„BLOED VAN EEN DRAMA OP ZEE. BOEDDHA" Uw telegram per telefoon. De nieuwe Telefoon-telegram afdeeling van het Telegraafkantoor te Amsterdam is officieel in gebruik genomen. Een schal van bloemen sierde de zaal met haar moderne apparatuur Hei lichten van de .O. 11" in de haven van den Helder. De toren en de achtersteven van de duikboot, zooals het vaartuig in de takels hing tijdens de bergingswerkzaamheden Poor het stooten op een rots nabij de Japansche kust zonk de .President Manuel Quezon". Twaalf passagiers en 114 leden der bemanning konden gered worden door Japansche schepen. Bovenstaande foto werd gemaakt van een der te hulp gesnelde vaartuigen De nieuwe gezant der republiek Dominicana, Maximiliano Henriquez Urena, is met zijn echtgenoote in de Residentie aangekomen Na vele dienstjaren worden de rails van de „Gooische langs den Rijksweg van Diemen naar Muiden opgebroken. Met de werkzaamheden is nabij de Hartveldsche brug een aanvang gemaakt v ice-admiraai Jolles woonde aan boord van een der marine vaartuigen in de haven van den Helder de bergingswerkzaam heden van de gezonken duikboot .O. 11 bij De Indische militaire vliegers ontvangen een veel zijdige opleiding. Door de derde luchtvaartgroep werd op het Waterlooplein te Batavia een groote bluschoefening gehouden in samenwerking met de brandweer In training voor de Varsity. Het gure weer ten spijt zijn de leden der Amsterdamsche Studenten- roeivereeniging „Nereus met hun oefeningen voor het traditioneele roeifestijn begonnen door HAROLD WARD 9 Watson zweeg. York maakte m beweging om op te staan. Angstig dook Watson in elkaar. „Nee, blijf daar, ik zal het wel zeggen!" „Een beetje gauw dan," gromde York, „en geen uitvluchten!" Watson aarzelde nog even. „De gele broeders," zei hg toen. „Horakawa „Natuurlijk!" „Wel, je zult dus Samai-anië bedoelen," zei York beslist. „Jg bent zoo'n doorgefouneerde leu genaar, dat als je zwart zegt, wit bedoelt! Ais je dus zegt, dat je voor de regeering van Horakawa werkt, kan ik gerust aannemen, dat het Samaranië is. Voor een van die twee rijken haal jij Immers de kastanjes uit "net vuur?" Watson zweeg. „Wie zwijgt, stemt toe," vervolgde York onver stoorbaar. „Vertel me dus maar wat Samara nië met de „Bloeddruppels van Boeddha" wil." „Daar weet ik niets van," antwoordde Watson knorrig. „Denk je, dat ze mij dat aan mgn neus hangen?" York knikte, „Wel, zoover geloof ik je. Hoeveel mocht je bieden?" Watson slikte, „Zooveel als noodig was om het te koopen. Ik moest het snoer in m'n bezit krijgen, eerlijkof anders." „Desnoods stelen, bedoel je." „Ik zal je bewijzen, dat ik ditmaal niets voor Je verborgen houdt," zei Watson, voorover buigend. Hij trok een schoen uit, en haalde uit een ruimte in de hak een sleuteltje. „Daar, dat heb ik bemach tigd, de sleutel van de safe in het museum, om er een duplicaat van te maken". Uit zijn zak haalde hij toen een fleschje met kleurloos vocht. „Drup pels, om je buiten westen te brengen," zei hij. „Dat plan van die bar in het sous-terrein ging van mij uit. Later op den avond, als de heeren al wat boven hun theewater zouden zijn, had ik wat van die druppels door hun drankjes willen doen, het heele gezelschap zou een paar uur vast gesla pen hebben en in dien tijd had ik de safe kunnen openen." York keek belangstellend naar den sleutel