DES LEVENS.
Jltatriaud
Geldbelegging
GENEUGTEN
FLITSEN Reislust
uit eigen 3uUt
Makelaarskantoor J. P. VAN VELSEN
welgelijkende
diet geecees.de keiaek
Haarden en
Haardkachels
De
pasfoto.
ATERDAG 21 SEPTEMBER 1940
HXAREEM'S DAGBEAÖ
3
NIEUWE SERIE No. 107
We dienen nu reeds te zorgen voor het over
winteren van enkele groentegewassen, die we in
het vroege voorjaar noodig hebben.
Groenteplanten, die we in het najaar zaaien en
waarvan we de zaaiplantjes de winter door over
houden om ze in het voorjaar uit te planten, noe
men we weeuwen. Het overhouden van deze
weeuwenplanten geschiedt in den bak.
Bloemlcoolweeuwen worden in de tweede helft
van September gezaaid. We gebruiken slechts heel
weinig zaad, daar we voor particulier gebruik toch
altijd nog teveel planten krijgen. Gewoonlijk
levert 5 gr. zaad n.I. ongeveer 500 bruikbare plan
ten op.
We zaaien dus wat zaad uit in den bak, waar het
de eerste 3 a 4 weken op de plaats van zaaiïng
blijft staan. Zoodra de koolplantjes zichtbaar zijn,
wordt er flink gelucht. We halen hiertoe de ramen
zoo veel mogelijk van den bak af en laten ze slechts
bij regenachtig weer op den bak liggen, daar kool-
weeuwen die te nat staan gemakkelijk door ziekten
worden aangetast. Indien de ramen op den bak lig
gen, luchten we toch nog, door aan de onderzijde
van den bak tusschen raam en bak een bloempotje
of een steen te schuiven.
Zoodra de plantjes 3 blaadjes hebben gemaakt,
worden ze uit den grond genomen en op die plaats
in den bale verspeend, war zij gedurende de rest
van den winter zullen blijven staan. Onder ver
spenen verstaan we het op regelmatige afstanden
uitplanten van de jonge plantjes, waarvoor we
slechts gezonde, sterke en gedrongen planten ge
bruiken.
De rijen, waarop we de weeuwenplanten uitplan
ten moeten van oost naar west loopen en we zetten
pl.m. 120 planten onder een éénruiter uit. Bij het
verspenen nemen we enkele van de sterkste plan
tjes en planten deze uit in bloempotjes van 810
cM. diameter, deze bloempotten worden tot aan
den rand in den bak ingegraven, zoodat dus de rand
van den bloempot niet boven het aardoppervlak
van den bak uitsteekt en hieraan evenwijdig loopt.
Wanneer we nu het volgend voorjaar de jonge
bloemkoopweeuwen uitplanten, groeien de in de
potten opgekweekte planten vlugger door dan de
andere en zijn daardoor ook wat eerder oogstbaar.
Nadat de verspeende plantjes zijn aangeslagen,
d.w.z. nadat men ziet dat ze gaan doorgroeien,
wordt de bak regelmatig gelucht. De grootste kunst
bij het opkweeken van weeuwplanten is om te
voorkomen dat de planten in het najaar te snel
groeien en daardoor zwak en slap worden. Door den
bak veel te luchten en op deze wijze de tempera
tuur en ook het vochtgehalte van de lucht in den
bak zoo laag mogelijk te houden, voorkomen we
tevens ook zwamziekten der planten.
We sluiteh den bak dan ook slechts bij vorst. Bij
strenge vorst dekken we om beschadiging der
weeuwen te voorkomen den bak met een rietmat
af.
De grond in den bak, war we weeuwen in willen
kweeken, moet van uitstekende kwaliteit zijn.
We brengen deze gelijkmatig en niet te diep onder,
waarna we de aarde in den bak weer tot een vol
komen glad vlak harken. We laten de aarde
in den bak nu een paar dagen rusten en bedekken
deze dan met een laagje zand van pl.m. 1 cM.
wat een uistekend middel is tegen de verschillende
ziekten, waaraan de weeuwenplanten blootstaan.
