgave en den intocht der Duitsche legerafdeelingen De Fransche vischmarkten hebben over aanvoer van versche voorraden niet te klagen. De handel is er druk en de kooplust groot Voor den winter. Het Haagsche mobilisatie-comité .Breit allen mee" is begonnen met het uitgeven van wol en patronen voor het breien van 5000 paar polsmoffen voor de gemobiliseerden FEUILLETON Een roman uit het hooge Noorden, door AGATHE POGNER. (Nadruk verboden) 33) Toen er genoeg over het voorval gepraat was, verlangde grootmoeder, dat Pelka een brief aan Maria zou schrijven om haar, zoo als dat behoorde, hartelijk te bedanken voor al die mooie dingen. Pelka bedacht zich dan ook niet lang en schreef „Lieve Maria, die dingen zijn heel mooi, ik kon eerst haast niet gelooven, dat alles voor mij was maar Arkadi zei, dat het allemaal voor mij was. Groot moe zegt, dat je een heel goed mensch moet zijn, omdat J'e me al die dingen hebt gestuurd en me heelemaal niet kent. Ik heb voor mij zelf een halsket ting gemaakt en een armband en voor Arkadi een horlogeketting. Grootmoe is juist bezig bloemen te maken en Arkadi maakt ook bloemen. Ik heb Arkadi mijn lievelingspop gegeven, omdat hij zulke groote. droevige oogen heeft, net als Dobrez. Hij gaat heel veel op jacht. Hier gaan alle mannen op jacht. Als zij niet op jacht gaan, dan slapen ze. Groot moe zegt ook lk moet de groeten doen. Kom ons toch eens opzoekenDaar zou den we blij om zijn. Gegroet van PELKA" Grootmoeder betuigde haar tevredenheid den brief en daarna schaarden wij ons rond de tafel om een beetje „Ark van Noach" te spelen. Volgens de spelregels moest elke medespeler telkens dat dierengeluid naboot sen, waarop zijn nummer viel. Menn nummer viel op een hen en ik begon zoo opgewekt te kakelen, dat Rodion en groot moeder de tranen over de wangen liepen van het lachen. Ja, er gebeuren nog wonderen. En het grootste wonder is de mensch! 31 Augustus. De zee brult! De zee tiert! De zee raast! Het is, of hij millioenen stemmen heeft ge leend en daarmede zijn ontembare woede ten hemel slingert. Er ligt iets grootsch, iets ver schrikkelijks, iets adembenemends in dit ge brul. Iets, dat den mensch weer terugwerpt in den oertijd, toen het water op aarde nog alleenheerscher was en de geest der eeuwigheid beschermend daarboven zweefde. De zee huilt! De zee brult! De toorn heeft haar wateren zwart gekleurd. Als zij zich verheffen en weer dalen, ontwaart men si nistere, duistere diepten en als zij zich openen, spuwen zij heele bergen in woede geboren schuim. Drie dagen reeds brult het en huilt het. Li deze drie dagen ben ik haast niet van den oever weggeweest. Steeds weer moest ik naar deze stemmen luisteren, naar die dreunende stemmen van een uit haar boeien losgebroken natuur. Hoe hoog ik ook ging zitten, steeds kwam het water tot mijn voeten. „Kom, ik zal je dragen!" lokte het .„Ga op mijn rug zitten, dan draag ik je door de on eindigheid!" Het lokt en lokt! En Lk houd mijn ooren dicht. Ik vrees mijn zwakheid. Ik vrees, dat ik mijn armen zal uitbreiden om mij met een jubelkreet in zijn omheking te storten. Drie dagen reeds raast de storm. Sinds twee1 of drie dagen is de boot onderweg, die de ko lonisten weer op ons eiland terugbrengt en alle benoodigde levensmiddelen voor ons aan boord heeft. Toen ik het vorige jaar hierheen voer, was de zee volkomen stil. Bij die gelegenheid maakite de kapitein van het schip de op merking, dat zich ongetwijfeld een gelukkige sterveling onder de passagiers moest bevin den, want dat hij nog nooit zoo'n rustige en mooie reis had gehad. Ik vroeg hem, of er dan werkelijk nog ge lukkige menschen op de wereld bestonden, waarop de kapitein na een kleine pauze ant woordde: „Ja, er bestaan inderdaad gelukkige stervelingen, maar de aldus bevoorrechten weten dit zelf niet, want met het geluk is het gesteld als met het slaapwandelen: Als men het zich bewust wordt, is het ook reeds ten einde". Eergisteren in alle vroegte is Nikita weer met alle beschikbare honden en sleden naar de Walvischvaai gegaan. Ik heb hem heel lang nagekeken, toen hij vertrok. Wat zal hij mij brengen? 