„BLOED VAN BOEDDHA" door HAROLD WARD 10 Uit de andere kamer kwam het geluid van op gewonden stemmen, stoelen werden verzet, een deur sloeg. York keek op zijn horloge, het was vier uur in den morgen. „Er gebeurt wat!" zei het meisje angstig. „Maak je niet ongerust", zei York, „ik heb Fenton gezegd, dat ze allemaal naar hun kamers konden gaan Niemand zal kunnen slapen; ik zou jvel eens willen weten, wiens geweten het ergste epreekt!" Hij gaapte. „Ik zou trouwens zelf ook wel een paar uur slaap kunnen gebruiken. Na het ontbijt kunnen we met de ondervraging doorgaan. Maar voor ik met jou klaar ben en me geschoren heb, is het wel zoo laat. De nachtrust zal er wel bg m schieten!" „Bliji je hier?" vroeg ze gespannen. „Ja, Pay is naar de stad om m'n bullen te halen." Ze zuchtte verlicht en stak een sigaret op. „Je hebt met dat al m'n vraag nog niet beant woord", begon York weer. Ze leunde voorover, haar kin geleund op haar gevouwen handen. „Ik weet ook eigenlijk niet, waarom ik Je alles niet vertellen zou," zei ze, „tenslotte kom je toch te weten wat je wilt, dat weet ik bij onder vinding!" „Je vleit me", spotte hij. „Waarom doe je dat, madame Cantagny?" „Vergeet dien naam alsjeblieft", zei ze haastig, „ik heb liever, dat je me bij m'n meisjesnaam noemt." „Goed, Ik zal er om denken! Ga door met je vertelling!" „Er js niet veel te vertellen". Ze glimlachte, en dat deed haar er weer uitzien als een onschuldige bakviseh. „Het eenige wat ik weet, is, dat dit heele huis één en al intrige is. Iedereen weet dat, behalve Lee, z'n zuster en z'n verloofde en misschien de jonge Page, die niet zoo bijster slim schijnt te zijn. Lee en Adele Lathrop zijn te verliefd om ergens anders oog voor te hebben, en Virginia is nog te jong. Ze is een schat, en ik kan me begrijpen, dat Page verliefd op haar is!" York maakte een ongeduldige beweging „Laat die praatjes maar achterwege en kom met feiten!" Ze lachte. „Ongeduldig als altyd, kapitein! Ik weet waarachtig niet, wie ik verdenken moet iedereen, zou ik zeggen. Watson ken je, volkomen onbetrouwbaar. Er zijn er nog wel meer, ik zou alleen niet kunnen zeggen wie. Van de vrouwen weet Carol Spencer er meer van. Ik heb zoo'n idee, dat ze met Lewis samen werkt, maar bewijzen kan ik het niet." „Wie is Lewis?" Ze antwoordde niet dadelijk, York keek haar scherp aan, maar ze vertrok geen spier van haar gezicht. „Ik weet het niet," zei ze tenslotte. ,,'nGeheime agent?" Ze keek verwonderd op „Hoe zou ik dat nu we ten?" „Lydia, je bent een gevaarljjk meisje," lqj keek haar onderzoekend aan. „De meeste mannen heb ben tegenover jou geen schijn van kans. Maar ik ken je langer dan vandaag, mij hou je niet voor den gek!" „Hoe ouder, hoe gekker, dat spreekwoord ken je toch, York?" zei ze spottend. „Werk je voor Egyrië, zooals gewoonlijk?" „Als jij 'tzegt, zal 'twel zoo zijn, niet?" ontweek ze. ,,Ik snap werkelijk niet, waarom al die landen zooveel moeite doen, om die streng kralen te pak ken te krijgen!" barstte York uit. Lydia blies een dikke rookwolk uit. „Ik had ge dacht, dat je pienterder was," zei ze langzaam. „Je weet hoe het er in Europa spant, iedere natie doet haar best haar positie zooveel mogelijk te versterken. Er zijn millioenen Boeddhisten in Azië, de steun van die millioenen is wel een hooge prijs waard. Dat snoer is voldoende voor den be zitter om er een oorlog mede te ontketenen." York steunde zijn hoofd op z'n handen. „Ik ge loof, dat