Jiunstr
FUJSEN Moeilijk besluit
Oude rechtspleging.
Eigenaardigheden in Haarlem en Omgeving
Ruiter ten Val.
De orgeldraaier
in het straatje.
IVOENSDA'G 5 MAART 1941
W A S R i: E M'S D'AGBEAD
3
Het prieel in het Prinsenhof
Zou je den tandarts, die juist aangekondigd
liecft dat liij klaar is, nog vertellen dat je af en
toe ook pijn hebt in die kies links heelemaal
achteraan of liever verdwijnen, nu je de kans
geboden wordt?
In het voorjaar van 1541, dus nu juist 400 jaar
geleden, trok een groot proces de aandacht. Een
aanzienlijk inwoonster uit Den Haag, Catharina de
Chasseur, de vrouw van den edelman Gerrit van
Assendelft eerste Raad, presideerende den Hove
van Holland stond terecht wegens valsche mun-
terij. Het echtpaar woonde sinds 1532 niet meer
samen en blijkbaar was mevrouw na de scheiding
niet goed bij kas. Zij begon althans met behulp van
eenige bedienden valsche munt te slaan. Bovendien
werden echte gouden en zilveren munten door
hen „gesnoeid". Aan den rand werd metaal afge
slepen, dat dan gesmolten en verkocht werd. Om
dit snoeien tegen te gaan werd later het randschrift
op de munten aangebracht.
Het is niet onmogelijk dat in dit geval het goud
en het zilver gebruikt werden om bij het waarde-
looze koper en lood te voegen, dat gebruikt werd
om de valsche munten te gieten, om ze daardoor
nog een schijn van echtheid te geven.
Het valsche geld dat Catharina de Chasseur
maakte werd in omloop gebracht met behulp van
bombardiers te Delft.
In de eerste helft van Februari 1541 werd het
misdrijf ontdekt. Niet alleen Catharina de Chasseur
maar ook haar helpers werden gearresteerd en in
de Voorpoort van den Hove van Holland opgeslo
ten.
Het Hof waarvan haar vroegere man president
was. moest over het lot van Catharina de Chasseur
beslissen. En natuurlijk ook over haar medeplich
tigen.
Het onderzoek duurde niet lang, want reeds op
9 April werd het vonnis geveld. Catharina de Chas
seur werd tot den brandstapel veroordeeld, een
medeplichtige moest onthoofd worden en de andere
werden verbannen.
In die tijden hadden de rechters slechts keus uit
enkele straffen: de dood, pijniging of verbanning.
De gevangenissen dienden alleen voor het opsluiten
van de verdachten in den tijd van het onderzoek
en berechting.
Het opmerkelijke is dat in het vonnis van
Catharina de Chasseur staat dat zij bekend heeft
„buiten pijn en banden". Zij is dus niet op de pijn
bank gelegd, zooals in vroegere eeuwen meestal ge-*
beurde, blijkbaar omdat zij haar misdaad onom
wonden toegaf.
Catharina is evenwel niet op den brandstapel ge
storven. Haar vroegere man vond het blijkbaar
niet aangenaam dat het vonnis .in het openbaar
voltrokken zou worden.
In dien tijd was de voltrekking van vonnissen
een soort publieke vermakelijkheid. De terecht
stellingen te Haarlem die op de Groote Markt
en bij de Baan plaats hadden werden soms door
honderden gadegeslagen.
De Koningin-Gouvernante heeft deze vrouwelijke
veroordeelde in zooverre begenadigd, dat tot een
geheime executie mocht worden overgegaan „met
het zwaard of anderszins". Dit vonnis werd op 11
April 1541 voltrokken door den Haarlemschen
beul Jan Sybrandsz. Hij paste de gebruikelijke
doodstraf voor vrouwen toe, namelijk verdrinking.
Maar omdat ook die straf niet in het openbaar
voltrokken kon worden, werd haar water met een
trechter in den mond gegoten totdat zij onder vree-
selijk lijden bezweek. Inderdaad een wreede dood,
zoodat van een „begenadiging" niet veel overbleef.
Alleen werd den graaf de smaad gespaard, dat zijn
vroegere vrouw in het openbaar ter dood gebracht
werd.
VAN T.
ONDERLINGE WEDSTRIJDEN G. V. BATO.
Zaterdag 8 Maart, Dinsdag II en Donderdag 13 Maar*
a.s. zal de G. V. Bato In haar oefenzaal aan de KI. Hout.
weg, voor de afdeelingen meisjes, oudste meisjes er Jon
gens haar Jaarlijksche onderlinge wedstrijden houden.
Deze wedstrijden staan onder leiding van den directeur
de heer C. Th. Smal en kunnen door de ouders der leden
worden bijgewoond.
BELANGSTELLING VAN BOEKEN IN DA COSTA-
KWEEKSCHOOL.