Voor het kweelcen van bloemkoolweeuwen kun
nen we het beste Record nemen.
Het opkweeken van slaweeuwen gebeurt vrijwel
op dezelfde wijze als van bloemkoolweeuwen. Al
leen werken we nu geen mest door den grond, daar
dit het optreden van een zwam, waaraan dikwijls
veel sla te offer valt, bevordert. Om dezelfde
reden verspeent meen de slaplanten dikwijls niet,
doch zaait ze direct op de plaats van bestemming
in den bak uit en neemt later de overtollige planten
weg. De zaaitijd valt dan echter wat later n.L be
gin October.
De slasoort die het meest vor het kweeken van
weeuwen gebruikt wordt is Meikoningin.
We letten er bij sla nog meer dan bij bloemkool
op da we den bak bij vorst niet te snel afdekken.
Verder passen we op dat de grond in den bak niet
te droog wordt.
Bij gunstig weer kunnen we weeeuwen reeds
in Maart op een beschut en zonnig plekje uitge-
plant worden, nadat we ze eerst hebben afgehard,
door de bakramen dagelijks gedurende steeds lan-
geren tijd van den bak te halen en ze er eindelijk
eenige dagen en nachten geheel af te laten.
J. U.
5. Vader probeert
hem aan zijn ver
stand te brengen,
dat hij nu ook eens
geduld moet hebben.
6. Wordt vermaand
er nu eens eindelijk
zijn mond over te
houden en slaagt
hierin met veel ge
zucht.
7. Dit op de zenuwen
der familie werken
de, levert hem een
kartonnen bekertje
met limonade op.
4. Vraagt zich met
luider stemme af, of
de koeien ook zoo'n
dorst zouden heb
ben als hij.
8. Neemt twee klei
ne slokjes en klimt
tevreden terug op
de bank.
(Adv. lngez. Med.)
„Ik sta des morgens spoedig op
En knoop mij in. een witten doek.
Dan stap ik in mijn onderbroek
Vervolgens in mijn chamber-cloack
En eindlijk in mijn tuin."
Het afscheid van Dr. J. Weener.
Zooals onze lezers weten zal de afscheidspredi-
king van dr. J. Weener als predikant bij de Ned.
Herv. Gemeente 'te Haarlem plaats hebben op
Zondag 29 September, des nam. vijf uur, in de
Groote Kerk, Zaterdag 28 September, des middags
drie uur heeft, in de kapel van Bethesda Sarepta
aan de Hazepaterslaan een afscheid plaats van de
kerkelijke colleges en genoodigden, waarna ieder
in de gelegenheid gesteld wordt, Ds. Weener en zijn
vrouw de hand te drukken. Op Zaterdag 5 Octo
ber, des middags vier uur, zal in het wijkgebouw
Bethel aan de Voorhelmstraat een speciaal afscheid
van de wijk plaats hebben.
EXAMENS.
ACADEMISCHE OPLEIDING.
Geslaagd aan de Gem. Universiteit te Amsterdam
voor het doctoraal ex. geneeskunde de heer G. E.
Wijchers en voor het cand.-ex. rechten mej. C.
Kannegieter en de heer H. J. Waage.
Geslaagd voor cand.ex. geneeskunde (tweede
gedeelte) de dames: L. Broekhuysen, E. Stapel en
de heeren: J. A. Quanjer, D. H. Baarslag, G. H.
Bonnet, H. K. van Es, P. G. Wuite, H. N. Lich-
tendahl.
En hoe brengt, denkt U. onze Flanor verder
zijn lieven dag aan „den boezem der Natuur"
door? Wel, hij eet zijn versch gebakken brood en
slurpt een viertal kopjens thee hij geniet te
elf zijn chocolaad met koek, middagmaalt met
wijn, en wacht alweer het oogenblik waarop „de
theenymf zingend aankomt, op liefelijke wijs"
alles in onderbroek en chamberloek slentert
middelerwijl ook wat in zijn tuin, tot met het
souper de avond komt. En dan
„Ik draai mij uit mijn chambercloack,
Vervolgens uit mijn onderbroek
En droome van mijn tuin.
