Na drie jaar weer naar Canada r~ ft ri 2Je Decamecane. Helleborus Niger. Nieuwe Uitgaven. jZATERDAG 6 JANUARI 1940 HAARLEM'S DAGBLAD T' ,,x- - 1 t> w, ,'S De Markies bezoekt Grisclda. De volmaakt mooie vrouw moet blond zijn met zwaar krullend haar, haar voor hoofd moet breed wezen, helder en glad; haar wenkbrauwen fijn en donkerder dan het haar, haar oogeri niet te donker, bruin g en ernstig, maar ze mogen ook zwart zijn, ij teeder, vol scherts; haar wangen blank, be- Bl dekt met een licht dons, haar neus recht i« en fijn; haar mond moet een natuurlijken lt glimlach vertoonen en haar eenigszins dikke a lippen moeten een rij witte, regelmatige ij tanden verbergen. De kin moet rond wezen :t met een klein kuiltje in het midden, de hals tc fijn, de schouders rond, de armen gevuld, 10 de handen slank, de vingers zeer lang en a de beenen stevig Boccaccio: De claris mulieribus. BE ZWARTE DOOD waarde door Florence. Somber en sinister luidden de doodsklok ken over de zwaar bezochte stad. Velen jaagden zich niet buiten hun huizen, anderen Trachtten het noodlot te ontvluchten; sommigen Verstopten eetwaren en dranken in diepe kelders Vm ze voor besmetting te vrijwaren, anderen Irandden reukwerken om de lucht te zuiveren. Waar iedereen was slechts bedacht op eigen aeil, beducht voor eigen leven. Familiebanden be stonden niet meer; vrienden werden verraden; de ■jverschilligon wierpen zich in een zwijmel van rermaken; vrouwen verloren alle schaamte; zie den werden in den steek gelaten; dienaren be stalen hmi meesters. Maar hoe men ook trachtte ajet veege lijf te redden, elk oogenblik kon men <4p straat, in huis, in winkels, kerken of schouw burgen twee sombere oogen op zich gevestigd roeien en een beenige hand zien wijzen. Een jilling voer door de leden, krampen deden het Jchaam schokken, de lippen werden blauw en l-einige uren later droegen enkele moedigen een lieuwen doode naar de kerk. Naast de overvolle terkhoven weiden diepe kuilen gegraven, waarin nen de lijken wierp, die bedekt werden met inkele handen aarde. Blatende kudden dwaalden londer herder rond, kinderen riepen vergeefs im hun moeder. In het Florentijmsche stierven binnen inkele maanden meer dan honderdduizend henschen. „Men ontbeet met bloedverwanten in vrienden in eigen huis", zegt Boccaccio met (rimmigen spot, „en soupeerde met zijn voor laderen in het hiernamaals". Na het einde van de mis stonden op het voor- jlein van de Santa Mariakerk in zware rouw leven jonge vrouwen, van welke de oudste 28, Ie jongste nauwelijks 18 was, „Wij zouden wel _|waas wezen", zeide Pampinea, een harer, „als re langer hier bleven. Ons leven is evenveel waard lis dat van een ander, dus laten we de stad ver aten en een villa betrekken, waar we in alle ler en deugd wat plezier maken in de frissche licht van velden, bosschen en zee". Daar voelen de dames veel voor, maar één leeft bezwaren: een troepje vi-ouwen bij elkaar, Onder een enkelen man, dat loopt zeker uit op %zie. Gelukkig komen er juist drie jonge Floren- ÏJjnen aanloopen, kennissen der vriendinnen en pampinea stelt hun voor aan den exodus mee te Noen. En zoo vertrekt den volgenden dag het dental naar een fraaie buitenplaats met welvoor ziene kelders op twee mijl afstand van de stad. ijampinea. tot koningin gekozen en gekroond 4iet een bloemenkrans, regelt de dagverdeeling. Hen wandelt, zingt en danst en 's middags na tie siësta vereenigen ziich de ballingen op het Ma zon waar zij elkaar gedurende tien dagen Mik een verhaal vertellen. Na den eersten dag wordt ook de aard der vertellingen bepaald: het onderwerp van den tweeden is: een blij eind na moeite en leed, de derde behandelt dd vervulling van een lang gekoesterd en wensch; de vierde on gelukkige, de vijfde gelukkige liefde en zoo gaat het voort, tien dagen lang. Deze honderd verhalen