liet JOtent en Jan Otie&ol.
Niets is ingestort dan een beletsel op weg
naar
een betere samenleving.
De Lotgevallen van een Collier
T N7 S D A G 13 AUGUSTUS 1940
TT A A R T. F M'S D A G B L A15
1
Vara voorzitter de Vries:
J.O lligWlUl t U.U.11 VA^ll
Sociaal-economisch program zal
worden opgesteld.
Maandagayond heeft de voorzitter van de
V.A.R.A.. de heer Arend de Vries, voor de V.A.R.A.-
microfoon in een rede o.m. het volgende gezegd:
Er is ons gebleken, dat de verklaring, die ik op
24 Juli namens het V.A.R.A.-bestuur voor de mi
crofoon uitsprak bij sommigen verwarring heeft
gesticht. Er heerscht in dezen tijd reeds zooveel
verwarring, dat het zeer ongewenscht is, daaraan
nog uitbreiding te geven. En zoo dit ongewild,
door hetgeen wij uitspraken is geschied, is het
plicht te trachten, gerezen misverstanden op te
lossen.
Om nieuw misverstand te voorkomen moet ik
voorop stellen, dat de brieven, die wij naar aan
leiding van de afgelegde verklaring ontvingen,
zeker voor de helft uiting gaven aan instemming
en dat ook de overige voor een groot deel, naast
critiek, waardeering inhielden.
Ik kom nu tot het eerste, vrij algemeen door de
critici uitgesproken bezwaar, dat aldus kon wor
den geformuleerd: Het V.A.R.A.-bestuur heeft,
voor hetgeen' in het verleden werd verricht en
bereikt, geen goed woord kunnen vinden. Wie
onze verklaring rustig wil nalezen, zal moeten er
kennen, dat deze opmerking onjuist is. Wij wezen
immers op de totstandkoming van onze mooie
vacantiegebouwen en kampeerplaatsen in de
prachtigste streken van Neerland's natuurschoon.
Deze zijn niet nü verrezen en ingericht, maar in
den tijd, die achter ons ligt. Wij vestigden de aan
dacht op het mooie werk van de A.J.C. en we
roemden dit als voorbereidenden arbeid, gericht
op een samenleving, die niet alleen zegt arbei
ders als menschen te beschouwen, maar het ook
inderdaad doet. Wij hebben gesproken over het
onderwijs, dat in ons land een hoog niveau had
bereikt. We wezen op het plan van den arbeid,
dat weldoordachte, practische maatregelen ont
wierp om aan het Nederlandsche volk bestaans
zekerheid te verschaffen bij een behoorlijk be-
staanspeil. Dit alles is werk, verricht in den tijd,
die achter ons ligt en we hebben niet nagelaten
daarvan met waardeering gewag te maken. Wij
geven graag toe, dat in een uitvoeriger uiteenzet
ting een vollediger beeld ontwikkeld had kunnen
worden. Dat was in onze verklaring niet moge
lijk en ook niet noodig. Wat wij opsomden is vol
doende om duidelijk te doen uitkomen, dat de
uitgesproken critek op dit punt niet kan worden
volgehouden.
Verschil van opvatting.
Een tweede tegen onze verklaring ingebrachte
bedenking wijst op een wezenlijk verschil van op
vatting. Er zijn er namelijk, die zeggen dat thans
aan alle critiek op het verleden het zwijgen moet
v.'orden opgelegd. Dat dwangbuis hebben wij_ ons
zelf niet aangelegd en wij zullen dat ook in de
toekomst niet doen. De burgerlijke democratie,
die zich krampachtig aan de individueele econo
mie heeft vastgehouden, was onmachtig en on
willig om onze eischen, die beoogden het alge
meen belang te stellen boven het eigen en groeps
belang, in te willigen. Die individueele economie,
dat vrije spel der maatschappelijke krachten, zoo
zeiden we, heeft zich overleefd en heeft in de
laatste periode van haar bestaan millioenen ver
oordeeld tot een leven van geestelijke en maat
schappelijke slavernij. Deze critiek spraken wij uit
in het verleden, waarom zouden wij er thans over
moeten zwijgen? Dat ware naar onze overtui
ging de ergste fout, die de arbeiders in dezen tijd
zouden kunnen begaan. De eenige eisch, die men
daarby' kan stellen, is, dat wij in critiek eerlijk
blijven. Deze maatstaf aanleggend, konden en
moesten we zeggen, wat onze verklaring inhield.
