EEN BELANGRIJK ONDERDEEL VAN ONZE KUSTWACHT.
Echtpaar z.k.
Kea Bossers
Het einde van een luchtgevecht aan
het Westelijk front. Een Duitsch vlieg
tuig werd omlaag geschoten en stortte
neer. De vlammen laaien uit de wrak
stukken op. De piloot had zich met
een valscherm kunnen redden
Het mijnenvegen vormt een belangrijk onderdeel der taak van onze kustwacht. Eenige trawlers, die
tot dat doel zijn uitgerust
Generaal Sikorski, de Pooische premier, in zijn werk
kamer te Angers in Frankrijk, waar de zetel der
nieuwe Pooische regeering gevestigd is en waar reeds
de eerste vergadering van het gouvernement heeft
plaats gehad
Teneinde geheel voor hun gevaarvolle taak berekend te zijn, krijgen de visschers,
die dienst gaan doen op de tot mijnenvegers gemetamorphoseerde trawlers bij
oi}ze kustwacht, een zorgvuldige opleiding. Oefeningen in het gebruik van een
mitrailleur, waarmede gevonden mijnen onschadelijk worden gemaakt
f
middellijke nabijheid van het Westelijk
front. Duitsche pioniers construeeren
een hulpbrug voor het transport van
troepen en geschut
Het Belgisch ministerie van binnen-
landsche zaken heeft meegedeeld, dat
Koning Leopold den heer dr van de
Meulenbroeck, schepen van Brussel,
benoemd heeft tot burgemeester der
Belgische hoofdstad
Eten voor de kameraden. Duitsche
soldaten op weg langs een der ge
vaarlijke routes in het gezicht der
Maginot-linie, om het middagmaal aan
de manschappen van de voorste linies
te brengen
De vijvers van het Amsterdamsche Vondelpark zijn Dinsdag afgevischt Na twee trekken met de zegen
bedroeg de vangst niet één visch, zoodat de vischrijkdom van deze vijvers dus ook een sprookje blijkt
te zijn
«1
Een practisch reddingsvlot, plaats
biedend aan 24 personen, is door den
heer G. de Vries Lentsch jr, gecon
strueerd. Dit vlot kan in iederen stand
te water worden geworpen, daar boven-
en onderzijde eender zijn
door
6
„Wat heeft dit te beteekenen, Robberts?"
„Sorry" zei Frank en grinnikte. Als tweedejaars
was hij eens midden in een genoeglijke knok
partij tegen een prof opgebotst zelfde situatie
nu." Toen was hy er weer in en tikte aan zijn
pet: „Neem me niet kwalijk Jonker, maar de
melkboer viel mjjn vrouw herhaaldelijk lastig.
Toen heb ik hem even afgetuigd."
„O juist, dank je." Tot Lies: „Neem dan direct
een anderen melkleverancier, hm. Telefoneer met
een even wil je? Robberts. ga even mee naar de
garage, ik ga morgen op jacht."
En Lies danste naar de telefoon, warm en blij
van binnen om het verschil tusschen Frank nü en
gisteravond. En zelfs het vooruitzicht van morgen:
de Jonker op jacht, Frank den geheelen dag weg
en na een paar 3agen de onvermijdelijke wild-
diners, kon haar dien dag niet bederven.
Die jachtdiners waren overigens een gruwel.
Wild van den poelier klaarmaken was één ding
en wild van de jacht, dat je allemaal zelf moest
plukken en villen, was heel iets anders. Een haas
de oogen uitsteken, een patrijs uithalen je kon
het alleen doen, als je er niet naar keek. Op zulke
dagen kon ze zelf geen stuk eten en werd de
stapel vaten haar 's avonds wel eens te machtig.
Maar Frank hielp tegenwoordig mee. Frank in zijn
hemdsmouwen met een handdoek het was niet
om te gelooven. Het onweer was weer voorbij
Tot zij op een dag aan de koffietafel weer die
frons boven zijn wenkbrauwen en die neergetrok
ken mondhoeken zag. die ze nu al zoo goed kende.
„Is er iets vroegen haar oogen. Zijn hand weerde
af. Later zag ze hem in zijn overall met oliehan
den en roetvegen over zijn gezicht langs het keu
kenraam rennen. Zeker iets niet in orde met den
wagen, dacht ze opgelucht en tobde niet verder.
Maar 's avonds in de keuken kwam het eruit.
„Lieske, ik moet je iets ellendigs vertellen."
„O. Hemel!" Ze dacht aan ontslag. „Wat dan?
