Deviezenverkeer geregeld.
7
Verordening in het Verordeningenblad
afgekondigd.
V R IJ D A G 28 JUNI 1940
HAA'REEM'S dagblad
's GRAVENHAGE 27 Juni (A. N. P.) Het Ver
ordeningsblad van 27 Juni bevat de verordening
van de secretarissen-generaal van de departemen
ten van financiën, van justitie, van handel, nijverheid
en scheepvaart, van landbouw en visscherij en van
koloniën betreffende de regeling van het deviezen-
verkeer.
Art. 1. Voor de toepassing van deze verordening
en de krachtens deze verordening gegeven bepalin
gen wordt verstaan onder:
1) Ingezetenen: a) natuurlijke personen, die bin
nen het bezette Nederlandsche gebied hun woon
plaats hebben, gewoonlijk daar verblijven, dan wel
aldaar kantoor houden; b), Rechtspersonen, die
binnen het bezette Nederlandsche gebied gevestigd
zijn dan wel aldaar kantoor houden;
2) Niet-ingezetenen: De natuurlijke en rechts
personen, niet .vallende onder de omschrijving van
ingezetenen. Het deviezeninstituut kan met binden
de kracht beslissen, of een bepaalde natuurlijke of
rechtspersoon als ingezetene of als niet-ingezetene is
aan te merken.
3) Eigenaar: De eigenaar, zoomede hij, die krach
tens de wet of krachtens rechterlijke beslissing is
aangewezen als wettelijk vetregenwoordiger van den
eigenaar;
4) Goud: gouden munten, fijn goud en alliages
van goud (onbewerkt of halffabrikaat);
5) Edele metalen: Zilver, platina en platina -
metalen (onbewerkt of halffabrikaat)
6) Betaalmiddelen: Metaal- en papiergeld, bank
biljetten en soortgelijke betaalmiddelen, met uit
zondering van gouden munten;
7) Geldswaardige papieren: Chèques, wisselbrie
ven, promessen en soortgelijke geldswaardige papie
ren met uitzondering van coupons, dividendbewijzen
en effecten;
8) Effecten: Inschrijvingen in schuld- en aan-
deelenregisters, obligaties, pandbrieven, aandeelen,
winstbewijzen en soortgelijke waardepapieren, zoo
mede talons, coupons en dividendbewijzen;
9) Vorderingen: Dadelijk en niet dadelijk op-
eischbare deposito's, saldi in rekening-courant en
andere inschulden;
10) Roerende goederen: Roerende goederen met
uitzondering van goud, edele metalen, betaalmid
delen, geldswaardige papieren, effecten en documen
ten, waarin vorderingen zijn belichaamd;
11) Invoer en uitvoer: Invoer in en uitvoer uit
het vrije verkeer, met dien verstande, dat entrepóts
van binnenlandsche goederen of hiermee voor de
statistiek van den in- en uitvoer gelijkgestelde goe
deren als bergplaatsen in het vrije verkeer wor
den aangemerkt en dat onder uitvoer worden aan
gemerkt en dat onder uitvoer mede wordt
begrepen: a) het ten uitvoer aangeven aan amb
tenaren der invoerrechten en accijnzen; b) het ten
uitvoer naar het buitenland aan een ondernemer
van vervoer aanbieden van de desbetreffende
zaken; c) het opnemen, aanbrengen of aanwezig
hebben van de desbetreffende zaken waarvan
het niet aannemelijk is, dat zij bestemd zijn om
binnen het bezette Nederlandsche gebied te blijven
in, aan of op eenig vervoermiddel, terwijl het
zich bevindt op of buitenwaarts van de plaats, waar
het, alvorens naar het buitenland te vertrekken, door
ambtenaren der invoerrechten en accijnzen moet
worden uitgeklaard; d) het opnemen, aanbrengen of
aanwezig hebben van desbetreffende zaken
waarvan het niet aannemelijk is, dat zij bestemd
zijn om binnen het bezette Nederlandsche gebied
te blijven in, aan of op een tot opstijging gereed
luchtvaartuig of een kennelijk tot vertrek naar het
buitenland bestemd ander vervoermiddel; e) het
tot vertrek gereedmaken van een kennelijk ten uit
voer bestemd vervoermiddel.
Art. 2. -(I) Voor de toepassing van deze verorde
ning en de krachtens deze verordening gegeven be
palingen worden als binnenlandsch aangemerkt:
1) Betaalmiddelen, voorzoover zij in het bezette
Nederlandsche gebied de hoedanigheid van wettig
betaalmiddel bezitten.