Het is immers juist, dat wij ondanks de grootste
krachtsinspanning, permanente en massale werk
loosheid niet hebben kunnen doen verdwijnen,
dat de A.J.C. haar aangevangen werk juist ten
gevolge van deze werkloosheid niet heeft kunnen
uitbouwen, dat onze mooie vacantiegebouwen en
kampeeroorden niet bezocht konden worden door
hen, die het allereerst er behoefte aan hadden;
dat het onderwijs in de lange crisisjaren, beden
kelijk in de verdrukking is geraakt. Deze lijst
zouden wij kunnen aanvullen met tal van ver
schijnselen, waarvoor het oude economische be
stel geen uitweg bood. Er moet worden geordend
en deze ordening verlangt activiteit, waarbij de
arbeiders zeker nu niet aan den kant moeten
staan, doch veeleer in het voorste gelid.
Afzijdig blijven
Maar, zoo luidde een volgend bezwaar, van onze
eischen kan onder de huidige verhoudingen im
mers niets terecht komen. Het parool zij daarom,
afzijdig blijven. Wij voelen voor dezen tocht naar
de woestijn niets.
In onze verklaring merkten wij op, dat reali
teitsbesef en idealisme steeds de beste eigen
schappen waren van de werkers, die onze arbei-
dei'sbeweging, dus ook de V.A.R.A., hebben opge
bouwd. Welnu zoo zeiden we zij mogen be
seffen, dat niets is ingestort dan een beletsel op
den weg naar een betere samenleving, indien
ieder trouw blijft aan zijn eigen overtuiging en
bereid om ondanks alle moeilijkheden mee te
bouwen aan een nieuwe arbeidsgemeenschap.
Wij hoorden het dezer dagen uit den mond
van een onzer oudste en bekwaamste voor
gangers. dat het in de geschiedenis meer
malen is voorgekomen, dat idealen worden
verwezenlijkt langs andere wegen dan de be
lijders dier idealen zich aanvankelijk hadden
voorgesteld. Het heeft geen nut, oude vormen
te betreuren, die zijn heengegaan en niet
terugkeeren. De grootste fout in een tijd
van maatschappelijke veranderingen is doel-
looze afzijdigheid.
Maar wat blijft er van onze vrijheden over, die
wij beschouwen als een kostelijk en onontbeerlijk
bezit en een wezenlijk deel zijn van het socialis
me, zooals wij het hebben geleefd, zoo vroeg men
ons^verder. Zeker, vrijheid is een kostelijk goed,
maar, zoo vragen wij ons af, was er in de sociale
verhoudingen van het verleden voor de arbei
ders wel zooveel aan wezenlijke vrijheid aan
wezig? Onze verklaring heeft dat ontkend en
wees er op en terecht dat de oude burger
lijke maatschappij in de laatste periode van haar
bestaan millioenen heeft veroordeeld tot een
leven van geestelijke en maatschappelijke sla
vernij. Men moet zich het leven van de gezinnen,
die jaren lang werkloos waren, eens indenken.
Ook hier openen zich naar onze vaste overtuiging,
nu het oude economische bestel, dat afgeleefd en
innerlijk vermolmd was, is ineengestort, wijde
perspectieven, als ieder zijn plaats in den arbeid
weer zal kunnen innemen.
