RADIO In de Ostmark. N.V. Holster AdTeSrS35 DE VACANTIES NADEREN FLITSEN Met Brein en Browning. ZATERDAG 20 J U E T 1940 HAARLEM'S DAGBEAÜ 3 De „Keizersvilla" tc Ischl. „Schönes Saözkammergut". Waar zooveel Nederlandsche kinderen heengaan. Eais bedekten de gletsohers van het alpine hoog gebergte dit land en slepen in tijd van duizenden jaren de dalen uit, de bekkens voor al die meren, bienu de bekoring en de schoonheid van dit land- I schap uitmaken. Dertig meren telt men in deze ge- zegende streek, van de grootste, de Attersee en de 1 Traunsee, tot aan de kleine oogen-der-bergen, hoog boven in de kalkrotsen. Nu nog zenden de glet- :schers van den Dachstein, den koning van deze bergen met zijn bijna 3000 Meter, hun stralend licht in de dalen. Dit geweldige Dachstein-massief begrenst het Salzkammergut in het Zuiden als een [muur. In het Oosten verrijzen de grauwe wamden van het „Tote Gebirge" en verheffen zich tot ge weldige, dorre hoogvlakten. Wee dengene, die daar boven in den nevel verdwaalt! In het Noorden dringt de grimmige massa van het Höllengebirge zich als laatste voorlooper van de Alpen tusschen Traumsee en Attersee met een wijd, wijd uitzicht over het vruchtbare Donauland tot aan de verwa- zende verte van het Bohemer Woud. In 't midden van het Salzkammergut verheft zich. rondom door meren omgeven, de koene spits van den Schafberg, het mooiste uitzichtspünt van het heele gebied. Wild golvende bergbeekjes, groene, onstuimige rivieren stroomèn door deze rotsen en deze wou den, vullen de meren, groeten de dorpjes en ste den. In het Zuiden en in het Westen stroomen ver der als grens van het Salzkammergut de Enns en de Salzach, en in het Oosten de prachtige Traun, die tegelijk grens en voornaamste rivier is. Zij alle en mog vele andere, kleinere met bonte namen, vloeien naar het Noorden, naar de vlakte, waar de Donau breed in Oostelijke richting golft. De pracht der bergen weerspiegelt zich ook in die der grot ten. Het is een geweldig, een titanisch labyrinth, dat zich in deze bergen uitstrekt, een stelsel van onderaai'dsche stroompjes en riviertjes, waar hier en daar nog oerwateren< doorheen bruisen, op an dere plaatsen echter leege ruimten, gewelven en kathedralen vertoonend, nu eens koud en glinste rend door het ijs, dan weer droog en warm, dui zenden jaren geleden de woonplaatsen van den mammoeth. Maar deze bergen bevatten niet alleen grotten maar ook zout, den schat van «d'it land. Een schat, waar de vorsten elkaar eeuwen lang bloedig om bestreden. Want het zout was staatseigendom, was een monopolie, en in den geldzak van hem die dit kleine Salzkammergut bezat rinkelden de goud stukken. Door dit zout ontwikkelde zich hier ook een vroege cultuur, die eenig in haar soort was. Aan den Salzberg boven Hallstatt. aan het gelijk namige meer, heeft men rijke vondsten te danken. De voorhistorische begraafplaatsen boven Halstatt verborgen een oude cultuur, daar boven herleefde voor de onderzoekers een tijdperk, de „Hallstatt- tijd" met zijn mensch uit het bronzen tijdvak. En in de diepte der meren rusten de paaldorpen uit een nog grijzer verleden, de oudste getuigen van bewoning dezer veelomstreden gebieden. De eene oorlog na den adderen werd er gevoerd om het zout, dit witte goud der bergen. En er ont- jwikkelde zich hier een heel bijzondere gemengde van industrie en landbouw. Want de man nen, die „in den berg" of in de stookhuizen „bij de pair" werkten, waren toch ook nog altijd boeren gebleven, van wie ieder zijn huisje en zijn kleinen