liet JOtent en Jan Otie&ol. Niets is ingestort dan een beletsel op weg naar een betere samenleving. De Lotgevallen van een Collier T N7 S D A G 13 AUGUSTUS 1940 TT A A R T. F M'S D A G B L A15 1 Vara voorzitter de Vries: J.O lligWlUl t U.U.11 VA^ll Sociaal-economisch program zal worden opgesteld. Maandagayond heeft de voorzitter van de V.A.R.A.. de heer Arend de Vries, voor de V.A.R.A.- microfoon in een rede o.m. het volgende gezegd: Er is ons gebleken, dat de verklaring, die ik op 24 Juli namens het V.A.R.A.-bestuur voor de mi crofoon uitsprak bij sommigen verwarring heeft gesticht. Er heerscht in dezen tijd reeds zooveel verwarring, dat het zeer ongewenscht is, daaraan nog uitbreiding te geven. En zoo dit ongewild, door hetgeen wij uitspraken is geschied, is het plicht te trachten, gerezen misverstanden op te lossen. Om nieuw misverstand te voorkomen moet ik voorop stellen, dat de brieven, die wij naar aan leiding van de afgelegde verklaring ontvingen, zeker voor de helft uiting gaven aan instemming en dat ook de overige voor een groot deel, naast critiek, waardeering inhielden. Ik kom nu tot het eerste, vrij algemeen door de critici uitgesproken bezwaar, dat aldus kon wor den geformuleerd: Het V.A.R.A.-bestuur heeft, voor hetgeen' in het verleden werd verricht en bereikt, geen goed woord kunnen vinden. Wie onze verklaring rustig wil nalezen, zal moeten er kennen, dat deze opmerking onjuist is. Wij wezen immers op de totstandkoming van onze mooie vacantiegebouwen en kampeerplaatsen in de prachtigste streken van Neerland's natuurschoon. Deze zijn niet nü verrezen en ingericht, maar in den tijd, die achter ons ligt. Wij vestigden de aan dacht op het mooie werk van de A.J.C. en we roemden dit als voorbereidenden arbeid, gericht op een samenleving, die niet alleen zegt arbei ders als menschen te beschouwen, maar het ook inderdaad doet. Wij hebben gesproken over het onderwijs, dat in ons land een hoog niveau had bereikt. We wezen op het plan van den arbeid, dat weldoordachte, practische maatregelen ont wierp om aan het Nederlandsche volk bestaans zekerheid te verschaffen bij een behoorlijk be- staanspeil. Dit alles is werk, verricht in den tijd, die achter ons ligt en we hebben niet nagelaten daarvan met waardeering gewag te maken. Wij geven graag toe, dat in een uitvoeriger uiteenzet ting een vollediger beeld ontwikkeld had kunnen worden. Dat was in onze verklaring niet moge lijk en ook niet noodig. Wat wij opsomden is vol doende om duidelijk te doen uitkomen, dat de uitgesproken critek op dit punt niet kan worden volgehouden. Verschil van opvatting. Een tweede tegen onze verklaring ingebrachte bedenking wijst op een wezenlijk verschil van op vatting. Er zijn er namelijk, die zeggen dat thans aan alle critiek op het verleden het zwijgen moet v.'orden opgelegd. Dat dwangbuis hebben wij_ ons zelf niet aangelegd en wij zullen dat ook in de toekomst niet doen. De burgerlijke democratie, die zich krampachtig aan de individueele econo mie heeft vastgehouden, was onmachtig en on willig om onze eischen, die beoogden het alge meen belang te stellen boven het eigen en groeps belang, in te willigen. Die individueele economie, dat vrije spel der maatschappelijke krachten, zoo zeiden we, heeft zich overleefd en heeft in de laatste periode van haar bestaan millioenen ver oordeeld tot een leven van geestelijke en maat schappelijke slavernij. Deze critiek spraken wij uit in het verleden, waarom zouden wij er thans over moeten zwijgen? Dat ware naar onze overtui ging de ergste fout, die de arbeiders in dezen tijd zouden kunnen begaan. De eenige eisch, die men daarby' kan stellen, is, dat wij in critiek eerlijk blijven. Deze maatstaf aanleggend, konden en moesten we zeggen, wat onze verklaring inhield. Het is immers juist, dat wij ondanks de grootste krachtsinspanning, permanente en massale