nu vormen het boek dat in de geschiedenis bekend staat als de be ruchte Decamerone (deka 10, hemerai da gen) die omstreeks het jaar 1350 verscheen en geschreven was door den reeds bekenden Huma nist Boccaccio. Boccaccio werd in zijn jonge jaren door zijn vader gedwongen koopman te worden. Deze vader was een soort handelsreiziger van een groot Forentijnsch bankiershuis en Giovanni werd uit een kortstondige liaison te Parijs geboren. Eerst na den dood van zijn vader kon Boccaccio zich aan de klassieke literatuur en aan eigen studie wijden. Zoo publiceerde hij een klein pro zaverhaal Fiammetta, dat men wel den eersten psychologischen roman, den eersten liefde-roman uit de Renaissance heeft genoemd. Het is een ik-verhaal, waarin Fiammetta verhaalt van haar liefde voor Panfilo, een jong Florentïjnsch koop man en hej tragische eind daarvan als de min naar op reis gaat en ondanks alle beloften niet terugkeert. De wijze waarop Boccaccio het geluk en het lijden van deze jonge vrouw schildert ge tuigt van diep inzicht in de menschelijke ziel. Eenige jaren daarna verschijnt dan de Deca merone, eveneens een personenschildering bij uitnemendheid. Even verschillend als de ver halen zijn de vertellers en verstelsters. Pampi nea, die wij reeds leerden kennen als de leidster dei- dames, is ervaren en bedachtzaam, zooals een Koningin past. Fiammetta is vroolijk en luchthartig, Emilia behaagziek, Neifile vroom, Lauretta licht aangedaan, Filomena stemmig en Elisa sentimenteel. Men neemt wel aan dat onder deze schuilnamen in het boek vrouwen optreden die Boccaccio gekend heeft en voor Fiammetta is dit zelfs zeker. Zij heette Maria d'Aquino en is de groote liefde van den schrijver geweest. Of echter Boccaccio in zijn gelijknami- gen a-oman zijn eigen smart in Fiammetta's mond heeft gelegd of dat hij haar werkelijk zulk een groot verdriet heeft aangedaan, is onbekend. De drie mannen die in de Decamerone optreden zijn wel alle drie de auteur zelf: Boccaccio de minnaar, Boccaccio de losbol, Boccaccio de in de liefde teleurgestelde. En nu de verhalen. We betreden daarmee een eenigszins gevaarlijk terrein, want de gebeurte nissen die in deze novellen vei-haaJd worden, zijn wel eens wat heel guitig, wat heel frivool, wat heel gewaagd. De situaties zijn meermalen ta melijk pikant, voor de kinderkamer zijn ze heusch niet geschapen. Kortom, nog steeds draagt de Decamerone den naam een uitermate lichtzinnig werk te zijn en vele banvloeken zijn er reeds over uitgespi-oken. Voornamelijk heeft natuur lijk de geestelijkheid geijverd tegen een boek waarin monniken en priesters zonder veel ge wetenswroeging de gelofte van het celibaat schenden en waarin man noch vrouw het met de echtelijke trouw bijzonder ernstig neemt. Daar is bijvoorbeeld de historie van de edelvxouw die een goedgunstig oog heeft laten vallen op een jongen man en op een middel zint hem tot zich te lokken. Zij beklaagt zich nu bij haar biecht vader over het opdringerige optreden van den jonkman en vraagt den geestelijke hem eens te berispen. De naieve kloosterling onderhoudt den volkomen onschuldige, die slim genoeg is om de list te begrijpen. Van nu af dient de brave biecht vader onwetend als postillon d'amour tusschen de gelieven, die zich achter zijn rug natuurlijk over hem vroolijk maken. Men kan zich wel voor stellen wie aan zulk een historie vooral aaiostoot namen. Maar er zijn ook ernstige, moraliseerende vertellingen in het boek. De deugdzame Griselda is daarvan een voorbeeld en tallooze malen is deze geschiedenis door allerlei schrijvers be werkt. Griselda, de dochter van een daglooner, wordt de vrouw van een markies die de deugd en de onderworpenheid van zijn echtgenoc.te op de geraffineerdste wijze op de proef stelt. Hij ontneemt haar de twee kinderen die zij het leven schenkt, toont haar