STOFZUIGERS Als de steenen spreken konden.... Vrijdag in Amsterdam. Jiaap de Qaede 3Caap. JiacsytPiia. Litteraire intteekeningen. ZATERDAG 9 MA"ART 194(5 HAARLE M'S D A G B L A D 200 JAREN is een zeer lange tijd. Welnu ruim 200 jaren bedienen wij reeds duizenden mcnschen met onze zaden. Dit zegt toch zeker wel iets? ZAADHANDEl JAN ROOZEN, SPEKSTRAAT 5 - HAARLEM. Prijscourant van Zaden, Bloembollen, \aste Planten en Heesters op aanvraag! (Aav tngez. Med.) 45 BEKENDE MERKEN - Ook ln huurkoop. DE STOFZUIGER CENTRALE HAGEMAN, GED. OUDE GRACHT 52 - TELEF. 12762 (Adv. Ingez. Med.) Er zijn dagen in de week, die zich kenmerken door bijzondere gebeurtenissen. Zoo is de Maan dag dat is, geloof ik, universeel voor het heelef land de dag waarop alle huisvrouwen de wasch doen en Vrijdag is de dag, waarop de bioscopen van programma veranderen. Dat lijkt op zichzelf misschien nu niet zoo iets belang rijks, behalve dan voor de bioscoopliefhebbers, die er misschien al reikhalzend naar uit zien welke filmheld of filmheldin er nu voor hun wekelijksch bioscoopje in aanmerking kan komen, maar als men erop gaat letten komt men al spoedig tot de conclusie dat dat verschijnsel van de Veranderde bioscoopprogramma's zijn stempel drukt op het heele Vrydagsche Amster- damsche stadsbeeld. En bij nader inzien is dat werkelijk geen wonder. Amsterdam is een stad waar per jaar negen millioen zes honderd twee en negentig duizend honderd en vijftien in cijfers 9692115 menschen naar de bioscoop gaan, deelt men dat getal door twee en vijftig dan krijgt men het aantal menschen, dat per week in de hoofd stad naar de bioscoop gaan en dat zijn er dan honderd zes en tachtig duizend drie honderd en tachtig in cijfers 186330. Geweldige getallen, als men ze goed bekijktAmsterdam is een groote stad. met een groot aantal bioscopen, de agenda in de kranten vermelden er dagelijks zeker een stuk of twintig, en dan zijn er na tuurlijk nog veel meer, maar dat er bijna twee honderduizend menschen iedere week naar de bioscoop gaanTweehonerdduizendde cijfers, die ik opgeef zijn die van verleden jaar, en ze zullen natuurlijk nooit elk jaar precies hetzelfde zijn, maar over het algemoen toch niet veel varieeren. Er zijn dus, globaal genomen, iedere week in Amsterdam tweehonderdduizend menschen, die, zoo als men dat noemt „een bioscoopje pakken", die dus meestal vermoedelijk na rijp overleg, een middag of een avond door brengen in het schemerduister van een bioscoop en zich amuseeren of zich late nontroeren door de belevenissen van de filmhelden en filmhel dinnen. Robert Taylor en Hans Albers. Spencer Tracy en Charles Boyer. Greta Garbo en Bette Davls, Lilian Harvey en Olga Tsjechowa, ze hebben allemaal hun eigen „fans", om het met een Amerikaansch woord uit te drukken, menschen, die speciaal komen om de groote Garbo te zien lachen of huilen in haar laatste film lacht ze, bijna voor het eerst van haar leven, en alle bewonderaars van Garbo verheugen zich nu reeds op het zien van een lachende en schertsende Garbo. En of het nu Greta Garbo is, of Claudette Colbert, Clark Gable, of Jean Gabin. waar we een speciale voorkeur voor heb ben. dat doet er weinig toe. Voor de één kunnen Greta Garbo's zware stem en haar langzame glimlach de muizenissen van een heele week goed maken, de ander kikkert er honderd per cent van op, als hij Claudette Colbert ondeugend en springlevend door" een film ziet dartelen. En voor al die tweehonderdduizend menschen per week. is Vrijdag de dag, die hen voor een tamelijk belangrijke beslissing zal doen staan. Norma Shearer of Claudette Colbert? Robert Taylor of Gary Cooper? Vrijdag's worden de kleurige affiches en reusachtige reclameborden voor de afgeloopen week naar beneden gehaald en die voor de