akker verzorgde. De staat zelf zorgde op voorbeel dige wijze voor de ouden en zieken, kortom: dit Salzkammergut was eeuwen vooruit. Tot met de romantiek de tijd aanbrak, waarin de menschen niet meer terwille van het zout de bergen introkken, maar om in de grootsche natuur schoonheid en vreugde, vrede en nieuwe kracht te vinden. Zooals deze bergstreken eens zelf de dra gers van een zelfstandige, eigenaardige cultuur waren, zoo schonken ze nu door hun schoonheid fcspiratie aan de kunstenaars. Want dit bergland, oaf in heerlijke afwïsseliiig van gletschers en rots wanden. over het merengebied, naar de vriende lijke. open vlakte afdaalt, dit liefelijke Alpenland is niet alleen grootsch. maar ook vriendelijk en Hieht en vol muziek. Geen ander deel van de reusachtige keten der Alpen is te vergelijken met deze bergidylle, dit „Arcadië" van de bergbeklim- merde romantiek. Oeroud is ook het christelijk karakter van dit land, Daar is bovenal het klooster Mondsee, dat de Benedictijnen tot eegn uitgangspunt van Chris tendom en cultuur gemaakt hadden. Nog voor het jaar 1000 vond de bisschop van Regensburg, Wolf gang, een toevlucht in zijn klooster Mondsee. Aan den naam van dezen heilige zijn wonderbare legen den verbonden, die nu nog onder het volk leven. Deze bisschop bouwde aan de Wolfgangsee een [kerkje. Daaromheen ontwikkelde zich langzamer hand het heilsoord van groote bedevaarten: St. Wolfgang. De kerk zelf bevat den grootsten schat van het Salzkammergut. het vleugelaltaar van den Zuid-Tirolschen meester Michael Pacher, een van de meest volmaakte werken uit den bloeitijd dei- Go thiek, een wereld van schoonhera en geloof, diep Verborgen in de bergen. j Eeuwen later drongen de godsdiensttwisten zelfs foor tot in deze eenzaamheid. Ook andere histo rische gebeurtenissen bespoelden in late golven den Wtsigen oever vam het Salzkammergut. Groote veranderingen bracht de ontdekking der natuur, de navolging van Rousseau in het algemeen, óe ro mantische schilders uit het eerste kwart van de Die eeuw in het bijzonder. Alexander von Hum boldt had al in 1797 geschreven: ..Ik moet beken- ren. dat ik in Zwitserland niet zulke grootsche na- tuurtafreelen ken. als hier in Opper-Oostenrijk". Ferdinand Olivier en zijn vrienden hadden de stad Salzburg en bet heerlijke land er om heen als tee kenaars en schilders ondekt. en toen ook Ludwig lichter op een reis naar Italië door Salzburg en Poor het Salzkammergut getrokken was, overstroo- toend van geestdrift over de grootschheid en har monie van dit edele landschap, toen bleven ook de Weeners niet achter, de groote realistische schil ders, de gebroeders Alt en Ferdinand Georg Wald- müller, de klassieke weergever van het Salzkam mergut uit den- Biedermeyer-tijd. En, om uit de vele musici slechts enkele der grootsten te noe men: Franz Schubert reisde herhaaldelijk door het Salzkammergut en schreef brieven vol jubelend ge luk naar huis, Johannes Brahms was stamgast in Ischl. Ginds, in St. Gilgem aan den Wolfgangsee, kwam Anna Maria Pertl ter wereld, die met Leo pold Mozart trouwde en de moeder van den groo ten Wolfgang Amadens werd. De dokters prezen de bronwateren van Isc'n, alle grooten uit de Ween- sche geneeskundige school kwamen ieder jaar te rug. En de dichters, de schrijvers, de tooneelspe- lers, de zangers, zij allen zaten 's zomers aan één van de heerlijke meren. Zelfs het Weensehe hof kwam! De zomerresidentie van- den keizer was Ische. In den zomer dwaalde Frans Joseph als een voudig jager door de prachtige