vervalschte papieren waar uit blijkt dat de Paus hem verlof geeft van Griselda te scheiden, laat haar in haar grove boermne-kleeren voor de nieuwe echtgenoote die hij zegt te willen nemen, het huis in gereed heid brengen en haar aanzitten aan het brui loftsmaal. Zijn twaalfjarig dochtertje, in den vreemde qpgevoed, treedt daar op ais de bruid. Als Griselda ook deze laatcste vernedering met onverstoorbare zielsrust draagt en de bruid zelfs vriendelijk tegemoet treedt, werpt de mar kies eindelijk het masker af en herstelt zijn vrouw in eere. Zoo zijn de vertellingen totaal verscheiden van aard, maar in een opzicht stemmen zij overeen; zij beelden alle een schakeering van het werke lijke leven uit. Boccaccio schept een gansche reeks individuen op ieder denkbaar gebied, hij plaatst ze in situaties aan het dagelijksche be drijf der menschen ontleend, hij toont hun zwakte en hun kracht, hun lichtzinnigheid en hun eenvoud, hun bijgeloof en hun vroomheid, hun naastenliefde en hun hebzucht. Hij be handelt ze alle met een superieuren, maar daar door des te indrukwekkender spet. Hij „ontdekt den mensch" doordat hij doordringt in zijn ziel. Het gegeven was meestal niet oorspronkelijk. Een Duitsch geleerde heeft van tachtig der honderd novellen aangetoond dat de intrigue door Boccaccio is ontleend aan volksverhalen, Oostersche vertellingen, anecdoten over beroem de mannen. Grieksche en Romeinsche auteurs. Van de twintig andere zal de bron wellicht ook nog eens gevonden worden. Maar ook wanneer zou blijken dat geen enkele novelle wat den in houd betreft ontsproten is aan de fantasie van den Italiaan dan nog is de kunst, waarmede hij die oude gegevens tot iets geheel nieuws ver werkte. voldoende om zijn oorspronkelijkheid hoog te houden. Misschien zou men zijn verdien ste het best zóó kunnen omschrijven: uit de inerte stof die hem ter beschikking stond heeft hij het Leven gemodelleerd. Van hem stamt eigenlijk de psychologische novelle. Het leven dat hij beschrijft is het leven van zijn tijd, de beginperiode der Renaissance Krasse tegen stellingen. bruisende hartstochten, snelle lots wisselingen vindt men er in overvolle maat. Niet meer de Middeleeuwsche ieer dat het aard- sche bestaan slechts de toegangsweg tot het hiernamaals is. het Katholieke memento mori. maar de klassieke dat 't leven om zichzelfs wilei schoon en aanlokkelijk is. het carpe diem van Horatius. In den gedachtengang der Middel eeuwen is onbestaanbaar dat tien jongelui de pest ontvlieden om zich ergens buiten te amu seeren met zang en dans, luieren en luisteren. Van meegevoel met da lijdenden is bij het luch tige tiental geen sprake. Florence is gevaarlijk, welnu, dan zetten we ons vroolijke leventje een voudig elders voort, is hun gedachte maar van inkeer, biecht, voorbereiding tot den dood wordt niet gerept. Toch was de Renaissance- mensch niet zonder gevoel, niet zonder idealen. Een novelle als Griselda prijst zielskracht -on der alle omstandigheden, zelfbeheersching, min achting voor verdriet. Aequo animo ferre, met gelijkmoedigheid dragen wat het leven ons schenkt en wat het ons oplegt, die klassieke gedachte vindt men in dezen tijd telkens terug. Regelrecht tegen de Middeleeuwsche standenop vatting gaat Boccaccio in als hij in hetzelfde verhaal de volkomen gelijkheid der menschen verdedigt. Niet geld, niet goed, niet een adel lijke titel of hooge positie, maar alleen de deugd plaatst den eenen mensch boven den anderen. Aan deze veroordeeling van het geboorte-voor- recht is zelfs de geheele tiende dag der Deca merone gewijd. Boccaccio schreef zijn letterkundige werken in het Italiaansch, zijn tijdgenoot en vriend Petrarca daarentegen heeft geen enkelen regel proza in de landstaal nagelaten. Ook zoo ver wezenlijkt Boccaccio een Renaissance-ideaal: kunst gelijkwaardig aan