volgende week geheschen. Ver moeid leunen Lilian Harvey en Willy Fritsch in de ochtend uren naast eikaar tegen de bioscoopingang en triomfantelijk bestijgen reeds Paula Wessely en haar partner den ladder, die tegen de pui van de bioscoop Is gezel Een eind verder liggen Dita Parlo en John Loder ge zamenlijk op een kar, dat wil zeggen alleen hun hoofden: zij hebben gezamenlijk gecompareerd in de hal van één van de grootste Amsterdam- sche bioscopen en worden vermoedelijk naar het magazijn vervoerd. Afgedaan hebben ze voor 'n volgende film worden weer 'n nieuwe John Loder en een andere Dita Parlo uitgesneden en beschilderd. De dag van de vallende sterren, filmsterren dan altijd, noem ik den Vrijdag hier in Amsteram altijd. De filmsterren, die een heele week lang de gemoederen van de Amster- damsche bioscoopliefhebbers hebben vervuld, worden eenvoudig naar beneden gehaald en ter zijde gezet en hun plaats wordt ingenomen door anderen, vaak zelfs door hun ergste concur renten. Een heelen ochtend, soms ook al den vorigen avond, is men daarmee bezig en het geeft aan het Vrijdagsche Amsterdam een won derlijk aanzien. De roi est mort. vive le rol! Heb jij van de week AnnabelI'a gezien ln...." Nee. maar ik ga de volgende naar Michèle Morgan in... Die is veel beter dan die Annabella. zeg!" O, wereld van het witte doek W. d. T. Storm aan de Kaap, E KAAP": glorierijke ontdekking in een tijd waarin de Europeesche avon- turenlust, de drang naar wijder we- reld en de koene maar ook op gewin beluste ondernemingsgeest zeevaar ders her- en derwaarts dreef; „De Kaap": pleis terplaats op den verren en gevaarvollen tocht naar het begeerde Indië, redding vaak voor de door scheurbuik en sloopende koortsen gekwelde schepelingen; „de Kaap", oord van onvermoeiden pioniersarbeid, rauw veelal, onmeedoogend soms, maar succesvol zeker; „De Kaap": lokkend met aardsche schatten van diamant en goud, die men in haar binnenlanden ontdekte; „de Kaap": too- neel van Europeeschen machtsstrijd, die een tijd lang de wereld in spanning hield ze vult met haar geschiedenis, die nog geen vijf eeuwen oud is, afwisselend roemrijke en smadelijke bladzijden in de annalen der historie En toch weet het drietal bergen dat de Tafel baai begrenst: De Leeuwenberg, de steile Tafel berg die met zijn indrukwekkende ongenaakbaar heid heel de omgeving overheerscht en de Dui velsberg daarnaast, verhalen te vertellen die de geschiedwetenschap niet boekstaafde en die noch tans levendiger tot de verbeelding spreken dan het chronologisch relaas der lotgevallen van land en volk. Het is nog geen eeuw geleden dat ze in zee manskringen van mond tot mond gingen, deze verhalen, luid en overmoedig misschien in de havenkroegen, maar fluisterend zoodra op zee Menig schipper zal het niet gewaagd hebben dien éénen naam over de lippen te brengen: dien van den „Vliegenden Hollander" „Cabo Formentoso" noemde Barthelomeus Diaz de nieuw ontdekte landpunt, Stormkaap dus. Nu, Vasco da Ga-ma kon getuigen dat de rotsige kust dien naam terecht droeg: hij beleefde er bij de eerste kennismaking een storm zoo vreeselijk dat, naar hij vertelt, allen God om genade smeekten; op zijn tweede reis duurde het barre weer er wel zes dagen lang, zoodat zijn vloot mijlenver ver spreid lag. De Portugeesche dichter en zeevaarder Ca- moëns, die tweemaal de Kaap omvoer en dus uit ervaring kon spreken, liet in zijn „Lusiaden" symbolisch-dreigend den reus Adamastor om zijn laakbare liefde voor Thetis in den Tafelberg ver anderen; en waar de dichter God aanroept en om onthulling smeekt van het angstwekkend ge heim dat de Kaap verbergt, is het niet het Op perwezen maar de Kaapgeest die hem antwoordt: „Elk schip dat in overmoed deze reis aanvaardt zal hier een vijandige