bosschen, dan was er leven in de „Kaiservilla", dan brandden op den verjaardag van den keizer, den 18den Augustus, op alle bergen de vuren, dan werd op fieder meer vuurwerk afgestoken. Daar in Gmunden woonde de hertog van Cumberland, en niet ver daar van daan staat het kasteel Orth in het meer, eens bezit van dien avontuurlijken, verdwenen Joharm Orth, vroeger aartshertog Johann Salvator. Steeds levendiger werden de oevers der meren, het eene landhuis verrees naast het andere, de eene villa naast de andere, tunnels werden door de bergen geboord, stoombooten doorkruisten de me ren, een krans van berghotels en alpenhutten ont stond langs de hellingen. Bergspoortjes, kabelzweef- baantjes werden er aangelegd en tenslotte trok men er ook op uit om van winterzon en skivreug de te genieten. Zoo werd het Salzkammergut be kend en beroemd, wereldberoemd zelfs door zijn „Weifzes Röszl am Wolfgangsee". Voor men dan terug trok naar ce groote stad ging men altijd nog voor een paar dagen haar Salzburg, naar het feestelijke „Duitsche Rome" met zijn vele torens, en keek vast ook nog eens om van den Pöstlingberg. hoog boven het vriendelijke Ling, naar het geliefde land, waarvan de bergen op deze mooie zomeravonden door een droonterig licht overgoten zijn. Centrale Verwarming AUTOM. OLIE - KOLENSTOOKINR. SANITAIRE INSTALLATIES. PHILIPS EN ERRES OOK IN HUURKOOP HAGEMAN - Ged. Oude Gracht 52 (Adv. Ingez. Med.) Ixoviand uit eigen Jmn Kropsla behoort tot die groenten, die mits zij onder niet al te ongunstige omstandigheden ge zaaid of verplant worden door hun overvloedige opbrengst zeer voldoen. Heeft men voldoende ruimte tot zijn beschikking, dan kan men het best op regels zaaien. De regels worden op een afstand van 25 a 30 c.M. van elkaar lang de pootlijn getrokken. Om de vier of vijf regels maakt men een pad van 30 c.M. breedte, door den grond eenvoudig, langs de pootlijn, wat vast te trappen. De afstand van de rij sla aan den eenen kant van het pad tot de rij sla aan den eenen kant, wordt dan dus pl.m. 50 c.M. Men zaait heel dun en ondiep op een van te voren goed natge- maakten grond. Later moeten de regels sla dan toch uitgedund worden en de uitgedunde plantjes kan men dan weer op stukken grond, die van andere cultures vrij gekomen zijn, uitplanten. Indien we echter niet veel ruimte voor kropsla beschikbaar hebben, is het aan te bevelen om het zaad eerst op een zaaibedje uit te zaaien, op regels die 10 c.M. uiteen liggen. We hebben er nu den eersten tijd slechts weinig ruimte voor noodig. Later planten we de slaplantjes dan langs de ran den van de paden en op andere ongebruikt gebleven plekjes grond uit. Een nadeel van deze methode is dat door het verplanten de sla niet zoo snel kan doorgroeien en dat het z.g. doorschieten bevor derd wordt. We kunnen dezer dagen zaaien en desnoods begin Augustus nog een keer. Kropsla moet snel kunnen doorgroeien en daar om is een losse, flinkbemeste, krachtige bodem de meest geschikte, maar ook op een wat schraleren grond mits, niet al te droog, kan kropsla meestal wel geteeld worden, alleen maakt de sla dan niet zooveel krop. Voor eigen gebruik is \'2 dec. gr. zaad gewoonlijk voldoende. Hoewel koolrapen niet tot de fijne groenten be- hooren, kunnen zij in den winter, bij gebrek aan verschen groenten, ons toch van dienst zijn. Voor zaaien is het te laat, maar we kunnen op het oogenblik uitplantbare plantjes koopen. We nemen plaatjes, die minstens vier blaadjes hebben (de hartvormige zaadlobben tellen we niet mee) en planten deze 