2) Geldswaardige papieren, effecten en vorderin
gen, voor zoover zij binnen het bezette Neder
landsche gebied betaalbaar zijn en de schuldenaar
ingezetene is.
3) Andere onlichamelijke zaken, voorzoover de
daaruit voortvloeiende vorderingen uitsluitend je
gens ingezetenen kunnen worden geldend gemaakt.
(2) Alle andere betaalmiddelen, geldswaardige
papieren, effecten, vorderingen en andere onlicha
melijke zaken worden- voor de toepassing van deze
verordening en de 'krachteaas deze verordening ge
geven bepalingen als buitenlandsch aangemerkt.
(3) Het deviezeninstituut kan met bindende
kracht beslissen, of waarden, als bedoeld in het
eerste en tweede lid, als bininenlandsch of als bui
tenlandsch zijn aan te imerken.
Art. 3. Deze verordening en de krachtens deze
verordening gegeven bepalingen zijn niet van toe
passing op handelingen, vallende onder de wet in
ternationaal betalingsverkeer 1934, een verdrag,
als bedoeld in par. 1 dier wet, een autonomen
maatregel, als bedoeld in par. 2 dier wet, of onder
bepalingen, krachtens die wet gegeven.
Art. 4. Deze verordening en de krabhtens deze
verordening gegeven bepalingen zijn niet van toe
passing op de Nederlandsche Bank N.V.
Art. 5. Aan vergunningen, verleend op grond van
deze verordening of van krachtens deze verorde
ning gegeven bepalingen, kunnen voorwaarden
worden verbonden.
Art. 6. (1) Is door een der partijen bij een han
deling een vergunning op grond van deze veror
dening of van krachtens deze verordening gegeven
bepalingen verkregen, dan is voor de andere partij
of partijen bij deze handeling vergunning niet
vereischt. (2) Vergunningen op grond van deze
verordening of van krachtens deze verordening
gegeven bepalingen, welke betrekking hebben op
het nakomen van een schuldverplichting, worden
door den schuldenaar aangevraagd en aan dezen
verleend. De schuldeischer is bevoegd ook zijner
zijds de vergunning aan te vragen. De schuld-
eisoher ontvangt in dat geval een afschrift dei-
verleende vergunning.
Art. 7. (1) Is op grond van deze verordening of
van krachtens deze verordening gegeven bepalin
gen voor het verrichten vam een handeling een ver
gunning dan wel het voldoen aan bepaalde voor
waarden vereischt, dan wordt veroordeeling tot het
verrichten dezer handeling slechts uitgesproken en
een verkregen vonnis, rechterlijke beschikking of
rechterlijk verlof slechts ten uitvoer gelegd, ma-
dat de vereischte vergunning is verkregen dan
wel aan de voorwaarden is voldaan. (2) De bepa
ling van het vorige lid is van openbare orde en
wordt door den rechter ambtshalve toegepast. Voor
zoover niet anders bepaald, geven maatregelen,
genomen op grond vam deze verordening of van
krachtens deze verordening gegeven bepalingen,
geen aanspraak op schadevergoeding.
AANBIEDING VAN GOUD ENZ.
Art. 9. (1) Ingezetenen zijn verplicht de navol
gende waarden, die hun bij de inwerkingtreding
van deze verordening in eigendom toebehooren en
welker waarde een bedrag van vijf gulden te boven
gaat, rechtstreeks of door tusschenkomst eener
deviezenbank, aan de Nederlandsche Bank aan te
bieden en op verlangen te verkoopen en over te
dragen: a) goud, b) edele metalen, c) buitenland-
sche betaalmiddelen, d) buitenlandsche geldswaar
dige papieren.
(2) De aanbieding moet geschieden veertien
'dagen na de inwerkingtreding van deze verorde
ning.
(3) Ingezetenen zijn verplicht waarden, als be
doeld in het eerst lid, die zij na de inwerking
treding van deze verordening, anders dan op grond
eener vergunning van het deviezeninstituut ver
krijgen, binnen drie dagen na deze verkrijging
rechtstreeks of door tusschenkomst eener deviezen-
bank aan de Nederlandsche Bank aan te bieden
en op verlangen te verkoopen en over te dragen;
voor aldus verkregen buitenlandsche betaalmidde
len en buitenlandsche geldswaardige papieren ont
staat deze verplichting echter eerst dan, wanneer
hun waarde een bedrag van vijf gulden te boven
gaat. Voor zoover niet anders bepaald, moeten de
op grond van een vergunning van het deviezen
instituut verkregen waarden binnen drie dagen
na afloop van den geldigheidsduur der vergun
ning aangeboden worden, voorzoover de verkrijger
de waarden op dat tijdstip nog bezit. Degeen, die
op het tijdstip van de inwerkingtreding van de ver
plichting tot aanbieding buiten het bezette Neder
landsche gebied vertoeft is verplicht uiterlijk binnen
tien dagen na terugkeer binnen het bezette Neder
landsche gebied tot aanbieding over te gaan.