Zeg het maar ineens, moeten we weg?"
„Weg? Hoe bedoel je, voorgoed weg? Nee, dat
gelukkig niet. Maar de baas gaat de Kerstdagen
naar zijn zuster in Frieslandmet de auto
„Dusjij moet mee, wat verschrikkelijk, met
Kerstmis niet by elkaardikke tranen huilde
ze.
„Lieveling, ik vind het ook verschrikkelijk, maar
er is niets aan te doen. Dat is nu het lamme van
een baantje als dit."
„En hoelang blijf je weg?"
„Van daags voor Kerstmis tot den dertigsten.
Oudejaar vieren we tenminste samen, kindje."
Vijf dagen, bijna zes, dacht Lies, hoe hou ik
het uit? Maar ze zei dapper: „Nu is dit ook het
eerste echt vervelende, dat er gebeurt en we zijn
al bijna twee maanden hier. Dus we moeten niet
klagen."
„Mijn dappere schat" zei Frank. „Maar nu wat
anders. Zou jij nu met de Kerstdagen ook niet
ergens heen gaan? De meisjes en Hendrik krijgen
verlof en jij ook, als je wilt. Maar je kunt ook
zoolang bij Bart en Lena onderdak."
„Dan het allerliefst bij Bart en Lena" zei Lies,
die met den ouden tuinman en zijn vrouw al dikke
vrienden was. „Ik zou natuurlijk niet graag alleen
hier in huis blijven, maar om bij Til en Gerard of
bjj de tantes aan te kloppen, daar voel ik nog min
der voor."
„Het zou ook wel wat gek zijn, als jij zoo ineens
alleen uit de lucht kwam vallen, vooral omdat we
ze niet bepaald met brieven verwend hebben."
„Daar tob ik juist zoo dikwijls over. Frank. Wat
moet iedereen ons toch onhartelijke monsters vin
den. We laten gewoonweg nooit iets hooren."
„Met Nieuwjaar zullen we eens een stel nette
brieven schrijven, en dan moet jij je fantasie maar
eens laten werken, om een aannemelyk verhaal
van ons wedervaren te verzinnen."
„Goed, ik zal er, terwijl jij weg bent, vast op
broeden. Gaan jullie met de taxi?"
„Bewaar me, goddank niet. Ik heb de Chevrolet
vanmiddag heelemaal moeten nakijken. Heb je niet
gezien, hoe vuil ik was?" vroeg Frank trotsch.
„Ja hoor" prees Lies, „je was een echte mon
teur."
HOOFDSTUK VI
Akelig gauw was het de vierentwintigste, vond
Lies. Annie en Toos waren tevoren al dol in 't
vooruitzicht van bijna een week verlof. Hendrik
nam het kalmer op, maar glunderde toch ook. Met
hun drieën beklaagden ze Lies en inviteerden haar
om beurten om de Kerstdagen bij hen thuis te
komen meevieren. Lies was geroerd door de har
telijkheid, maar ze kon het best by Bart en Lena
blijven, vond ze. Bij die twee stille oudjes paste
ze dit Kersfeest beter, dan in de woelige gezinnen
van de anderen, met hun broers, zusters en ver
loofden. waar ze zich zelfs mèt Frank, in de
meest bereidwillige stemming, moeilijk zou kun
nen aanpassen.
Om vóór tienen al kwam Frank reisvaardig af
scheid nemen. Ze klemde zich aan hem vast, wreef
haar behuild gezichtje tegen zijn jekker.
„Hondje toch, mijn arm meiske."
„Ik lijk wel mal eigenlijk", ze boende haar tra
nen weg. „Vijf heele dagen 't is maar de
eerste keer." Nog een zoen weg was hij. „Niet
tobben hoor!" riep hij nog.
„Voorzichtig rijden jij!' riep Lies terug. „Denk
aan al dat water daarginds."
De auto zwaaide voor de stoep. Hendrik hielp de
Jonker instappen, bakerde hem in met pels en
reisdeken.
Frank aan het stuur. Wat zag hij er kranig uit.
En nu ging hij weg
Zoolang ze getrouwd waren, was Frank nog
nooit een nacht van huis geweest zonder haar. En
nu zóó alleen. Wanhopig waren die vijf dagen. Ze
ging naar de kerk, ze ging de kerstboomen kijken
bij Toos, y Annie, by Hendrik thuis. Ze zat bij
de twee oudjes en liet zich vertellen over „den
Jonker", over „vroeger, toen Mevrouw nog leefde",
en over de zomermaanden, als op „de Waeldonck"
de logé's kwamen en gingen. Ze ging met Bart de
tuinen door en bewonderde de kassen. En altijd
door verlangde ze en dacht tegelijk, dat het toch
eigenlijk wel goed was, dat ze nu dit nare moesten
doorworstelen. Want alles kon toch niet meeloopen
en 't ging tot nog toe bijna te prachtig.