ik licht begin te zien. De natie, die in het bezit van het halssnoer is, kan verzekerd zijn van den steun van die millioenen Boeddhisten!" Ze glimlachte vermoeid. „Van hoogere politiek heb ik geen verstand, York. Ik ben maar een pion op het schaakbord. Er is iemand, die „de Bloed- druppelen van Boeddha" graag hebben wil en be reid is er een flinken prijs voor te betalen. Ik pro beer alleen dien prijs te verdienen, anders niet." „En er zjjn genoeg landen, die er een flink be drag voor over hebben, niet en al de afgevaar digden schijnen hier bij elkaar te zijn!" ,,'n Prettigen toestand, dat moet ik zeggen!" „Eén flinke kerel kan de heele zaak op het oogenblik nog in handen houden." Ze keek hem recht in de oogen. „Wie was die vent, die we onder den boom heb ben gevonden?" vroeg hp na een korte pauze. Indien hij gehoopt had, haar door deze onver wachte vraag te overrompelen, dan kwam zijn be rekening niet uit. „Geen flauw idee!" zei ze eerlijk. „Waarschijnlijk was het een ondergeschikte van een van de lui, die binnen in het huis werken, Iemand, die het vuile werk moest doen, om de aandacht van de hoofd persoon af te leiden." „Dat is mijn idee ook," stemde York toe. „In ieder geval is de vent in het huis geweest en daar vermoord?" „Is hij hier in huls vermoord?" vroeg ze onge- loovig. „Ja, daar ben lk van overtuigd en sheriff Fen ton ook. Wel meisje, ik zou nu maar naar bed gaan, anders mis je je beauty-sleep!" Ze trok een gezicht tegen hem en zei dat ze bang was, alleen in het donker naar haar kamer te gaan. York tikte haar plagend op haar wang en duwde haar de deur uit. Hij vond Fenton, Jake en Fay in het woonver trek, waar ze bezig waren Lee's whisky op te drinken. York wachtte tot Lydia op de trap verdwenen was en vroeg toen aan Fenton of alles in orde was, De sheriff bevestigde het. „Fay heeft acht man meegebracht," zei hij. „Ik heb er twee voor het huis gezet, twee achter en twee aan beide zijden. Ze zitten in het struikgewas verborgen, maar zoo, dat ze niets ontgaan kan. „D'r kan geen muis uit of in, zonder dat zij het merken!" „Ik hoop het voor je," zei York en ging toen op zoek naar Tim, den negerbediende. HOOFDSTUK VHL „Er wordt een man vermist!" Het kostte York moeite den negerbediende te vinden, tenslotte kreeg hij hem in de keuken te pakken. De deur zat op slot, en alle ramen waren gegrendeld. Hij moest een heelen tijd op de deur kloppen, voor er open gedaan werd. Toen de deur eindelijk op een kier open ging, moest York den sidderenden Tim verzekeren, dat er geen enkel gevaar dreigde, voor hij een woord uit hem krij gen kon. Hij bracht den neger aan het verstand, dat hij een kamer wilde hebben, waar hij rusten kon. Tim knikte en bracht hem naar boven. Toen ze door de hall kwamen riep York den sheriff Deze nam de whisky-karaf mee en volgde den kapitein naar boven. Dr. Fay en de zwijgende Jake, die den drank omhoog zagen stijgen, wisten niet beter te doen, dan er achter aan te klimmen. York grijnsde, maar zei niets. Tim gaf ze een kamer aan het einde van de hall, aan den tegenovergestelden kant van de porte-cochère. De bovenverdieping werd in tweeën gedeeld door een breede gang, die het huis in twee richtingen doorsneed. York wilde eerst den bediende vragen, waar de kamers der andere gasten waren, maar bij nader inzien liet hij dit na. Het was intusschen bijna zes uur geworden, de zon stond al hoog boven den horizon. Het be loofde een heeten