zee vinden: wilde golfslag en stormwoedeJaar na jaar zullen uw vloten bedreigd worden met schipbreuk en verderf". Eeuwen al voordien wisten de Arabieren, die de Oostersche schatkamer liever voor Westerlingen gesloten hielden, te vertellen dat wie zich door de Straat van Gibraltar op den Atlantischen Oceaan waagde, door den klauw des Duivels zou worden teruggeworpen. Zulk een invloed had het bijgeloof op het zee varend volk dier tijden, dat Johannes II van Por tugal de Stormkaap herdoopte tot Cabo de Bona Esperanee: Kaap de Goede Hoop, al kon de naamsverandering de angst voor een alles ver- schroeienden zonnegloed, die al wie zich ten zui den van Kaap Bojador waagde zou vernietigen, niet bannen. Afscheid van den Schreyerstoren TfJIET was in den jare 1651 dat de „Grootmogen- a de Heeren Zeventien van de Generale Veree- nigde Nederlantse G'octroyeerde O. I. Compagnie ter Camere Amsterdam" Jan van Riebeek, eer tijds scheepsdokter in dienst der Compagnie, op dracht gaven aan de Kaap een vaste verver- schingspost, een „taveerne ter zee" te vestigen. Men wist terdege wien men koos: Van Riebeek was een bereisd varensgast, had Atjeh, China en Japan bezocht, de zee om Groenland bevaren, een reis naar Britsch-Indië ondernomen eh zelfs in geschrifte den Grootmogenden Heeren van ad vies gediend. De beroemde en beruchte Kaap kende hij uit aanschouwing: met de retourvloot van Geleynsen kwam hij de slachtoffers van een Kaapschen storm, waarin „de Haerlem" was ver gaan. afhalen. Een jaar omtrent hadden de schip breukelingen er doorgebracht en wonderwat wis ten ze te verteilen van hun avonturen. En nu nu was het diezelfde van Riebeek. onder wiens commando in December 1651 een drietal schepen aan de ligplaats bij den Amsterdamschen Schreyerstoren den tros lossmeten en op een donkeren dag voor Kestmis bij Texel het zeegat uitzeilden: „de Dromedaris", „de Reiger" en „de Goede Hoop". De tocht mocht naar het oordeel dier dagen voorspoedig genoemd worden: 104 da gen later was de Tafelberg in zicht en ontscheep te v. Riebeeck met z'n 116 onderhoorigen zich aan de Kaap, daar waar nu op een voetstuk van gra niet zijn bronzen standbeeld staat, het gezicht gewend naar den machtigen bergwand van den Tafelberg. Het waren geen gemakkelijke, wel historische jaren die van Riebeek daar, in dit oord der zee mansverschrikking. beleefde. Gevaren overal. Nu eens waren de ambtenaren der' Compagnie be dreigd door wilde dieren: leeuwen, panters, jak halzen en hyena's: dan weer duchtte men strijd met de inboorlingen. En ook aan de zeezijde dien de de post op zijn hoede te zijn: de oorlog met Portugal eerst, die met Engeland daarna, maakte een aanval zoo niet waarschijnlijk dan toch mo gelijk. Toch werd er onvervaard gewerkt: het fort bij den Tafelberg kwam gereed, moestuinen werden aangelegd en zelfs een veestapel ontbrak niet. De tijd was niet ver meer af dat deze nieuwe wereld vreemdelingen lokken zou: Hugenoten uit Frankrijk, avonturiers en speculanten uit ver schillende landen, die de Kaapkolonie zouden gaan bevolken met de stamvaders der kolonisten, onder wie de voortrekkers van den Nederland- schen stam niet de onbelangrijkste plaats inna men. Het was vooral onder Commandeur Simon yan der Stel dat expedities noordwaarts trokken, vruchtbare streken zoekend, waar nederzettingen als het vermaarde Stellingbosch den grondslag legden voor de faam die van de Kaapsche wijnen uit zou gaan. Soms scheen het leven er een idylle: de Hoeve Constantia die Van der Stel dicht bij den Wijnberg deed bouwen is met haar rijke gaar de, haar rustieke trappen en romantischen gevel nog altijd bij machte heimwee te wekken naar het hef Arkadië Maar zoo vredig was het leven ook daar niet. De vrijheden, de eigenlijke kolonisten, hadden