Evenals verleden Jaar zal ook nu weer in het gebouw
van de Da Costa-lcweekschool te Haarlem een boe
kententoonstelling worden gehouden ter gelegenheid van
de Boekenweek. De expositie beweegt zich voornamelijk
op literair en historisch terrein. De tentoonstelling is op
6, 7 en 8 Maart geopend.
IOENTJES In HAARLEM'S DAG
BLAD zijn jaar in jaar uit een
groot succes.
Waarom zoudt u daar niet een
portie van meenemen, door er
zelf af en toe een ter plaatsing
op te geven.
DE SCHEEPVAART OP HET IJSELMEER
HERSTELD.
Het scheepvaartverkeer van Amsterdam naar
Lemmer over het IJselmeer, dat ruim negen weken
was gestremd, is thans hersteld.
(A.N.P.)
E.N.C.I. KEERT 7 PROCENT UIT.
In de gisteren te Maastricht gehouden ver-
;adering van aandeelhouders der eerste Neder-
andscfhe Cement Industrie werd het dividend over
140 vastgesteld op 7 pet., evenals over 1939.
De reserve voor sociale voorzieningen werd ge
bracht van f 150.000 op f 250.000, met welk bedrag
een pensioenregeling voor het personeel in het
leven zal worden geroepen.
S orgeldraaier liep net den tuin uit toen
ik thuiskwam.
Middag meneer, zei-ie hoopvol en
opgewekt als altijd, ik geloof dat er nie
mand thuis is.
Ik begreep de wenk en graaide haastig m mijn
vestzak naar wat los geld, dat hij dankbaar en met
een tik tegen zijn pet aannam. Even later drens
de het refrein van een der nieuwe schlagers
ik kan zelfs de beginregels van die dingen nooit
onthouden weer door de straat. In dat „drens
de" ligt niets kleineerends. Integendeel. Als het
orgel in het straatje speelt (nou heb ik toch waar
achtig den titel van een liedje) dan fleurt de
heele straat op. Het is zoo'n vertrouwd gehoor;
het geeft me altijd het gevoel of ik thuiskom van
een verre reis, terwijl ik in werkelijkheid naar mijn
werk ben geweest zooals het ieder arbeidzaam
mensch past. En de plaats waar ik werk bevinat
zich nog niet eens vijf kilometer van mijn huis,
zoodat ik met mijn fietsbanden de noodige zui
nigheid moet betrachten, zooals u trouwens zult
begrijpen. Orgeldraaiers hebben altijd populaire
deunen, want ze spelen zoowel in de villawijken
als in het kleinste steegje, tenminste als het niet
zóó nauw is dat het orgel er niet door kan maar
In dergelijke smalle straten komt de orgeldraaier
zelf zelden. Alleen maar 's morgens en 's avonds:
als hij de deur uit gaat of thuiskomt.
De mevrouw met twee dienstboden en een huis
knecht hoort dus dezelfde muziek als de juffrouw
van drie-hoog twee maal bellen. En haar centen
zijn den orgeldraaier even welkom als die van de
mevrouw, want dat is merkwaardig: voor een
orgeldraaier bestaat er een vast tarief en dat
geldt zoowel voor mevrouwen als juffrouwen. Dat
vastrechttarief zou het gasbedrijf echter niet met
hem willen ruilen. Want als er één het spreek
woord het wijze woord van een onwijze, zegt
Greshoff „wie het kleine niet eert is het
groote niet weerd", toepast, dan is het wel de
orgeldraaier. Een milde philosofie wordt hem da
gelijks dus met den paplepel ingegoten en daar
door is hij ook bijna altijd zonnig gehumeurd, ook
al is de zon in geen wolken of luchten te beken
nen De menschen die het zooveel beter en ge
makkelijker hebben dan de orgeldraaier konden
in dat opzicht wel eens een voorbeeld aan hem
nemen.
De levenskunst van den orgeldraaier. Het is een
goede titel voor een boek. Het schrijven ?ou anders
niet veel moeite kosten. Ge kunt het samenvat
ten in één regel: „Tevreden zijn met wat men
heeft is rijk zijn". Ja, als de orgeldraaier Lao-Tze
niet gelezen heeft en dat veronderstel ik niet.
dan is hij wel een zeer wijs man. En zeer wijze
mannen zijn zeldzaam. Dat mag u wel eens be
denken als u de deuntjes van zijn orgel hoort
enals-ie aanbelt!
Tenslotte kan Greshoff ook wel eens eelijk heb
ben.
Geef dus niet te weinig.
B. K.
0 in Haarlem
0 en daarbuiten.
HERINNERING AAN GEORGE
MINNE.
George Minne wiens doodsbericht de vorige week
werd gemeld, was een Belgisch beeldhouwer van
Europeesche vermaardheid. Misschien minder po
pulair dan zijn landgenoot Constantin Meunier in
dertijd geweest is doch voor de ontwikkeling dei
moderne plastiek waarschijnlijk van grooter be-
teekenis. Hij heeft meer dan zeventig jaar geleefd
en het vorige jaar maakte men zich over zijn lot
ongerust, totdat het bleek dat hij rustig in zijn
atelier te Sinte-Maartens Laethem, bij Gent, was
blijven zitten en het wèl maakte.