(4) Personen, die ingezetenen worden, zijn ver
plicht de hun op dat tijdstip in eigendom toebe-
hoorende waarden, als bedoeld in het eerste lid,
binnen tien dagen rechtstreeks of door tusschen
komst eener deviezenbank aan de Nederlandsche
Bank aan te bieden.
(5) Indien een andere ingezetene dan de eigenaar
het beschikkingsrecht over de aan te bieden waar
den heeft, rusten de in dit artikel omschreven ver
plichtingen op dezen anderen ingezetene.
(6) De koopsom wordt door de Nederlandsche
Bank bepaald op grond van de overeenkomstig
artikel 17, tweede lid, vastgestelde koersen. Voor
zoover geen koersen zijn vastgesteld, worden de
koersen, zoomede de tot grondslag te nemen prijzen
door de Nederlandsche Bank in overeenstemming
met den secretaris-generaal van het departement
van financiën bepaad.
(7) De Nederlandsche Bank is rechtsgeldig ge
kweten, indien zij te goeder trouw betaalt aan
degene, die de waarden feitelijk ten verkoop aan
bied of aan diens bijzonderlijk tot het ontvangen
van de betaling schriftelijk gemachtigde. De goede
trouw wordt steeds verondersteld; hij, die kwade
trouw beweert, moet dezelve bewijzen.
(8) Indien meerdere ingezetenen op de waarden,
welke moeten worden aangeboden, eenig recht kun
nen doen gelden of eenige macht daarover kunnen
uitoefenen, is ieder hunner verplicht terstond voor
zijn deel de medewerking te verleenen, noodig
voor de aanbieding, verkoop en overdracht.
(9) De Nederlandsche Bank is bevoegd degene
die de waarden aanbiedt, te verplichten tot vooaf-
gaande inning, vervreemding of eenige andere
tegeldemaking der aangeboden waarden, in welk
geval de opbrengst voor de oorspronkelijke waar
den in de plaats treedt.
(10) Indien daarvoor bijzondere redenen aan
wezig zijn, is de Nederlandsche Bank bevoegd bij
dit artikel gestelde termijnen, al of niet onder
daarbij te stellen voorwaarden te verlengen.
Art. 10. (1) De secretaris-generaal van het
departement van financiën kan bepalen, dat in
gezetenen bij door hem aan te wijzen instellingen
aangifte moeten doen van de navolgende hun in
eigendom toebehoorende waarden of groepen dezer
waarden: a) buitenlandsche effecten, b. buiten
landsche vorderingen, c) andere buitenlandsche
onlichamelijke zaken, d) roerende goederen, bui
ten het bezette Nederlandsche gebied berustende
dan wel binnen het bezette Nederlandsche gebied
berustende, doch niet in het vrije verkeer inge
voerd, (e) buiten het bezette Nederlandsche gebied
gelegen onroerende góederen.
(2) De aangifte geschiedt overeenkomstig door den
secretaris-generaal van het departement van fi
nanciën te geven aanwijzingen.
(3) De aangifte geschiedt binnen een door den
secretaris-generaal van het departement van fi
nanciën vast te stellen termijn, die voor de onder
scheidene waarden of afzonderlijke groepen daar
van verschillend kan worden bepaald.
(4) Indien daarvoor bijzondere redenen aan
wezig zijn, kan de termijn door de instelling, bij
welke de aangifte moet geschieden, al of niet onder
daarbij te stellen voorwaarden, worden verlengd.
Artikel 11.
1. Het is aan ingezetenen slechts met vergunning
van het deviezeninstituut geoorloofd te beschikken
over, te bezwaren en te vervreemden: a. goud, b.
edele metalen, c. buitenlandsche betaalmiddelen, d.
buitenlandsche geldswaardige papieren, e. buiten
landsche vorderingen, f. andere buitenlandsche on
lichamelijke zaken, g. roerende goederen, buiten het
bezette Nederlandsche gebied berustende dan wel
binnen het bezette Nederlandsche gebied berusten
de, doch niet in het vrije verkeer ingevoerd, h. bui
ten het bezette Nederlandsche gebied gelegen on
roerende goederen. 2. Vergunning is niet vereischt.