Het hoofdbestuur en de vereenigingsraad van
de V.A.R.A. hebben besloten den arbeid voort te
zetten. Er zal een sociaal-economisch program
opgesteld en voor de microfoon toegelicht en ver
dedigd word. Eenige punten er van somden wij in
deze verklaring reeds op. Er zullen andere aan
worden toegevoegd. Wij zullen daarbij niets doen
en naar ons is toegezegd, niets behoeven te doen,
dat strijdig is met onze beginselen, al spreekt het
vanzelf, dat er bij de gewijzigde omstandigheden
gezocht zal moeten worden naar nieuwe vormen
en dat wij ons los zullen moeten maken van oude
tradities. (A.N.P.).
WEEKABONNEMENTEN
dienen uiterlijk Wo e n sd a gs avonds
betaald te zijn, daar de bezorgers op
Donderdag moeten afrekenen
DE ADMINISTRATIE
Graven der gevallen Duitsche en
Nederlandsche soldaten worden
met piëteit verzorgd.
Zij aan zij rusten de gesneuvelde Duitsche
en Nederlandsche militairen uit van den grooten
strijd, door den dood vereenigd in eeuwige kame
raadschap. Hun namen zullen de eeuwen door
nooit aan de vergetelheid worden prijsgegeven
Zoowel de Duitsche als Nederlandsche militairen
deden hun hoogen plicht en stierven voor hun va
derland.
Onder beschermheerschap van den Duitschen
militairen bevelhebber in Nederland, generaal
Christiansen en den directeur-generaal van den
landbouw, ir. Roebroek, heeft zich hier te lande
een comité gevormd ter versiering van de oor
logsgraven.
Met medewerking van de Nederlandsche sier
teeltcentrale te 's-G-ravenhage hebben de bloe
menveilingen van het Westland,- Aalsmeer en
Nijmegen spontaan bloemen en potplanten voor
cit mooie doel beschikbaar gesteld.
Deze daad van piëteit vond onmiddellijk weer
klank bij de plaatselijke autoriteiten, in wier ge
meenten zich de graven bevonden en alles werd
in het werk gesteld om met behulp der beschik
baar gestelde bloemen en planten de laatste
rustplaatsen der gesneuvelden een zoo mooi en
waardig mogelijk aanzien te geven.
En het moet gezegd worden, dat men hierin op
treffende wijze is geslaagd.
Een aantal Nederlandsche en Duitsche autori
teiten heeft de verschillende oorlogsgraven in
ons land bezichtigd.
De tocht ging allereerst naar de algemeene
begraafplaats te Dordrecht, waar plaatselijke
autoriteiten ter begroeting op de begraafplaats
aanwezig waren.
Gescheiden van elkaar liggen hier 13-9 Duit
sche en ongeveer 100 Nederlandsche militairen.
Een plaatselijk comité heeft hier voor grafstee-
nen gezorgd. Een kleed van bloemen is over de
graven gespreid, welke met liefde en toewijding
zijn geplant. Er staan hier geraniums, begonia's,
agratum, afrieanen, sedums, lobelia's calceola
ria's, margrieten en salvia's.
De tocht ging daarna verder naar Dubbeldam.
Hier bevindt zich een klemer graf vair Neder
landsche militairen. Bij den ingang der begraaf
plaats verheft zich tegen een wondermooier! ach
tergrond, die rijk is aan natuurschoon, een klein
steenen monument. Het is opgericht door de ka
meraden van hen. die hier vielen. De inscriptie
is kort, doch alleszeggend: „Aan onze gevallen
kameraden".
De graven zijn keurig verzorgd. Met opzet is
veel ruimte op de graven onbeplant gelaten,
zoodat ook familieleden en anderen er hun bloe
men kunnen brengen.
Het is een echt soldatenkerkhof, eenvoudig
doch ontroerend. Op ieder graf ligt de helm van
den gesneuvelde.
Verder ging het, naar 's-Hertogenbosch, waar
op de begraafplaats Orten ter begroeting aanwe
zig waren burgemeester van Lanschot en de
Duitsche Ortskommandant. Ook hier waren de
oorlogsgraven op keurige wijze verzorgd.
Na de bezichtiging van de begraafplaats, bood
VOOR DE KINDEREN
Die kunnen zoo gauw niet uit den weg!
grijnsde hij. Ik heb een doos punaises voor
hun bloote voeten in de gang uitgestrooid.
