Ik heb gekozen, Arkadi....
Op weg naar het vijandelijk gebied. Een escadrille Engelsche legervliegtuigen
is van zijn basis in Frankrijk opgestegen, om het terrein van de Siegfried-linie
te gaan verkennen
Een station zonder perron? Het is slechts de afbraak van de Spoorweg
tentoonstelling te Amsterdam, welke door meer dan 250.000 personen bezocht
werd
In de onmiddellijke nabijheid van den vijand. Een Fransche voorpost
in een der dichte wouden ergens in het gezicht van de Siegfried-linie,
waar de natuurlijke gesteldheid van het terrein de militaire operaties
beschermt
Als de sirenes geklonken hebben,
heeft Parijs zich naar de schuil
kelders begeven. Dagelijks worden
oefeningen gehouden
Generaal Denain in gesprek met eenige Poolsche officieren, die de
leiding van het in Frankrijk te vormen Poolsche leger op zich zullen
nemen
Na vijf dagen Zondag werd de tentoonstelling «De Trein 1839 1939"
te Amsterdam gesloten. Dit is er nog van de expositie over. Het
opruimingswerk gaat met spoed
Twee Duitsche schepen verkiezen de veilige Rotterdamsche haven
boven het risico van een zeereis in oorlogstijd
FEUILLETON
Een roman uit het hooge Noorden,
door
AGATHE POGNER.
(Nadruk verboden)
38)
Ontsteld keek ik naar Katja. Zij had zooiets
vreemds in haar oogen, iets
„Katja!" riep ik luid. „Katja, versta je
me?"
Maar neen, ze hoorde me niet meer. Noch
mij, noch iemand anders. Haar ziel was
in de eeuwigheid opgegaan en had haar
glans op Katja's gelaat achter gelaten. Haar
eenvoudige trekken waren nu fijn en edel.
„Katja!" riep ik nog eens, want ik kon mij
immers ook vergist hebben. Maar Katja's ooren
bleven doof. Slechts haar hand. die nog steeds
in de mijne rustte, werd kouder en kouder.
Eerst nu begon ik te begrijpen, dat Katja
werkelijk dood was Toen ik haar de oogen
wilde toedrukken, bemerkte ik tot mijn ont
steltenis het slapende kind aan haar borst.
Het was wel het moeilijkste, dat ik ooit in
mijn leven heb volbracht en ik beet dan ook
van machtelooze woede mijn lippen stuk
toen ik de baby van de moederborst los
scheurde.
Voor ik haar handen vouwde, riep ik Fedja.
Hij kwam lachend als steeds, maar mijn
ernstig gezicht verdreef den lach van zijn
lippen. Angstig en niet begrijpend keek hij
naar mij op.
Ik nam de koude hand van de doode en
legde deze op zijn voorhoofd.
„Mamotschka wil je zegenen" zei ik.
Fedja bleef onbeweeglijk staan. Eerst toen
ik de handen van zijn moeder ineen vouwde,
werden zijn oogen grooter.
Hij vroeg niet: „Is Mamotschka dood?" Hij
voelde het en plotseling barstte hij in een
hartstochtelijk snikken uit. Nooit heeft het
leed van andere mij zoo aangegrepen. Hij ging
voor de doode staan en bedelde met een
stemmetje, dat mij door het hart sneed: „Ma
motschka, hier is Fedja! Mamotschka, Fedja
zal zoet zijn!"
Caesar's gillend huilen bracht mij aan den
rand der vertwijfeling. Hier bleef mij niets
anders over dan de woning te sluiten en het
schreiende kind naar de Walvischbaai te
brengen, want voor mijn drie metgezellen
terugkeerden, zou het jongetje reeds lang
verhongerd kunnen zijn.
Ik spande een slede in, wikkelde beide kin
deren in zachte vachten en begaf mij op weg.
Toen ik den eersten heuvel bereikt had,
keek ik nog eenmaal om. Het was, of ik de
dood aan het venster zag staan en of zij
mij toewuifde. Als een waanzinnige dreef ik
de honden tot meerderen spoed aan, ten
prooi aan een onverklaarbaren angst, die mij
een huivering over den rug joeg.
Stepanida ontfermde zich onmiddellijk
over den kleine.
Zoodra de honden slechts eenigszins wa
ren uitgerust, aanvaardde ik met Fedja den
terugtocht. Wenjamin en Pelka volgden mij
op den voet.
Zonder mij den tijd te gunnen de honden
uit te spannen ging ik het huis binnen, maar
nauwelijks had ik de deur, die toegang gaf tot
Katja's kamer geopend of krijschend en sis
send vloog er tot twee- driemaal toe iets rond
mijn been om daarna pijlsnel naar buiten te
schieten.
Het was de kleine kater, die alleen met de
doode in de kamer was achtergebleven en
plotseling wild was geworden.
Pelka zette een pot sterke thee. Ik at en
dronk, zonder dat ik het goed besefte. Daarna
viel ik in slaap en volgens Wenjamin, die mij
dit later vertelde, sliep ik als een doode.
Toen ik drie uur later verkwikt ontwaakte,
had Wenjamin reeds de onderste helft van de
doodkist ineen getimmerd. Ik nam een laken
om het ruwe hout hiermede te bedekken en
Pelka was bezig witte rozen te vlechten van
papier, dat zij op mijn tafel had gevonden.