de „kaffers" al evenzeer en ten deele terecht te vreezen als de oppermachtige ambtenaren der Compagnie. De Grootmogende Heeren Zeven tien bleven er niet onkundig van, onthieven den zoon van Simon van der Stel, Adriaan, zelfs van het commando; maar de macht en roem der Compagnie was allengs danig getaand: ze was haar eind nabij. Was er veel gewonnen toen de „kolonisten" den landdrost Graaf-Reinet in 1795 verdreven, aan de Compagnie de gehoorzaamheid opzegden, al bleven zij trouw aan het Moeder land? Nieuwe rampen kwamen immers over hen: de oorlog met Engeland, die de Kaapkolonie uitein delijk voor Holland verloren deed gaan. Meer en meer verplaatst zich de geschiedenis van het Zuid-Afrikaansche gewest van den Tafelberg naar het binnenland. Want de dagen kwamen waarin de Boeren elders hun geluk en vrijheid gingen zoeken: de eerste Groote Trek ving aan; hoog waren de ossewagens opgeladen toen de boe ren, door Oranjerivier en Vaal, noordwaarts trok ken, nieuwe ontberingen en nieuwen strijd tege moet. Nog altijd herinnert de 16de December, Dingaansdag, aan den overwinningsstrijd tegen den Zoeloekoning Dingaan. Maar met dat al-wa ren rust en vrede niet veroverd: een tweede Groo te Trek dreef de Boeren nog verder weg van het rotsland der Kaap, naar streken, Transvaal en Oranje-Vrijstaat, waar nieuwe beproevingen wachtten. Toen stephan Jacobs, een Hollandsche jongen, bij toeval of moet men zeggen: bij ongeluk den eersten diamant ontdekte, had hij stellig nog niet van Cecil Rhodes gehoordNu. men zou van hem hooren Zoo dan vond de te boek gestelde geschiedenis, die bij de Kaap aanving, elders haar voortzetting. En de Kaap zelve? Spookschip in zicht, JVT OG is haar oorspronkelijke naam Storm- kaap onafscheidelijk verbonden aan dien van het moederland der Kaapsche pioniers: Hol land. „De Vliegende Hollander" een schip nadert de Kaap; dreigender pakken de wolken zich sa men, woester wordt de zee, onheilspellend is de atmosfeer. Bange uren zijn het, want elk oogen- blik kan „het" verschijnen zonder dat de uitkijk het heeft zien naderen. „Het" dat is de grootste verschrikking van den zeeman: het is het Spook schip, het Demonenschip, dat als een meteoor door den stormachtigen nacht komt aangescho ten, gestuurd door een hand die niet van deze wereld is. Het kan met volle zeilen voortstevenen bij windstilte en brengt dood en verderf aan ieder die het gewaar wordt. Wie het van nabij heeft ,gezien weet te vertellen dat het bemand is met geraamten. Menig schipper twijfelde er niet aan of het Spookschip kon dwars door de zeilbooten heenvaren, zooals werd verhaald, terwijl een vreemd blauw lichtschijnsel zichtbaar werd. Vanwaar die -jammerlijke verschrikking waar mee het Demonenschip zijn prooi bij de Kaap steeds bij de Kaapten verderve voert? Eens zou een Hollandsch zeekapitein op den Paasch- morgen hebben willen uitzeilen. Men trachtte hem te weerhouden, want het weer was slecht en op den Paaschmorgen verlaat een schipper de haven niet. Maar de kapitein, geprikkeld door al het verzet, riep uitdagend uit: „Al moest het tot het Laatste Oordeel duren, varen zal ik". En God houdt hem aan zijn lasterend woord; rusteloos zwerft hij sindsdien over den Oceaan, elk schip bij zijn ontmoeting aan de vernietiging prijsge vend. Onze dichter Jacob van Lennep laat, in een rijm dat al even hol is als de zee die hij beschrijft, het vloekschip „den storm en de wacht be- lachen", wanneer in de Kaapzee „de loeiende or kaan de dreigende baren als torens doet staan". Nu eens is de kapitein anoniem, dan weer heet hij Reginald van Valkenburg uit Limburg, de onver laat die uit minnenijd zijn broer Walram en diens. vrouw, de schoone Alix van Kleef, in den bruids nacht doodt en op de vlucht door twee