Jilm&chauw
Een vacantie vol
avonturen.
De vrouw met het masker
Kamermuziekavond
Odilon Redon.
Jm ttam en Vceitt.
ZATERDAG 20 A PI? IE 59~4Ö
H A" A R n E M'S D X G P E X' 15
8
„Straten zonder einde" is de geschiedenis van een
jongeman, die op verkeerde wijze in het leven be
gonnen, maar niet van zijn noodlot schijnt te kunnen
loskomen. Met deze film komt een nieuwe aan
klacht van Hollywood legen de misstanden in het
Amerikaansche loven, maar het is een aanklacht
geoffreerd in een cinematografische bonbönniéré;
zij mist de felheid van de films, die een Fritz Lang
over dit thema gemaakt heeft en de verbijsterende
uitwerking van een film als „Wie doodde Mary
Clay", een werk, dat consequent voor de waarheid
durfde uitkomen zonder er de doekjes van een
happy-end om te winden, en dat daarom ook
prompt door de groote bioscopen in Nederland
verdonkeremaand werd en afzakte naar kleine
theatertjes. Eens temeer maken wij in „Straten
zonder einde" kennis met John Garfield, een spe
cialiteit op het gebied van „ongelukkige afloopen",
dal wil zeggen wan
neer er anderen in de
film zijn waarmee het
wel gelukkig afloopt,
maar aangezien hij dit
keer de mannelijke hobfdrol speelt, en geen bij
rol van een uit den weg te ruimen mislukkeling,
breken ook voor hem gelukkiger tijden aan.
Cinema
Frans Hals
Hans Albers als „Percy"
Van dit moderne sprookje, waarin Hans Albers de
hoofdrol vertolkt, zullen de liefhebbers van Hans
Albers-l'ilms zeker volop genieten.
John Percival Petterson. bij afkorting Percy ge
noemd. een olicmagnaat, heeft genoeg van het mon
daine leven dat hij leidt en besluit een poosje va
cantie te nemen om dc wereld ook eens van een an
deren kant te gaan bekijken. Tezamen met zijn
vriend Sully wordt deze verdwijning geënsceneerd.
Hij heeft daar verschillende redenen voor, want hij
wil in de eerste plaats Meiers, de voornaamste aan
deelhouder van het Petterson-Concern. trachten
kwijt te raken en verder heeft Percy een dochter,
Ingrid (Charlotte Thiele), een verwend meisje, dat
nooit tijd voor haar vader heeft. Ook haar wil hij een
lesje geven.
Petterson verdwijnt spoorloos en dit brengt groote
opschudding teweeg. Nils Nilsen (Werner Fütterer),
redacteur van het Stock-
hol mer Dagblad schrijft
er kolommen over vol.
Tezamen met Ingrid
gaat hij haar vader op
sporen om daar tevens kopij uit te slaan. We zien
nu hoe Percy zijn vacantie doorbrengt in vier ver
schillende rollen, die tot dol-koniische scènes aan
leiding geven. Hij treedt respectievelijk op als
Emile. een leeglooper, die zelfs even met de politie
in aanraking komt, als Gaston, de kellner: als Iwan.
de chauffeur van Lisaweta'Twanowna (Hilde Weiss-
ner). een mooie vrouw op wie hij smoor verliefd
wordt en welke liefde zij ook beantwoordt. Tenslotte
zien we hem in de rol van een gedelegeerde van den
Volkenbond.
Hans Albers speelt al deze persoonsverwisselin
gen voortreffelijk en aan Hilde Weissner heeft hij
een zeer goede partner, die haar rol met veel char
me vertolkt.
Het einde van dit moderne sprookje brengt voor
Percy de gewenschte oplossing. Sully koopt de bijna
waardeloos geworden aandeelen van Meiers op en
zoodoende komt Percy daarvan weer in het bezit en
ook krijgt hij de vrouw zijner droomen.
Een vlotte amusementsfilm, geregisseerd door
Herbert Selpin.
In het voorprogramma behalve eenige journaals
een alleraardigst teekenfilmpje in kleuren van
Max Fleischw „Aladdin and his wonderful lamp".
Priscilla Lane bewijst weer dat zij niet alleen,
lichte filmkost aan kan, want zij staat hier voor
de zware rol van een meisje, dat door dik cn dun
een jongen, verdacht van moord, volgt op zijn
zwaren gang door de samenleving. Het is haar
typisch vrouwelijke zin om alles op aales te zetten,
die aan de zwerftocht van beide jonge menschen,
vol van teleurstellingen en angsten, maar ook vol
van ondervonden menschenliefde, een einde maakt.