•oor zoover waarden, als bedoeld in het eerste lid,
overeenkomstig art. 9 aan de Nederlandsche Bank
worden verkocht en overgedragen dan wel overeen
komstig artikel 12 aan deze instelling of aan een
deviezenbank worden vervreemd.
Artikel 12. 1. Het is verboden buitenlandsche be
taalmiddelen, buitenlandsche geldswaardige papie
ren en buitenlandsche vorderingen tegen betaling
in binnenlandsche geldsoort van anderen dan de Ne
derlandsche Bank te verkrijgen en aan anderen dan
de Nederl. Bank te vervreemden. Slechts de Ne
derlandsche Bank kan bij de verkrijging of ver
vreemding dezer waarden tusschenkomst verleenen.
2. Het deviezeninstituut kan van het in het vorige
lid bepaalde uitzonderingen toelaten. 3. De Neder
landsche Bank kan onder door haar te stellen voor
waarden aan andere banken en bankiers het recht
toekennen als deviezenbank buitenlandsche betaal-
midelen, buitenlandsche geldswaardige papieren en
buitenlandsche vorderingen voor rekening der Ne
derlandsche Bank of voor eigen rekening te verkrij
gen en te vervreemden.
VERKRIJGEN BUITENLANDSCHE
BETAALMIDDELEN ENZ.
Artikel 13. Het verkrijgen van buitenlandsche be
taalmiddelen, buitenlandsche geldswaardige papie
ren en buitenlandsche vorderingen tegen betaling in
binnenlandsche geldsoort is slechts geoorloofd op
grond van een door het deviezeninstituut verleende
vergunning.
Art. 14. 1. Het is aan ingezetenen slechts met ver
gunning van het deviezeninstituut geoorloofd, bin
nenlandsche en buitenlandsche effecten onder be
zwarende titel van een niet-ingezetene te verkrijgen,
zoomede over buitenlandsche effecten te beschikken,
deze te bezwaren en te vervreemden, tenzij deze aan
de Nederlandsche Bank, aan een deviezenbank of
aan een der door de Nederlandsche Bank bijzon
derlijk daartoe aangewezen banken en bankiers
worden vervreemd of verpand. 2. De secretaris
generaal van het departement van Financiën kan
bepalen, dat de handel in door hem nader aan te
wijzen buitenlandsche effecten tusschen* ingezete
nen in regelmatig beursverkeer zonder vergunning
van het deviezeninstituut geoorloofd zal zijn.
Artikel 15. Het is aan ingezetenen slechts met
vergunning van het deviezeninstituut geoorloofd: 1.
te beschikken over, te bezwaren en te vervreem-
den: a, binnenlandsche betaalmiddelen, b. binnen
landsche geldswaardige papieren, c. binnenland
sche effecten, d. binnenlandsche vorderingen, e.
andere binnenlandsche onlichamelijke zaken, f.
binnen het bezette Nederlandsche gebied gelegen
onroerende goederen. 2. Crediet te verleenen, aval
te geven en borgtocht of andere zekerheid te stellen,
alles, voor zoover zulks middellijk of onmiddellijk
geschiedt ten gunste van een niet-ingezetene.
Artikel 16. Het is aan ingezetenen slechts met
vergunning van het deviezeninstituut geoorloofd
mede te werken aan het beschikken over, het be
zwaren en het vervreemden door niet-ingezetenen
van: a. goud, b. edele metalen, c. betaalmiddelen,
d. geldswaardige papieren, e. effecten, f. vorderin
gen, g. andere onlichamelijke zaken, alle, voor zoo
ver zij of de documenten, waarin zij zijn belichaamd
binnen het bezette Nederlandsche gebied berusten,
h. binnen het bezette Nederlandsche gebied berus
tende roerende goederen, i. binnen het bezette
Nederlandsche gebied gelegen onroerende goede-
rn, alles, voor zoover zulks middellijk of onmiddel
lijk geschiedt ten gunste van een niet-ingezetene.
KOERSEN VAN DE NEDERLAND
SCHE BANK.
