Als de steenen spreken konden.... UPS' SAFE INRICHTING 2iet JCa&teeC van Chiiiau- Financieel-Economisch Weekoverzicht. NASSAU-BANK N.V. Litteraire TC antteekeningen. INCASSO-BANK N.V. SAFE-DEPOSIT l Z A" T E R D A G 20 A P R I 1940 Het Kasteel van Chillon. Aan den boehtigen oever van het Meer van Ge- nève, tusschen Clarens en Villeneuve, is het gele gen, het Chateau de Chillon, op een rotóklip, om spoeld door het „kristallijnen water" dat bij zons- op- en ondergang met tooverachtige kleuren prijkt, vreedzaam rimpelend rotsen en hemel weerspie gelt, maar ook bij opstekenden wind ver vaarlijke golven opjaagt, die het meeroppervlak met vlokkig schuim overdekken. Weinig landstreken kunnen er op bogen, bezocht en geprezen, bewoond en bezongen te zijn door zoo beroemde mannen als deze oever van het „Lac Leman". Te Montreux houdt een marmeren stand beeld de herinnering "bevend aan het veelvuldig verblijf van de Oostenrijksche Keizerin Elisabeth. In Rolle nam Voltaire een tijdlang zijn intrek. Op een nabijgelegen eilandje gedenkt een monument den patriotischen generaal de la Harpe. En dan het beroemde slot les Crêtes. Gambette, organi sator van den burgerkrijg na den val van Napoleon III, bezocht bij voorkeur dit liefelijk gelegen kasteel, dat door een bosch van kastanjeboomen wordt omringd dezelfde boomen waarvan Rousseau droomde toen hij zijn „Nouvelle Heloïse" schreef. Rousseau: er is in deze landstreek geen oord of het herinnert aan dezen „zoeker en zaaier op de velden der menschheid"; hij ging er, vervuld van de idealen van den hervormer, verzonken in den droom van den dichter, gekweld door het innerlijk tumult van den mensch die „vele levens leeft en dus vele dooden sterven moet". Hier, aan den oever van het donkerblauwe meer, nabij Chillon, 'deed de schrijver Rousseau de ge stalten van zijn roman Julia of de nieuwe Heloïse heerlijke en hachelijke avonturen beleven DE MARTELAAR BONNIVARD. Eenzaam temlidden van de rotsen, gedeeltelijk daarin, uitgehouwen, teelient zich het. Kasteel van Chillon blank en, in zijn middeleeuwschen bouw trant, schilderachtig af tegen het ruige bergland schap: êen oude burcht, beproefd door de weder waardigheden van vele eeuwen want het stamt waarschijnlijk uit de 9de eeuw verbrand en herbouwd, gevreesd en later vereerd als symbool van geestelijke vrijheid en standvastigheid. Lang behoorde het den hertogen van Savoye, de erfvijanden van het vrije Genève, toe. En menig maal diende het vervolgden tot kerker; want onder den waterspiegel van het meer bevinden zich de i beruchte gewelven en martelkamers, waarin ge- I vangenen hun leven verkwijnden. Zoo ook Fran cois de Bonnivard, man van goeden huize, welop gevoed, eigenaar van de priorij van Caint-Victor, die hij van zijn oom ten geschenke kreeg. Een groot man was het, die Bonnivard; zooals Byron eens getuigde: „een groot man vanwege zijn voornaamheid van ziel, zijn oprechtheid van hart, zijn edele gedachten, de wijsheid van zijn raad, de moed van zijn daden, de uitgebx-eidheid van zijn i kennis en de scherpte van zijn geest". Maar wat hem bovenal sierde, wat hem eerst recht onsterfe- lijken roem verwerven deed, dat was de liefde voor de vrijheid van de Geneefsche republiek. 