23 September. Mijn huis is niet meer mijn huis, mijn rust niet meer mijn rust en mijn hart niet meer mijn hart, sinds klein-Fedja tegen aller ver wachting in onze baai is teruggekeerd en met dien terugkeer alles op zijn kop heeft gezet. Gisteren was het drie weken geleden ik zat juist in de allerbeste stemming aan mijn werk dat ik de drie welbekende schoten vernam Mijn pen neersmijten, 'n geweer grij pen en naar buiten rennen, was het werk van een oogenblik. De volgende seconde had ik het wapen geladen en drie maal achtereen ging het: Pang! Pang! Pang! Daarop wierp ik mijn geweer over den schouder om de thuiskomenden tegemoet te gaan, maar reeds van verre zag ik, dat er meer dan drie personen in de slede zaten. Nóg had lk echter mijn verrekijker niet te voorschijn gehaald of daar klonk reeds Fedja's heldere stemmetje: „Oom! Oom! Daar zijn we weer!" Zij waren het werkelijk, Katja en haar jonge zoon. Ik reikte hun de hand ter begroeting. „Daar heb je verstandig aan gedaan, Katja, door weer bij ons te komen". In plaats van te antwoorden, glimlachte ze, terwijl ze verlegen naar Tychon keek. Uit den blik, dien deze haar toewierp, begreep ik, dat beiden het allang eens waren. Ik gaf hun dus de proviandkamer om in te wonen wij hadden gelukkig genoeg hout om een nieuwe te bouwen en Fedja nam Tychon's vroegere slaapplaats in. 's Avonds, toen ik buiten op de bank voor het huis zat en geïnteresseerd naar de snelle vlucht der meeuwen staarde, kwam Katja iet wat schuchter naar mij toe. „Is er wat, Katja?" Ze keek me een oogenblik vragend aan, ter wijl ze met al haar tien vingers langs haar grasgroen schort wreef. Daarna kwam het hooge woord er uit: of Sempon niet hops zou zijn, dat ze alweer zoo spoedig Tychon's vrouw was geworden? „Integendeel", stelde ik haar gerust, „hij zal er blij om zijn, dat het je weer zoo goed gaat. Hij zal in het graf stellig veel meer rust heb ben, als hij weet, dat zijn kind weer een goed tehuis en een verzorger heeft". „Ik heb het ook alleen om den jongen gedaan", ,Tob er dan maar verder niet over en kijk moedig in de toekomst". Zij knikte mij dankbaar toe en ging weer in huis terug. Ik keek haar lang na, mij verwonderend over haar trage, zware schreden en haar ge bogen houding, die in niets meer aan de eens zoo levenslustige Katja herinnerden. De laag staande avondzon teekende haar spookachtige lange schaduw op de sneeuw. Deze sluipende valsche schaduw leek mij een stil naderbij kruipend onheil, dat haar onge merkt achtervolgde en het gaf mij een bitteren smaak in den mond. Ik vreesde voor Katja's toekomst. Maar hoe meer de dagen verstreken, des te meer ook scheen alles er op te wijzen, dat lk mij vergist had. Want Katja werd met den dag kalmer, frisscher en gezonder. Als wij van de vischvangst thuiskwamen, vonden wij steeds een warme kamer en een dampende soep. Alles in de woning glom en blonk en Katja's oogen straalde mee. Slechts haar kla terende lach was niet teruggekeerd. Die had ze haar eersten man in het graf mee gegeven. Als geheel echter beschouwden we Katja's stille, schier onopvallende aanwezigheid in huis als een weldaad, vooral ook, omdat ze nooit hinderlijk in onze gewoonten ingreep en zich steeds slechts kort bij ons ophield, het geen dan meestal nog op ons nadrukkelijk verzoek geschiedde. Daarentegen was haar zoon echter overal te vinden en te hooren. Zijn luide, heldere jon gensstem schalde bijna den geheelen dag door het huis. Vermoeidheid en verdriet schenen hem vreemd. Nochtans was er een plekje in huis, waar hij doodstil op een bankje kon zitten, de Si berische kater, dien Maria mij met de tweede boot had gezonden, bij zich op schoot. Naast hem op het bankje zat dan de „rat", die met ontroerende gehechtheid aan het kind hing en het overal naliep. Deze plaats van algemeen stilzwijgen was mijn kamer en met heimelijke genoegen kon Lk naar het merkwaardige drietal kijken, dat zich zoo stil en rustig gedroeg. Maar Fedja, die kleinen schelm, wist zeer wel, dat op iedere goede daad een belooning volgde. Nu eens was het iets eetbaars, dan weer een of ander stuk papier, dat hij met een potlood mocht volkrabbelen en een enkele maal knipte ik van karton wel eens een of ander dier, dat we dan samen kleurden. Bovendien had hij, ondanks zijn vier jaren, al heel gauw door wie de baas in huis was en als hij dus een of anderen wensch koes terde, kwam hij gewoonlijk eerst bij mij. (Wordt vervolgd).»

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1939 | | pagina 16