Jilm&chauw Een vacantie vol avonturen. De vrouw met het masker Kamermuziekavond Odilon Redon. Jm ttam en Vceitt. ZATERDAG 20 A PI? IE 59~4Ö H A" A R n E M'S D X G P E X' 15 8 „Straten zonder einde" is de geschiedenis van een jongeman, die op verkeerde wijze in het leven be gonnen, maar niet van zijn noodlot schijnt te kunnen loskomen. Met deze film komt een nieuwe aan klacht van Hollywood legen de misstanden in het Amerikaansche loven, maar het is een aanklacht geoffreerd in een cinematografische bonbönniéré; zij mist de felheid van de films, die een Fritz Lang over dit thema gemaakt heeft en de verbijsterende uitwerking van een film als „Wie doodde Mary Clay", een werk, dat consequent voor de waarheid durfde uitkomen zonder er de doekjes van een happy-end om te winden, en dat daarom ook prompt door de groote bioscopen in Nederland verdonkeremaand werd en afzakte naar kleine theatertjes. Eens temeer maken wij in „Straten zonder einde" kennis met John Garfield, een spe cialiteit op het gebied van „ongelukkige afloopen", dal wil zeggen wan neer er anderen in de film zijn waarmee het wel gelukkig afloopt, maar aangezien hij dit keer de mannelijke hobfdrol speelt, en geen bij rol van een uit den weg te ruimen mislukkeling, breken ook voor hem gelukkiger tijden aan. Cinema Frans Hals Hans Albers als „Percy" Van dit moderne sprookje, waarin Hans Albers de hoofdrol vertolkt, zullen de liefhebbers van Hans Albers-l'ilms zeker volop genieten. John Percival Petterson. bij afkorting Percy ge noemd. een olicmagnaat, heeft genoeg van het mon daine leven dat hij leidt en besluit een poosje va cantie te nemen om dc wereld ook eens van een an deren kant te gaan bekijken. Tezamen met zijn vriend Sully wordt deze verdwijning geënsceneerd. Hij heeft daar verschillende redenen voor, want hij wil in de eerste plaats Meiers, de voornaamste aan deelhouder van het Petterson-Concern. trachten kwijt te raken en verder heeft Percy een dochter, Ingrid (Charlotte Thiele), een verwend meisje, dat nooit tijd voor haar vader heeft. Ook haar wil hij een lesje geven. Petterson verdwijnt spoorloos en dit brengt groote opschudding teweeg. Nils Nilsen (Werner Fütterer), redacteur van het Stock- hol mer Dagblad schrijft er kolommen over vol. Tezamen met Ingrid gaat hij haar vader op sporen om daar tevens kopij uit te slaan. We zien nu hoe Percy zijn vacantie doorbrengt in vier ver schillende rollen, die tot dol-koniische scènes aan leiding geven. Hij treedt respectievelijk op als Emile. een leeglooper, die zelfs even met de politie in aanraking komt, als Gaston, de kellner: als Iwan. de chauffeur van Lisaweta'Twanowna (Hilde Weiss- ner). een mooie vrouw op wie hij smoor verliefd wordt en welke liefde zij ook beantwoordt. Tenslotte zien we hem in de rol van een gedelegeerde van den Volkenbond. Hans Albers speelt al deze persoonsverwisselin gen voortreffelijk en aan Hilde Weissner heeft hij een zeer goede partner, die haar rol met veel char me vertolkt. Het einde van dit moderne sprookje brengt voor Percy de gewenschte oplossing. Sully koopt de bijna waardeloos geworden aandeelen van Meiers op en zoodoende komt Percy daarvan weer in het bezit en ook krijgt hij de vrouw zijner droomen. Een vlotte amusementsfilm, geregisseerd door Herbert Selpin. In het voorprogramma behalve eenige journaals een alleraardigst teekenfilmpje in kleuren van Max Fleischw „Aladdin and his wonderful lamp". Priscilla Lane bewijst weer dat zij niet alleen, lichte filmkost aan kan, want zij staat hier voor de zware rol van een meisje, dat door dik cn dun een jongen, verdacht van moord, volgt op zijn zwaren gang door de samenleving. Het is haar typisch vrouwelijke zin om alles op aales te zetten, die aan de zwerftocht van beide jonge menschen, vol van