1519 was het, toen de hertog van Savoye met 500 main. Genève binnenviel in de ijdele hoop, een vrij I land en een vrij volk duurzaam te kunnen knech ten. Bonnivard, aanvankelijk de wraak van den heerscher vreezend, verliet naar men meent de I stad om in Freiburg een veiliger wijkplaats te vin den; maar de vijand achterhaalde hem en sloot hem twee jaar in het gevang. Jaren van omzwer vingen braken daarna aan, waarvan'de kronieken weinig of niets te verhalen weten tot 1530: toen j schijnt de geleerde Bonnivard, reizend in het Ju- ragebergte, door roovers.uitgeschut en aan den ty- j rannieken hertog van Savoye uitgeleverd te zijn. Zes jaren bracht hij in den kerker van Chillon door, waar vocht en koude het leven schier ondragelijk maakten. Vast- gekluisterd aan een ketting die aan een der pilaren was bevestigd, doorstond hij de kwellingen van het martelaar schap. Boven, aan den rand van het ge welf, was een opennig ter breedte van 'n hand in den tien voet dikken muur, waardoor een smalle lichtstraal viel ten teeken, dat de eeuwige nacht nog niet was aangebroken. Zoo, gelijk de wijze Bonnivard, boetten de Calvi nistische hervormers in de gewelven van het Kasteel de Chillon, ontelbaren de geschiedenis van Chillon vermeldt niet eens, hoevelen het er wel waren. Na zes jaren dan werd Bonnivard verlost door de te hulp gekomen Berners; en dubbel groot moet zijn vreugde zijn geweest toen hij zijn terugkeer het geliefde Genève vrij en onafhankelijk vond. Rijkelijk beloonde de stad hem voor het zware martelaarsoffer: tot burger der Stad werd hij ver- koren, begiftigd bovendien met een woonhuis en een rijkelijk jaargeld. Lange jaren nog moet deze geleerde, die van den kansel de tolerantie met vuur predikte, zich gewijd hebben aan kunst en wetenschap: aam stu die der klassieken, aan theologie en historie, en nooit versaagd hebben in zijn ijver, Genève tot centrum van het licht der kennis te doen worden, door een te stichten universiteit. Toen hij, vermoedelijk im 1570, overleed schonk hij al zijn bezittingen aan de Stad, om daarmee de verbreiding der wetenschap te dienen ook na zijn dood. Van dien vermaarden Bonnivard dan verhaalt men in Chillon en meer en legendarischer nog van de tallooze Calvinistische martelaren, dien de burcht tot kerker diende. En tocfy hoe rijk aan geschiedenis dit kasteel en dit oord ook zijn mag. zóó vaak genoemd, ja zoo roemrijk zou het niet geworden zijn, als de kunst der letteren het niet vereeuwigd had: in Rousseau's „Heloïse", in Lord Byron's „Gevangene van Chillon". Rousseau's „Julia of de nieuwe Heloise": zoo als eens de scholastische wijsgeer Abelard zijn hart vol liefde voelde voor zijn discipel Heloïse, zoo ver ging het den mannehjken hoofdpersoon in Rous seau's roman: Saint-Preux; hij, de burgerman, weet al te goed, dat van een huwelijk met zijn adel- De Gevangene van Chillon. JULIE, DE BEMINDE lijke leerlinge Julie d'Etarige niet kan, niet mag komen. Aan de onvergetelijke uren, doorgebracht bij de eenzame rotsen van Meillerie tegenover Chillon, moet een einde komen: maar de wreede en toch zoete kwelling van een liefde, die nooit ten volle beantwoord zal mogen worden, wil geen einde nemen. Onvergetelijke uren: wandelingen langs de rui- schende stroomen van het gebergte, ongenaakbare rotsen met hoog daarboven de toppen der eeuwige sneeuw; donkere dennebosschen; beekjes van het klaarste bergwater; gesprekken fluisterend en droomerig gevoerd, terwijl elkaar ontwijkende blikken staren over de weidsche vlakte van het meer; gekruide geur van bloesemende vrucht- boomen, vochtige rotsbodem en oeverplanten van dien aard zijn de geschenken van deze liefe lijkheid in het onherbergzame. En dan, dan heet het afscheidnemen: Julie blijft te Clarens, Saint- Preux trekt