Nu hebben wij tenminste een flinken voor
sprong.
En met de zoo onverwacht verkregen
schatten werd de terugreis aanvaard.
De man, dien zij bevrijd hadden, ontpopte
zich als een millionnair, die zich natuurlijk
niet onbetuigd liet. En na een vlot verloopen
reis kwamen zij na eenige weken weer in hun
stad aan ,waar zij weer door het fanfare
corps verwelkomd werden, en door de bewogen
Minah met open armen werden ontvangen.
(Morgen een andere Kindervertelling)
Op de landerijen van vele bouwboeren wordt het erwtenstroo thans „geruiterd".
Het wordt niet gewoon aan oppers gezet, doch opgetast met behulp van ruiters.
Dit zijn eenvoudige rekken, waarop het stroo verder kan drogen.
Foto Pax Holland.
burgemeester van Lanschot het gezelschap een
Brabantsche koffietafel aan.
De voorzitter van het comité ter versiering van
oorlogsgraven in Nederland, de heer P. V-is, hield
tenslotte een tafelrede, waarin hij burgemeester
Van Lanschot dankte voor de medewerking en
de hartelijke ontvangst.
Het gezelschap ging via den Dungen, waar
acht Duitschers en drie Nederlanders begraven
liggen, naar de Algemeene begraafplaats te
Mook.
De Duitsche oorlogsgraven te Mook onder
scheiden zich van de andere graven, door de er
op staanden kruisen, welke uit ruw berkenhout
zijn vervaardigd. Leden van de afdeeling Nijme
gen der N.S.D.A.P. hebben in de bosschen ber
kenhout gezocht, waarvan zij voor de 117 Duit
sche graven kruisen maakten, ten einde hun ge
vallen landgenooten, die hier zoo hoog boven den
zeespiegel liggen, op waardige wijze te eeren.
De tocht ging verder naar den Grebbeberg.
Hoog op den Grebbeberg omringd door majes
tueuze boomen, rusten hier zeer vele Duitsche en
Nederlandsche militairen.
De burgemeester van Rhenei^ leidde het ge
zelschap rond en deelde mede, dat op den Greb
beberg het stoffelijk overschot van ongeveer
700 Nederlandsche en Duitsche militairen rust.
Zoowel de graven der Nederlandsche als Duit
sche militairen zijn bedolven onder de bloemen.
Meer dan 10.000 bloemen en potplanten zijn
voor de versiering gebruikt.
Nabij de Nederlandsche graven bevindt zich
een eenvoudig monument van het 10e regiment
infanterie. Een steenhoop, met op den top een
een kruis: „Ter eere hunner gevallen kamera
den".
De laatste begraafplaats die werd bezocht, was
de algemeene begraafplaats te Driebergen. Acht
graven van Nederlandsche militairen bevin
den zich hier, liefderijk verzorgd en met bloe
men getooid.
Uit dezen tocht is duidelijk gebleken, dat de
graven der gesneuvelden met piëteit worden ver
zorgd.
(A. N. P.)
„HET WIT-GELE KRUIS.
Aan het verslag over 1939 van de afdeeling
Haarlem van „Het Wit-Gele Kruis" is het vol
gende ontleend.
Het ledental steeg tot 3051 per 31
December 1939. tot 2913 op 31 December 1938.
Het bemiddelingsbureau van Het Wit-Gele
Kruis heeft in het. afgeloopen jaar opnieuw blijk
gegeven, in een behoefte te voorzien. Met vol
doening mag worden geconstateerd, dat een
steeds grooter gebruik van deze zoo nuttige in
stelling wordt gemaakt.
Met leden van den Bond van R,K. Vroedvrou
wen, voor zoover in Haarlem gevestigd, werkt de
vereeniging nauw samen.
De bemiddelingsbureaux voor R.K. Ziekenver-
plegenden. R.K. Kraamverzorgsters en R.K, Ba
kers verleende hulp in tal van gevallen. In 126
gevallen op 1268 verpleegdagen werd in 1939
met een totaal van 2356 verpleegbeurten des
kundige kraamverpleging verstrekt.