werk loosheid niet hebben kunnen doen verdwijnen, dat de A.J.C. haar aangevangen werk juist ten gevolge van deze werkloosheid niet heeft kunnen uitbouwen, dat onze mooie vacantiegebouwen en kampeeroorden niet bezocht konden worden door hen, die het allereerst er behoefte aan hadden; dat het onderwijs in de lange crisisjaren, beden kelijk in de verdrukking is geraakt. Deze lijst zouden wij kunnen aanvullen met tal van ver schijnselen, waarvoor het oude economische be stel geen uitweg bood. Er moet worden geordend en deze ordening verlangt activiteit, waarbij de arbeiders zeker nu niet aan den kant moeten staan, doch veeleer in het voorste gelid. Afzijdig blijven Maar, zoo luidde een volgend bezwaar, van onze eischen kan onder de huidige verhoudingen im mers niets terecht komen. Het parool zij daarom, afzijdig blijven. Wij voelen voor dezen tocht naar de woestijn niets. In onze verklaring merkten wij op, dat reali teitsbesef en idealisme steeds de beste eigen schappen waren van de werkers, die onze arbei- dei'sbeweging, dus ook de V.A.R.A., hebben opge bouwd. Welnu zoo zeiden we zij mogen be seffen, dat niets is ingestort dan een beletsel op den weg naar een betere samenleving, indien ieder trouw blijft aan zijn eigen overtuiging en bereid om ondanks alle moeilijkheden mee te bouwen aan een nieuwe arbeidsgemeenschap. Wij hoorden het dezer dagen uit den mond van een onzer oudste en bekwaamste voor gangers. dat het in de geschiedenis meer malen is voorgekomen, dat idealen worden verwezenlijkt langs andere wegen dan de be lijders dier idealen zich aanvankelijk hadden voorgesteld. Het heeft geen nut, oude vormen te betreuren, die zijn heengegaan en niet terugkeeren. De grootste fout in een tijd van maatschappelijke veranderingen is doel- looze afzijdigheid. Maar wat blijft er van onze vrijheden over, die wij beschouwen als een kostelijk en onontbeerlijk bezit en een wezenlijk deel zijn van het socialis me, zooals wij het hebben geleefd, zoo vroeg men ons^verder. Zeker, vrijheid is een kostelijk goed, maar, zoo vragen wij ons af, was er in de sociale verhoudingen van het verleden voor de arbei ders wel zooveel aan wezenlijke vrijheid aan wezig? Onze verklaring heeft dat ontkend en wees er op en terecht dat de oude burger lijke maatschappij in de laatste periode van haar bestaan millioenen heeft veroordeeld tot een leven van geestelijke en maatschappelijke sla vernij. Men moet zich het leven van de gezinnen, die jaren lang werkloos waren, eens indenken. Ook hier openen zich naar onze vaste overtuiging, nu het oude economische bestel, dat afgeleefd en innerlijk vermolmd was, is ineengestort, wijde perspectieven, als ieder zijn plaats in den arbeid weer zal kunnen innemen. Het hoofdbestuur en de vereenigingsraad van de V.A.R.A. hebben besloten den arbeid voort te zetten. Er zal een sociaal-economisch program opgesteld en voor de microfoon toegelicht en ver dedigd word. Eenige punten er van somden wij in deze verklaring reeds op. Er zullen andere aan worden toegevoegd. Wij zullen daarbij niets doen en naar ons is toegezegd, niets behoeven te doen, dat strijdig is met onze beginselen, al spreekt het vanzelf, dat er bij de gewijzigde omstandigheden gezocht zal moeten worden naar nieuwe vormen en dat wij ons los zullen moeten maken van oude tradities. (A.N.P.). WEEKABONNEMENTEN dienen uiterlijk Wo e n sd a gs avonds betaald te zijn, daar de bezorgers op Donderdag moeten afrekenen DE ADMINISTRATIE Graven der gevallen Duitsche en Nederlandsche soldaten worden met piëteit verzorgd. Zij aan zij rusten de gesneuvelde Duitsche en Nederlandsche militairen uit van den grooten strijd, door den dood vereenigd in eeuwige kame raadschap. Hun namen zullen de eeuwen door nooit aan de vergetelheid worden prijsgegeven Zoowel de Duitsche als Nederlandsche militairen deden hun hoogen plicht en stierven