naar Londen en Parijs in de hoop, eens door den Baron d' Etange ais echtgenoot van de zoo bovenal beminde Juüe aanvaard te worden. Vol teederheid zijn de brieven, die Saint-Preux haar in het geheim schrijft: maar de correspon dentie wordt ontdekt en daardoor aanleiding tot Julie's gedwongen huwelijk met den 50-jarigen de Wolmar, een breed-denkend en fijngevoelig man die, enkele jaren later, zijn medeminnaar zelfs te gast noodt. Het is in die dagen dat Saint-Preux met Julie een tocht onderneemt naar de rotsen van Meillerie. naar het oord dus waar zij beiden het geluk beleefden van de eerste, ongerepte liefde. Weer staan zij aan den oever van het meer, weer staren ze naar den anderen oever, naar het kasteel van Chillon. Geen menschelijk geluid stoort hen „een zoo zoet verblijf vergelijkend met al wat ons omringde, ging het me toeschijnen of dit ver laten oord de toevlucht was van twee minnenden die als eenige overlevenden aan een natuurramp ontkwamen....", zoo schrijft Saint-Preux. Twee minnenden nog steeds; niets is hier veranderd, nóg staan in de rotsen de teekens die zij ex* griften. En zoozeer wekken al déze hei'inneringerr de ge voelens van weleer, dat hij ze niet langer ver bergen kan. Saint-Preux spx-eekt de taal van zijn hart; en zij, Julie luistert bewogen, tot ze niet meer zoo zeker van zichzelf, zijn arm grijpt met het vermaan: „Kom. laat ons gaan de lucht is, ge loof ik. hier niet goed* voor me". Ze moeten een gunstiger getij voor hun vertrek afwachten: zóó is het meer niet wel bevaai'baar. Het avondt al, als ze aan boord gaan; onder een klaren hemel, óver het zilverige meer. varen ze huiswaarts als vroeger en toen in het wreed besef dat het al voor bij is. Eén oogenblik wordt de begeerte in hem wakker, samen onder te gaan 'nu, in dit meer, in déze eenzaamheid. Maar hij herstelt zich: veilig bereikt ze den oever van Clarens. Niet lang daarna viel ze toch den dood ten offer: ze had het Kasteel van Chillon bezocht met haar beide kinderen; tijdens een korte rondwandeling ge beurde het: een van haar kinderen stnxikelde viel in het meer. Julie bedacht zich geen oogenblik, ze springt het na. Beiden worden gered maar kort daarop ovex'leed Julie, aan de gevolgen. Zoo vertelde Rousseau van deze romantische lief de in het land van Clarens en Chillon te zoet mis schien voor moderne smaken, te sentimenteel als ge wilt maar als symbool van dien anderen tijd on sterfelijk en van een invloed die dien van Goethe's Werther mogelijk nog overtreft „CLARENS. LIEFELIJK CLARENS. GEBOORTEPLAATS VAN INNIGE LIEFDE Ruim vijftig jaren waren verstreken sinds het ver schijnen van Rousseau's Julie toen, vergezeld door een niet minder illuster man dan hijzelf de dich ter Sheley Lord Byron dienzelfden oever van het Geneefsche meer bezocht. „Ik heb, schreef hij, de streek van Rousseau door kruist en daarbij zijn Heloise steeds voor oogen ge had. Onuitsprekelijk voelde ik mij getroffen door de kracht en de nauwkeurigheid van zijn beschrijvingen en door de schoonheid van het origineel: Meillerie. Clarens, Vevai en het Kasteel van Chillon. Het zijn plaatsen waarover ik weinig zal vertellen, omdat al wat ik zou kunnen zeggen een al te zwakke afspie geling zou zijn van den indruk dien zij op mij maakten." Nu, hij zou er méér van zeggen dan hij op dat oogenblik zelf vei-moedde: Byron bezocht het kas teel van Chillon; de gids had hem de gewelven ge toond waar de vrijheidsheld Bonnivai'd geketend zijn martelstraf onderging. En al mag het verhaal