's avonds, liefst wanneer er regen dreigt, op een onderlingen afstand van pl.m. 40 c.M. uit. Wanneer we met het uitplanten last heb ben van den langen penwortel, kunnen we dezen wat inkorten, daar 't het onderste stengeldeel is, dat zich knolvormig gaat verdikken en niet de wortel. In ieder geval moet de wortel recht naar beneden in het plantgat gaan en niet gekronkeld zooals zoo gemakkelijk gebeurt. Op zeer drogen grond is deze teelt echter niet aan te raden, daar de koolrapen dan stokkerig worden. We moeten onze koolplanten regelmatig contro leeren op draaihartigheid, dat veroorzaakt wordt door de larven der koolgalmug. Deze ziekte, die vooral bij bloemkool, sluitkool en spruitkool voor komt, is te herkennen aan de opgezwollen en krom getrokken hartblaadjes. Tevens letten we op' de aantasting van de kool- vlieg, hetgeen achterblijven in den groei veroor zaakt en het bij zonnig weer onmiddellijk verwelken van de aangetaste planten. We denken eveneens aan den gevreesden knol voet, wat ook zichtbaar is door het bij zonnig weer verwelken der bladeren, terwijl wanneer we de planten uit den grond trekken, de wortels knol vormige gezwellen vertoonen. Bij deze ziekten worden de planten met een plantenschopje uit den grond gelicht en vernietigd Vinden we op den onderkant der koolbladeren eierhoopjes, dan drukken we deze stuk, het zijn de eitjes van het koolwitje en de rupsen van dit vlindertje eten de planten soms geheel kaal. De op de bladeren rondkruipende rupsen plukken we eraf. Schoffelt u op een zonnigen dag een keer tus schen de stamboonen, binnenkort zijn ze 'te dicht in elkaar gegroeid en is schoffelen niet meer mo gelijk. J. J. L. Ook gezondheid is opbouw. door P. v. d. HEM. NIEUWE SERIE No. 53 Opruimen is bezig plaatjes in oude tijdschriften tc verven hoort moeder roepen: dadelijk opbergen, daar komt bezoek, staat langzaam op. nog eenige penseel streken gevende bergt kleurpotloodcn en penseelen uiterst traag in hun doozen raapt oude tijdschrif ten op, waarbij verf doos openvliegt legt alles «eer neer om verfdoos opnieuw te ordenen steekt hand uit naar glas water en tijd schriften ontsnappen hem hoort op het portaal hoe moeder opruimt. Hoopt dat bezoek lang genoeg blijft om moeder weer te kal- meeren. Sherlock Holmes. Voor ons staafc de groote detective. De lange magere gestalte is gekleed in de beroemde kamer japon, tusschen de smalle lippen hangt de eeuwige pijp. met de allerzwaarste shag gestopt. Fel kijken de kleine, dicht bij elkaar staande grijze oogen langs de haviksneus. Zijn lange magere vingers betasten een wandelstok, verge ten door een bezoeker, die, het wachten moede, is heengegaan. De onafscheidelijke loupe komt er aan te pas en dan doceert de onfeilbare speurder: Watson, deze stok behoort aan een plattelands geneesheer. De man is omstreeks dertig jaar oud, wandelt veel. is vriendelijk in den omgang, niet eerzuchtig, wat verstrooid en hij bezit een hond waarvan hij veel houdt: ik denk een spaniel." Wij staan paf en Watson natuurlijk ook. Maar hij wil toch eens probeeren of hij den grooten meester niet een lesje in bescheidenheid kan geven en stelt hem een horloge ter hand. .Dit uurwerk is kort geleden in mijn bezit gekomen. Kun je me iets vertellen over het karakter en de gewoonten van den laatsten eigenaar?" Terwijl Holmes de wijzerplaat, de kast en het binnenwerk inspecteert, verkneutert Watson zich. Het horloge is pas geleden in- en uitwendig schoongemaakt en kan dus onmogelijk iets te vertellen hebben. Maar dan klinkt