Van een film van grootsche allure moge hier wel
licht sprake geweest zijn toen het scenario onge
rept was, maar de uitkomst is dan toch niet meer
of minder geworden dan een film volgens een
recept, dat de bioscoopbezoekers graag slikken; een
tragedie welke goed afloopt.
LUISE RAINER als:
Luxor
Van het zeer groote aantal films, dat we zien of
gezien hebben, is er een betrekkelijk gering deel,
dat we ons na eenigen tijd nog herinneren, hetzij
door 't treffende spel, hetzij door den boeienden in
houd. Tot deze films behoort ongetwijfeld het eenige
jaren geleden vertoonde „Maskerade" van Willy
Forst.
„De Vrouw met het Masker" is de Amerikaansche
versie van For^t's Maskerade. De belangrijkste fi
guren in Maskerade waren Paula Wessely en Adolf
Wohlbrück, in deze Amerikaansche versie, zijn het
Luise Rainer en William Powell.
Na, voor een film, zoovele jaren, is het moeilijk
zich nog precies te herinneren, hoe Paula Wessely en
Adolf Wohlbrück hun
rollen vertolkten, zoodat
een vergelijking moeilijk
valt, maar de uitbeelding
van Luise Rainer er
William Powell kon ons volkomen bevredigen.
De inhoud komt in 't kort hierop neer. In het vroo-
lijke, zorgelooze Weenen van een tijd vóór den oor
log brengt de „lion" van Weenen, de schilder-teeke
naar Fritz Heideneck een mateloos aantal vrouwen
harten tot verrukking en tot wanhoop. Heideneck
(William Powell) beleeft al deze avontuurtjes met
een onverwoestbaar opgewekt humeur en zorgt er
wel voor dat er steeds de noodige afwisseling blijft.
Op een avond vindt hij de vrouw van een beroemd
chirurg in zijn atelier. Hij had gewaagd haar te mo
gen teekenen, ze weigerde, maar ze was al bij hem
voor hij thuis was. Hij wilde haar teekenen met niets
aan, dan een prachtige chinchinella bont en mof, die
haar aanstaande schoonzuster (die zich eenigen tijd
in zijn gunst had mogen verheugen) dien avond ge
wonnen had en een zwart masker voor.
Door een misverstand komt die teekening op de
drukkerij van een der bladen, waarvoor hij werkt.
En nu breekt het onweer los. De bont en mof wor
den door de Society herkend, en de dokier dringt er
bij zijn broer, de componist en verloofde van de
eigenares van het bontstel op aan. dat deze uitleg
gaat vragert aan den schilder. Deze weigert echter den
naam van de dame te zeggen, hoewel hij hem de
verzekering kan geven, dat het niet zijn verloofde is.
Eindelijk op aandringen van den componist noemt
hij 'n willekeurigen naam, nml. Majeur en daarmee
ontstaat een nieuw drama, dat echter tot een heel
gelukkig slot leidt, en niet alleen voor Mej. Majeur
(Luise Rainer) en haar schilder, maar ook voor al
de echtgenooten in Weenen, zooals de dokter het
zegt.
Luise Rainer speelt haar rol met al de lieve zachte
bevangenheid, die soms ineens tot groote levendig
heid uitgroeit, die haar bij de filmliefhebbers zoo ge
liefd maakt. Voor William Powell is zoo'n lady-kil
lende soeïetyman een kolfje naar zijn hand. Zoo'n
rol is hem als het ware op het lijf geschreven. De
Anita van Mady Christians kon wel wat meer na
druk hebben, die blijft te veel in de schaduw. De an
dere voornaamste rollen zijn allemaal in goede
handen.
Een alleraardigst voorfilmpje met een schat van
een boy en een paar apen!
Films op Zondagochtend.
In het REMBRANDT-THEATER gaat Zondag
ochtend de première van Ohr. Pointl's film „Perpe
tuum Mobile", waaraan wij reeds een bespreking
wijdden.
In LUXOR wordt een reprise gegeven van „Ma
rie Antoinette", en PALACE bewijst eer aan de
Nederlandsche film door „Op hoop van Zegen"
nog eens te vertoonen.
Nederlandsche journalisten bijeen in
hot Frans Halstheater.