voor hun va derland. Onder beschermheerschap van den Duitschen militairen bevelhebber in Nederland, generaal Christiansen en den directeur-generaal van den landbouw, ir. Roebroek, heeft zich hier te lande een comité gevormd ter versiering van de oor logsgraven. Met medewerking van de Nederlandsche sier teeltcentrale te 's-G-ravenhage hebben de bloe menveilingen van het Westland,- Aalsmeer en Nijmegen spontaan bloemen en potplanten voor cit mooie doel beschikbaar gesteld. Deze daad van piëteit vond onmiddellijk weer klank bij de plaatselijke autoriteiten, in wier ge meenten zich de graven bevonden en alles werd in het werk gesteld om met behulp der beschik baar gestelde bloemen en planten de laatste rustplaatsen der gesneuvelden een zoo mooi en waardig mogelijk aanzien te geven. En het moet gezegd worden, dat men hierin op treffende wijze is geslaagd. Een aantal Nederlandsche en Duitsche autori teiten heeft de verschillende oorlogsgraven in ons land bezichtigd. De tocht ging allereerst naar de algemeene begraafplaats te Dordrecht, waar plaatselijke autoriteiten ter begroeting op de begraafplaats aanwezig waren. Gescheiden van elkaar liggen hier 13-9 Duit sche en ongeveer 100 Nederlandsche militairen. Een plaatselijk comité heeft hier voor grafstee- nen gezorgd. Een kleed van bloemen is over de graven gespreid, welke met liefde en toewijding zijn geplant. Er staan hier geraniums, begonia's, agratum, afrieanen, sedums, lobelia's calceola ria's, margrieten en salvia's. De tocht ging daarna verder naar Dubbeldam. Hier bevindt zich een klemer graf vair Neder landsche militairen. Bij den ingang der begraaf plaats verheft zich tegen een wondermooier! ach tergrond, die rijk is aan natuurschoon, een klein steenen monument. Het is opgericht door de ka meraden van hen. die hier vielen. De inscriptie is kort, doch alleszeggend: „Aan onze gevallen kameraden". De graven zijn keurig verzorgd. Met opzet is veel ruimte op de graven onbeplant gelaten, zoodat ook familieleden en anderen er hun bloe men kunnen brengen. Het is een echt soldatenkerkhof, eenvoudig doch ontroerend. Op ieder graf ligt de helm van den gesneuvelde. Verder ging het, naar 's-Hertogenbosch, waar op de begraafplaats Orten ter begroeting aanwe zig waren burgemeester van Lanschot en de Duitsche Ortskommandant. Ook hier waren de oorlogsgraven op keurige wijze verzorgd. Na de bezichtiging van de begraafplaats, bood VOOR DE KINDEREN Die kunnen zoo gauw niet uit den weg! grijnsde hij. Ik heb een doos punaises voor hun bloote voeten in de gang uitgestrooid. Nu hebben wij tenminste een flinken voor sprong. En met de zoo onverwacht verkregen schatten werd de terugreis aanvaard. De man, dien zij bevrijd hadden, ontpopte zich als een millionnair, die zich natuurlijk niet onbetuigd liet. En na een vlot verloopen reis kwamen zij na eenige weken weer in hun stad aan ,waar zij weer door het fanfare corps verwelkomd werden, en door de bewogen Minah met open armen werden ontvangen. (Morgen een andere Kindervertelling) Op de landerijen van vele bouwboeren wordt het erwtenstroo thans „geruiterd". Het wordt niet gewoon aan oppers gezet, doch opgetast met behulp van ruiters. Dit zijn eenvoudige rekken, waarop het stroo verder kan drogen. Foto Pax Holland. burgemeester van Lanschot het gezelschap een Brabantsche koffietafel aan. De voorzitter van het comité ter versiering van oorlogsgraven in Nederland, de heer P. V-is, hield tenslotte een tafelrede, waarin hij burgemeester Van Lanschot dankte voor de medewerking en de hartelijke ontvangst. Het gezelschap ging via den Dungen, waar acht Duitschers en drie Nederlanders begraven liggen, naar de Algemeene begraafplaats te Mook. De Duitsche oorlogsgraven te Mook onder scheiden zich van de andere graven, door de er op staanden kruisen, welke uit ruw berkenhout zijn vervaardigd. Leden van de