de langzame, doceerende stem: ..Dit uurwerk, m'n beste Watson, heeft het laatst toebehoord aan je oudsten broer, die het van je vader erfde. Die broer leidde een zeer zorgeloos en ongestadig leven. Hij had aanvankelijk goede vooruitzichten, maar vergooide moedwillig al zijn kansen. Hij leefde eenigen tijd in armoede, met korte tusschenpoozen van voorspoed. Tenslotte raakte hij aan de drank en kort geleden is hij gestorven." Watson's oogen puilen uit en de onze ook. Holmes kruipt een kwartier rond in de omgeving van een vertrek waar een moord is gepleegd. Dan richt hij zich op en zegt tot den inspecteur van Scotland Yard die hem met een medelijdend lachje heeft gadegeslagen: „De moordenaar is een man in de kracht van zijn leven ongeveer zes voet lang, met opmerkelijk kleine voeten. Hij droeg breedneuzige schoenen, heeft een blozende jelaatskleur en de nagels van zijn rechterhand zijn tamelijk lang." De mond van den inspecteur staat wijd open en de onze ook Hoe komt Sherlock Holmes aan zijn verrassende conclusies? Hij heeft een uitermate scherpe blik, aan zijn speurende oogen ontgaat niets. Maar bo vendien kan hij deduceeren. Uit allerlei kleinig heden, schijnbare nietigheden maakte hij gevolg trekkingen, waaruit plotseling de verborgen sa menhang blijkt. Hij weet zijn theorie met zooveel aplomb te lanceeren, dat de gedachte niet in ons opkomt: Maar het zou toch ook wel anders kun nen zijn. Uit het beschikbare feitenmateriaal bouwt Holmes zijn theorie op. Dat gaat soms vlug, soms langzaam. In ernstige gevallen zit hij een ganschen nacht pijpen te rooken en viool te spe len en als de flat in Baker Street geen krummel zuurstof meer bevat, is de theorie klaar. Hoe ze precies geboren wordt, weet niemand, zelfs Dr. Watson niet. Maar ze correspondeert met de fei ten. Er was een slot en Holmes heeft de sleutel gevonden. Noch van den detective, noch van den lezer wordt verwacht, dat hij de mogelijkheid van een tweeden sleutel zal overwegen. De eerste past en daarmee uit. Zuiver logisch denken is niet de groote kracht van Sherlock Holmes, hij denkt eenzijdig logisch en elimineert eenvoudig alle mo gelijkheden op een na. Hij leidt iemands lichaamslengte af uit de hoogte waarop een woord op den muur is geschreven en gelukkig is nooit een misdadiger in Conan Doyle's verhalen zoo slim, dat hij op zijn teenen ging staan of op zijn hurken ging zitten, als hij iets op het behang wilde schrijven. Wie Holmes' methoden nauwkeu rig bestudeerde, zou hem gemakkelijk om den tuin kunnen leiden. Conan Doyle had. toen hij den genialen speur der Sherlock Holmes creëerde, een grooten voor sprong op andere schrijvers van detective-romans. Voor zijn geestesoog verrees n.l. de figuur van een eigenaardig mensch, dien hij In zijn studen tentijd had leeren kennen: Dr. Joseph Bell. hoog leeraar in de medicijnen aan de Universiteit te Edinburgh. Deze geleerde placht zijn patiënten eenige oogenblikken te observeeren en vertelde hun dan niet alleen bijzonderheden over hun kwalen maar onk over hun levensloon vowoonfen en karakter. „Zoo, zoo. vriend" zei wh pens tot een man dien hij nooit eerder had gezien. ..je hebt gediend in het leger nietwaar'' Nog niet lang geleden groot verlof gekregen? Sergeant-majoor in een Schotsch regiment, vermoed ik. Lang in West-Indië geweest?" Het klopte allemaal pre cies. Van dezen Dr. Bell is Sherlock Holmes het por tret, zoo men wil de caricatuur. Maar zijn gelij kenis met een levend mensch maakt de literaire figuur veel levendiger dan alle „bedachte" de tectives als Poirot, Father Brown, Rouletabille, Dr. Thorndyke, Mr. Fortune en hoe ze verder heeten mogen. Holmes is een karakter zij 't een eïgendommelijk karakter r- de anderen zijn typen, levende encyclopedieën. Holmes kent alle modderspatten, aschsoorten en vergiften uit el kaar, maar dat de aarde om de zon draait, is hem onbekend. Zooals alle detectives is hij ijzersterk en blijft hij zonder eenige training een onoverwin lijk bokser en kampioenworstelaar. Maar hij ver giftigt zich dagelijks met cocaine-injecties en tabak. Hij doet bescheiden en laat anderen met de eer strijken, maar is in wezen buitengewoon ij del en zeer gevoelig voor vleierij. f. /A Mi Standbeeld van Sherlock Holmes in Baker Street, onthuld door Chesterton. Zulk een uitzonderlijk man moet den lezer wel boeien, vooral als hij in staat is uitzonderlijke raadselen op te lossen. En daarvoor zorgt Conaij Doyle. Fantastischer intrigues zijn door geen en kelen auteur van detective-romans bedacht. Na hem is steeds gezocht naar gecompliceerder ge vallen. niet naar origineeler. En zoo staan Th» Speckled Band, The Red-Headed League, Th» Dancing Men in onze herinnering gegrift als voor beelden van „short stories", waarvan de opzet zoo ingenieus is, dat ze hun charme behouden ook voor den lezer, die de oplossing kent. In hun. soort zijn ze verfijnder dan de groote verhalen, waarvan er twee voor den lezer volkomen onop losbaar zijn als hij de lange voorgeschiedenis niet kent: A Study in Scarlet en The Sign of Four. Maar het is slechts weinigen schrijvers gelukt een zoodanige sfeer van huiveringwekkende en lu gubere geheimzinnigheid te scheppen als in The Hound of the Baskervilles heerscht. van het oogenblik af dat Dr. Watson zijn intrek neemt in het eenzame landhuis met zijn spookachtige omgeving tot de ontknooping van het drama toe. Zelfs het feit dat we betrekkelijk vlug op de hoogte worden gebracht van de Identiteit van den misdadiger doet niets af aan de spanning van deze voortreffelijk geschreven novelle. Zoowel door het karakter van zijn hoofdpersoon als door de origineele intrigue der verhalen is Conan Doyle de grootste gebleven onder de tal rijke auteurs van mysteries en moordzaken. Te treffender is dit. wanneer men bedenkt, dat hij slechts één voorbeeld van beteekenis heeft gehad. Edgar Allan Poe had reeds vijf en veertig jaar voor Doyle den detective in de literatuur bin nengeleid. De voorganger van Sherlock Holmes is de Franschman Dupin. En hoewel de Engelsch- man op hem neerziet, heeft hij veel van hem ge leerd. P. H. SCHRÖDER. De nioderniseering der Haarlcmschc Reiniging. Eind 1940 voltooid. Reeds eenige jaren geleden werd door den raad, op voorstel van B. en W., besloten tot moderni seering van de Reiniging van Haarlem. Geleidelijk zou worden overgegaan tot aanschaffing van uni forme vuilnisemmers en de daarbij behoorende automobielen om die te ledigen. Alle inwoners van Haarlem hadden reeds eenigen tijd hun vuilnisemmers van de Reiniging, uitge zonderd de binnenstad. Daar verwachtte men aan vankelijk de meeste moeilijkheden met het nieuwe systeem, zoodat tot het laatst met die wijk werd gewacht, om eerst ervaring in de buitenwijken op te doen. Thans is de Reiniging begonnen met het uit reiken der emmers in de binnenstad. Als er geen stagnatie komt in den aanvoer van emmers, clan zullen aan het einde van dit jaar alle inwoners in het bezit daarvan zijn, zoodat dan de moderni» seering geheel voltooid zal zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 5