Vanavond zijn er in het Frans Hals-theater geen
voor het publiek toegankelijke voorstellingen.
Hedenavond vindt de voorstelling „Filmtoppen"
plaats voor den Nederlandschen Journalistenkring,
waarover wij reeds berichtten.
MUZIEK
Van Haarlem's Trio
Verscheidene jaren lang hadden we in Haarlem
maar één vaste combinatie, die getrouw elk jaar
een Kamermuziekavond gaf: Jan Hoeben en
Jacob Bijster. Uiteraard moest hun repertoire
zich beperken tot de litteratuur voor viool en
piano, maar die litteratuur is uitgebreid genoeg
om er telkens weer nieuwe vondsten uit te delven,
al blijken die vondsten dan ook niet allemaal
schatten te zijn. In het vorige seizoen maakten
we kennis met een nieuwe combinatieHaarlem's
Kamermuziek Ensemble, welks samenstelling uit
vijf leden, verschillende groepeeringen mogelijk
maakte, zoodat het reeds bij zijn debuut met een
Trio, een Kwartet en een Kwintet voor den dag
kon komen.
En nu hebben we er het „Haarlem's Trio" bij
gekregen. De violist Jan Hoeben, de cellist Philip
S. Vlessing en de pianist Jac. Zwaan hebben het
gevormd en Vrijdagavond heeft het zich door het
geven van een Kamermuziekavond in de boven
zaal van het Gem. Concertgebouw aan ons voor
gesteld.
Dat begon met een Trio van Haydn en dus was
het begin niet bijster interessant of gelukkig ge
kozen. Want bij alle hoogachting die we den
genialen componist van „Die Schöpfung" en „Die
Jahreszeiten" en van vele mooie Strijkkwartetten
toedragen, kunnen we voor zijn Trio's slechts een
bescheiden waardeering gevoelen, vooral- omdat
ze naar onzen tegenwoordigen maatstaf geen
echte Trio's zijn; immers de cello doet nagenoeg
niets anders dan de bas van de klavierpartij ver
sterken, wat bij de zwakke toon der klavieren
meest clavecins uit Haydn's tijd zeer wensche-
lijk was, maar bij die van onzen tijd, vooral bij de
concertvleugels, zonder eenige schade gemist kan
worden. In de Finale van het Trio no. 21 strekt
zich de onzelfstandigheid ook nog tot de viool uit
die heele einden door gedwee met de piano mee
loopt als een 18de eeuwseh voorbeeld van „his
masters voice". En het is nu eenmaal zoo gelegen,
dat een viool of een cello net zoo graag hun zelf
standigheid in 'een ensemblestuk bewaren willen
als de meeste landen, die vroeger in het Euro-
peesch concert zonder al te veel dissonanten te
verwekken samen musiceerden.
Nu brengt genoemde onzelfstandigheid mee,
dat de hoorder elke ongelijkheid terstond kan be
merken, cn zoo bemerkten we dan ook dat het
Haarlem's Trio bij Haydn nog niet geheel „inge
speeld" was. Bovendien was de klank van den
half geopenden grooten vleugel, mede door de
acoustische verhoudingen der bovenzaal relatief
te sterk. Deze overh-eersching duurde bij Beet
hoven's Trio op. 70 no. 1 nog voort, maar de on
zelfstandigheid niet en dus konden we bemerken
welke een door en door muzikale en technisch
uitstekend uitgeruste kracht de Haarlemsche
Kamermuziekwereld aan den cellist Philip Vles
sing gewonnen heeft. Jan Hoeben's goede kwali
teiten als violist kennen we sinds lang; Jac.
Zwaan's pianistische capaciteit was vroeger uit
vertolkingen van solo's met orkestbegeleiding ge
bleken. doch kwam in het intiemere milieu der
Kamermuziek niet minder uit. Het samenspel was
bij Beethoven vrij goed, al scheen hier en daar
nog v/at in de grondverf te zitten; het werd nog
beter bij Dvorak's Dumky Trio. De vele zeer af
wisselende coloristische momenten interesseeren
in dat werk allicht meer dan de wel zeer losse,
rhapsodisohe bouw. Maar elk der drie spelers
heeft er een dankbare taak in te vervullen en
beurtelings trokken de dubbelnotentechniek van
den violist, de mooie toon van den cellist en de
vaardigheid en de subtiele nuances van den pia
nist de opmerkzaamheid. Het tempo der langzame
deelen werd meestal te langzaam genomen: on
geveer 2/3 van het metronomisch voorschrift.