afdeeling Nijme gen der N.S.D.A.P. hebben in de bosschen ber kenhout gezocht, waarvan zij voor de 117 Duit sche graven kruisen maakten, ten einde hun ge vallen landgenooten, die hier zoo hoog boven den zeespiegel liggen, op waardige wijze te eeren. De tocht ging verder naar den Grebbeberg. Hoog op den Grebbeberg omringd door majes tueuze boomen, rusten hier zeer vele Duitsche en Nederlandsche militairen. De burgemeester van Rhenei^ leidde het ge zelschap rond en deelde mede, dat op den Greb beberg het stoffelijk overschot van ongeveer 700 Nederlandsche en Duitsche militairen rust. Zoowel de graven der Nederlandsche als Duit sche militairen zijn bedolven onder de bloemen. Meer dan 10.000 bloemen en potplanten zijn voor de versiering gebruikt. Nabij de Nederlandsche graven bevindt zich een eenvoudig monument van het 10e regiment infanterie. Een steenhoop, met op den top een een kruis: „Ter eere hunner gevallen kamera den". De laatste begraafplaats die werd bezocht, was de algemeene begraafplaats te Driebergen. Acht graven van Nederlandsche militairen bevin den zich hier, liefderijk verzorgd en met bloe men getooid. Uit dezen tocht is duidelijk gebleken, dat de graven der gesneuvelden met piëteit worden ver zorgd. (A. N. P.) „HET WIT-GELE KRUIS. Aan het verslag over 1939 van de afdeeling Haarlem van „Het Wit-Gele Kruis" is het vol gende ontleend. Het ledental steeg tot 3051 per 31 December 1939. tot 2913 op 31 December 1938. Het bemiddelingsbureau van Het Wit-Gele Kruis heeft in het. afgeloopen jaar opnieuw blijk gegeven, in een behoefte te voorzien. Met vol doening mag worden geconstateerd, dat een steeds grooter gebruik van deze zoo nuttige in stelling wordt gemaakt. Met leden van den Bond van R,K. Vroedvrou wen, voor zoover in Haarlem gevestigd, werkt de vereeniging nauw samen. De bemiddelingsbureaux voor R.K. Ziekenver- plegenden. R.K. Kraamverzorgsters en R.K, Ba kers verleende hulp in tal van gevallen. In 126 gevallen op 1268 verpleegdagen werd in 1939 met een totaal van 2356 verpleegbeurten des kundige kraamverpleging verstrekt. Voor de afd. Wijk-ziekenverpleging is de stad Haarlem verdeeld in 4 wijken, met 4 wijkzus ters in vasten dienst. Bovendien waren ver schillende gediplomeerde verpleegsters noodig. die voor korteren of langeren tijd assistentie verleenden. Het aantal patiënten bedroeg in to taal 649, het aantal bezoeken 21731 en het aan tal behandelingen 24061 (in de vier wijken tezamen) Van het magazijn van verplegingsartikelen werd in ruime mate gebruik gemaakt. Regel matig werd het aantal verplegingsartikelen uit. gebreid, zoodat aan alle aanvragen vrij we steeds onmiddellijk kon worden voldaan, t 1939 werden 1737 maal verplegingsartikelen ver strekt. OPWEKKINGSSAMENKOMSTEN. Donderdag 15 Augustus a.s. zal de heer J. S* vensma, Evangelist te Amsterdam in de Begijnhof kapel No. 6 te Haarlem spreken op uitnoodigini van het Comité voor Opwekkingssamenkomsten. De; 22sten Augustus zal als spreker optreden de hee Ed. W. Pera uit Den Haag. Aan het eind der maan: zullen de wekelijksche bijeenkomsten van de Be gijnhofkapel worden verplaatst naar het gebom Zuiderstraat 15 te Haarlem, welk gebouw als Evan gelisatie-lokaal zal worden ingericht. STRAATPREDIKING. Hedenavond van 8.15 tot 9 uur is er straatpredi king van de Gereformeerde Evangelisatie op he Leidscheplein te Haarlem. Spreker de heer M, li- de Vaate, met medewerking van het Evangelisatie- zangkoor „Zuid en Oost" en op het Spaarnhoven plein te Haarlem-Noord; spreker de heer W. Geu- zebroek, ook met medewerking van het Evangeli satie-zangkoor „Noord". Herstel van het Nederlandsche Volkslied. Wanneer men den naam van de vereenigim „Het Nederlandsche Lied" hoort, weet men reeds voldoende, wat het doel van den eersten Neder- landschen weekcursus voor volkszangleiders, die in de afgeloopen week in het Maarten Maartens