1. Het is verboden buitenlandsche betaalmidde
len, zoomede in een buitenlandsche geldsoort uit
gedrukte geldswaardige papieren en vorderingen,
waarvoor de Nederlandsche Bank koersen publi
ceert, te verkrijgen of te vervreemden tegen hoo-
gere dan de laatste gepubliceerde koersen. 2. De
koersen worden door de Nedeidandsche Bank vast
gesteld in overeenstemming met den secretaris
generaal van het departement van Financiën en
worden gepubliceerd op de beurzen van koophandel
te Amsterdam en te Rotterdam. 3. Het is verboden
buitenlandsche betaalmiddelen, zoomede in een bui
tenlandsche geldsoort uitgedrukte geldswaardige
papieren en vorderingen, waarvoor de Nederland
sche Bank geen koersen publiceert, te verkrijgen of
te vervreemden tegen hoogere koersen dan die,
welke de Nederlandsche Bank telkenmale op aan
vraag van belanghebbenden zal hebben bepaald.
Art. 18. 1. Het is aan ingezetenen slechts met
vergunning van het deviezeninstituut geoorloofd
goud, edele metalen, buitenlandsche betaalmiddelen
en buitenlandsche geldswaardige papieren aan in
gezetenen of niet-ingezetenen af te geven. 2. Ver
gunning is niet vereischt voorzoover waarden, als
bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig artikel 9
aan de Nederlandsche Bank worden verkocht en
overgedragen dan wel overeenkomstig artikel 12 aan
deze instelling of aan een deviezenbank worden
vervreemd.
Artikel 19. De uitvoer van: a. goud, b. edele me
talen, c. betaalmiddelen, d. geldswaardige papieren,
e. effecten, f. in documenten belichaamde vorderin
gen, is slechts geoorloofd met vergunning van het
deviezeninstituut.
Art. 20. De secretaris-generaal van het departe
ment van Financiën kan bepalen, dat de invoer van
nader door hem aan te wijzen betaalmiddelen en
effecten slechts geoorloofd is met vergunning van
het deviezeninstituut.
Art. 21. Het deviezeninstituut is bevoegd onder
door hem te bepalen voorwaarden en binnen door
hem te stellen grenzen aan ingezetenen, die uit den
d van hun beroep of bedrijf bepaalde handelin
gen of groepen van handelingen, vallend onder de
omschrijving der art. 11, 12, 13, 15, 18 en 19, plegen
te verrichten, een algemeene vergunning te ver
leenen tot het verrichten dezer handelingen of groe
pen van handelingen onder gelijktijdige ontheffing
voor zooveel noodig van de ingevolge de ar
tikelen 9 en 10 opgelegde verplichtingen.
Art. 22. 1. De invoer en de uitvoer van roerende
goederen is slechts geoorloofd onder overlegging
van de door den secretaris-generaal van het depar
tement van Financiën aangegeven documenten aan
de ambtenaren dei" invoerrechten en accijnzen. 2.
Deze ambtenaren kunnen den invoer en den uitvoer
beletten van roerende goederen ten aanzien waarvan
niet is voldaan aan bepalingen, krachtens deze ver-
•dening gegeven.
Art. 23. (1) Het is aan ingezetenen slechts met
vergunning van het deviezen-instituut, geoorloofd-
a) Roerendn goederen middellijk of onmiddellijk
aan niet-ingezetenen te leveren op voorwaarden of
onder omstandigheden, die tot gevolg kunnen heb
ben, dat de volle waarde dier goederen niet, slechts
ten deele of later dan in den betref f enden bedrijfs
tak gebruikelijk is, zal worden voldaan; b) Mid
dellijk of onmiddellijk voor niet-ingeztenen diens
ten te verrichten of rechten aan hem af te staan op
voorwaarden of onder omstandigheden, die tot ge
volg kunnen hebben, dat de volle waarde dier
diensten en rechten niet, slechts ten deele of later
dan in den betreffenden bedrijfstak gebruikelijk is.
zal worden voldaan.
(2) Voor zoover door het deviezeninstituut de
geldsoort of geldsoorten worden aangewezen, waar
in betaling wegens in het vorige lid bedoelde han
delingen moet worden overeengekomen, is aan
ingezetenen het overeenkomen van betaling in een
andere geldsoort slechts met vergunning van het
deviezeninstituut geoorloofd.
Art. 24. Het is aan ingezetenen slechts met ver
gunning van het deviezeninstituut geoorloofd van
niet-ingezetenen roerende goederen te verkrijgen,
diensten te aanvaarden of rechten te verkrijgen op
voorwaarden of onder omstandigheden, die tot ge
volg kunnen hebben, dat meer dan de gangbare
waarde moet worden voldaan.
DEVIEZENINSTITUUT.