van den braven geleider bezijden de historische waai'heid zijn geweest, de indruk die het op den dichter maak te was zoo groot, dat Byron, toen hij kort daarna door het slechte weer tot een tweedaagsch verblijf een kleine herberg te Ouchy,gedwongen, zijxi be- (Adv. Ingez. Med.) Dunne markt. Ernstige koersdaling op de obligatiernarkt. Het geld toordt duurder in ons land. Kapitaalvlucht naar ISeic-York. Maat regelen hiertegen zijn noodig. De methode der Engelschen. Jaarverslagen niet ongunstig. (Van onzen financieelen medewerker) E beui-s is op het oogenblik de wispelturige registrator van psychologische reacties op elkaar vaak lijnrecht tegensprekende sen' sationeele berichten en geruchten. Vandaar dat beursman noch buitenstaander er meer peil op kan of durft te trekken. De markt is zoo „dun" ge- woi'den, dat aanbod van of vraag naar enkele stuk jes zelfs leidende fondsen bij punten tegelijk doet dalen of stijgen. En het is in deze dunne markt het aanbod dat ovei'heerscht. Het is een soort angst psychose, die de beurs onder dezen druk houdt. Vrees wordt geuit ten aanzien van de uiteindelijke positie der geallieerden in dezen oorlog, ten aanzien van de naaste toekomst der kleine neutralen in Europa's stormhoek en sedert deze week ook ten aanzien van Ned.-Indië's positie in het geval Neder land onverhoopt in den oorlog mocht worden mee gesleept. Bepaalde uitlatingen van den Japanschen Minister van Buitenlandsche Zaken met betrekking tot onze Oost hebben namelijk in Nederland en in het buitenland een zekere ongerustheid geschapen, die echter, naar mijn meening. niet den minsten grond heeft: de positie van Ned.-Indië is namelijk practisch gewaarborgd door het bestaande machts- Zijlstraat 61 Haarlem (Adv. Ingez. Med.) faanxd gedicht „De gevangene van Chillon" schreef, zoo op zijn wijze getuigend van de inspiratie, waar mee dit landschap dichters gelukkig maakte. HACHELIJK AVONTUUR. Bijna had dit historisch bezoek van Byron en Shelly aan Chillon beiden het leven gekost, 't Was fraai weer toen zij den boottocht aanvaardden. Maar allengs betrok de hemel meer en meer.* De wind, aldus vertelt Shelley, nam hand over hand in hef tigheid toe, zwol aan tot een waren storm. Niet ver van de rotsen van Meillerie, aan de overzijde dus van het Kasteel de Chillon, stonden de golven zoo hoog dat de opvarenden het ergste vreesden. Tot overmaat van ramp werd de boot door een verkeerde manoeuvre van den schipper stuurloos. Byron had zijn jas al uitgetrokken, vast besloten als hij was Shelley, die niet kon zwemmen, 't leven te i-edden. Maar Shelley weigerde elke hulp: rustig zat hij op een bankje, vastbesloten zoo, zonder strijd, ten on der te gaan. Behouden bex-eikten zij het strand van St. Gin- goux het Groote Lot had het anders met hen voor; Shelley vond, zes jaren later, den dood in de golven, nabij het Italiaansche Spezzïa; Byron werd het. slachtoffer van de gevreesde moeraskoorts in Misso- linghi. En Rousseau? In 1778 was hij te Ermenonville ge storven na jaren geleefd te hebben beladen met onzichtbare ketenen, omringd door wanden van on- dooi'dringbare duisternis, levend begravexx tusschen de levenden geplaagd door de foltex-endste van alle angsten: den achtervolgingswaan. Zoo was het einde van den denker en di'oomer, op wiens „Heloise" Lord Byron doelde toen hij dichtte: Clarens Uw paden zijn betreden door hemelschc voeten C. J. E. DINAUX. (Adv. Ingez. Med.) THEUN DE VRIES. De Freule. Arnhem, Van Loghum Slaterus. De novelle „De Freule" zegt de colophon begoixnen in 1937 en in 1939 voltooid, maakt deel uit van de kroniek van het geslacht Wiarda, waar in voorts nog de novelle „De Bijen zingen" en de romans „Stiefmoeder Aarde" en „Het Rad der For tuin" verschenen zijn. Daarvan werd een en ander reeds vroeger hier besproken. „De Freule" is een geheel op zich zelf staand verhaal, en als zoodanig een klein kunst werk, dat men genieten kan ook zonder dat men de vroegere boeken over de Wiarda's kent. Al zou den wij niemand de lectuur van die hierboven op gesomde boeken willen ontraden. Want Theun de Vries is in de boeiende Friesche familiekroniek een eersterangs schrijver gebleken, van wien zinsbouw en wooixikeus een volstrekt eigen stempel dragen. Zonder eenige precieusheid in zijn techniek te vertoonen draagt hij zijn inzicht en verbeelding op den lezer 'over en wat in zijn voorstellingen boeit wordt ondersteund door een schrijfstijl, die alle gemeenplaats uit den weg gaat, sterk van taal is en voortdurend boven het routine werk blijft staan. Hij is daarin verwant aan een ;chrijver als Van Schendel, terwijl de sfeer die zijn verhaal schept weer geheel zijn eigen is; bewoge- ner. actiever en robuster dan die van den ouderen kunstenaar. Genoeg dus om de lezei's, die zich ook voor het kunstgehalte van hun lectuur interesseeren. de Fi-eule in 'nan'den te spelen Maar ook wie daar overheen leest en voor wie slechts de spanning der gebeurtenissen in aanmex-king komt wordt naar genoegen bediend. Want in De Freule heeft De Vries een type geschapen dat, in de omraming eener oude familiekroniek, de trekken vertoont van een door de moderne psychologie gaarne be schouwde figuur: die eener verdrongen liefdes behoefte bij een wellicht overgezond menschen- kind, welke behoefte zich bij tijden in hardheid, wreedheid en geveinsde onverschilligheid pleegt te uiten en bij duurzame onbevredigdheid in demen tie eindigt. Minne Wianda, een boer op eigen grond uit het sterke geslacht der Wiarda's, die zich door lxai-d wei-ken, handige transacties in geldzaken en een onbuigzamen wil tot Heer van een State heeft opgewerkt, heeft geen zoon aan wien hij zijn nieu wen staat kan nalaten. Zijn vrouw stierf en liet hem slechts twee dochters na, Hester en Bely. gansch verschillend in wezen en gedrag. Hester is hem het liefst: zij is wild, stei'k en sportief als een jonge, en Minne voedt haar op als een sterken knaap, die eens hem het werk uit handen kan' en mag nemen, als dat haar lot moet zijn. Bely heeft niets van haar zuster. Bij haar overheerscht het vrouwelijke in haar wezen. Zij spint en mint het huiselijke werk, in haar gang is de zacht buigende lijn, zijn de fluweelen vormen, zichtbaar van wie voor het moederschap geboren schijnen. Hester en haar vader zien een beetje op haar neer, laten haar haar gang gaan. De jongens in den omtrek zijn voor Hester bang en mijden de State. Nu en dan bezoeken de meisjes bij feest of kennismarkt het dorp, doch verdere relaties worden niet aan geknoopt. Hoe en vanwaar de verandering over de State valt. niemand die het weet en die het wel weet wil niets zeggen, maar als de Augustusmaand en de Franeker mai'kt voorbij zijn verwacht Bely een kindje. N Hester, die langzamerhand door haar optreden en x-egeling der zaken den naam van de Freule in den omtrek gekregen heeft, is woedend over de schande, het Huis aangedaan, en nog meer over de hardnekkige zwijgzaamheid der zuster. Maar tege lijkertijd bespeurt men in haar gedrag een verbe ten