teleurstellingen en angsten, maar ook vol van ondervonden menschenliefde, een einde maakt. Van een film van grootsche allure moge hier wel licht sprake geweest zijn toen het scenario onge rept was, maar de uitkomst is dan toch niet meer of minder geworden dan een film volgens een recept, dat de bioscoopbezoekers graag slikken; een tragedie welke goed afloopt. LUISE RAINER als: Luxor Van het zeer groote aantal films, dat we zien of gezien hebben, is er een betrekkelijk gering deel, dat we ons na eenigen tijd nog herinneren, hetzij door 't treffende spel, hetzij door den boeienden in houd. Tot deze films behoort ongetwijfeld het eenige jaren geleden vertoonde „Maskerade" van Willy Forst. „De Vrouw met het Masker" is de Amerikaansche versie van For^t's Maskerade. De belangrijkste fi guren in Maskerade waren Paula Wessely en Adolf Wohlbrück, in deze Amerikaansche versie, zijn het Luise Rainer en William Powell. Na, voor een film, zoovele jaren, is het moeilijk zich nog precies te herinneren, hoe Paula Wessely en Adolf Wohlbrück hun rollen vertolkten, zoodat een vergelijking moeilijk valt, maar de uitbeelding van Luise Rainer er William Powell kon ons volkomen bevredigen. De inhoud komt in 't kort hierop neer. In het vroo- lijke, zorgelooze Weenen van een tijd vóór den oor log brengt de „lion" van Weenen, de schilder-teeke naar Fritz Heideneck een mateloos aantal vrouwen harten tot verrukking en tot wanhoop. Heideneck (William Powell) beleeft al deze avontuurtjes met een onverwoestbaar opgewekt humeur en zorgt er wel voor dat er steeds de noodige afwisseling blijft. Op een avond vindt hij de vrouw van een beroemd chirurg in zijn atelier. Hij had gewaagd haar te mo gen teekenen, ze weigerde, maar ze was al bij hem voor hij thuis was. Hij wilde haar teekenen met niets aan, dan een prachtige chinchinella bont en mof, die haar aanstaande schoonzuster (die zich eenigen tijd in zijn gunst had mogen verheugen) dien avond ge wonnen had en een zwart masker voor. Door een misverstand komt die teekening op de drukkerij van een der bladen, waarvoor hij werkt. En nu breekt het onweer los. De bont en mof wor den door de Society herkend, en de dokier dringt er bij zijn broer, de componist en verloofde van de eigenares van het bontstel op aan. dat deze uitleg gaat vragert aan den schilder. Deze weigert echter den naam van de dame te zeggen, hoewel hij hem de verzekering kan geven, dat het niet zijn verloofde is. Eindelijk op aandringen van den componist noemt hij 'n willekeurigen naam, nml. Majeur en daarmee ontstaat een nieuw drama, dat echter tot een heel gelukkig slot leidt, en niet alleen voor Mej. Majeur (Luise Rainer) en haar schilder, maar ook voor al de echtgenooten in Weenen, zooals de dokter het zegt. Luise Rainer speelt haar rol met al de lieve zachte bevangenheid, die soms ineens tot groote levendig heid uitgroeit, die haar bij de filmliefhebbers zoo ge liefd maakt. Voor William Powell is zoo'n lady-kil lende soeïetyman een kolfje naar zijn hand. Zoo'n rol is hem als het ware op het lijf geschreven. De Anita van Mady Christians kon wel wat meer na druk hebben, die blijft te veel in de schaduw. De an dere voornaamste rollen zijn allemaal in goede handen. Een alleraardigst voorfilmpje met een schat van een boy en een paar apen! Films op Zondagochtend. In het REMBRANDT-THEATER gaat Zondag ochtend de première van Ohr. Pointl's film „Perpe tuum Mobile", waaraan wij reeds een bespreking wijdden. In LUXOR wordt een reprise gegeven van „Ma rie Antoinette", en PALACE bewijst eer aan de Nederlandsche film door „Op hoop van Zegen" nog eens te vertoonen. Nederlandsche journalisten bijeen in hot Frans Halstheater. Vanavond zijn er in het Frans Hals-theater geen voor het publiek toegankelijke voorstellingen. Hedenavond