Daardoor kregen die deelen iets gerekts, wat
echter eenigszins door den fraaien samenklank
vergoed werd. vooral bij het slot van het Andante
moderato. De snelle deelen werden levendig en
pittig vertolkt.
Er was voor dezen avond tamelijk veel belang
stelling en die zal zeker nog groeien,naarmate
het ensemble zelf verder in zijn arbeid groeit.
Onze beste wenschen daarvoor!
K. DE JONG.
1840 - 20 April - 1940
p Redon's verjaardag kan zijn geboorte, nu
juist honderd jaar geleden, met een
enkel woord herdacht worden. Een, door
zijn werk, maar ook door zijn invloed en
levenshouding buitengewoon belangrijk schilder
der vorige generatie wordt met zijn naam aan
geduid en al scheen het alsof door de jongeren
van een twintig jaar geleden le père Redon in het
vergeetboek zou worden opgeschreven die schijn
heeft moeten wijken voor de werkelijkheid die nog
steeds zijn invloed ondergaat in die kunstenaars
kringen waar de schoonheid van vorm en idee als
enkele toetssteen voor kunst-waarde bleef gelden.
Nog altijd zullen er zijn die zijn droombeelden
zijn wereld van kleur en lijn, die zoo geheel buiten
onze zichtbare wereld ligt, vreemd, zelfs onmoge
lijk vinden. Er in door te dringen lokt velen niet
aan, al ontkennen zij de fameuze waarde zijner
techniek in het fluweel van zijn wit-en-zwart niet,
en al heeft de uitzonderlijke pracht van zijn pastels
ook groote bekoring voor hen.
Odilon Redon.
Om liefde voor Redon's werk te bezitten moet
men zich aan hem overgeven en veel er van op
zich laten inwerken Met de kennis van een paa>
lithos of een enkel schilderij komt men er niet en
blijft buiten de Redontische sfeer staan. De jongere
kunstenaars, die zich tot een serieuze beschouwing
van het werk lieten verleiden, zijn daarvan ver
rijkt en met bewondering voor den maker terug
gekeerd.
Er is veel over Redon geschreven, vooral toen
zijn werk de belangstelling gewekt had waarnaar
hij lange jaren vergeefs had uitgezien. Onder hel
beste wat over hem gezegd is, behoort voor mijn
gevoel nog steeds het kleine stukje door zijn vriend
en tijdgenoot Paul Serusier indertijd geschreven.
Wij halen dat hier gaarne aan:
„Odilon Redon is de mooiste kunstenaarsfiguur
die ik leerde kennen. Het ligt niet op mijn weg
hier te spreken over het private leven van den man,
dat door mij altijd bewonderd is. Wat den artist
aangaat, diens ontwikkelingsgang is een normalen
loop gegaan zonder onderbreking. Toen ik zoo ge
lukkig was door Paul Gauguin aan hem te worden
voorgesteld, had hij reeds die prachtige lithogra-
phische series voltooid waardoor hij in de wereld
der kunstenaars bekendheid had gekregen. Doch
ten tijde dat die werken verschenen, hebben zell's
zijn hevigste bewonderaars hem maar weinig be
grepen. Litteratoren als Huysmans zagen er slechts
litteratuur in. Zij ontdekken er metaphysica in, of
spiritisme of zelfs toovenarij. Doch hij was slechts
schilder, alleen maar in een weinig gewonen graad.
Zijn kunst is één massaal brok gevoelige intelli
gentie, al het overige krijgt men er, op den koop
toe, bij. Iedere vorm was hem lief om dien vorm
zelf, hij combineerde ze daarna om hun afzonder
lijke, schoonheid te doen uitkomen, zonder zich om
eenigen uitleg ervan te bekommeren. Hij was geen
illustrator van boeken (als die van Flaubert bijv.),
hij schiep verbeeldingen, die hem de door *n dichter
saamgevoegde woordenreeksen inbliezen. Het waren
variaties op een thema van een grooten geest".
En aan het eind van zijn stukje zeide Serusier
het zoo juist, als hij betreurt dat zooveel van
ZOIMERJAPONNEN.
Twce-in-één-patroon.