Voor de afd. Wijk-ziekenverpleging is de stad
Haarlem verdeeld in 4 wijken, met 4 wijkzus
ters in vasten dienst. Bovendien waren ver
schillende gediplomeerde verpleegsters noodig.
die voor korteren of langeren tijd assistentie
verleenden. Het aantal patiënten bedroeg in to
taal 649, het aantal bezoeken 21731 en het aan
tal behandelingen 24061 (in de vier wijken
tezamen)
Van het magazijn van verplegingsartikelen
werd in ruime mate gebruik gemaakt. Regel
matig werd het aantal verplegingsartikelen uit.
gebreid, zoodat aan alle aanvragen vrij we
steeds onmiddellijk kon worden voldaan, t
1939 werden 1737 maal verplegingsartikelen ver
strekt.
OPWEKKINGSSAMENKOMSTEN.
Donderdag 15 Augustus a.s. zal de heer J. S*
vensma, Evangelist te Amsterdam in de Begijnhof
kapel No. 6 te Haarlem spreken op uitnoodigini
van het Comité voor Opwekkingssamenkomsten. De;
22sten Augustus zal als spreker optreden de hee
Ed. W. Pera uit Den Haag. Aan het eind der maan:
zullen de wekelijksche bijeenkomsten van de Be
gijnhofkapel worden verplaatst naar het gebom
Zuiderstraat 15 te Haarlem, welk gebouw als Evan
gelisatie-lokaal zal worden ingericht.
STRAATPREDIKING.
Hedenavond van 8.15 tot 9 uur is er straatpredi
king van de Gereformeerde Evangelisatie op he
Leidscheplein te Haarlem. Spreker de heer M, li-
de Vaate, met medewerking van het Evangelisatie-
zangkoor „Zuid en Oost" en op het Spaarnhoven
plein te Haarlem-Noord; spreker de heer W. Geu-
zebroek, ook met medewerking van het Evangeli
satie-zangkoor „Noord".
Herstel van het Nederlandsche
Volkslied.
Wanneer men den naam van de vereenigim
„Het Nederlandsche Lied" hoort, weet men reeds
voldoende, wat het doel van den eersten Neder-
landschen weekcursus voor volkszangleiders, die
in de afgeloopen week in het Maarten Maartens
huis te Doorn gehouden werd, geweest is. Ondd
leiding van Piet Tiggers, Jos Lennards en Jog
Pollmann hebben daar zestig belangstellenden
een week van hard werken en studie doorgei
bracht. Zestig menschen, die hun medewerkin?
wenschen te verleenen aan het herstel van he!
Nederlandsche volkslied, menschen van alle ge
zindten en uit alle lagen van onze bevolking,
Onder dit gezelschap, zoo vertelde de heer Poli-i
mann aan een verslaggever van het A.N.P., be
vonden zich bijvoorbeeld een metaalbewerker, eer
onderwijzer, een organist, een kapelaan, eer
bakkersleerling, een predikant, studenten van het
conservatorium, zangeressen, een winkelbediend!
en menschen, die kantoorvacantie aan r
cursus besteedden.
Vóór alles had deze cursus ten doel: de practijï
van den volkszang, het zingen van Nederlandse!)!
volksliederen, van canons en meervoudige compo
sities te bevorderen. Piet Tiggers had hiervar
de leiding. De technische bijkomstigheden als
ademhaling, articulatie, notenlezen enz., warer
in handen van Jos Lennards, terwijl Jop Poll
mann zich belast had met het verstrekken var
inzicht in het wezen van het volkslied, van zijr.
geschiedenis, echtheid en namaak, beteekenis et
symboliek, melodie en rythme, van het eigen Ne
derlandsche karakter van den tekst, dit alles te.'
verkrijging van een hechten grondslag, waarop
later kan worden voortgebouwd.