huis te Doorn gehouden werd, geweest is. Ondd leiding van Piet Tiggers, Jos Lennards en Jog Pollmann hebben daar zestig belangstellenden een week van hard werken en studie doorgei bracht. Zestig menschen, die hun medewerkin? wenschen te verleenen aan het herstel van he! Nederlandsche volkslied, menschen van alle ge zindten en uit alle lagen van onze bevolking, Onder dit gezelschap, zoo vertelde de heer Poli-i mann aan een verslaggever van het A.N.P., be vonden zich bijvoorbeeld een metaalbewerker, eer onderwijzer, een organist, een kapelaan, eer bakkersleerling, een predikant, studenten van het conservatorium, zangeressen, een winkelbediend! en menschen, die kantoorvacantie aan r cursus besteedden. Vóór alles had deze cursus ten doel: de practijï van den volkszang, het zingen van Nederlandse!)! volksliederen, van canons en meervoudige compo sities te bevorderen. Piet Tiggers had hiervar de leiding. De technische bijkomstigheden als ademhaling, articulatie, notenlezen enz., warer in handen van Jos Lennards, terwijl Jop Poll mann zich belast had met het verstrekken var inzicht in het wezen van het volkslied, van zijr. geschiedenis, echtheid en namaak, beteekenis et symboliek, melodie en rythme, van het eigen Ne derlandsche karakter van den tekst, dit alles te.' verkrijging van een hechten grondslag, waarop later kan worden voortgebouwd. Ten aanzien van de toekomstplannen der ver eeniging sprak de heer Pollmann aan de hani van het resultaat van dezen eersten cursus di verwachting uit. dat ook de komende twee bijeen komsten zuilen slagen. De tweede cursus word! van 26 tot en met 31 December gehouden erg in het Zuiden des lands, aan de grens van it provincies Noord-Brabant en Limburg, de derdi is vastgesteld voor de week na Paschen van hfi volgend jaar op een nader te bepalen plaats tus- schen Zwolle en Assen. NORMAN FRAZER. 17) (Nadruk verboden). De stomp van Finney's houten been gleed uit op de steenen. het gewicht dat hij torste duwde hem naar den kant; de man beneden die uit de duisternis trad, hoorde den nachtwaker een door dringenden kreet van doodsangst uitstooten en zag hem tevergeefs de armen uitstrekken naar de sterren, toen hij en zijn last in de hel van vuur vielen, die laaiende branden uitstrekte om met den doode, den levende te ontvangen. De vloek, die op de diamanten scheen te rus. sten, had een nieuw slachtoffer toegevoegd aan de aaneensluitende reeks van onrechtmatige bezit ter» welke er hun noodlot mee tegemoet waren gegaan. HOOFDSTUK XIII Dc bezittingen van den overleden mr. Finney. Halverwege de hoofdstraat van Castleford kon men. in don tijd dat dit verhaal speelt, een wat omvang betreft kleine en onopvallende, maar des ondanks uiterst-verzorgde men zou haast zeggen selecte zaak vinden, waarvan het keurige naam bord het opschrift droeg: p"eresa O'Connor, hoeden en costumes". Zekere teekenen wezen er onmis kenbaar op, dat de eigenares een zeer persoonlijke en aparte smaak moest hebben. Voordeur en ven sterkozijnen waren in een rijke» levendige kleur groen geschilderd: de meer genoemde deur was met een fraaien antieken koperen klopper versierd en langs de ramen hingen cretonnen gordijnen met een vroolijk bloempatroon en aardige strookjes. Miss O'Connor's goeden smaak uitte zich ook hierin dat zij haar étalage niet volgepropt had met hoeden en japonnen, maar slechts twee hoedjes en een toilet had uitgestald, die werkelijk op een Parijsche sfeer konden bogen en ontegenzeggelijk chic mochten worden genoemd. Ook wanneer men door de groengeschilderde deur met den koperen klopper binnengetreden was, merkte men aan de gezellige hall, rustig en stijl vol behangen, met een paar gemakkelijke stoelen en een oud-eiken tafel, de vloer en de lange, met een smalle, blank-metalen rand omlijste spiegels tegen de wanden, dat het millieu, dat miss O'Con nor voor haar clientèle