Art. 25. 1) Er wordt ingesteld een deviezen
instituut. 2) Het deviezeninstituut is een stichting,
in het leven geroepen door de secretarissen-gene
raal van de departementen van financiën, van han
del, nijverheid en scheepvaart, van landbouw en
visscherij en van koloniën. 3) Het deviezen
instituut kan voor zijn bemoeiingen kosten in reke
ning brengen. De tarieven van deze kosten
behoeven de goedkeuring van de secretarissen-gene
raal der in het tweede lid genoemde departe
menten.
Art. 26. 1) Een ieder is verplicht aan het deviezen
instituut de inlichtingen te verstrekken en de
bescheiden over te leggen, waai*van de verstrekking
of overlegging door het deviezeninstituut voor de
uitvoering van de hem opgedragen taak noodzake
lijk wordt geacht. 2) De houder van een vergun
ning, verleend op grond van deze verordening of
van krachtens deze verordening gegeven bepa
lingen, is verplicht het deviezeninstituut op zijn
verzoek binnen acht dagen te zijnen genoegen aan te
toonen, dat van de vergunning gebruik is gemaakt
overeenkomstig het in de vergunning en de daaraan
verbonden voorwaarden gestelde. 3) Het devie
zeninstituut is bevoegd bij toepassing van liet
bepaalde in het eerste en tweede lid door een of
meer van zijnentwege aangewezen deskundigen een
onderzoek te doen instellen.. 4) Een ieder, van wien
voor een zoodanig onderzoek medewerking wordt
verlangd, is verplicht deze te verleenen.
STRAFBEPALINGEN.
(1) Hij, die opzettelijk: 1) Niet of niet ten volle
voldoet aan een verplichting, als bedoeld in arti
kelen 9 en 10; 2) Handelt in strijd met het bepaalde
bij de art. 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 23 en 24;
3) Niet of niet ten volle voldoet aan voorschriften,
als bedoeld in de artikelen 20 en 35, of handelt in
strijd met deze voorschriften; 4) een onjuiste opgave
doet of een terzake dienend feit verzwijgt ter ver
krijging van eenige vergunning op grond van deze
verordening of van krachtens deze verordening
gegeven bepalingen, wordt gestraft met gevangenis
straf van ten hoogste vier jaren of geldboete van
ten hoogste het tweevoud van de waarde der
lichamelijke en onlichamelijke zaken, welke door
middel van het strafbaar feit verkregen zijn of
waarmede het feit is gepleegd of welke het voor
werp daarvan hebben uitgemaakt, 2) In geval van
veroordeeling tot gevangenisstraf kan de rechter
tevens geldboete opleggen. 3) De feiten, straf baai-
gesteld in het eerste lid, worden beschouwd als
misdrijven.
Art. 28. (1) Hij die: 1) Niet of niet ten volle vol
doet aan een verplichting, als bedoeld in art. 9 en
10; 2) Handelt in strijd met het bepaalde bij art.
11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 23, 24 en 26; 3) Niet
of niet ten volle voldoet aan voorschriften, als
bedoeld in de art. 20 en 35, of handelt in strijd met
deze voorschriften. 4) Een onjuiste opgave doet of
een ter zake dienend feit verzwijgt ter verkrijging
van eenige vergunning op grond van deze veror
dening of van krachtens deze verordening gegeven
bepalingen, wordt, voor zoover het feit niet valt
onder het vorige artikel, gestraft met hechtenis van
ten hoogste één jaar of geldboete van ten hoogste
vijf duizend gulden. (2) Ingeval van veroordeeling
tot hechtenis kan de rechter tevens geldboete op
leggen. (3) de feiten, strafbaar gesteld in het
eerste lid, worden beschouwd als overtredingen.
Art. 29. (1) Indien het vermoeden bestaat, dat
een bepaald persoon het voornemen heeft te han
delen in strijd met deze verordening of met krach
tens deze verordening gegeven bepalingen, kunnen
het deviezeninstituut en zij, die door den secretaris
generaal van het departement van financiën of
door het deviezeninstituut daartoe worden aange
wezen, de noodige maatregelen nemen om de be
oogde overtreding te beletten. (2) Hij, die niet of
niet ten volle voldoet aan of handelt in strijd met
maatregelen, genomen krachtens het vorige lid,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren of geldboete van ten hoogste tien duizend
gulden. (3) In geval van veroordeeling tot gevan
genisstraf kan de rechter tevens geldboete opleggen.
(4) Het feit, strafbaar gesteld in het tweede lid.
wordt beschouwd als een misdrijf.
Art. 30. Lichamelijke of onlichamelijke zaken
door middel van een feit strafbaar gesteld in art.