vindt de voorstelling „Filmtoppen" plaats voor den Nederlandschen Journalistenkring, waarover wij reeds berichtten. MUZIEK Van Haarlem's Trio Verscheidene jaren lang hadden we in Haarlem maar één vaste combinatie, die getrouw elk jaar een Kamermuziekavond gaf: Jan Hoeben en Jacob Bijster. Uiteraard moest hun repertoire zich beperken tot de litteratuur voor viool en piano, maar die litteratuur is uitgebreid genoeg om er telkens weer nieuwe vondsten uit te delven, al blijken die vondsten dan ook niet allemaal schatten te zijn. In het vorige seizoen maakten we kennis met een nieuwe combinatieHaarlem's Kamermuziek Ensemble, welks samenstelling uit vijf leden, verschillende groepeeringen mogelijk maakte, zoodat het reeds bij zijn debuut met een Trio, een Kwartet en een Kwintet voor den dag kon komen. En nu hebben we er het „Haarlem's Trio" bij gekregen. De violist Jan Hoeben, de cellist Philip S. Vlessing en de pianist Jac. Zwaan hebben het gevormd en Vrijdagavond heeft het zich door het geven van een Kamermuziekavond in de boven zaal van het Gem. Concertgebouw aan ons voor gesteld. Dat begon met een Trio van Haydn en dus was het begin niet bijster interessant of gelukkig ge kozen. Want bij alle hoogachting die we den genialen componist van „Die Schöpfung" en „Die Jahreszeiten" en van vele mooie Strijkkwartetten toedragen, kunnen we voor zijn Trio's slechts een bescheiden waardeering gevoelen, vooral- omdat ze naar onzen tegenwoordigen maatstaf geen echte Trio's zijn; immers de cello doet nagenoeg niets anders dan de bas van de klavierpartij ver sterken, wat bij de zwakke toon der klavieren meest clavecins uit Haydn's tijd zeer wensche- lijk was, maar bij die van onzen tijd, vooral bij de concertvleugels, zonder eenige schade gemist kan worden. In de Finale van het Trio no. 21 strekt zich de onzelfstandigheid ook nog tot de viool uit die heele einden door gedwee met de piano mee loopt als een 18de eeuwseh voorbeeld van „his masters voice". En het is nu eenmaal zoo gelegen, dat een viool of een cello net zoo graag hun zelf standigheid in 'een ensemblestuk bewaren willen als de meeste landen, die vroeger in het Euro- peesch concert zonder al te veel dissonanten te verwekken samen musiceerden. Nu brengt genoemde onzelfstandigheid mee, dat de hoorder elke ongelijkheid terstond kan be merken, cn zoo bemerkten we dan ook dat het Haarlem's Trio bij Haydn nog niet geheel „inge speeld" was. Bovendien was de klank van den half geopenden grooten vleugel, mede door de acoustische verhoudingen der bovenzaal relatief te sterk. Deze overh-eersching duurde bij Beet hoven's Trio op. 70 no. 1 nog voort, maar de on zelfstandigheid niet en dus konden we bemerken welke een door en door muzikale en technisch uitstekend uitgeruste kracht de Haarlemsche Kamermuziekwereld aan den cellist Philip Vles sing gewonnen heeft. Jan Hoeben's goede kwali teiten als violist kennen we sinds lang; Jac. Zwaan's pianistische capaciteit was vroeger uit vertolkingen van solo's met orkestbegeleiding ge bleken. doch kwam in het intiemere milieu der Kamermuziek niet minder uit. Het samenspel was bij Beethoven vrij goed, al scheen hier en daar nog v/at in de grondverf te zitten; het werd nog beter bij Dvorak's Dumky Trio. De vele zeer af wisselende coloristische momenten interesseeren in dat werk allicht meer dan de wel zeer losse, rhapsodisohe bouw. Maar elk der drie spelers heeft er een dankbare taak in te vervullen en beurtelings trokken de dubbelnotentechniek van den violist, de mooie toon van den cellist en de vaardigheid en de subtiele nuances van den pia nist de opmerkzaamheid. Het tempo der langzame deelen werd meestal te langzaam genomen: on geveer 2/3 van het metronomisch voorschrift. Daardoor kregen die deelen iets gerekts, wat