En Frank in het Noorden sleet het grootste deel
van zyn Kerstdagen in een vreemde keuken. Waar
oude Bet een tijdgenoote van Kee regeerde
en hij verder grootendeels het rijk alleen had. Want
hier werd het Kerstfeest ouderwets-ingetogen ge
vierd en het personeel had zooveel mogelijk vrijaf.
Zoodat Frank, voorover op zijn stoel, ellebogen
op de knieën, ongestoord soesde en staarde naar
het fornuis, waar hy niet oude Bet, maar Lieske
zag. Lies met de zware pannen in haar kleine
handjes een huishoudschoolkind leek ze in haar
witte jas. En hij dacht aan vorige Kerstfeesten
zij beiden samen en met goede vrienden. Bij wie
ze hoorden. Dapper Lieske. Een jaar geleden waren
tenniswedstrijden haar zwaarste werk geweest en
nu sjouwde ze den geheelen dag als een. die van
de lagere school af daarin getraind was
Thuis, in hun exclusief kringetje van hoogere en
hoogste fabrieksmensclien had hij wel eens zyn
hart vastgehouden, als Lies tegen Mevrouw Hoofd
ingenieur of Mevrouw Farbrieksdirecteur er iets
onnadenkends uitflapte. En wat vond ze 't moei
lijk, altijd die oude dames te moeten likken, alleen
omdat hun mannen zijn chefs waren En nu
moest ze aanpappen met schepseltjes als Annie
en Toos. En ze deed het. En klaagde nooit.
En hy, hy maakte het haar godbetert nog moei
lijker met zijn belachelijke zwaartillendheid. Alsof
het er werkelijk iets toe deed. dat hij Mééster
Frank Robberts was. oud-corpslid, oud-senaatslici
nog wel, vergeet dat vooral niet. Wèl vergeten
moest hij het en verdomd gauw ook, als 't hem
anders niet lukte om z'n kop omhoog te houden.
Hij was chauffeur en verdiende eerlijk zijn brood.
En Lies stond naast hem. En ie rest kon opvliegen.
Daags voor Oudejaar kwamen ze terug. Lie»
had met Bart de kassen geplunderd en de kamer»
gezellig gemaakt met bloemen en hul3t.
En in een niet hulst versierde keuken zei Frank:
„Wat ben ik blij, dat ik weer thuis ben."
„Ja, thuis" zei Lies met een tevreden zucht.
En alles was goed.
Oudejaarsavond vierden ze samen in de keuken.
Binnen bridgete de Jonker met drie jachtvrien
den.
„Vorig jaar bndgeten wij ook, weet je nog
v/el zei Frank.
„Nou. en toen was jij na afloop zoo kwaad, om
dat ik zoo st'-m gespeeld had." herinnerde Lies.
„Met jouw cbei als partner nog »*el."
„Daar hebben we nu tenminste geen last van
zeg. Maar toen ik straks binnen was. heb ik mé
wel bijna vergaloppeerd, of zeg maar gerust heele
maal."
„Hoe zoo?"
„Wel, ze waren juist een robber aan den gang.
rk mo»st de kranten op de rooktafel leggen, cfet
had Hendrik gevraagd, omdat h: dan eerder \.0p
kon. En daar zie ik me toch. di de Jonker een
hand heeft, groot slem schoppen zat er in ik
je. Hij opent twee schoppen en zij* partner >èst
notabenc. „Ezel" zeg ik hardop. „Zei je iets, Rob
berts?" vraagt de baas. „Sorry" zeg ik. Bok num
mer twee kan ik niet aflëeren. „Neem me met
kwalijk, Jonker" zeg ik er achteraan, „maar ik
telde hardop - de kranten bedoel ik het zyn
er zeven."
„Hoe verzon je 't zoo gauw" bewonderde Lies.
„Nou. 't klonk maar matig hoor Maar enfin, hy
zegt: „Breng even sigaren en kijk of Hendrik vol
doende wijn heeft uitgezet." Ik m'n hakken tegen
elkaar en „tot uw orders Jonker" er boven op. dat
snap je. Maar of hij 't geslikt heeft?"
(Wordt vervolgd)