had weten te scheppen op een verrassende wijze uit den toon van provinciale stijfheid en achterlijkheid viel. Op den namiddag van den dag waarop mr. Finney het. ongeluk had in een wit gloeiende in ferno van gesmolten glas te vallen, zat miss O'Con- ner in haar zaak en inspecteerde een harer nieuw ste creaties een modieus hoedje, dat haar juist van het boven gelegen atelier gebracht was, waar enkele meisjes onder leiding van miss O'Connor's eerste coupeuse werkten. Zooals zij daar, het hoedje op de hand, zat en het werkstuk critisch monsterde, was ze een rijzige, goed gebouwde, goed geconserveerde en gesoigneerde vrouw van een jaar of veertig. Ze was uitgesproken Iersch wat haar uiterlijk betreft: ze had prachtige grijze oogen met ,lange wimpers» een elegant figuur en een tint als een perzik. Ook bezat ze de luchthartigheid van haar ras en in haar glanzend zwart haar was nog geen sprankje grijs te bespeuren. Iedereen die miss O'Conner kende vond haar een buitengewoon knappe, aantrekkelijke vrouw en verwonderde zich er dan ook over, dat ze niet getrouwd was. Miss O'Connor woonde nu al zes jaar in Castle ford en het was een algemeene bekendheid hoe ze deze zaak begonnen was. Jaren was miss O'Con nor gezelschapsdame geweest bij de oude gravin Pryde, op Hawkesford Park, een groot buiten, niet ver van de stad en men wist dat ze niet alleen een flinke spaarpot had gemaakt, doch ook aardig be dacht was in lady Pryde's testament. Aan kapitaal ontbrak het haar dus niet, toen zij, na het. over lijden van de gravin, deze zaak opende, die zich al spoedig terecht in de gunst van alle deftige en gefortuneerde dames uit den omtrek mocht ver heugen. Miss O'Connor kon, door haar smaak en gave om met menschen om te gaan, glansrijk de concurrentie tegen de veel duurdere mode-établis sementen der groote steden volhouden. Teresa O'Connor behoorde tot het type vrouwen, die een bepaald doel in het leven hebben. Haar vader, die de eigenaar was geweest van een klein landgoed aan de oevers van de Shammontusschen Limerick en Castle Connel, had zooveel aan Bacchus geofferd, dat zijn zaken op den duur ge heel in de war liepen en hij stierf volkomen ge ruïneerd toen zijn dochter zijn eenig kind een en twintig jaar was. Het was een pittig, energiek meisje, dat haar rijpaard» haar honden en haar geweer had gehad en aan een jachtpartij kon meedoen als-de eerste de beste sportieve jonge man een meisje voor wie de wereld open lag als haaf beurs niet'zoo grondig leeg was ge weest. Ze had moeten aanzien, dat haar ouderlijk huis met alles wat er bij hoorde verkocht werd en het gegrom en de verwenschingen der schuld- eischers aangehoord wier vorderingen maar voor een klein deel voldaan konden worden, zelfs na dat ze alles terwille van hen opgeofferd had. Toen had ze een dure eed gezworen, dat ze zich geen rust of genoegen zou gunnen eer ze voldoende geld had verdiend om haar vaders schulden te betalen en als het eenigszins mogelijk was „Cleerycrow" het geslachtenlange familiebezit, dat ze had moeten prijsgeven terug te koopen. Het was nu negentien jaar geleden dat ze de streel? van haar geboorte verlaten had en nog steeds werkte ze onvermoeid om haar doel te verwezen lijken. En ze wist dat ze het zou bereiken. Miss O'Connor had eerst als gezelschapsdame en later als modiste iederen stuiver die ze uitzuinigen kon gespaard en ze wist dat ze, eer ze tien jaar verder was, geld genoeg zou hebbe- niet alleen voor het betalen van de schulden, maar ook voor den terug koop van het huis. Ze zou dan vijftig zijn en het beste deel van baar leven gegeven hebben voor haar Ideaal, maat- het loon de glorierijke terug keer op het vaderlijke erf was het jarenlange offer meet- dan waard. Teresa O'Connor was verdiept in haar werk en dacht allerminst aan deze dingen, toen ae deur van den winkel openging en een groote, blozende, joviale