Maar dat was dan ook een hekeldicht, niet
bestemd gelukkig voor al diegenen die in de
avondstilte van een dorp. in het altijd wisselend
wolkenspel, in de poëzie van een weligen sloot
kant. in de strakke klaarte van onze Hollandsche
vaarten en polders, zoo goed als in de verdwaal
de boterbloem in den steedschen tuin. d.e stem
herkennen van het eeuwig natuurwonder, die
Guido Gezelle de onsterfelijke regels influisterde:
..Mij spreekt de blomme een tale,
Mij is het kruid beleefd.
Mij groet het altemale
dat God geschapen heeft."
C. J. E. DINAUX.
De „oor"-zaak.
2. Trekt geen aan
dacht omdat vader
en moeder hopen,
dat hij het vergeten
zal. Verklaart dus
dat hij ergen dorst
heeft.
3. Familie tracht
zijn aandacht af te
leiden op de koeien
langs de spoorbaan.
Groote blokken arbeiderswoningen
Ook Middenstandsperceelen
1. Verklaart in den
trein plotseling dat
hij dorst heeft.
„Watervliet", tusschen
„Vertroostinge der natuur" ook oud-Holalnd
leeft haar gezocht: nu eens in eenvoud, bekoord
oor de wemeling van tinten zooals de Holland-
che midwinter ze aan den namiddaghemel kan
ooveren, in de sfeer van een Aert van der Neer;
eboeid door het symbool van eeuwigheid en ver-
ankelij kheid, van licht en duisternis, zooals een
tuisdael het weet te vangen in de veelkleurigheid
an het geboomte en de lichtplekken tusschen het
Dover, dan weer in gekunsteldheid, in zucht naar
iet romantisch-onwezenlijke, ja soms zelfs uit
wren drang tot zakelijk- en nuchterheid, uit
urgerlijke zelfgenoegzaamheid. Maar hoe dan
lok: de natuur lokte, hoe pittoresk-vriendelijk
n proper onze Hollandsche stad den welgedanen
lurger tot verblijfplaats noodde.
„Laatst als ick rtioede van de stadt omtrent
;ebraeckte landen zat", aldus bekent Jacob Cats,
lie in zijn „Ouderdom en Buitenleven" de ge-
leugten van zijn „Sorgvliet" bezong. En hij was
liet de eenige poëet dier dagen die de stadsmuren
len rug toekeerde. Huygens bij voorbeeld resi-
leerde Listiglijk op „Hofwijck", Spiegel sleet vele
aren op „Meerhuysen" aan den Amstel, dat jaren
ia zijn dood als Michel Pauwentuin den Amster-
iammers en wel het meest het amoureuze deel
- in eer en deugd tot pleisterplaats diende. En
Tondel het waren niet zijn slechtste dagen die
lij op Scheybeek bij Beverwijk, het buiten der
teaals, of op de hofstede der Hinloopens bij
laarden doorbracht Vondel die met de ver
luchting „waar eyken t' Amsterdam groeyen",
lijn tijdgenooten geraden had „stad en straat-
feschil" te mijden. Zelfs tweede-rangs poëeten
maakten de vreugden van het platte land: van
Sorselen op zijn „Binckhorst", Westerbaen op den
Ockenburg". En jaren, jaren later zouden de
rriendinnen Wolff en Deken, geïnspireerd door
Let natuurschoon rondom hun vermaarden koe-
>el op „Lommerlust", het landleven prijzen in
len eenvoud der waarachtigheid.
