„BLOED VAN PAASCHVEE-TENTOONSTELLING TE ROTTERDAM. BRAND TE RAVENSTEIN. BOEDDHA" Hoogzomermode werd deze week gedemonstreerd op de show, welke de Nederlandsche confectie-fabrikanten te Amsterdam organiseerden De Paaschvee-tentoonstelling, welke Dinsdag op de Veemarkt te Rotterdam gehouden werd, was druk bezocht. Het Nederlandsch Trekpaarden Stamboek had voor een kostbare inzending gezorgd Militaire hulp bij het opruimingswerk na den hevigen brand, die te Ravenstein groote materieele schade aanrichtte. Een pakhuis en een slagerij werden een prooi der vlammen De benoodigdheden worden ingepakt voor het vertrek der ambulance, dat op 20 Maart was bepaald, doch thans zeker wordt afgelast De thans tot stand gekomen regeling tusschen Rusland en Finland maakt de uitzending der Nederlandsche ambulance naar Finland, met de voorbereiding w.arvan men druk bezig was niet meer noodig. Het schoonmaken der instrumenten De werkzaamheden voor den bouw der tunnel, die in Gouda de verbinding zal vormen tusschen Spoorstraat en Ridder van Catsweg, vorderen goed. Op wacht in de sneeuw. Niet in Finland, doch aan het Westelijk front Een Duitsche soldaat op post Oost. Door het verleggen van de rails op den nieuwen spoordijk in het Oostelijk deel der hoofdstad is de luchtbrug bij den Beukenweg overbodig geworden en gaat dus verdwijnen Het motortankschip „Eulota" van de N.V. Petroleum My. „La Corona" 'ts op weg van Rotterdam naar Curacao op de Noordzee door een ontploffing verloren gegaan door HAROLD WARD 18 Dokter Fay was naar Arrapahoe teruggegaan, aoodra de menschen van den Geneeskundigen Dienst het lijk hadden weggehaald. Nadat hg met verschillende andere plaatselijke doktoren het li chaam had onderzocht, bracht hij telefonisch rap port uit. „De zaak is nog onduidelijker dan in het begin, kapitein," zei hij, zooals wij al hadden vastgesteld was de arme kerel al eenige uren dood, voor de strop om zijn hals werd gelegd, maar dat is.niet alles, we hebben ook nog iets anders ontdekt. Het wondje van de injectiespuit heeft niets met de doodsoorzaak te maken. We hebben geen spoor van vergif in zijn lichaam kunnen ontdekken. Waarschijnlijk is hij verslaafd geweest aan het een of andere verdoovende middel, want we heb ben meerdere van dergelijke puncties gevonden. Ik denk. dat hij kort te voren een injectie ge nomen heeft, misschien wel om meer moed te krijgen. Het belangrijkste dat wij ontdekt heb ben, i3 dat de doodsoorzaak toe te schrijven is aan een geweldigen klap met een zwaar voorwerp op zijn achterhoofd. Het ding, waarmee geslagen werd, is waarschijnlijk bekleed geweest, waar door de huid niet beschadigd werd." „Ben je er zeker van, dat die klap den dood tengevolge gehad heeft?" vroeg York. „Absoluut zeker! Maar voor alle securiteit zend ik de ingewanden naar het laboratorium in New- Orleans, daar zijn ze beter ingericht op onder zoek naar vergif dan wij. Met een dag of twee kunnen we hun rapport hebben." York bedankte den dokter voor zijn mededee- lingen en belde daarna af. Diepnadenkend bleef hij een oogenblik staan. Hrj moest bekennen, dat de zaak er niet eenvoudiger op werd. Toch kon hij niet aannemen, dat er een man, gekleed in pyama, uit een huis onder politiebewa king en vol menschen, kon verdwijnen, zonder dat iemand er iets van zou bemerken. Hij slenterde terug naar de veranda en vroeg Fenton hem de plaatsen te