die der ouden schep pen in den eigen tongval. Eerst nu krijgt het proza het natuurlijke en eenvoudige, maar tege lijk het elegante en welverzorgde dat juist de novelle zoo noodig heeft. Wie in het Voor ons moeilijke Italiaansch van de Decamerone goed thuis is bewondert het krachtige op Cicero ge- inspireerde proza van den 14e eeuwschen auteur die zijn zinsbouw en stijl geheel baseerde op de klassieke meesters, maar genoeg persoonlijk heid had c.m nergens een schoolsch navolger te worden. Wie zoo het leven liefheeft in al zijn scha keeringen, dien moet ook het lichaam een tempel Gods zijn. De Middeleeuwen hadden steeds ge doceerd dat het stoffelijk omhulsel slechts een zwak tijdelijk en miserabel voertuig was voor de eeuwige ziel. Dè Renaissance ziet het als iets schoons, Gode waardig, zooals de natuur in haar geheel schoon is en niet alleen nuttig voor den mensch. Zoo kan Boccaccio jubelen over de schoonheid der vrouw, zoc is bij hem zinnenlust niet iets laags en verdorvens en levensgenot een hulde aan den Schepper. Het is dan ook niet zoo vreemd als men wel zou denken, dat de Decamerone voor dames is geschreven: mannen hebben afleiding genoeg. Zij kunnen met jagen visschen of paardrijden hun droevige gedachten verdrijven. Maar als vrouwen aan liefdes melancholie lijden, geven zij zich aan allerlei droefgeestige overpeinzingen over. Welnu, zegt Boccaccio, laten zij dan liever mijn verhalen lezen; zij kunnen er om lachen, er om blozen en er zelfs nog wat uit leeren ook. P. H. SCHRÖDER. Kerstroos. Helleborus niger grandiflorus. Dit jaar. evenals het vorige brengt begin Ja nuari ons vorst. Daarom is het misschien wat zonde-ling om over bloeiende planten iia den tuin te praten. Want gedurende 'de vorst staken de meeste planten hun bloei. Ook de kerstroos, die in December haar eerste bloemen al had ge opend. Maar nauwelijks is de vorst voorbij of nieuwe bloemen bloeien open. zonder dat de plant veel schade schijnt te hebben gehad van de grim mige kou. Wel is het raadzaam om de planten wat be schut te zetten, dat heeft een dubbel nut, want beschut staan zal vaak met zich meebrengen dat daar ter plaatse zoo nu en dan wat schaduw valt. En dat zijn twee voorwaarden voor het goed gedijen van Helleborus. Wat den grond betreft, deze moet liefst goed diep zijn losgewerkt, verder voedzaam, kalkrijk en, vooral 's zomers, niet te droog. Wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan, kan men jaren achtereen van deze prachtige wintert loeiende planten genieten. Helleborus niger grandiflorus bloeit met groo te witte bloemen van December tot Maart. Het heeft ieder jaar opnieuw een groo te bekoring om deze teeruitziende smetteloos witte bloemen in zulke barre wintermaanden in den tuin te zien ontluiken. Het is misschien aardig om te weten, dat die gave witte blaadjes die tezamen den mooien vbrm van een enkelbloemige roos nabootsen, niet de bloem- maar de kelkblaadjes zijn. De bloem blaadjes zelf zijn onaanzienlijk klein en hebben den vorm van honingbakjes. Behalve deze Helleborus niger grandiflorus is er nog een nieuwere variëteit, die eveneens van December tot Maart bloeit. Het is de H. niger hybr. Keessen. die ook groote witte bloe men heeft, maar zoo mogelijk, nog uitbundiger is in zijn bloei, vooral wat het aantal der bloemen betreft. Het kan geen kwaad om gedurende felle vorst de planten met wat dennetakjes te overdekken tegen de drogende kou. Nog vroeger, al in October-November bloeit de Helleborus niger var. praecox. Alle andere varië teiten bloeien buiten, pas in Maart-April-Mei; daarbij zijn er ook vele met gekleurde "bloemen, b.v. H. colchlcus met roode, H. hybr. atropur- pureus met wijnroode en H. Kochi met bruin geel-groene bloemen. De bloemen van H. guttanus zijn van buiten purperkleurig, van binnen, van uit het midden naar