Maar het waren niet alleen de uitverkorenen
?an den Pernassus die „de veste" ontvluchtten:
le gegoede burger, die het maar eenigszins be-
alen kon, had zijn zomerverblijf, al was het dan
iok onder de rook van de stad. De buitenpaden
waren omzoomd met boomgaarden en zomer-
ïuisjes, theekoepels en bloementuinen. Tot de
ipkomende industrie de intieme landelijkheid
ver dreef naar eenzamer oorden. De welgestelden,
ie kochten ridderhofstede of oud kasteeel, deden
Dok nieuwe „lusthoven" verrijzen, in het vlakke
lolderland bij voorkeur, in Beemster, Schermer,
Jiemer of bij Haarlem en Beverwijk, aan Amstel
en Vecht —'overal waar de natuur herinnerde
lan een gedroomd Arcadië.
Misschien beleefden ze het allen niet zoo innig
als onze dichter Joan Luycken:
„Gelukkig mensch wien het is gegeven
Bij het vreedzaam en onnozele vee,
Dat nooit noch kwaad noch onrecht deê,
In 't veld zijn dagen af te leven
Die „gelukkige mensch" van Luycken, natuur-
nabij genoot op „den veedren zak" veilig onder
het lage dak, van de druipende regenvlagen, van
het ijl-ver geluid van den bassenden hond, het
klaar gekraai van hanen in de ochtendscheme
ring; hij snoof den geur van thym en hagerozen,
die de wind van verre aandroeg; en de knappen-
Het Buitenleven.
en Beverwijk.
de beukestammen in het haardvuur, als „de
winter het land met een harden korst bedeckt"
had. verried hem meer van 's levens zin dan al
het ij del stadsvertier. Maar dat was dan ook een
dichter als Luycken die het zoo voelde. De rijke
koopman, gesteld op vertoon en wat begeerig met
zijn tijd mee te gaan, volgde al te gewillig de
grillen van „den nieuwen snof". Ze waren toch
al weelderiger en weelderiger geworden, de
„kluyskens", de tuinkoepels, waar de buitenheer in
den nanoen zijn gasten placht te ontvangen.
Maar nu zoo in de tweede helft der 17e eeuw
was de stijl van Le Nötre, hovenier van den
Zonnekoning, schepper van de tuinen te Versail
les, Trianon en St. Germain, de tuinmode der
eeuw. Wie in Holland wèl verstond wat hij aan
zijn stand verplicht was, droeg aan een leerling
van Le Notre, aan een Nylant of aan van der
Groen, „het orakel der tuyniers en hoveniers,
wiens const vermaerd was door gansch het lant"
den nieuwen aanleg van zijn hof op. Zwierig
was het nu niet bepaald, wat daar naar 't Fran-:
sche voorbeeld werd gewrocht: een met passer en
lineaal, „door de wisconst zelve gemeen" ontwerp
van perken en plantsoenen, waartusschen fraaie
rozenmanden. verrassende vijvers en fonteinen
prijkten, rijkelijk omringd door marmeren beel
den, naar klassiek model. Zoo bevolkten Hercules
en Venus, verbaasd allicht, zoo ver van huis te
zijn, het geometrisch lijnenspel van de Holland
sche tuinen, toonbeelden van vaderlandsche net
en zindelijkheid, van klare evenwichtigheid al-
temaal deugden die, ontsierd door overdrijving,
onzen Huygens deden uitroepen: „Zoo moet daer
alles staen, in 't lood en op de rij Zelfs de
exotische plantengroei, de naar vreemde model
len gefigureerde palmen navolging van de
Italiaansche „arte topiaria" konden den indruk'
van een al te nuchtere symmetrie niet- verzwak
ken. Wat beeldden ze al niet uit, die „fraai ge
schoren heesters": uitheemsche dieren, mytholo
gische gestalten, vorsten en vorstinnen, ja zelfs
het eerste menschenpaar. Men moest een schalk-
sche spotter zijn als de dichter Pope, om de on-
natuur van het modieuze scheerwerk zoo fijntjes