en bet fleschje. „Waarom beken je dat allemaal zoo eerlijk," vroeg hg tenslotte. „Omdat ik er niets voor voel, bij een moordge schiedenis betrokken te zgn. Moord staat niet in m'n programma. Als ik m'n plannetje tenuitvoer had kunnen brengen, zou ik nu al een heel eind hier vandaan zijn, mèt de robijnen. Maar in plaats daarvan, loopt de heele zaak in het honderd! Ik zal je vertellen, wat ik nog meer gezien heb. Toen ik klaar was, om de druppels uit te deelen, kreeg ik opeens het idee, eerst eens rond te kijken of de kust veilig was. Ik wist, dat er anderen op het snoer aasden, Vaughan, onder anderen, en dat is lang niet de stomste en ik voelde er niets voor, om, als ik de buit binnen had, een tik op m'n hoofd te krijgen. Ik het werk, en de ander de buit! Ik liep dus eerst de trap naai buiten op, en zag Page op den weg heen en weer loopen. Juist wilde ik me omdraaien, toen ik iets achter me hoorde, ik maakte front als de geoliede weerlicht, en daar zag ik dien kerel aan een tak van dien boom hangen, nog geen armlengte van me af! Nu, je begrijpt, dat ik er vandoor ging, dat zou iedereen !n mijn plaats gedaan hebben Toen hoorde ik stemmen en ik be greep, dat het lui waren, die gedanst hadden, en nu door de hall naar de porte-cochère kwamen. Dien kant kon Ik dus niet uit, ik rende den anderen kant uit, naar de voordeur en daar botste ik tegen Virginia Lee op. Ik moest een alibi hebben en vlug ook en ik vroeg haar dus met mij te dansen. Zij zei, dat ze een afspraak met Page had, maar ik drong er zoo op aan, dat ze tenslotte toestemde, Page kon wel even wachten, zei ze. We gingen dus dansen, en een oogenblik later kwam Page binnen stuiven, doodsbleek, met het bericht over dien opgehangen vent". „Hij hing dus, toen jg hem zag?" vroeg York. „Ja, hij bungelde, half op z'n knieën, juist zooals Page zei." „Daarom beken je dus alles eerlijk?" „Ja, daarom heb ik je alles eerlijk opgebiecht, Volgens mijn idee, is die kerelboven vermoord, de moordenaar heeft toen een touw om zijn hals gebonden en hem het raam uitgegooid. En dat kan ik niet gedaan hebben, want ik heb een alibi. Daar voor ben ik met Virginia gaan dansen. Begrijp je?" „Misschien!" zei York. HOOFDSTUK VII. Lydia Vaughan. Jimmy Page stond achter de deur te wachten, toen Doi'e Watson er uit kwam. York wenkte hem, om binnen te komen. „Ik heb de baas aan de telefoon gehad," zei hg, in een stoel vallend, en een sigaret opstekend." Hij was woest, dat ik hem uit z'n bed belde, en als ik niet „Wie was die klant," sneed York af. Page grinnikte." Dat raadt U nooitde ge zant van Hileria!" York keek echter niet verbaasd. „Vanwaar hebt U getelefoneerd?" „Boven is er een telefooncel bg de trap. Ik ge loof niet, dat iemand me af heeft kunnen lui steren, ofschoon ik hard heb moeten schreeuwen. De verbinding was erg slecht York zei, dat hg gaan kon en wendde zich tot Fenton, wiens gezicht een en al verbazing was, „Ik snap van die heele geschiedenis niets," zei hg, z'n kin wrijvend, „We zgn hier gekomen voor een moord, een oogenblik later beschuldig je die dikke vent, dat hg omgekocht is door Samaranië en nu beweert die jongeman, dat de gezant van Hileria ook al op die robijnen loert! Waarom willen al die vreemde landen dat snoer graag in hun bezit hebben?" „Je zou het niet snappen, al legde ik het uit!" plaagde