den rand: groen-wit-purper. Maar het mooiste van alle blijven toch wel de witte groot-bloemige variëteiten, die in de win termaanden onzen tuin al iets lieflijks geven A. J. D. Jndianen en ualtenzettecs. Door Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN Onze gezellige tocht langs de Porcupine Rivier was eigenlijk een groote teleurstelling. Wij hadden gehoopt in dit zoo weinig bereisde gedeelte veel wild te zien en er was niets. Wij meenden, dat daar nog kans bestond op wild- levende Indianen, die in tenten rondzwierven tusschen vischrijke kreetoen en de weide plaatsen van de caribou. Niets van dat al. De Indianen van de Porcupine en de Yukon zijn „beschaafd" en wat nog veel erger is, ze zijn rijk; schatrijk! Ze weten eenyoudig niet wat ze met hun geld zullen beginnen. In Old Crow wonen 's zomers een honderdtal Indiaansche gezinnen en doen absoluut niets. De jacht is ge sloten en vlsch is er niet. Om de visch op te gaan'zoeken, daar zijn ze te lui voor. Eén INDIAANSCHE VROUW MET KIND. De draag band is geheel met gekleurde kralen bestikt. op de honderd zakt met zijn schouw met aan- hangmotor de rivier af en gaat kampeeren op een gunstig plekje, waar hij kans heeft met de haak wat snoek te vangen, droogt de schoon gemaakte visschen boven een kwalmend hout vuurtje en maakt zoo voedsel en winterprovisie voor zijn honden. De rest doet niets, haalt dus kattekwaad uit en slaapt driekwart van dag en nacht. Als de winter komt laten zij zich door een van de blanke handelaren een flinke hoe veelheid voedsel, ammunitie enz. op afbetaling voorschieten en trekken met hun heele familie de wildernis in. wa"ar ze hier of daar een blok hut hebben staan, van waaruit ze gemakkelijk hun vallen voor pelsdleren kunnen plaatsen en bezoeken Zoo verzamelt een gezin betrekkelijk gemakkelijk huiden, die een waarde vertegen woordigen van vijftien honderd a twee duizend gulden, betaalt daarmee het volgend voorjaar de rekening van den blanken handelaar en koopt een aantal nuttige en zeer veel onnuttige zaken, zooals zwart zijden sjaals, zijden kousen, die in zelfgemaakte moccasins gestoken voeten moe ten bekleeden. allerlei goedkoope sieraden, gramofoons, duur kinderspeelgoed enz. Wan neer de visch dan niet voor hun raam langs zwemt of de e landen niet lr hun tuin kernen lijdt het heele dorp gebrek aan vleesch en visch. aan versche waar tenminste, want corned beef en zalm uit blik is er genoeg. Loopen de dieren wèl voor hun geweer langs, dan kan het ge beuren, dat één Indiaansche familie in een en kelen herfst een honderdtal elanden schiet, die elk vijf tot zevenhonderd pond vleesch leveren, dat gedroogd wordt en 's winters voedsel voor mensch en hond levert. Dan verwonderen zij zich dat er in de volgende jaren zoo weinig elanden te vinden zijn. Ik heb idee, dat ze bin nenkort wel haast zullen uitsterven. Met de caribou lijkt het veel erger, maar dat schijnt mee te vallen Hier in het noord -vesten schijnen vel- '-ov,Ho--iJ,,izenden var. - Wiide rendieren rond te zwerven en wel langs tamelijk vaste trekwegen. Deze kruisen vaak de groote rivieren en zoodra bericht komt. dat een caribou op een van die plaatsen is gezien, trekker tientallen Indiaansche families naar de van ouds bekende plaats en begint een ware slachting. Elke fa milie kan een honderdtal dieren gebruiken voor winterprovisie, maar wat maken "tien honderd tallen uit op de honderdduizend. Elk jaar weer keert de caribou in grooten getale terug totdat plotseling om onnaspeurlijke reden de trek- route zich wijzigt. Wanneer dan niet tijdig boodschappers worden uitgezonden om de kudde op te sporen staat een hongerige winter voor de deur. Dan wordt alles wat in de vallen komt gegeten en meestal wor den groote hoeveelheden gedroogde visch be nedenstrooms opgekocht, om als hondenvoer te dienen. Vroeger