Men ziet hoe anders het effect
kan werken van verschillende ma
terialen, waarvan beide japonnen
volgens een zelfde patroon zijn
gemaakt. Het verschil bestaat
voorts uit kleine wijzigingen bijv.
de knoopgarneering rechts vervalt
links, terwijl deze japon weer met
ceintuur gedragen kan worden,
hetgeen niet noodzakelijk is. Mou
wen links kort en aansluitend,
rechts ruim en vooral geschikt
voor warme zomerdagen.
Patronen in maat 50.
Prijs van het patroon 26 ets. Het
is van Maandag af gedurende een
week verkrijgbaar bij de bureaux
van dit blad. Gr. Houtstraat 93 en
Soendaplein 37.
Redon's decoratieve verbeeldingen in de huizen
zijner vrienden voor het publiek verborgen moeten
blijven:
„Het doet er tenslotte niet zoo heel veel toe,
want Redon's kunst zal nooit populair kunnen
worden. Er zit geen element voor populariteit in
hem en z,ulke kunst kan nooit gepopulariseerd wor
den".
Toen schrijver dezes in 1907 voor het eerst Redon
mocht ontmoeten, was hij in eenzelfde dwaling be
vangen, als zoo vele anderen die zich Redon uit
zijn lithographische mysterieuze beeldingen
sals een even mysterieus, minstens vreemdsoor
tig wezen hadden voorgesteld. Niets bleek minder
juist, hem ontving aller vriendelijkst een bejaard,
deftig heer in gekleede jas, die hem met zachte
stem en een lichte handbeweging welkom heette.
Uit zijn portret dat hierbij gaat en dat zeven jaar
later gemaakt is, spreekt even weinig iets myste
rieus. Wie zich Redon als artist met wilde haren
en flapdas heeft voorgesteld, vergist zich. Zijn ge
zicht en de peinzende oogen deden eer aan een
geleerde of hoogst verantwoordelijk magistraat den
ken. Hij was de eenvoud zelf en het is mij bij de
vrij geregelde bezoeken, die ik tot het oorlogsjaar
1914 aan zijn Parijsche woning," in de Avenue
Wagram, of 's zomers aan zijn buitenhuis in Bièvres
bracht, telkens weer even moeilijk gevallen den
schepper van zoo wondere schoonheid in dezen
rustigen, zachtzinnigen mensch terug te vinden.
Doch was men enkele oogenbliklcen in zijn sfeer
opgenomen dan voelde men de echtheid van dit
rijke innerlijke leven dat zoo beschouwend
-bloeiend verloopen kon, zonder aan iets van faam
of glorie behoefte te gevoelen. Hij kon kinderlijk
gelukkig en volmaakt tevreden zijn met een wan
deling door onze hyacinthenvelden of een half uur
stil zitten kijken naar Rembrandt's Nachtwacht in
't Rijks Museum. Hij hield van ons land waar hij
in den bekenden heer André Bonger een begrij-
pênd vriend had al sinds jaren. Langzamerhand is
ook in ons land het aantal zijner bewonderaars ge
groeid, doch, Serusier zeide het reeds, voor populair-
worden leent zijn kunst zich niet. Aan den mensch in
hem zal ik steeds met den grootsten eerbied blijven I
denken als een der zuiverste kunstenaarsnaturen
met wie ik in mijn veeljarige expedities door de
velden der kunst in een eenigszins nauwer contact
mocht geraken.
In de KröllerMiiller musea op de Hooge Veluwe
het Gemeentemuseum van Amsterdam, het Museum
Boymans en vooral in de verzameling Bonger, thans
te Amsterdam, ga men met Redon's werken kennis
maken als men zich aan het benarde heden onttrek
ken wil en den geest wil zuiveren op hooger gelegen
levensplan. J. H. DE BOIS.
Vredestichter.
NDER geen voorwaarde zou de forsche
juffrouw, die haar vleezige schouders zoo
zorgvuldig met het zelf gehaakte zwarte
„sjaaltje" had omhuld, ook maar een
duimbreed wijken van de plaats, die zij zooal niet
met gratie dan toch met een zekere indruk-wek-
kende plechtigheid had bezet.
Zóó, ik zit constateerde ze zelf nog eens ten
overvloede Want er was niemand in de volle tram,
die van dit schokkende feit nog niet op de hoogte
was.
Inderdaad: ze zat. Breeduit en precies in het
midden van een tweepersoonsbank. De enkele cen
timeters, die haar aan weerzijden van raam en
leuning schèidden, had ze opgevuld met een bood- I
sehappentasch van formidabel formaat aan den
eenen en een pakje, dat naar den omvang te oor-
deelen minstens een waterbrood van een kwartje
moest zijn, aan den anderen kant.