gestalten wordt begeleid: ter linkerzijde een zwarte, ter rechter een witte gedaante. Aan boord van een schip gekomen dobbelen beiden om Reginald's ziel. Intusschen heeft de boot het ruime sop ge kozen en in vliegende vaart gaat ze nu over het water, door niemand gestuurd. Overal waar het spookschip vaart waait een wilde storm, gieren de windvlagen door de masten, jagen de zeilen bol en spatten de holven hoog op tegen den ste ven. Het dobbelen in de kajuit hieid niet op nóg spelen zij voort om de ziel van een zondaar, terwijl het schip onheil aanricht waar het zich vertoont. Van der Decken. ]P EN andere versie van de legende noemt den kapitein, dien een gelijk lot treft: voort te ja gen in storm en ontij. Van der Decken. Verlost van den boozen vloek wordt hij zooals in Richard Wagner's muziekdrama eerst, als hij afstand weet te doen van een geliefde, die hij niet wil medesleuren in zijn ongeluk. Maar zij, de Schotsche schippersdochter, offert zich: „Ik wil bij u zijn. In den Dood. Ik ben u trouw tot in den dood". Zij stortte zich in zee het schip kraakte in zijn spanten, de Vliegende Hollander verzonk in de golven. Een zondige menschenziel was ver lost. De beroemde kapitein Marryat beschrijft den gezagvoerder in een verhaal van gelijke strekking als een lijkbleeke loods, rossig van haar, één- oogig; ook hij moet tot aan den Dag des Oordeels trachten om de Kaap te varen en ook hij doemt het eene schip na het andere ten ondergang. De Vliegende Hollander symbool van den mensch, die God braveert? Een Ahasverus der Zee. die eeuwig naar den dood smacht en eeuwig tot leven is gedoemd? Een prooi van Mephisto- feles, een Faust dus van „de Kaap"? Een dolend mensch, heen en weer geslingerd tusschen leven en dood en door geen van beide aanvaard? Een mensch wiens smart, zooals Heinrich Heine het uitdrukte, zoo diep ls als de zee, wiens schip zon der anker en wiens hart zonder hoop is? Hoevele zeevaarders zullen de godvruchtigheid gekend hebben van een Jan Huygen van Linscholen, die in zijn ergernis over de Portugeezen onder wie een ware wedijver bestond in het omvaren van de dreigende Kaaprotsen, 's menschen ijdelheid hekelt met het eenvoudige: „Alst Godt niet en belieft, zoo ist al niet"? C. J. E. DINAUX Chineesch klokje. Maartsche buien. Tn de letterkundige tijdschriften van deze maand soookt aan alle kanten de Multatuli-rel nog na. Men schijnt er geen afscheid van te kun nen nemen en men praat nu zoo langzamer hand langs elkaar heen en over bijkomstigheden die meer die artikelenschrijvers aangaan, dan de zaak. waardoor het rumoer ontstond. Men her innert zich het begin: dat was het boek van Dr. Pee over „Multatuli en de zijnen" met veel lelijks daarin over des schrijvers zoon Edu. Een boekje dat vooral door Menno ter Braak erg in de hoogte gestoken werd. en waarop kort geleden een dik boek van Edu's weduwe verscheen, „De waarheid over Multatuli en zijn gezin", dat eveneens in ons blad besproken is. Wie nu dacht dat het daarmee uit kon zijn, heeft het mis. In de Nieuwe Gids komt de redacteur Dr. Haighton met een artikel „Multatuli Cie", waarvan de quintessens wel is dat voor dien schrijver aan „de Multatuli-figuur weinig belang toekomt en dat de moderne Multatuli aanbidding van de'groep litteratoren rondom Ter Braak slechts een ge volg is van hun „ver-borgen venijn" jegens de be weging van tachtig. Deze beide hoofdideeën wor den door den schrijver in zijn artikel verder uit gewerkt en hij belooft een tweede waarin nog speciale aandacht aan het boek van mevrouw Douwes Dekker zal worden besteed. Dat er van Multatuli noch als denker, noch als kunstenaar veel overblijft, kan voor rekening van Dr. Haigh ton gelaten worden. Angstiger lijkt het dat de woordkeus en toon in het