kwam de zalm in kolossale hoe veelheden tot in het hart van het gebergte, maar de conservenfabrieken aan den mond van de Yukon, die de heele wereld overstelpten met Alaska Salmon, hebben zoo'n verwoesting aan gericht onder de millioenen legers van visschen, dat de oude Bisschop Rowe een bedevaart naar Washington moest ondernemen om van den President der Vereenigde Staten gedaan te krij gen. dat aan deze visscherij een einde werd ge maakt omdat anders alle Indianen in Alaska gedoemd waren om van honger te sterven. En de groote fabrieken zijn opgedoekt, maar de zalm komt nog niet terug in die hoeveelheden, die men vroeger gewend was. Het wordt beter. Om de vier jaar is er meestal al een behoorlijke vangst en dan koopt mijn vriend Joe Ward, de blanke trapper aan de Porcupine, een vier a vijfduizend pond gedroogde zalm om daarmee zijn zestien prachtige slede-honden tot de vol gende rijke vangst in het leven te kunnen hou den. Blanke vallenzetters. Want er wonen ook blanke trappers oftewel vallenzetters aan de Porcupine Zij brengen meestal een paar zomermaanden in Fort Yukon door waar ieder van hen zijn eigen blokhut heeft Er staan er misschien een dikke honderd. Eind Augustus vertrekken ze meest met een kano met aanhangmotor naar hun winterkwar tieren aan den bovenloop van een der zijrivie ren, meest dood alleen om tot Mei van het vol- gende jaar boven te blijven. Nog in den herfst hakken zij hun houtvoorraad voor den winter, maken de radio in orde, die nergens ontbreekt en repareeren hun eigen gebouwd huis, voorzoover dat noodig is. Aan hun vallenlijn kunnen ze niets doen voordat de vorst is ingevallen en een dun laagje sneeuw den bodem bedekt. In den zomer is alleen reizen per boot mogelijk. Het heele land is zoo moerassig, zoo'n aaneenschake ling van meren en poelen en plassen, waarin millioenen muskieten en nog heel wat andere parasieten zich kunnen ontwikkelen, dat geen mensch zich in den zomer in het binnenland waagt. De eerste sneeuw, meest ongeveer eind October, brengt dus een hoop werk. De vallen zetter kent de beste valleien en kreekjes in zijn gebied en heeft gewoonlijk een zes- of achttal kleine hutten gebouwd telkens op een dagreis, ongeveer 1'5 mijl afstand. Daartusschen gaat hij de sporen in de sneeuw na, om te zien waar hij straks zijn vallen zal moeten plaatsen. Hij repareert de kleine huisjes en laat in elk een voorraad levensmiddelen achter voor het ge val slecht weer hem eens noodzaakt er een paar dagen te blijven. Hij vult den houtvoorraad aan en maakt alles zoo klaar, dat hij straks in den winter met zijn hondenslede in ongeveer een week al zijn vallen bezoeken kan en des avonds een veilig plekje vindt om te overnach ten, de gevangen dieren te villen en de huiden schoon te maken. De huiden gaan mee op de slede en wanneer hij weer in zijn hoofdkwar tier arriveert, vertelt de radio hem meer dan hij weten wil van het wereldgebeuren, terwijl de huiden beter worden uitgespannen en ge droogd. Na twee of drie dagen gaat het er weer op uit, meestal bij temperaturen van dertig en veertig graden onder nul. Als de temperatuur beneden de vijftig daalt (en in Fort Yukon is laatst 78 gr. Fahrenheit onder nul waargeno men!) dan is het veiliger om thuis te blijven. De honden vertikken het uit hun sneeuwhol te voorschijn te komen en wie zich lang buiten waagt kan op een bevroren neus of wang reke nen. De kleeding op deze tochten is bijna steeds de Eskimo parka. een wijd jak met wijde mouwen, waaruit de armen kunnen worden teruggetrokken om ze tegen het lichaam te warmen. De warme hand, door de halsopening tegen het gezicht gelegd, is het eenige middel om bevroren plekken te ontdooien. De parka draagt een met bontge voerde kap, die echter niet te ver over het ge zicht mag worden getrokken, omdat anders de adem er tegenaan