jaloezie, die het begin is eener zelfvernieti ging, als gevolg der buiten haar wil verdrongen natxiurkracht. Aanvankelijk uit zij zich op een wijze die haar omgeving bevreemdt: zij geeft haar zorgen aan het kind van Bely met alle klacht en macht waar over zij beschikt. Uitzonderlijk als gebeurtenis, doch prachtig-boeiend geschreven, is in deze no velle de episode waarin zij met het pistool in de vuist den dorpsprediker in de volle kerk dwingt, het kind zonder vader te doopen. Het kind zal Justus heeten. Als hij nog klein is sterft Bely, zijn moeder, aan een pestilentie, die het land teistert. Hester voedt den leergierigen knaap op en laat hem door een huisleeraar onderwijzen in alle wetenschappen die eer. toekomstig geleerde van dienst kunnen zijn. Justus' hart trekt naar, de wereld der beroemde universiteiten: hij wil naar Parijs, naar Padua. kennis vergaren. Hester vindt alles best, doch als zij hem op een feestavond bij naburige boeren betrapt, terwijl hij met een schattig, frisch meiske van zijn leeftijd aan het kouten en dansen is en die twee elkander blijkbaar best vei-staar, breekt er iets in Hester, die zich plots haar ouderdom en vergeefs^en arbeid bewust wordt, waardoor haar verstand beneveld raakt in een verdooving, waar uit zij niet meer ontwaken zaL Al heeft de lezer nu de roode draad in handen, die door deze novelle gespannen is.... van vele kostelijke détails kon hier geen melding nog ge maakt wox-den. Doch hij zal er evenals ik van ge nieten bij de lezing van dit boekje, dat ai'tistiek van grooter waai-de is dan menige dikke roman. ELISABETH BERGSTRAND-POULSER. De Kroon. Nederl. vertaling door N Basenau-Goemans, Amsterdam. J. M. Meulenhoff. Elisabeth Bergstrand is soms met Selma Lager- löf vergeleken, hoewel er tusschen' beide schrijf sters, naar het mij toeschijnt, een groote afstand ligt. Dat er in „De Kroon" een paar voorvallen sterk aan gelijke gebeurtenissen uit Gösta Berling herinneren verkleint dien afstand niet. In De Kroon hooren wij de geschiedenis van eer. groote lichtkroon, gemaakt van fijn geslepen kristal en een soort edel wit metaal, dat schooner en har der moet zijn dan goud. Ze werd aan de kerk ge schonken door den eigenaar van het groote land goed Lunda, oxxier beding dat de inwonei-s van de gemeente Dunkehalter het familiegraf van den landheer zullen onderhouden en vex-zorgen. Maar die belofte wordt niet nagekomen en de Kroon wordt door een later bewoonster van het land goed uit de kei-k weggehaald en weer in het H.iis opgehangen. De dorpelingen echter maken elkaar en zichzelf verwijten, want zeggen ze die kroon is niet alleen maar een lichtkroon. Zij is ook het symbool der hemelsche zaligheid, nu in zijn aanschouwe- 1 ijken vorm uit de kerk vexxlwenen. En de kroon zal alleen naar de kerk teruggebracht worden wanr.eer iemand een offer wil brengen, groot ge noeg om de begane fout weer goed te maken. Een arm meisje, Serafie Cavall, dochter van een van de meest gevreesde woestelingen uit de streek, neemt die taak op zich. Doch er gaan vele jaren voorbij en zij sterft, vóór zij de kroon weer op haar oude plaats heeft zien hangen. Haar dochtertje, dat intusschen haar taak heeft overgenomen, wordt daix de hoofdpersoon bij den blijden terugkeer van de kroon naar de kerk. Al dan niet verwante van den stijl der groote Selma bewijst ook Elisabeth Bergstrand, een pret tig leesbaar verhaal te kunnen geven, met die stille sprookjesachtigheid. die rustige beschaving er in. die de Noordsche