echter eenigszins door den fraaien samenklank vergoed werd. vooral bij het slot van het Andante moderato. De snelle deelen werden levendig en pittig vertolkt. Er was voor dezen avond tamelijk veel belang stelling en die zal zeker nog groeien,naarmate het ensemble zelf verder in zijn arbeid groeit. Onze beste wenschen daarvoor! K. DE JONG. 1840 - 20 April - 1940 p Redon's verjaardag kan zijn geboorte, nu juist honderd jaar geleden, met een enkel woord herdacht worden. Een, door zijn werk, maar ook door zijn invloed en levenshouding buitengewoon belangrijk schilder der vorige generatie wordt met zijn naam aan geduid en al scheen het alsof door de jongeren van een twintig jaar geleden le père Redon in het vergeetboek zou worden opgeschreven die schijn heeft moeten wijken voor de werkelijkheid die nog steeds zijn invloed ondergaat in die kunstenaars kringen waar de schoonheid van vorm en idee als enkele toetssteen voor kunst-waarde bleef gelden. Nog altijd zullen er zijn die zijn droombeelden zijn wereld van kleur en lijn, die zoo geheel buiten onze zichtbare wereld ligt, vreemd, zelfs onmoge lijk vinden. Er in door te dringen lokt velen niet aan, al ontkennen zij de fameuze waarde zijner techniek in het fluweel van zijn wit-en-zwart niet, en al heeft de uitzonderlijke pracht van zijn pastels ook groote bekoring voor hen. Odilon Redon. Om liefde voor Redon's werk te bezitten moet men zich aan hem overgeven en veel er van op zich laten inwerken Met de kennis van een paa> lithos of een enkel schilderij komt men er niet en blijft buiten de Redontische sfeer staan. De jongere kunstenaars, die zich tot een serieuze beschouwing van het werk lieten verleiden, zijn daarvan ver rijkt en met bewondering voor den maker terug gekeerd. Er is veel over Redon geschreven, vooral toen zijn werk de belangstelling gewekt had waarnaar hij lange jaren vergeefs had uitgezien. Onder hel beste wat over hem gezegd is, behoort voor mijn gevoel nog steeds het kleine stukje door zijn vriend en tijdgenoot Paul Serusier indertijd geschreven. Wij halen dat hier gaarne aan: „Odilon Redon is de mooiste kunstenaarsfiguur die ik leerde kennen. Het ligt niet op mijn weg hier te spreken over het private leven van den man, dat door mij altijd bewonderd is. Wat den artist aangaat, diens ontwikkelingsgang is een normalen loop gegaan zonder onderbreking. Toen ik zoo ge lukkig was door Paul Gauguin aan hem te worden voorgesteld, had hij reeds die prachtige lithogra- phische series voltooid waardoor hij in de wereld der kunstenaars bekendheid had gekregen. Doch ten tijde dat die werken verschenen, hebben zell's zijn hevigste bewonderaars hem maar weinig be grepen. Litteratoren als Huysmans zagen er slechts litteratuur in. Zij ontdekken er metaphysica in, of spiritisme of zelfs toovenarij. Doch hij was slechts schilder, alleen maar in een weinig gewonen graad. Zijn kunst is één massaal brok gevoelige intelli gentie, al het overige krijgt men er, op den koop toe, bij. Iedere vorm was hem lief om dien vorm zelf, hij combineerde ze daarna om hun afzonder lijke, schoonheid te doen uitkomen, zonder zich om eenigen uitleg ervan te bekommeren. Hij was geen illustrator van boeken (als die van Flaubert bijv.), hij schiep verbeeldingen, die hem de door *n dichter saamgevoegde woordenreeksen inbliezen. Het waren variaties op een thema van een grooten geest". En aan het eind van zijn stukje zeide Serusier het zoo juist, als hij betreurt dat zooveel van ZOIMERJAPONNEN. Twce-in-één-patroon. Men ziet hoe anders het effect kan werken van verschillende ma terialen, waarvan beide japonnen volgens een zelfde patroon zijn gemaakt. Het verschil bestaat voorts uit kleine wijzigingen bijv. de knoopgarneering rechts vervalt links, terwijl deze japon weer