bevriest. De Eskimo's gebrui ken een rand van het lange haar van de wolve rine, een veelvraat soort, waarop geen water neerslaat. Baard en snor zijn hier levensgevaar lijk omdat ze aan de parka vast vriezen en den bezitter noodzaken zijn ijsmasker te ontdooien waarbij hij kans loopt kletsnat te worden door het aan alle kanten afdruipende smeltwater. De blanke trappers besteden meer zorg en tijd aan hun vallenlijn dan de Indianen en één blanke vangt in een winter meest drie maal zooveel als een Indiaansch gezin. Een professor-kok. Dat hoorden we zoo allemaal in de kampen langs de rivier. Merkwaardig was ook onze ont moeting met de landmeters. Helaas waren de heeren zelf voor eenigen tijd de bergen in, maar de kok, dien zij gehuurd hadden voor deze expe ditie was thuis en had juist brood gebakken. Hij stelde zich voor als prof C., hoogleeraar in Euro- peesche talen en literatuur aan de universiteit van Alaska, te Fairbanks. Dat studenten in den zomer wat geld verdienen als kellner, als hout hakker, is in Amerika heel gewoon, maar dat een professor als gehuurde kok met een groep landmeters meetrek:, in de keuken moet slapen en wat dies meer zij, was voor ons toch weer een verrassing. Maar hjj kookte lekker en goed. Nog zoo'n verrassing wachtte ons in Fort Yukon. Dat ligt in Alaska. Amerikaansch grond gebied. Het plaatselijk hoofd der politie was niet daartoe speciaal opgeleid, zooals wij dat in Ca nada gewend zijn. maar een werkloos electricien, tot dezen vertrouwenspost geroepen, toen zijn partij (d.w.z. Roosevelt) aan de regeering kwam. Hij had niets te doen en zond daarom met eigen zender radioberichten de wereld in; o.a. meldde hij onzen welgeslaagden tocht naar Old Crow en Aklavik. Wij kampeerden naast zijn huis en toen wij vertrokken, bracht hij ln zijn borstrok al onze bagage op een grooten kruiwagen naar ae boot. Wij hadden ook bij hem kunnen logeeren, in de gevangenis, waar vreemdelingen gewoon lijk worden ondergebracht, maar wij zijn erg gehecht aan ons eigen tehuis en bedankten daarom voor die eer. Van Fort Yukon ging de reis stroomop met een boot vol Amerikaansche toeristen. Wij hoorden weer praten over Dantzig. De beschaafde wereld ging weer voor ons open. Vier dagen varen stroomop ligt Dawson, de goud stad aan de Klondyke rivier, maar daar begint weer een ander verhaal. (Nadruk vei-boden). In de serie „Weten en Kunnen" van de N.V. Uitgeversmij „Kosmos" te Amsterdam is als no. 204 verschenen: „De blindengeleidehond, zijn af richting. verzorging en gebruik" door Ph. van der Most (technisch leider der Nederlandsche Blindengeleidehondenschool) met 10 fotografische afbeeldingen. De nieuwe aflevering van „Tijdseinen" (stem men uit Christelijk Historlschen kring) bevat „Enkele gedachten over landsverdediging in ons tijdsgewricht" door luitenant-generaal b. d. Jhr. W. Röell. De „Tijdseinen" worden uitgegeven door de N V. Drukkerij Blommendaal te Den Haag. Bij W. J. Thleme Cie te Zutphen Is het boek uitgegeven: „Wat is dat voor een boom?", tabel voor het determineeren van meer dan 300 van de belangrijkste boomen en heesters door Alois Kosch, vrij naar het Duitsch door Maria C. H. Ruys. Bij de N.V Joh. Enschedé en Zonen Grafische inrichting te Haarlem is verschenen ..Het raad sel van het ontstaan von monstruositeiten en cristaties bij de succulenten. Albert Helman heeft een boek geschreven over de tragedie der Joodsche vluchtelingen onder <len titel „Millioenen-leed". Dit door L. J. Jordaan geïllustreerde werk verscheen bij Van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij N.V. te Arnhem. De N.V. Lcidsche Uitgevers Mij te Leiden heeft een paar onuitgegeven brieven van Eduard Dou- wes Dekker (Multatuli) gebundeld, voorzien van 'aanteekenlngen van Mr. C. A. Wienecke.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 11