litteratuur nu eenmaal eigen is en kenmerkt. Deze eigenschappen maken ook De Ki-oon tot een leesbaar boek voor wie op fijn-afgestemde ont- spaxxixing gesteld is. J. H. DE BOIS. evenwicht in de Stille Zuidzee. Zulks neemt niet weg dat Indische aandeelen de leiding htbben genomen in de koersdaling, welke begin dezer week is ingezet en die lang niet malsch is geweest. Met name onze beursleiders Koninklijke. H.V.A. en Amsterdam Rubber hebben zware koersverliezen geleden, ter wijl hetzelfde gezegd kan worden van verschillende andere Indische fondsen zooals Billiton. Vele dezer aandeelen zijn thans gedaald tot oxxdor het peil, dat gold vóór de waardevermindering van den gulden. De reactie is zóó scherp geweest, dat het gemiddel de koerspeil der Anxsterdamsche beurs, dat op 8 April een recordhoogte voor 1940 vertoonde, in ruim een week tijds tot een recordlaagte voor dit en ver moedelijk ook voor het vorig jaar is gedaald. Uit de zeer geringe omzetten mag men ongetwijfeld afle zen, dat de werkelijk geleden verliezen niet bijzon der groot zijn geweest, doch de boekverliezen heb ben zeer zeker groote afmetingen aangenomen en zulks zal niet nalaten op verschillende gebieden, in vloed uit te oefenen. Daar komt bij dat de druk zich in sterke mate ook op de obligatiernarkt in den ruimsten zin des woords doet gevoelen. Hier wreekt zich de onovex-zicWtelijke leenings- en financieele politiek Deze had er mede toe geleid dat een zeer groot deel van de obligaties der leening 1940 II in handen was gekomen van be zitters, die zich dit bezit eigenlijk moeilijk konden veroorloven en zich derhalve geleidelijk ervan wenschtcn te ontdoen. Waar de regeering niet ge neigd bleek, minimumkoersen in te voeren of de markt in sterke mate te steunen en er dus practisch geen bodem in deze mai'kt zat, kon het geschieden, dat reeds enkele maanden na de uitgifte der semi- gedwongen leening een disagio van liefst 9 pCt. vér- toonde, een direct rendement opleverend van ca. 4 3/4 pCt. Het is begrijpelijk dat hierdoor de andere staatsfondsen, provinciale en gemeenteleeningen en de pandbrielnxarkt werden meegesleept. De kort stondige periode van geldruimte, in het leven ge roepen door de herwaardeering van het goud. heeft de regeering ongebruikt laten vooi'bijgaan en tenzij thans krachtig,wordt opgetreden is te vooi-zien dat een periode van toenemende geld- en kapitaal- schaarschte, dus van dalende koex-sen van rente dragende fondsen, voor de deur staat Wij moeten op deze situatie het volle licht laten schijnen, teneinde publieke opinie en regeering wakker te roepen. De kapitaalrente vertoont een sterke neiging tot aantrekken. De geldrente is reeds aanzienlijk gestegen, zoowel voor prolongatie als voor particulier disconto en callgeld. Een ietwat ver dere stijging van het markt disconto zal een verhoo ging van het officieel disconto der Neaerlandsche Bank tot 3l/2 pCt. of 4 pCt. noodig maken. En indien niets geschiedt, om aan deze voor Nederland zoo be treurenswaardige ontwikkeling hinderpalen in don weg te leggen, zal dit duurder worden van het geld inderdaad verder voortgang vinden, tot ernstig na deel van staatsfinanciën en bedrijfsleven en vooral ook van de financieele positie van oxxze groote staatsfondsen-bezittende organen. Het zal daarom noodig zijn aan die ontwikkeling den voet dwars te zetten, allereerst door het invoe ren van minimumkoersen eu van een krachtigen of- ficieelen steun aan de staatsfondsenmarkt. Hiermede wordt echter de wortel van