met ceintuur gedragen kan worden, hetgeen niet noodzakelijk is. Mou wen links kort en aansluitend, rechts ruim en vooral geschikt voor warme zomerdagen. Patronen in maat 50. Prijs van het patroon 26 ets. Het is van Maandag af gedurende een week verkrijgbaar bij de bureaux van dit blad. Gr. Houtstraat 93 en Soendaplein 37. Redon's decoratieve verbeeldingen in de huizen zijner vrienden voor het publiek verborgen moeten blijven: „Het doet er tenslotte niet zoo heel veel toe, want Redon's kunst zal nooit populair kunnen worden. Er zit geen element voor populariteit in hem en z,ulke kunst kan nooit gepopulariseerd wor den". Toen schrijver dezes in 1907 voor het eerst Redon mocht ontmoeten, was hij in eenzelfde dwaling be vangen, als zoo vele anderen die zich Redon uit zijn lithographische mysterieuze beeldingen sals een even mysterieus, minstens vreemdsoor tig wezen hadden voorgesteld. Niets bleek minder juist, hem ontving aller vriendelijkst een bejaard, deftig heer in gekleede jas, die hem met zachte stem en een lichte handbeweging welkom heette. Uit zijn portret dat hierbij gaat en dat zeven jaar later gemaakt is, spreekt even weinig iets myste rieus. Wie zich Redon als artist met wilde haren en flapdas heeft voorgesteld, vergist zich. Zijn ge zicht en de peinzende oogen deden eer aan een geleerde of hoogst verantwoordelijk magistraat den ken. Hij was de eenvoud zelf en het is mij bij de vrij geregelde bezoeken, die ik tot het oorlogsjaar 1914 aan zijn Parijsche woning," in de Avenue Wagram, of 's zomers aan zijn buitenhuis in Bièvres bracht, telkens weer even moeilijk gevallen den schepper van zoo wondere schoonheid in dezen rustigen, zachtzinnigen mensch terug te vinden. Doch was men enkele oogenbliklcen in zijn sfeer opgenomen dan voelde men de echtheid van dit rijke innerlijke leven dat zoo beschouwend -bloeiend verloopen kon, zonder aan iets van faam of glorie behoefte te gevoelen. Hij kon kinderlijk gelukkig en volmaakt tevreden zijn met een wan deling door onze hyacinthenvelden of een half uur stil zitten kijken naar Rembrandt's Nachtwacht in 't Rijks Museum. Hij hield van ons land waar hij in den bekenden heer André Bonger een begrij- pênd vriend had al sinds jaren. Langzamerhand is ook in ons land het aantal zijner bewonderaars ge groeid, doch, Serusier zeide het reeds, voor populair- worden leent zijn kunst zich niet. Aan den mensch in hem zal ik steeds met den grootsten eerbied blijven I denken als een der zuiverste kunstenaarsnaturen met wie ik in mijn veeljarige expedities door de velden der kunst in een eenigszins nauwer contact mocht geraken. In de KröllerMiiller musea op de Hooge Veluwe het Gemeentemuseum van Amsterdam, het Museum Boymans en vooral in de verzameling Bonger, thans te Amsterdam, ga men met Redon's werken kennis maken als men zich aan het benarde heden onttrek ken wil en den geest wil zuiveren op hooger gelegen levensplan. J. H. DE BOIS. Vredestichter. NDER geen voorwaarde zou de forsche juffrouw, die haar vleezige schouders zoo zorgvuldig met het zelf gehaakte zwarte „sjaaltje" had omhuld, ook maar een duimbreed wijken van de plaats, die zij zooal niet met gratie dan toch met een zekere indruk-wek- kende plechtigheid had bezet. Zóó, ik zit constateerde ze zelf nog eens ten overvloede Want er was niemand in de volle tram, die van dit schokkende feit nog niet op de hoogte was. Inderdaad: ze zat. Breeduit en precies in het midden van een tweepersoonsbank. De enkele cen timeters, die haar aan weerzijden van raam en leuning schèidden, had ze opgevuld met een bood- I sehappentasch van formidabel formaat aan den eenen en een pakje, dat naar den omvang te oor- deelen minstens een waterbrood van een kwartje moest zijn, aan den anderen kant. Zoo troonde ze tot de volgende