wijzen, waar de poli tie dien nacht de wacht gehouden had. Pas na vieren waren de gasten, waaronder Hal Lewis rich bevond, naar hun kamers gegaan. Het begon al eenigszins licht te worden. Als de wacht posten dus niet in slaap gevallen waren was het niet mogelijk, dat er iemand het huis verlaten zou hebben, zonder door hen gezien te zijn. Hij onder vroeg de wachters scherp. Zij waren zoo opgesteld geweest, dat elke vorige post den volgenden zien kon. Wanneer er dus een in slaap gevallen zou zgn, zou zijn dichtsbijrijnde kameraad dit onmid dellijk gezien moeten hebben. Daarna ging York naar de garage. De wagen van den vermiste stond er nog. Hij onderzocht ook deze nauwkeurig, maar er was niets te vinden, dat ook maar eenig licht in de zaak bracht. York nam meteen de gelegenheid waar om de andere wagens te onderzoeken, maar ook dit maakte hem niets wijzer. Toen schoot het hem te binnen, dat de vermoorde man ook met een auto naar Oakwood Manor gekomen moest zijn, andere communicatie middelen waren er niet en dadelgk zette hij de politie aan het werk om in de buurt naar een verlaten auto te zoeken. Na eenigen tgd kwamen zjj terug met het bericht, dat er nergens iets te vinden was. York begon het probleem nu van den anderen kant aan te pakken. Welke reden kon Lewis ge had hebben om weg te gaan, vroeg hij zich zelf af. Het was denkbaar, dat hg de moordenaar van den man onder den boom was en dat hij, uit angst voor ontdekking, er vandoor gegaan was. Maar als dat zoo was, waarom was hg dan in pyama gevlucht? Dat zou immers de kans op ontdekking grooter maken. Neen, waarschijnlgk was dat niet. Hoe meer York er over dacht, des te sterker werd zgn overtuiging, dat Lewis nog ergens in het huis moest zijn. Carol Spencer? Vreemd, dat hij niet eerder aan haar gedacht had. Lydia Vaughan had immers gezegd dat rij vermoedde dat Lewis met Spencer samenwerkte? York zond Tim weg om haar te zoeken en haar te vragen even bij hem te komen. Weldra verscheen rij in het kantoortje, dat de ka pitein voor zijn ondervragingen geannexeerd had. Toen zij binnen kwam stond York op en keek haar scherp aah. Vreemd, dat hij niet eerder ge merkt had, hoe knap ze was. Ze had prachtig haar en een onberispelijke huid, ze was groot en slank, in alle opzichten benaderde ze York's ideaal van de vrouw. „U wenschte me te spre ken?" vroeg ze, in den stoel vallend, die hij haar had aangewezen. Ze had een lage, donkere altstem. Ze glimlachte toen York haar een sigaret aanbood, hun vingers ontmoetten elkaar even, York's hart klopte heviger, maar hij verzette zich tegen de vreemde aandoening, die rich van hem dreigde meester te maken. Hij stopte zijn onafscheide lijke pijp en blies een groote rookwolk uit, waar achter hg zijn ontroering probeerde te verbergen. „Kende U Lewis goed?" vroeg hg plotseling. Ze keek hem een oogenblik aan, voor ze ant woordde. „Nauwelijks," antwoordde ze rustig. Een moment keek ze hem aan onder haar lange wimpers, toen vroeg ze: „Waarom vraagt U dat?" „Men heeft mij verteld, dat U beiden zeer goe de vrienden was." Ze schudde haar hoofd. „U denkt toch niet, dat ik iets met zijn verdwijning te maken heb?" vroeg ze toen spottend. York grinnikte. „Dat is geen antwoord op mijn vraag," zei hij toen. Haar blik bleef een tijdje op baar glimmende nagels gevestigd, toen hief ze haar hoofd weer op, keek hem recht in de oogen en zei: „Ik zei U toch, dat ik hem nauwelijks kende!" „U heeft hem dus nooit ontmoet voor U hier kwam „Dat heb ik niet beweerd!" Weer die vlugge blik onder de lange oogharen. „Ik heb hem in derdaad wel eens eerder ontmoetwe kwamen zelfs samen hier heen". „Dus U kende hem, daar gaat het hier om," zei York kortaf. „Hoe diep ging die kennismaking?" Ze keek hem verontwaardigd aan. Een diepe blos kleurde haar gezicht. „Ik geloof niet, dat dit iets met de zaak te maken heeft, kapitein," zei ze afwijzend. „Misschien niet," stemde York toe, „maar U moet niet vergeten, dat ik hier gekomen ben, om een moordzaak op te helderen en de minste klei nigheden kunnen mij daarbij behulpzaam zgn. Daarom dring ik er op aan, dat U antwoord geeft op mgn vraag." Ze aarzelde. „Ik geef toe, dat het eigenaardig lijkt, maar een leven als het mijne geeft herhaal delijk aanleiding tot eigenaardige en moeilijke si tuaties. Het is zoo gemakkelijk, dingen te insinu- eeren, die in werkelijkheid niet bestaan, maar waarvan het niet bestaan moeilijk te bewijzen valt." York stak zijn hand uit. „Vergeef me, miss Spencer, het heeft niet in mijn bedoeling gelegen iets te ipsinueeren, of U onaangenaam te zijn. Ik had geen recht, U die vraag te stellen." Ze nam de hand, drukte die en opnieuw kon de kapitein niet ontkomen aan de golf van emotie, die de aanraking van deze vrouw bg hem veroor zaakte. Hg deed een paar passen naar het raam, keerde zich toen om en ging weer in den stoel achter de lessenaar ritten. „Ik ben inderdaad samen met Hal Lewis bij deze zaak betrokken," ging Carol Spencer voort. „Ik heb het land aan hem. Hij is ruw en onbe schaafd, het is als vrouw bijna onmogelijk met hem samen te werken, Maar ik ton niet anders... Lewis is een schurk, maar geen lafaard... ik ben er zeker van, dat hg niet vrijwillig dit huis ver laten heeft „Heeft IJ eenig idee, wat er met hem gebeurd is?" „Neen, ik begrijp er niets van!" York keek eenigen tijd zwijgend voor zich uit. „Voor wie werkt U?" vroeg hij toen overrom pelend. Het meisje keek verwonderd op, toen kwam er een begrijpende blik in haar oogen. „Moet ik daarop antwoorden?" vroeg ze en het was, alsof er iets spottends in haar stem klonk. York knikte beslist. „Ja, voor welk land be doel ik." Carol Spencer glimlachte. „Miss Spencer, U ziet, dat het spel uit Is, waarom maakt U het nu nog moeilijker voor Uzelf en voor mij Als vertegenwoordiger van de Ame- rikaansche regeering is het mijn taak ervoor t* zorgen dat het halssoer niet in handen van een natie komt, die het gebruiken zal om onze belangen te schaden, dat moet U duidelijk rijn!" Ze keek hem met een eigenaardige uitdrukking in haar mooie oogen aan. „Ik ben bang, dat U op een dwaalspoor is," zei ze tenslotte. „U gelooft, dat ik als agent van een vreemde mogendheid werk „Dat geloof ik niet alleen, dat kan ik Ze lachte hardop. „Zegt U niet te veel, kapitein York". Met een vlugge handbeweging had ze een klein verguld schildje van haar jarretel los go- maakt, ze overhandigde het aan York. York wierp er een blik op, en slaakte een yen- wonderde kreet. „Blumenthal1" Ze knikte. „Ja, waarom niet?" „U bent privédetective?" Wederom lachte ze hartelijk. „Ja," gaf ze toe, „detective in dienst van Bltt» menthal's Detective Bureau!... Evenals Lewis..- we werken samen in deze zaak!" XWordt vervolgd.^

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 10