polemische deel hun ner schrijverijen bij al deze discussies der letter kundigen op zulk kle'n-burgerlijk peil staan. Van het zuiver litteraire gedeelte dezer aflevering zal een reeks kwatrijnen van den Haarlemschen dichter L. Ali Cohen ons het meest interessee ren. Van den zelfden dichter vindt men ook in De Gids van deze maand een vers „Jongenska mer". dat vlug beeldend in den vorm. tegelijker tijd een weemoedig peinzen doet opkomen. In de Gids komt E. du Perron op de zaak. door Pee's boek aan het rollen gebracht, terug. In „De Waarheid der Wrekende Schoondochters" praat hij verder over Multatuli's groote beteekenis, zon- der verder aan het boek van de schoondochter veel regels te besteden. Wat hij daarop te zeggen heeft „ligt nu verzameld in een brochure, getiteld Multatuli en de Luizen". Het schijnt dat ieder een die zich met het geval inlaat, gedoemd is zich van buitengewoon gedistingeerde termen te bedienen. Ondanks alles lees ik Du Perron liever dan Ter Braak en vind ik veel in zijn als „Com mentaren" geplaatst artikel, dat overdenking waard is. De heer Ter Braak zelf wordt in Else- vier's van deze maand door den nieuwen redac teur Prof. Johannes Tielrooy a faire genomen. De kalme niet voor veel tegenspraak vatbare en bovenal fatsoenlijke manier van discussieeren van onzen oud-stadgenoot maakt, geheel onop zettelijk. in deze Multatuli-debatten een schitte rend figuur. Men kan het slechts betreuren, dat zooiets als uitzondering gesignaleerd moet wor den. Dezelfde Elsevier-aflevering bevat een goed geïllustreerd opstel over den etser en graveur Ku- no Brinks, die thans aan de Rijksacademie de plaats van Aarts heeft ingenomen, en dat ge schreven werd door J. G. van Gelder. Van het letterkundig gedeelte zal dit maal door de fijn psychologische ontleding van Joodsche vaderliefde voor een eenige dochter het proza- De Kaap, een eeuw geleden Forsythia Spectabilis. Langzaam maar zeker zijn de sneeuw- en ijsvlak tes, die we langen tijd in plaats van plantsoenen en tuinen voor lief hebben moeten nemen, weer in groene grasvelden en bruine aarde herschapen. 't Is buiten zacht maar heerlijk frisch en de zon schijnt af en toe al echt warm. De vogels zingen om het hardst en we kijken vol verlangen, nieuwsgierig naar onze voorjaarsstruiken of die al aanstalten ma ken om ons met hun voorjaarstooi te verrassen? Ze zijn misschien door de felle kou wel iets later dit jaar. maar het wordt er toch zachtjes aan weer tijd voor. Een van onze vroolijkst versierde heesters is zeker de Forsythia, die zich in Maart-April van boven tot onder in een uitbundigen feestdos v heldergele klokjes steekt, reeds lang voordat er van groene blaadjes iets valt te bespeuren. Zoo'n Forsythia struik in vollen bloei is werkelijk een feest voor het oog, onder alle omstandigheden. Of het regent en de wind met woeste rukken de zwaarbeladen takken schudt, of dat de gouden klok jes in het warme stille zonlicht staan te droornen, altijd is Forsythia even mooi. En de heldergele bloe men kleuren bij het grijs van een regenlucht even goed als bij het diepe blauw van een zonnigen len te dag. De struik heeft behoefte aan veel zon en een voed- zamelt bodem. Na den bloei kan de plant iets wor den ingesnoeid. Forsythia kan een vrij groote heester worden van een paar meter doorsnee en een paar meter hoogte. Voor wie een kleinen tuin heeft, is het aan te beve len om een Forsythia suspensa te nemen, die dunne buigzame takken heeft en zeer goed langs een muur kan worden geleid. Daar de plant echter van nature geen klimplant is, moet ze wel geleid en gebonden worden. Forsythia intermedia bloeit het vroegst en de variatie F. intermedia densiflora is wel de aller mooiste van de Chineesche klokjes, met groote hel dergele