Ten aanzien van de toekomstplannen der ver
eeniging sprak de heer Pollmann aan de hani
van het resultaat van dezen eersten cursus di
verwachting uit. dat ook de komende twee bijeen
komsten zuilen slagen. De tweede cursus word!
van 26 tot en met 31 December gehouden erg
in het Zuiden des lands, aan de grens van it
provincies Noord-Brabant en Limburg, de derdi
is vastgesteld voor de week na Paschen van hfi
volgend jaar op een nader te bepalen plaats tus-
schen Zwolle en Assen.
NORMAN FRAZER.
17)
(Nadruk verboden).
De stomp van Finney's houten been gleed uit
op de steenen. het gewicht dat hij torste duwde
hem naar den kant; de man beneden die uit de
duisternis trad, hoorde den nachtwaker een door
dringenden kreet van doodsangst uitstooten en
zag hem tevergeefs de armen uitstrekken naar de
sterren, toen hij en zijn last in de hel van vuur
vielen, die laaiende branden uitstrekte om met den
doode, den levende te ontvangen.
De vloek, die op de diamanten scheen te rus.
sten, had een nieuw slachtoffer toegevoegd aan
de aaneensluitende reeks van onrechtmatige bezit
ter» welke er hun noodlot mee tegemoet waren
gegaan.
HOOFDSTUK XIII
Dc bezittingen van den overleden
mr. Finney.
Halverwege de hoofdstraat van Castleford kon
men. in don tijd dat dit verhaal speelt, een wat
omvang betreft kleine en onopvallende, maar des
ondanks uiterst-verzorgde men zou haast zeggen
selecte zaak vinden, waarvan het keurige naam
bord het opschrift droeg: p"eresa O'Connor, hoeden
en costumes". Zekere teekenen wezen er onmis
kenbaar op, dat de eigenares een zeer persoonlijke
en aparte smaak moest hebben. Voordeur en ven
sterkozijnen waren in een rijke» levendige kleur
groen geschilderd: de meer genoemde deur was met
een fraaien antieken koperen klopper versierd en
langs de ramen hingen cretonnen gordijnen met
een vroolijk bloempatroon en aardige strookjes.
Miss O'Connor's goeden smaak uitte zich ook hierin
dat zij haar étalage niet volgepropt had met hoeden
en japonnen, maar slechts twee hoedjes en een
toilet had uitgestald, die werkelijk op een Parijsche
sfeer konden bogen en ontegenzeggelijk chic
mochten worden genoemd.
Ook wanneer men door de groengeschilderde deur
met den koperen klopper binnengetreden was,
merkte men aan de gezellige hall, rustig en stijl
vol behangen, met een paar gemakkelijke stoelen
en een oud-eiken tafel, de vloer en de lange, met
een smalle, blank-metalen rand omlijste spiegels
tegen de wanden, dat het millieu, dat miss O'Con
nor voor haar clientèle had weten te scheppen op
een verrassende wijze uit den toon van provinciale
stijfheid en achterlijkheid viel.
Op den namiddag van den dag waarop mr.
Finney het. ongeluk had in een wit gloeiende in
ferno van gesmolten glas te vallen, zat miss O'Con-
ner in haar zaak en inspecteerde een harer nieuw
ste creaties een modieus hoedje, dat haar juist
van het boven gelegen atelier gebracht was, waar
enkele meisjes onder leiding van miss O'Connor's
eerste coupeuse werkten. Zooals zij daar, het
hoedje op de hand, zat en het werkstuk critisch
monsterde, was ze een rijzige, goed gebouwde, goed
geconserveerde en gesoigneerde vrouw van een jaar
of veertig. Ze was uitgesproken Iersch wat haar
uiterlijk betreft: ze had prachtige grijze oogen met
,lange wimpers» een elegant figuur en een tint als
een perzik. Ook bezat ze de luchthartigheid van
haar ras en in haar glanzend zwart haar was nog
geen sprankje grijs te bespeuren. Iedereen die miss
O'Conner kende vond haar een buitengewoon
knappe, aantrekkelijke vrouw en verwonderde zich
er dan ook over, dat ze niet getrouwd was.