„Wij zullen haar een krans op het voor
hoofd leggen", zei ze. „Dat zal ze zeker mooi
vinden".
Nadat alle voorbereidingen waren getrof
fen, legden wij Katja voorzichtig in de kist.
Daarna zocht ik haar grasgroen lievelings-
sehort en dakte haar daarme toe. Pelka
bleek echter zooveel rozen te hebben gemaakt
dat deze het geheele schort bedekten.
„Zij ziet er tevreden uit", zei Wenjamin.
„Ik geloof, dat ze zich tenslotte toch nog met
ons eiland verzoend heeft".
Zij stierf met een glimlach op de lippen",
antwoordde ik. Dat was haai' bekentenis
Eerder dan wij hadden durven hopen, weer
klonken buiten de drie welbekende schoten.
Haastig verlieten wij het huis.
„Twee hebben we er!" riep Tychon ons reeds
van verre toe. „Twee!"
Hij wachte niet tot de honden stil hielden;
in een grooten boog sprong hij reeds voordien
uit de slee. Vrijwel buiten adem rende hij op
het eenzame huis toe.
„Katja!" riep hij in blijde opwinding.
„Katja!"
Een enkele blik op onze gezichten was
voldoende om hem achteruit te doen tumielen,
alsof hem een vuistslag was toegediend. Toen
hij zich hersteld had, ging hij de woning bin
nen, waar hij langen tijd vertoefde. Pas een
uur later zag ik hem in de deuropening
met roodbehuilde oogen.
„Waar is mijn kind?" vroeg hij met bevende
stem, die hij tevergeefs trachtte te be-
heerschen.
„Het is gezond", antwoordde Wenjamin.
..Mijn vrouw zal het voeden, tot je het zult
kunnen meenemen naar het vasteland".
Wij hebben Katja begraven en een hoog
kruis op haar graf geplaatst. In de baai ech
ter is 't de laatste dagen nog stiller geworden
dan toen ik met Katja alleen was. Fedja zit
gewoonlijk zwijgend op zijn bankje voor het
huis. Als de honden met elkaar beginnen te
stoeien, gaat hij er heen en zegt vermanend:
„Ssst! Ssst! Mamotschka slaapt!" Dan wijst
hij den honden haar laatste rustplaats.
Eenmaal zag lk hem met een zware bijl
den heuvel opklimmen. Op mijn verwonderde
vraag wat hij daarboven met die bijl wilde
gaan doen, antwoordde hij vastberaden: ,Jk
wil Mamotschka er uit houwen!"
Hij heeft zichbaar verdriet, onze jonge
vriend. Alleen als we hem mee op jacht
nemen, vergeet hij zijn leed en dan schalt
zijn heldere jongenslach als het gejubel van
een leeuwerik door de klare lucht.
15 Mei.
Dag en nacht staat de zon aan den wolke-
Ioozen hemel, dag en nacht is het een geschit
ter en geflonker allerwege de oogen worden
er nat van en de ziel ruim.
Als in een droom dwaal ik over de einde-
looze ijsvelden. Er is een zingen in de lucht en
een muziek.Of is het mijn ziel, die juicht?
Mijn hart, dat jubelt?
Ik dwaal over de ijsvelden en ik zegen het
uur en den dag ik zegen het geheele leven.
Ik staar naar de zon, die in middernach
telijke schoonheid tot op den waterspiegel
daalt, ik staar op het water, dat zich van
louter vreugde daarover vuurrood kleurt en
ik zeg tot mezelf: De grondtoon van al het
goede en mooie, de grondtoon van alle leed
en alle geluk is en blijft de liefde
Met een lach in mijn oogen en een lach op
mijn lippen ga ik verheugd mijns weegs
17 Juni.
Mijn hoofd is leeg en mijn hart is leeg.
Omdat ik mij te rijk begon te voelen, ben ik
aim geworden. Die droefheid knaagt aan
mijn hart en mijn oogen schuwen het licht.
Ik dacht, dat ik nooit meer zou kunnen
schrijven, want zoo diep was mijn weeklacht,
dat zij geen woorden vond om zich te uiten.
Maar toen dan de dood ten tweeden male
neerdaalde voor de tweede hier bij ons
toen, toen vond de smart een uitweg door
oogen en mond. De starheid van mijn hart
loste zich op in stillen weemoed.
Het was eind Mei, het was een dag zooals
slechts de hoogste rijpste schoonheid dien
vermag uit te denken. Van horizon tot hori
zon golfden diepblauwe sluiers en de zon stond
als een fonkelende kroon hoog in hun midden.
Ik was met Wadim op weg naar de Wal
vischbaai. Onvermoeid joegen onze honden over
de krakende sneeuw. Geen woord, geen geluid
verbrak de wonderbare stilte. Ik zelf begon
pas te spreken toen ik de zeven huizen van
de Walvischbaai beneden mij zag opdoemen.
Ik rende als eerste den heuvel af en eenige
minuten later betrad ik Rodion's huis. Maar
nauwelijks had ik de deur geopend, of alles
kwam mij veranderd voor en toen ik zachtjes
en onverwacht de kamer binnenging, kon ik
nauwelijks eenige woorden ter begroeting vin
den.
Rodion had een korte steenen pijp in den
mond, maar hij rookte niet. Grootmoeder had
den bijbel voor zich liggen, maar haar blik
dwaalde hulpeloos over de bladzijden heen.
En Pelka?
(Wordt vervolgd).