Zoo troonde ze tot de volgende halte. Een nieuwe i
stroom reizigers, belust aan de gevolgen van het
„April doet wat-ie wil" weer te ontkomen, deinde
de tram binnen. Schreef ik daarnet, dat de wagen
vol was thans zou dit simpele woordje u slechts I
een zwakken indruk geven van de compacte men-
schenmassa, die zich bij elke bocht willig heen en
weer liet schudden, blij, dat wind en regen nu
slechts de ruiten der tram en niet meer haar be-
Met een ware virtuositeit wist de conducteur, die
tcch waarlijk niet tot de vlieggewichten gerekend
mocht worden, zich door de kluwen menschen heen
te wringen en iedeiFS penningske in ontvangst te
nemen. Tot groote spijt van de enkele snoodaards,
die hoopten ditmaal wel vergeten te worden..
Behalve de conducteur verdient echter ook een
juffrouw aan wie alles mager was tot haar para-
pluie toe, een loffelijke vermelding. Haar spitse
gezicht stak gelijk een periscoop boven de men-
schenzee uit en ze wendde het in alle richtingen.
Tenslotte gleed er een trek van grimmige voldoe
ning over en vastberaden baande ze zich een weg
zonder al te veel op de voeten van haar mede
passagiers te letten. Waarlijk gelukte het haar door
te dringen tot de nog steeds breeduit tronende juf
frouw, die als een slagschip kalm den aanval af
wachtte.
De eerste torpedo werd onverwijld afgevuurd.
„U zit op een tweepersoonsbank".
Het antwoord was echter even onverwacht als
doeltreffend.
En als dat nou 'ns zoo was?"
Alles aan de spitse- juffrouw begon te trillen.
Dc toeschouwers, zoo ze daar al niet door de volte
toe gedwongen waren, hielden hun adem in. Men
verwachtte een beslissenden slag.
Na eenige oogenbliklcen had de zoo zwaar getrof
fen juffrouw zich zoover vermand, dat ze tot een
vernieuwd offensief kon overgaan. Met veel moeite
gelukte het haar de parapluie tot vlak bij het water
broodje te brengen en meer verachting in haar stem
leggend dan menig staatsman doet wanneer hij het
over zijn tegenstander heeft:
„Wilt u dat wegnemen."
De forsche juffrouw, die blijkbaar getrouw de
Fransche legercommuniqués las, antwoordde met
één lettergreep maar die was dan ook voldoende:
Nee.
Ongetwijfeld zou de parapluie in het volgende
oogenblik het brood als een onschuldig slachtoffer
doorboord hebben ware niet de conducteur op het
terrein, van den strijd verschenen. Zijn ietwat slap:
welke man mengt zich graag in een vrouwentwist?
„Kom nou, dames" had echter niet het ver-
wachte resultaat. Integendeel. Van beide kanten
werd hij onmiddellijk heftig geattaqueerd en daal
de goede man werkelijk niet wist naar wie hij het
eerst moest luisteren nam hij ten einde raad zijn
toevlucht tot een wanhoopsbesluit.
Wie zich niet rustig houdt moet ik verzoeken
de tram te verlaten.
Het schouwspel, dat op deze woorden volgde was
even verrassend als opwekkend.
De twee tot nu toe vijandelijke eenheden maakten
onmiddellijk één front tegen den conducteur, die
zich plotseling tegenover een dreigend opgeheven
waterbroodje en een als bajonet vooruitgestoken
parapluie bevond.
Moediger mannen dan deze neutrale kaartjesuit-
deeler zouden in dergelijke gevallen hetzelfde ge
daan hebben wat hij deed. Zijn overhaaste vlucht
strekte hem niet tot oneer.
Achter hem sloot zich weer de rij van de dicht
opeen gepakte tramreizigers, die al naar gelang van
hun aard of berpep met een ver- of een misnoegden
trek op hun gezicht deze vreemde frontwisseling
hadden gadegeslagen.
Wat de conducteur met honderd sussende woor
den niet had kunnen bereiken, dat had zijn bedrei
ging intusschen in één oogenblik gedaan: zusterlijk
vereenigd zaten de dikke en de dunne juffrouw op
de tweepersoonsbank. In het bagagenet lag een
waardige parapluie vredig naast een waterbrood in
eenigszins gehavend papier.
Ze zeiden niets. B. K,