Miss O'Connor woonde nu al zes jaar in Castle
ford en het was een algemeene bekendheid hoe
ze deze zaak begonnen was. Jaren was miss O'Con
nor gezelschapsdame geweest bij de oude gravin
Pryde, op Hawkesford Park, een groot buiten, niet
ver van de stad en men wist dat ze niet alleen een
flinke spaarpot had gemaakt, doch ook aardig be
dacht was in lady Pryde's testament. Aan kapitaal
ontbrak het haar dus niet, toen zij, na het. over
lijden van de gravin, deze zaak opende, die zich al
spoedig terecht in de gunst van alle deftige en
gefortuneerde dames uit den omtrek mocht ver
heugen. Miss O'Connor kon, door haar smaak en
gave om met menschen om te gaan, glansrijk de
concurrentie tegen de veel duurdere mode-établis
sementen der groote steden volhouden.
Teresa O'Connor behoorde tot het type vrouwen,
die een bepaald doel in het leven hebben. Haar
vader, die de eigenaar was geweest van een klein
landgoed aan de oevers van de Shammontusschen
Limerick en Castle Connel, had zooveel aan
Bacchus geofferd, dat zijn zaken op den duur ge
heel in de war liepen en hij stierf volkomen ge
ruïneerd toen zijn dochter zijn eenig kind
een en twintig jaar was. Het was een pittig,
energiek meisje, dat haar rijpaard» haar honden en
haar geweer had gehad en aan een jachtpartij kon
meedoen als-de eerste de beste sportieve jonge
man een meisje voor wie de wereld open lag
als haaf beurs niet'zoo grondig leeg was ge
weest. Ze had moeten aanzien, dat haar ouderlijk
huis met alles wat er bij hoorde verkocht werd
en het gegrom en de verwenschingen der schuld-
eischers aangehoord wier vorderingen maar voor
een klein deel voldaan konden worden, zelfs na
dat ze alles terwille van hen opgeofferd had. Toen
had ze een dure eed gezworen, dat ze zich geen
rust of genoegen zou gunnen eer ze voldoende geld
had verdiend om haar vaders schulden te betalen
en als het eenigszins mogelijk was „Cleerycrow"
het geslachtenlange familiebezit, dat ze had moeten
prijsgeven terug te koopen.
Het was nu negentien jaar geleden dat ze de
streel? van haar geboorte verlaten had en nog steeds
werkte ze onvermoeid om haar doel te verwezen
lijken. En ze wist dat ze het zou bereiken. Miss
O'Connor had eerst als gezelschapsdame en later
als modiste iederen stuiver die ze uitzuinigen kon
gespaard en ze wist dat ze, eer ze tien jaar verder
was, geld genoeg zou hebbe- niet alleen voor het
betalen van de schulden, maar ook voor den terug
koop van het huis. Ze zou dan vijftig zijn en het
beste deel van baar leven gegeven hebben voor
haar Ideaal, maat- het loon de glorierijke terug
keer op het vaderlijke erf was het jarenlange
offer meet- dan waard.
Teresa O'Connor was verdiept in haar werk
en dacht allerminst aan deze dingen, toen ae deur
van den winkel openging en een groote, blozende,
joviale man minnentrad, mr. Bexendale, een be
kend advocaat en notaris uit het stadje.
„Goeiendag, miss O'Connor", begroette mr.
Bexendale haar met een plechtstatige buiging.
„Goedenmiddag mr. Bexendale", antwoordde
miss O'Connor, zich afvragend of de rechtgeleerde
wellicht zijn huishoudster een nieuwe hoed cadeau
wilde doen!
„Ik kom u opzoeken, miss O'Connor", hernam mr.
Bexendale terwij] hij langzaam zijn handschoenen
uittrok, „in verband met een zakelijke aangelegen
heid, die van het grootste belang voor u is. Het is
overigens nieuws van aangenamen aard dat ik voor u
heb. Kan ik u misschien even privé spreken?"