York. „Vertel je 't me dus niet?" „Misschien later," zei de kapitein geheimzinnig. „Intusschen kim je dat kleine blonde vrouwtje hier halen, Lydia Vaughan heet ze." Fenton grijnsde. „Ik wil geen aanmerkingen maliën op je werk, kapitein," zei hij, „maar je denkt toch zeker niet, dat dat kind ook al iets met die geschiedenis te maken heeft?" York lachte luidkeels. „Kind, zei je? Laat ik je een goeien raad geven, Fenton, en pas op je tellen, als dat „kind" ln de buurt is! Ze is in staat het goud uit je valsche kiezen te stelen, zonder dat je er erg in hebt. Dat kind is een van de handigste vrouwen in Washington, in meer dan een opzicht!" Fenton bromde: „Hmik zie er misschien groen uit, maar ik ben het niet!" en met die woor den ging hij op zoek naar Lydia Vaughan. Lydia zag er uit als een goudharige godin, toen ze glim- lachtend Yorks hand drukte. Ze keek bedeesd naar den sheriff, en gleed toen in een stoel met de katachtige gratie van een tijger. Ze sloeg haar beenen over elkaar, en vertoonde een paar onbe rispelijk gevormde beenen in ragfgne zijden kou sen. Fenton waagde er een oogje aan, maar Lydia bedekte ze haastig met haar rok, waarop Fenton verlegen bloosde. York klopte de asch uit zijn pijp, leunde achterover ln zijn stoel en keek het meisje door half gesloten oogleden aan. „Wel," zei hij, „kom maar eens voor den dag met je sprookje!" „Wat bedoelt u?" vroeg ze spottend. „Dat je alles eerlgk op zou biechten!" Lydia glimlachte uit de. hoogte. „Als je leelflk tegen kleine Lydia doet, vraag ik de sheriff om bescherming," zei ze toen met een kinderstem metje. „Schei uit met die grapjes," snauwde York op eens, „of ik zal je es door elkaar rammelen, dat je valsche krullen eraf vliegen!" Het meisje keek Fenton smeekend aan, deze draaide zich verlegen om en ging voor het raam staan. Lydia keek den kapitein boos aan. „U moest we ten, dat ik niet bang voor u ben, kapitein," zei ze rustig, „u schiet er niets mee op, of u me aan blaft!" „Niet bang voor me?" zei York sarcastisch. „Je bent zoo bang, dat je gewoon in je stoel zit te ril len, je hebt ijskoude handen Van angst, dat voelde ik toen je me zoo-net een hand gaf! En je hebt er reden voor, meisje, bg dit spel wat wij spelen, is een menschenleven maar een pion'" Ze antwoordde niet dadelijk Toen barstte ze uit: „Ja, ik geef toe, dat ik bang ben! Ik ben bljj, dat je hier bent, York, ik heb al sinds gisteren zit ten wachten, dat er iets gebeuren zou, ik had er een voorgevoel van!" „Praat geen nonsens," riep York uit. „Maar dom ben je niet, Lijdia, dat geef ik toe, je weet wat je doet! Waar ben je bang voor?" Zij haalde haar schouders op „Dat is 't hem juist I Ik zou het heusch niet kunnen zeggen!" „Kun je niet wat duidelijker wezen?" Er werd op de deur geklopt. Fenton keek naar York. Deze knikte, de sheriff ging naar de deur en opende die. Het was Fay, hij fluisterde Fenton wat Ln, deze knikte naar York, en de kapitein zei: „Goed, ga je gang maar". Fenton ging met Fay naar buiten, en sloot de deur achter zich. Lydia verschoof zenuwachtig in haar stoeL „Ik vind dat wachten verschrikkelijk!" riep ze uit „Wachten?Waarop? „Ik weet het niet. Maar ik heb zoo'n voorgevoel dat er nog meer bloed zal vloeien!" York haalde zgn schouders op. (Wordt vervolgd)^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 14