te hekelen: „Adam en Eva in haag-vorm: Adam
was een beetje geschonden door den Boom der
Kennis, die op een goeien dag door den storm was
ontworteld. En ginds, Koningin Elisabeth in
palmgedaante: een tikkeltje aangetast door de
bleekzucht, maar prachtig uitspruitend
Met den „galanten tijd", met de wedergeboorte
van het natuurgevoel kwam de reactie, gelokt
door herderszang, gevoed door arcadisch verlan
gen, misleid helaas door voorliefde voor het bi
zarre, het romantisch-uitzonderlijke: schemerige
grotten en grillige doolhoven, vriendelijke prieel
tjes en exotische pagoden, rustieke banken en als'
door het hemelvuur verzengde boomen. woeste
ruïnen en atavistische hutten, zelfs grafzerken
van Homerus en Virgilius een Ossianmode in
tuingedaante. En dat terwijl de roep van Rous
seau, het „terug tot de natuur", door de Euro-
peesche landen ging
De tuinmode wisselde, het buitenleven bleef,
zelfs de theekoepels bleven in trek. De brave
„Buikje" uit Hildebrand's Camera zou het U
kunnen vertellen: hoe hij op een heeten zomer
dag een negentiende-eeuwschen zomerdag
zijn jeugdvriend dr. Deluw ging bezoeken en op
zijn tocht, beladen met valies en overjas, bemer
ken moest hóé warm het was, hóé ver het was,
eer hij den braven studiegenoot gevonden had
in zijn buitentuin („die allerverschrikkelijkst
groen was") of liever, in den zeegroenen thee
koepel, gewikkeld ineen ijselijk gekrakeel
met zijn lieve kroost.
Ge zoudt ook aan den Braga-dichter Winkler
Prins naar de negentiende eeuwsche geneugten
van het buitenleven, zooals een gegoed burger
man ze in de vacantie-ledigheid smaakt, kunnen
vragen. Hij zou U Flanor als volgt zijn arcadische
genoegens prijzen laten:
HET begint meestal als ge het gemoedelijke
speculaasje voor de helft hebt opgeknab
beld en net overweegt of het betamelijk
is het overblijvende stuk in de thee te
soppen hetgeen afkeurenswaardig is doch lekker
of het' met een precieus gebaar minder lekker
doch beleefder weer op het schoteltje neer te
vlijen. Terwijl de hand den afstand tusschen den
mond en het kopje reeds halverwege heeft afgelegd
vlijmt plotseling en geniepig de eerste scheut door
uw kaak.
Het speculaasje valt met een droeven smak uit
de krachteloos geworden hand op den grond, waar
het een welkome prooi wordt van den grooten
herder, voor wie het probleem soppen of niet sop
pen geen probleem is. Het gezicht van het slacht
offer is vertrokken tot een afgrijselijk masker, dat
een Afrikaansche medicijnman in verrukking zou
brengen en zijn lippen stamelen de woorden: „o,
mijn kies.
Ai, nauwelijks heeft zijn mond de lucht doen tril
len of de storm breekt los
Welke is het? Ga naar den tandarts. Nee,
neem liever eerst een asperientje. Jij aitijd met je
asperientjes, gooi d'r wat cognac in (hier knikt de
gepijnigde hoopvol). Maar als-ie nou toch ziek is kan
je heusch beter.
Enfin, de raadgevingen gaan 'n kwartiertje zoo
door en dan begint men er pas recht plezier in te
krijgen.
Nu zoo herinner ik me. Zeg moeten jullie
luisteren, ik had ook 'ns kiespijn en natuurlijk naai
den tandarts; heeft die man me een pijn gedaan,
ongelooflijk, ja, d'r zat steeds maar 'n stukje in,
begrijpen jullie?
Iedereen knikt. Niemand begrijpt er iets van.
Verhaal nummer twee. Ik heb het laten verdoo-
ven, nou ik voelde d'r niks van, maar daarna
ik ben een dag thuis gebleven, hoor!
Meewarige och, och's.