27, 28 en 29, verkregen of waarmede zoodanig feit
is gepleegd of welke het voorwerp daarvan hebben
Vischvangst aan den voet van den afsluitdijk. - De Zuiderzee-visscherij wordt
druk beoefend, daar de visch van het Uselmeer in trek is tengevolge van de
moeilijkheden, welke de vangst op de Noordzee ondervindt
uitgemaakt, kunnen worden verbeurd verklaard,
ongeacht of zij den veroordeelde toebehooren.
Art, 31. Indien een feit, strafbaar gesteld in art.
27, 28 en 29 wordt begaan door of vanwege een
rechtspersoon, wordt de strafvervolging ingesteld
en de straf uitgesproken tegen hem, die tot het feit
opdracht gaf of die feitelijke leiding had bü het
verboden handelen of het nalaten.
Art. 32. (i) De leden van het bestuur van een
rechtspersoon zijn verplicht het toeziciit tc houden,
de bevelen te geven, de maatregelen te nemen, en
de middelen te verschaffen, welke redelijkerwijs
van hen kunnen worden geëlscht ter voorkoming
van feiten, .strafbaar gesteld in de art. 27, 28 en 29.
(2) niet r a-koming van deze verplichting wordt
beschouwd als een misdrijf of een overtreding, naar
gelang de feiten, waarop de nalatigheid betrekking
heeft, vallen onder art. 27 en 29 dan wel onder art.
28; zij wordt gestraft met ten hoogsten twee derde
van de maximumstraffen, op deze feiten gesteld.
Art. 33. (1) Ter zake van de feiten, strafbaar
gesteld in deze verordening, wordt geen gerechte
lijk vooronderzoek ingesteld en vindt geen behan
deling ter terechtzitting plaats op verzoek van het
deviezeninstituut. (2) Zoodanig verzoek kan te al
len tijde worden gedaan. In de gevallen, waarin
het deviezeninstituut bereid is onder door hem te
stellen voorwaarden van het recht tot het doen van
zoodanig verzoek afstand te doen, vervalt dit recht
door vrijwillige voldoening door den betrokkene
aan de gestelde voorwaarden. (3) De voorwaarden
mogen slechts inhouden: 1) betaling van een be
paalde geldsom; 2) uitlevering van de lichame
lijke of onlichamelijke zaken, bedoeld in artikel 30,
dan wel voldoening van de geschatte waarde van
•cieze zaken of afstand van reeds inbeslaggenomen
zaken: (4) Ln geval van voortzetten van de vervol
ging wordt het deviezeninstituut in de gelegenheid
gesteld voor het uitbrengen der dagvaarding van
de tenlastelegging kennis te nemen en zoowel in
eersten aanleg als in hooger beroep de zaak ter
terechtzitting toe te lichten.
OPSPOREN VAN STRAF
BARE FEITEN.
Art. 34. (1) Met het opsporen van de feiten,
strafbaar gesteld in deze verordening, zijn, behalve
de bij of krachtens artikel 141 van Ihet wetboek
van strafvordering aangewezen personen, belast:
a) de ambtenaren van den douane-recherchediemst
zoomede zij, die daartoe door den secretaris-gene
raal van het departement van Financiën worden
aangewezen; b) de ambtenaren der invoerrechten
en accijnzen; c) de ambtenaren van rijks- en ge
meentepolitie. (2) De opsporingsambtenaren kun
nen te allen tijde inzage vorderen van alle boeken
en bescheiden, waarvan zij voor de goede vervul
ling van hun taak inzage noodig oordeelen. (3) Zij
zjjiri te allen tijde bevoegd in beslag te nemen zoo
mede ter inbeslagneming de uitlevering te vorde
ren van alle voorwerpen, welke tot ontdekking der
waarheid kunnen dienen of welker verbeurdver
klaring, vernietiging of onbruikbaarmaking kan
worden bevolen. (4) Zij hebben te allen tijde toe
gang tot alle plaatsen, daaronder begrepen loka
len, erven en woningen, waar zich naar redelijk
vermoeden voorwerpen kunnen bevinden, leiden
de tot opsporing van de in het eerste lid bedoelde
feiten. Wordt hun de toegang geweigerd, dan ver
schaffen zij zich dien desnoods met inroeping van
den sterken arm. (5) In woningen treden zij tegen
den wil van den bewoner slechts binnen, vergezeld
van een commissaris van politie of den burge
meester van de gemeente of voorzien van een bij
zonderen schriftelijken last, in den zin van artikel
121 van het Wetboek vfm Strafvordering, van een
commissaris van politie en in gemeenten, waar
geen commissaris is, van den burgemeester. (6)
Van dit binnentreden wordt binnen tweemaal vier-
en-twintig uren proces-verbaal opgemaakt, daarin
wordt mede van het tijdstip van het binnentreden
en van het daarmede beoogde doel melding ge
maakt. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd zich
van bepaalde door hen aangewezen personen te
doen vergezellen. In dat geval wordt hiervan in
het proces-verbaal melding gemaakt. (7) Perso
nen, die uit hoofde van hun stand, hun beroep of
hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn. kun
nen de inzage van bescheiden en de uitlevering
van voorwerpen weigeren, tot welke hun plicht tot
geheimhouding zich uitstrekt. Deze bescheiden en
voorwerpen kunnen slechts met hun toestemming
worden in beslag genomen. Geschiedt bij zooda
nige personen huiszoeking, dan vindt zij, tenzij
met hun toestemming, alleen plaats voor zoover zij
zonder schending van het stands-, beroeps- of
ambtsgeheim kan geschieden.