De modiste, lichtelijk beteuterd door deze inleiding
ging den bezoeker voor naar een kleine kamer ach
ter den winkel, sloot de deur, verzocht mr. Bexendale
aan de eene zijde van de tafel plaats te nemen, zette
zichzelf aan de andere zijde en keerde zich naar
den advocaat met oogen, groot van verwachting,
„Miss O'Connor", stak mr. Bexendale van wal.
.•ik moet u iets vertellen en u zult mij met vol
doening dankbaarheid en belangstelling aanhooren.
óók al zult u tevens pijnlijk getroffen zijn. Ik ge.
loof, miss O'Connor, dat mijn overleden cliënt, mr.
Stafford Finney, een goede kennis van u was, niet
waar?"
„Ovei'leden?", riep de modiste.? „Wat? is hij
dan dood?"
„Lieve deugd", klonk de verbaasde wedervraag,
„hebt u het droevig nieuws dan nog niet gehoord?
Ik dacht dat iedereen in de stad dat al wist de
menschen praten eenvoudig over niets anders".
Daarom heb ik het vermoedelijK niet gehoord",
meende miss O'Connor. „Ik verfoei kletspraat. Ik
duld die niet in mijn zaak en geen van de meisjes
zou inbreuk op het strenge consigne durven maken.
Tegen mijn klanten kan ik niet zoo streng zijn",
voegde ze er met een lachje aan toe, maar het is
toevallig vandaag erg stil. Maar wat is er met mr.
Finney gebeurd?"
„Beste miss O'Connor", deelde mr. Bexendale
thans op een voorzichtig voorbereidenden toon mee.
alsof hij bang was dat de tijding miss O'Connor an
ders een te groote schok zou geven, „de dooi
spaart niemand van ons. Eenmaal komt ons i"
beurt. Onze overleden vriend
„Hij was niet bepaald een vriend van mij", vM
miss O'Connor hem in de rede.
„Wij weten niet altijd wie onze vrienden zijn",
merkte mr. Bexendale veelbeteekenend op. „Onzf
vriend", vervolgde hij, „is niet meer onder di
levenden. Hij heeft een vreeselijke, maar, naar in'
gewijden zeggen, snelle en daarom pijnlooze dooi
gevonden hij viel, miss O'Connor, in een gloeien
den oven .met gesmolten glas in de glasfabriek
waar hij als nachtwaker in dienst was en was na
'uurlijk onmiddellijk dood.
Miss O'Connor keek haar bezoeker uitvorschenl
aan.
„En", vroeg ze, „in hoeverre gaat dat mij in U
bijzonder aan?"
.•Veel, mijn beste miss O'Connor", antwoordde m<'
Bexendale vaderlijk. „Uw overleden vriend...."
Met gebiedend-opgeheven hand beduidde ze de:
ïdvocaat te zwijgen.
„Waarom zegt u dat toch telkens?" protesteert
/.e. „Finnev was geen vriend van mii. Het eenif
directe contact dat ik ooit met hem heb gehad t'
dat hij een paar jaar geleden eens een leelijke vz
heeft gedaan, hier net. tegenover mijn zaak en i'
ik hem toen binnen heb laten brenpen en eersï
hulp verleend. Dat scheen nogal indruk op bet
gemaakt te hebben: tenminste bij schreef mij ee
paar zonderlinge brieven, waarin hij mij ten huwe
lijk vroeg, wat natuurlijk buiten kwestie was
Maar ik kan niet. inzien", eindigde ze, „dat <1:
aanleiding is om hem een vriend van mij te no«
men".
„Ieder die tegenover een ander een vriendeli'kt
daad verricht, is 'n vriend", meende mr. Bexendal'-
„Daardoor heeft mr. Fmney zljr. vriendschap vooi
bewezen".
„Hoe dan?", vroeg miss O'Connor, ondanks zid>
zelf een beetje in spanning.
Mr Bexendale boog zich nver de tafel
„Hij heeft u alles nagelaten wat hij had!"
(Wordt vervolgd).