bloemen, die in dichte trossen rondom de bladerlooze takken staan. Forsythia viridissima heeft veel stuggere stijvere takken, die in den winter opvallen door hun mooie donkergroene kleur, de bloemen zijn iets groenach- tig-geel. Forsythia spectabilis is nog een vrij nieuwe soort, het is een sterke rijkbloeiende plant met groote don kergele bloemen. Deze laatste, Forsythia spectabilis, is met F. inter media densiflora wel het meest aan te bevelen. A. J. D. stuk „De Vader", van Siegfried van Praag de aandacht trekken. Ook in Elsevier's wordt Bou- tens' zeventigste verjaardag herdacht met drie verzen van den dichter, die den datum van zijn feestdag dragen. In Groot Nederland schrijft Jan Greshoff een alleraardigst artikel, waaraan hij den titel ..Waarom Daarom" gaf. Het is als prestatie een absoluut gaaf Greshoff-specimen en ik wil eerlijk bekennen dat ik van zijn wijze-van-zien en wijze-van-voorstellen houd en er dus mis schien te sympathiek tegenover staJDaardoor kan ik er ook wel inkomen dat er vele litteratuur vrienden zijn die Greshoff's proza ver boven zijn gedichten stellen. Hoe dit zij, Waarom-Daarom, als het ware al causeerend neergeschreven, realiseert den schrij ver volkomen. Hij is de absolute individualist, die geen partij of gezag of eenigerlei dwang erkent, toch in het leven die factoren niet geheel eli- mineeren kan en zich dan telkens met een grijns den kop stoot. Dan retireert hij zich. half onbe wust, in zijn niemandsland, tot zijn ingeboren levenslust en levensbelangstelling hem daaruit weer opjaagt en hij weer het werk opvat, waar voor hij even te voren een hartgrondigen afkeer heeft uitgesproken. Zoo iemand komt tot zonderling schijnende conclusies over leven en lot, zoo wel van hem zelf als van anderen, conclusies waarin dwaze ongerijmdheid doorvlochten blijkt met diep ernstige waarheden. En in dat spel van mekaar bestrijdende inzichten is voor den daarvoor ge- voeligen waarnemer ach zooveel weemoed, die achter oorspronkelijkheid van denkbeelden schuil gaat. Greshoff heeft zich een reporter gedacht die hem naar de reden van zijn vertrek uit Europa is komen vragen. Ja, waarom? Weet hij het zelf? Is wat hij meent als juiste aanleiding en reden te kunnen opgeven, inderdaad het waarachtige mo tief? Weten wij in den grond zelf waarom wij dit doen en iets anders nalaten? Prachtig thema voor Greshoff om op voort te borduren, niet waar? En hij laat zich de gelegenheid dan ook niet ontglippen. Hij wil zijn denkbeeldigen in terviewer niet geheel onbevredigd naar huis sturen en causeert met hem verder, deelt en pas sant houwen en prikken uit op wat hem in het leven niet aanstaat en geeft een levenswijsheid ten beste, die voor den gewoon-maatschappeüj- ken mensch een soort vorstelijke nonsens kan schijnen doch dien mensch tevens jaloersch maakt. Dat is wel Greshoff op z'n best. Er is voor die eenmaal aanvaarde levenshouding op de tel kens herhaalde vraag Waarom? niet veel ander antwoord denkbaar dan het kinderlijk-eigen zinnige: daarom! Maar de manier waarop in dit artikel op dat per slot onbevredigend slot wordt aangestuurd is zoo geestig en wei-gefundeerd te vens. dat de lezer er een voortdurend plezier aan beleeft, allen moralisten, wetenschappe- lijken schifters en ordenaars, strengen doorden kers en anderen gewichtigen lieden ten spijt. Greshoff mag misschien door zijn impulsivi- tent wel eens naar den verkeerden kant blazen, men kan hem daarbij noch originaliteit noch onafhankelijke frischheid van geest ontzeggen. En per slot is hij eigenlijk, ondanks zijn eigen gekanker tegen het vak, een buitengewoon jour nalist in ons land. dien wij met genoegen naar I hier zullen zien terugkeeren. J. H. DE BOLS. 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 13