het kwaad slechts ten deele aangetast. Er is weer kapitaalvlucht aan den gang. Nedei-landers, die met brallende woorden hun vaderlandsliefde uitbazuinen, openen rekeningen in New York en ondermijnen hierdoor ons staatscrediot en de verdedigingskracht van ons land. In het vorig overzicht werd reeds de verwachting eexxer groote goudafvlociing uitgesproken. Inderdaad is deze ge schied en in nog grooter omvang dan men had ver moed: 40 millioen aan goud zijn door de Neder- landsche Bank aan het Egalisatiefonds afgestaan. Wij welen niet of al dit goud of wellicht zelfs nog meer (n.l. mede uit het door de herwaardeering toegenomen bezit van het Egalisatiefonds) naar New York is afgevloeid, doch zeker is dat dag in dag uit dit Fonds onzen gulden door zware dollarverkoopen moest steunen. Hieraan dient een> einde te komen. Er is niet de minste i-eden om die kapitaalvlucht don rijen loop te laten. Daar ons geheele economische leven reeds in zoo nauwe banen is gebonden is het dwaasheid, een volkomen vrije valuta te handhaven, die in tijden als deze onze levenssappen uitzuigt. Het handhaven van een vrijen gulden is, ik zeide zulks reeds vroeger, een overbodige en wel zeer dure weelde, die wij ons niet langer mogen vei'oorloven. Kapitaalvlucht en gouduitvoer moeten ophouden en alutai-estricties moeten m.i. worden ingevoerd, op dat ons kapitaal uitsluitend worde geleid daarheen waar het 't meest noodig is: staatskas en eigen be drijfsleven. Indien hier heilige huisjes zijn, dan is het nu tijd, deze af te breken. Want zoo gaat het waarlijk niet langer! Het heeft weinig zin zich telkens aan anderen te spiegelen. Tenslotte heeft elk land zijn eigen speciale vraagstukken, die op speciale wijze dienen te wor den opgelost. Niettemin mogen wij wel eens weer bij Engeland om den hoek gluren, waar de regeering niet geschroomd heeft, dezer dagen een tweede groote lijst van Amerikaansche fondsen te publi- ceeren, die door haar van Engelsche houders zullen worden overgenomen. In deze lijst bevinden zich fondsen als Ü.S. en Bethlehem Steel. Men aarzelt daar dus ggenszins, niet slechts om do kapitaalvlucht te beletteri*(vaq kapitaalvlucht is in Engeland reeds lang niet meer sprake), doch om tot een nagenoeg algemeene mobiliseering van in het buitenland ge houden kapitaal te geraken. KRUISWEG 59 HAARLEM LOKETTEN TE HUUR van 5.en honger. (Adv. IngezMed.) Wij zitten thans midden in de periode van jaar- vci-slagen en over he; algemeen mag men over de positie van ons bedrijfsleven, zooals deze hierin tot uiting komt. niet ontevreden zijn. Slechts ziet men alom naast een gestegen of op peil gebleven exploi tatiewinst een verlies op effectenbezit alsmede een streven tot sterke reserveering. Zulks komt bijv. tot uiting in het verslag der Incasso-Bank. waar de brutowinst slechts weinig lager was, doch een afschrijving van 1.115.000 tegen vorig jaar 400.000 noodzakelijk is gebleken. De Nederland- sche Kabelfabrick heeft bij een aanzienlijk grootere winst het dividend op 25 pCt. gehandhaafd, ofschoon over een met 2 millioen vergroot kapitaal. De Gist en Spiritxis handhaaft haar dividend op 15 pCt. Minder gunstig was het verslag der Tabakmij. Arendsburg. die op haar tabaksoogst 1938 een vrij groot verlies moest boeken. De gunstige resultaten der in Indië cn tot dusver in Amsterdam gehouden Sumatra-veilingen doen echter verwachten dat dit verlies spoedig zal zijn ingehaald. P. C. (Nadruk verboden).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 13