Art. 35. (1) De secretarissen-generaal van de
departementen van Financiën, Handel. Nijverheid
en Scheepvaart en van Landbouw en Visscherij ge
ven de noodige aanvullende voorschriften en uit
voeringsvoorschriften. (2) Voor zoover zulks voor
het bereiken van het doel dezer verordening noo
dig is, kunnen zij verdere beperkende bepalingen
en verbodsbepalingen geven zoomede uitzonderin
gen op de in deze verordening gestelde beperkende
bepalingen en verbodsbepalingen vaststellen. (3)
Zij kunnen het deviezeninstituut machtigen in
door hen te omschrijven gevallen of groepen van
gevallen nadere voorschriften te geven, ais bedoeld
het eerste en tweede lid.
Art. 36. (1) Voorschriften van de secretarissen-
generaal, als bedoeld in artikel 35, worden in het
verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche
gebied en in het Staatsblad geplaatst. (2) Voor
schriften van het deviezeninstituut, als bedoeld in
art. 35. derde lid. worden in de Nederlandsche
Staatscourant geplaatst.
Art. 37. Het Kon. besluit van 10 Mei 1940, Staats
blad no. 484, zoomede het besluit van den opper
bevelhebber van land- en zeemacht van 24 Mei
940 tot aanvulling van dit Koninklijk besluit tre
den buiten werking.
Art. 38. Deze verordening treedt in werking op
den dae harcr afkondiging.
Art. 39. Deze verordening kan worden aange
haald als „Deviezenverordening 1940".
OUDE VEETE UITGEVOCHTEN.
EDE. 27 Juni. (A N.P.). Vannacht, ontstond
er een twist tusschen den automobilist v. H. en
twee wielrijders, J. v. d. H. en J S.. allen uit Ede,
tusschen wie reeds lang een oude veete bestond
over een gëldkwestie. De ruzie, die op den open
baren weg begon, werd ten huize van v. H. voort
gezet. Van H. werd plotseling zóó kwaad, dat hij
J. S. ernstig mishandelde. De tweede wielrijder,
J. v. d. H., vluchtte, doch werd door v. H. per
auto achtervolgd, die den man met fiets en al
ondersteboven reed, waardoor het rijwiel totaal
werd vernield. De wielrijder zelf kwam er wondér
boven wonder zonder eenig letsel af. Intusschen
is v. H. in verzekerde bewaring gesteld, als ver
dacht van poging tot doodslag.
ARROND. RECHTBANK.
DRIE WEKEN TEGEN
ELECTRO-TECHNICUS
GEëlSCHT.
Tegen een electro-technicus uit Haarlem die
ervan weid beschuldigd een steen door een ruit
in de Gierstraat te hebben geworpen eischte de
Officier bij de Haarlemsche Rechtbank, Donder
dag een gevangenisstraf voor den tijd van drie
weken. De zaak was reeds geruimen tijd geleden
behandeld, doch thans zou een psychiatrisch rap
port over den verdachte worden uitgebracht. De
electro-technicus had zich echter niet aan een on
derzoek door den psychiater willen onderwerpen,
zoodat er ook geen rapport kon worden uitge
bracht.
De verdachte lichtte zijn houding toe en ver
telde, dat een ruzie met den caféhouder de oor
zaak van deze heele geschiedenis was. Volgena
verdachte was het heele geval als een persoon
lijke wraakneming te beschouwen