dag te worden. Tim gooide een raam open en York keek naar buiten. In de bij gebouwen heersckte al bedrijvigheid, waarschijn lijk was men al bezig voor het ontbijt. „Hoe laat ontbijten we hier?" vroeg York. „Om acht uur, meneer, meestal om dien tijd, meneer, dus vanmorgen ook om acht uur, denk ik, meneer!" antwoordde de neger gedienstig. De dokter en de sombere assistent-sheriff waren aan de tafel gaan zitten en namen om beurten een slok uit de whiskyflesch, York gaf Fenton een teeken en op hun teenen slopen ze de kamer uit over de gang naar het raam boven de porte-cochère, waaruit, volgens Watson, het lichaam van den vermoorden man naar beneden geworpen moest zijn. Op de houten bedekking van de porte-cochère zagen zij vage sporen, die misschien door het schrapen van de hakken van den vermoorde veroorzaakt konden zijn. Zwijgend gingen zij naar hun kamer terug. Jake en Fay zaten nog te drinken, Fenton nam hun de flesch af, dreigend ze op den bon te slin geren. York ging naar de badkamer om zich te scheren en een bad te nemen, Fay had kleeren voor hem mee gebracht, de kapitein kwam een oogenblik. later weer tevoorschijn om door een ringetje te halen. Men kon hem het tekort aan slaap heele- maal niet aanzien. Hij viel in een gemakkelijken stoel en keek Fenton aan. „Wat gaan we nu doen?" vroeg deze. „Zoodra het goed licht is, gaan we naar het sous-terrein om vingerafdrukken van die dooie vent te nemen," antwoordde York. „Dan zal ik Washington opbellen en de iden tificatie afdeeling opdragen zou gauw mogelijk na te gaan, of ze in onze registers voorkomen." Wordt vervolgd)^ Netten boeten. Ook de Scheveningsche vrouwen hebben haar aandeel in de visscherij. Zij zorgen voor het tuig en de netten Als de tijd voor de haringvangst nadert. Up de zolders der reeders worden de benoodigdheden voor de visscherij in gereedheid gebracht. Het wit-schilderen der drijvers, Waaraan de netten in het water zullen hangen In het gezicht van den vijand. Behoedzaam begeven manschappen der vooruitgeschoven Duitsche stellingen aan het Westelijk front zich naar hun post ter aflossing van hun kameraden Een hevige bom explosie in Park Lane te Londen veroorzaakte groote consternatie. Van het filiaal der Westminster Bank in Grosvenor House werden alle ruiten verbrijzeld Op de achterzijde van het nieuwe bankbiljet van f. 20 zijn in bronsgroene kleur gravures afgedrukt van twee Amsterdamsche stadsgezichten, de St. Nicolaaskerk en de Gelderschekade met Schreierstoren Terug naar hun element. Een aanvang is gemaakt met het weer te water brengen van de schepen, die te Weurt op het droge liggen. Zij meenden daar een veilige haven te vinden, welke hun echter noodlottig werd, daar ze door het ijs op den wal gedrukt werden Ir. J J. Fels is benoemd tot directeur van de Provinciale Geldersche Elec- triciteits Maatschappij Scheveningen treft voorbereidingen voor de haring vangst. De vis- schers verrichten nu nog slechts 'binnenwerk. Het schaftuurtje bij d» kachel Naar den bomvrijen kelder, die in het Mauritshuis te den Haag gemaakt is en waarin de kunstwerken van het museum zijn geborgen De voorzijde van het nieuwe bankbiljet van f. 20 draagt rechts een in gravure uitgevoerd potret van wijlen H.M. Koningin Moeder, terwijl het linker benedengedeelte wordt ingenomen door een afbeelding van een eskader zeventiende-eeuwsche Hollandsche oorlogsschepen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 16