halte. Een nieuwe i stroom reizigers, belust aan de gevolgen van het „April doet wat-ie wil" weer te ontkomen, deinde de tram binnen. Schreef ik daarnet, dat de wagen vol was thans zou dit simpele woordje u slechts I een zwakken indruk geven van de compacte men- schenmassa, die zich bij elke bocht willig heen en weer liet schudden, blij, dat wind en regen nu slechts de ruiten der tram en niet meer haar be- Met een ware virtuositeit wist de conducteur, die tcch waarlijk niet tot de vlieggewichten gerekend mocht worden, zich door de kluwen menschen heen te wringen en iedeiFS penningske in ontvangst te nemen. Tot groote spijt van de enkele snoodaards, die hoopten ditmaal wel vergeten te worden.. Behalve de conducteur verdient echter ook een juffrouw aan wie alles mager was tot haar para- pluie toe, een loffelijke vermelding. Haar spitse gezicht stak gelijk een periscoop boven de men- schenzee uit en ze wendde het in alle richtingen. Tenslotte gleed er een trek van grimmige voldoe ning over en vastberaden baande ze zich een weg zonder al te veel op de voeten van haar mede passagiers te letten. Waarlijk gelukte het haar door te dringen tot de nog steeds breeduit tronende juf frouw, die als een slagschip kalm den aanval af wachtte. De eerste torpedo werd onverwijld afgevuurd. „U zit op een tweepersoonsbank". Het antwoord was echter even onverwacht als doeltreffend. En als dat nou 'ns zoo was?" Alles aan de spitse- juffrouw begon te trillen. Dc toeschouwers, zoo ze daar al niet door de volte toe gedwongen waren, hielden hun adem in. Men verwachtte een beslissenden slag. Na eenige oogenbliklcen had de zoo zwaar getrof fen juffrouw zich zoover vermand, dat ze tot een vernieuwd offensief kon overgaan. Met veel moeite gelukte het haar de parapluie tot vlak bij het water broodje te brengen en meer verachting in haar stem leggend dan menig staatsman doet wanneer hij het over zijn tegenstander heeft: „Wilt u dat wegnemen." De forsche juffrouw, die blijkbaar getrouw de Fransche legercommuniqués las, antwoordde met één lettergreep maar die was dan ook voldoende: Nee. Ongetwijfeld zou de parapluie in het volgende oogenblik het brood als een onschuldig slachtoffer doorboord hebben ware niet de conducteur op het terrein, van den strijd verschenen. Zijn ietwat slap: welke man mengt zich graag in een vrouwentwist? „Kom nou, dames" had echter niet het ver- wachte resultaat. Integendeel. Van beide kanten werd hij onmiddellijk heftig geattaqueerd en daal de goede man werkelijk niet wist naar wie hij het eerst moest luisteren nam hij ten einde raad zijn toevlucht tot een wanhoopsbesluit. Wie zich niet rustig houdt moet ik verzoeken de tram te verlaten. Het schouwspel, dat op deze woorden volgde was even verrassend als opwekkend. De twee tot nu toe vijandelijke eenheden maakten onmiddellijk één front tegen den conducteur, die zich plotseling tegenover een dreigend opgeheven waterbroodje en een als bajonet vooruitgestoken parapluie bevond. Moediger mannen dan deze neutrale kaartjesuit- deeler zouden in dergelijke gevallen hetzelfde ge daan hebben wat hij deed. Zijn overhaaste vlucht strekte hem niet tot oneer. Achter hem sloot zich weer de rij van de dicht opeen gepakte tramreizigers, die al naar gelang van hun aard of berpep met een ver- of een misnoegden trek op hun gezicht deze vreemde frontwisseling hadden gadegeslagen. Wat de conducteur met honderd sussende woor den niet had kunnen bereiken, dat had zijn bedrei ging intusschen in één oogenblik gedaan: zusterlijk vereenigd zaten de dikke en de dunne juffrouw op de tweepersoonsbank. In het bagagenet lag een waardige parapluie vredig naast een waterbrood in eenigszins gehavend papier. Ze zeiden niets. B. K,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 14