man minnentrad, mr. Bexendale, een be kend advocaat en notaris uit het stadje. „Goeiendag, miss O'Connor", begroette mr. Bexendale haar met een plechtstatige buiging. „Goedenmiddag mr. Bexendale", antwoordde miss O'Connor, zich afvragend of de rechtgeleerde wellicht zijn huishoudster een nieuwe hoed cadeau wilde doen! „Ik kom u opzoeken, miss O'Connor", hernam mr. Bexendale terwij] hij langzaam zijn handschoenen uittrok, „in verband met een zakelijke aangelegen heid, die van het grootste belang voor u is. Het is overigens nieuws van aangenamen aard dat ik voor u heb. Kan ik u misschien even privé spreken?" De modiste, lichtelijk beteuterd door deze inleiding ging den bezoeker voor naar een kleine kamer ach ter den winkel, sloot de deur, verzocht mr. Bexendale aan de eene zijde van de tafel plaats te nemen, zette zichzelf aan de andere zijde en keerde zich naar den advocaat met oogen, groot van verwachting, „Miss O'Connor", stak mr. Bexendale van wal. .•ik moet u iets vertellen en u zult mij met vol doening dankbaarheid en belangstelling aanhooren. óók al zult u tevens pijnlijk getroffen zijn. Ik ge. loof, miss O'Connor, dat mijn overleden cliënt, mr. Stafford Finney, een goede kennis van u was, niet waar?" „Ovei'leden?", riep de modiste.? „Wat? is hij dan dood?" „Lieve deugd", klonk de verbaasde wedervraag, „hebt u het droevig nieuws dan nog niet gehoord? Ik dacht dat iedereen in de stad dat al wist de menschen praten eenvoudig over niets anders". Daarom heb ik het vermoedelijK niet gehoord", meende miss O'Connor. „Ik verfoei kletspraat. Ik duld die niet in mijn zaak en geen van de meisjes zou inbreuk op het strenge consigne durven maken. Tegen mijn klanten kan ik niet zoo streng zijn", voegde ze er met een lachje aan toe, maar het is toevallig vandaag erg stil. Maar wat is er met mr. Finney gebeurd?" „Beste miss O'Connor", deelde mr. Bexendale thans op een voorzichtig voorbereidenden toon mee. alsof hij bang was dat de tijding miss O'Connor an ders een te groote schok zou geven, „de dooi spaart niemand van ons. Eenmaal komt ons i" beurt. Onze overleden vriend „Hij was niet bepaald een vriend van mij", vM miss O'Connor hem in de rede. „Wij weten niet altijd wie onze vrienden zijn", merkte mr. Bexendale veelbeteekenend op. „Onzf vriend", vervolgde hij, „is niet meer onder di levenden. Hij heeft een vreeselijke, maar, naar in' gewijden zeggen, snelle en daarom pijnlooze dooi gevonden hij viel, miss O'Connor, in een gloeien den oven .met gesmolten glas in de glasfabriek waar hij als nachtwaker in dienst was en was na 'uurlijk onmiddellijk dood. Miss O'Connor keek haar bezoeker uitvorschenl aan. „En", vroeg ze, „in hoeverre gaat dat mij in U bijzonder aan?" .•Veel, mijn beste miss O'Connor", antwoordde m<' Bexendale vaderlijk. „Uw overleden vriend...." Met gebiedend-opgeheven hand beduidde ze de: ïdvocaat te zwijgen. „Waarom zegt u dat toch telkens?" protesteert /.e. „Finnev was geen vriend van mii. Het eenif directe contact dat ik ooit met hem heb gehad t' dat hij een paar jaar geleden eens een leelijke vz heeft gedaan, hier net. tegenover mijn zaak en i' ik hem toen binnen heb laten brenpen en eersï hulp verleend. Dat scheen nogal indruk op bet gemaakt te hebben: tenminste bij schreef mij ee paar zonderlinge brieven, waarin hij mij ten huwe lijk vroeg, wat natuurlijk buiten kwestie was Maar ik kan niet. inzien", eindigde ze, „dat <1: aanleiding is om hem een vriend van mij te no« men". „Ieder die tegenover een ander een vriendeli'kt daad verricht, is 'n vriend", meende mr. Bexendal'- „Daardoor heeft mr. Fmney zljr. vriendschap vooi bewezen". „Hoe dan?", vroeg miss O'Connor, ondanks zid> zelf een beetje in spanning. Mr Bexendale boog zich nver de tafel „Hij heeft u alles nagelaten wat hij had!" (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1940 | | pagina 6