Nou ja, dat is tenslotte nog allemaal als d'r niks
bij komt. Maar ik heb 't gehad, dat mijn heele kaak
ontstoken was. Een pijnniet te beschrijven.
Natuurlijk naar den tandarts. En jawel hoor, ik
moest naar het ziekenhuis. Ik zal jullie sparen, wat
ik meegemaakt heb, 't was een lijdensweg in één
woord.
Een rilling kruipt over den rug van het slacht
offer die niet weet welken raad hij op moet volgen.
De terugkeerende pijnscheuten worden steeds
heviger. Het aspirinebuisje Wordt te voorschijn
gehaald, de kurk van de cognacflesch getrokken,
doeken op de haard verwarmdAlles ver-
geefschden volgenden dag zit-ie op den tand
artsstoel. Ik geloof daarom dat de eenige goede raad
deze is: ga direct naar den tandarts en verknoei
vooral de kostbare cognac niet. Soms gebruikt men
zelfs oude klareNu, hak den knoop door en
wees een man.
Vrouwen behoeft men dit advies niet te geven,
die zijn over het algemeen moediger. Het spijt me
lezers. Maar de waarheid
Goed, ge gaat dan. Het psychologische moment
komt als ge op den practijkstoel zit en uw hoofd
behoedzaam (elke beweging beteekent een nieuwe,
malsche scheut) achterover buigt. Ach, als ge een
maal zoo half zittend, half liggend, den vriendelijken
tandarts met een in uw oogen vervaarlijke tang op
u toe ziet komen, dan voelt zelfs de zeer moedige
een onbedwongen neiging haastig op te staan en
net te doen als of er geen rotte kiezen bestaan
Waaraan dat is toe te schrijven? Ik geloof niet zoo
zeer aan angst voor pijn nee, zóó zijn mannen ook
weer niet, lezeressen dan wel aan het volkomen
hulpelooze gevoel, dat men in een dergelijke houding
krijgt. Zooiets van: nou-kunnen-ze-met-me-doen-
wat-ze-willen.
Dat doen ze dan ook. „Ze" zijn de tandarts en zijn
assistente. Beleefd, vriendelijk, voorkomend doch.
onverbiddelijk. En o, wee, als na een grondige
inspectie het vonnis wordt geveld: „trekken".
INVENTA
ook in huurkoop
Hageman - Ged. Oude gracht 52
Telefoon 12762 Haarlem
(Adv. lngez. Med.)
■j^ipao 2 /J uiêsofzM
t tl: 31101 0MSTERDPM IN 33630
PORDfiPP.-CROENTE -VLEESCHT
EEN REEKS VAN SCHOTELS. OVERTREFT I
QLLES! GEEN FOOIEN. BEDIENING 10%
(Adv. lngez. Med.)
Dan volgen er eenige gefluisterde bevelen aan de
assistente, ge voelt een lichte prik vlak bij de zeere
kies en plotseling ontstaat er een eigenaardige
zwelling, die haar eigenaardigheid ontleent aan het
feit dat ze geen zwelling is doch slechts een
imaginair gevolg van het vermelde prikje. De vol
gende minuten benut de tandarts voor een gemoe
delijk praatje over het weer, de distributie en
allerlei andere prettige afleidende onderwerpen.
Daar de vlijmende scheuten tot uw groote blijdschap
hun .lafhartige aanvallen hebben gestaakt vlot het
gesprek wonderwel.
En dan.ja, dan komt het oogenblik. De tang
beschrijft een zwierige boog door uw mond en
omklemt de zeere kies in zijn ijzeren greep om
haar met een forschen krak van haar vleeschelijke
omhulling los te scheuren.
Het is gebeurd. Ge spoelt, lacht wat verlegen
tegen den tandarts en iets minder verlegen tegen
zijn assistente en voelt u onmiddellijk opgelucht.
De pijn daarna en de rekening?
Och wat is het in vergelijking met de felle scheu
ten enfin u kent ze wel.
Lijdt er niet te" lang onder!
B. K.
door P. v. d. HEM.