Dat Sinte Maartens Laethem heeft vooral door
Minne die bekendheid als kunstenaarsoord gekre
gen, al hebben ook schilders als Van de Woestijne,
De Sadeleer en vele anderen die er him tenten
opsloegen, daartoe bijgedragen. Die Laethem'sche
groep is voor de Vlaamsche moderne kunst van
beteekenis geweest doch speciaal voor het werk
van Minne had men ook buiten België spoedig
groote belangstelling. Die door het toeval ontstane
kunstenaarskolonie vormde geen bepaalde school:
er bestond slechts een band van onderlinge sym
pathie voor wat elk presteerde en het gemeen
schappelijke bestond meer in de deelneming aan
het streven naar verjonging in kunst en litteratuur
waaraan veertig jaar geleden in Vlaanderen ijverig
gearbeid werd.
Reeds in het vroegste werk van Minne vindt men
een prachtige vormbeheersching die tevens een
zekere elegantie niet schuwt en daardoor gemak
kelijk door ieder gewaardeerd kop worden Eerst
later komt in het werk langzamerhand een sterk
expressionistisch element. De kunstenaar laat zich
dan geheel gaan op de sterke bewogenheid van
zijn gemoedsleven, de vorm wordt niet verwaar
loosd, maar de innerlijke ontroering als het ware
gevangen en saamgeperst in een beeld dat nu de
elegantie uit.den weg gaat, en slechts de diepte der
ondergane emotie wil aan het licht brengen.
In den roman „De leemen torens" door Karei
van de Woestijne en Herman Teirlinck tezamen
geschreven, komt in het tweede deel een verhaal
voor van een bezoek, dat gebracht wordt aan
Maarten de Mensch, een beeldhouwer die een
beetje afgezonderd leeft met zijn groot gezin en
die in het gesprek dat in den roman volgt, heel
fijne dingen over zijn leven en zijn kunst zegt.
Die Maarten de Mensch is niemanld anders dan
George Minne en Teirlinck laat den beeldhouwer
zijn bezoekers het verschil uitlhggen tusschen wat
hem vroeger en later voor zijn kunst noodzakelijk
scheen. In het atelier stond het model van een
groote fonteinbak, „om de rand waarvan vijf ge
knielde, ranke figuren, de armen om de borst ge
drukt. als tot bewar.en van den eigen harteklop,
schroomvol het hoofd buigen over den diepen, roe-
reloozen waterspiegel".
„Het is mijne Narcisson-fomtein" verklaarde de
beeldhouwer. „Ik heb ze gemaakt, toen wij nog
ongehuwd waren. Ik wilde ei* in uitdrukken de
zelf-beschouwing: het onontbeerlijke, neen, het
eenig-noodige voor den kunstenaar en zijne reden
van bestaan, zooals te dien tijde mijne overtuiging
was: Welnu, toen ik het exposeerde, was daar een
criticus, die meende: „Quoi! ce sont des gosses qui
font dies ronds dans l'eau!" (Dat zijn kwajongens
die kringetjes spuwen in 't water). Die uitspraak,
zeer oppervlakkig, kwetste mij in den beginne,
hetgeen gij wel begrijpen zult Ze bleef mij daar
door bij: en. toen ik eenige jaren getrouwd was.
kwam zij mij al veel minder dwaas voor. Zelf-con-
templatie: des ronds dans l'eau. Indien daar nu
Haarlem heeft weinig prieelen op gemeente
grond, maar het enkele, dat er is, is het bekijken
waard, al is het voorrecht, er den voet te mogen
zetten, voorbehouden aan de bevolking van ons
gemeentelijk Gymnasium.
Intusschen kunnen we het sierlijke gebouwtje
dan toch uit de verte bewonderen. Het staat, zoo-
jls menigeen wel weet, in den tuin van het Prin
senhof als een der weinige overblijfselen van de
pracht uit het verleden. Moge deze tuin thans
'n vredig plekje in het centrum van de stad Haar
lem zijn, eens is 't anders geweest. Eens was hier
de Hortus Medicus of stads-kruidtmn van het Col
legium Medio Phannaceuticum en op een koper
ets van Romeyn de Hooghe valt nog duidelijk te
zien, welk een fraaie aanleg daar destijds te be
wonderen moet zijn geweest; aan de Oostzijde
verhief zich een zuil, die een leeuw droeg, die
ïvnode <ler Gereformeerde Kerken.
De generale synode der Gereformeerde ker
ken van 1939, reeds driemaal voorloopig gesloten,
kwam thans voor de vierde maal in voortgezette
vergadering bijeen.
De beide eerste vergaderperioden in den zomer
1939 en April 1940 vonden te Sneek plaats. De
derde vergaderperiode was te Utrecht in Augustus
1940. De vierde is thans wederom te Utrecht.
Ds. F. C. Meyster van Rotterdam nam den voor
zitterszetel in en hield een uitvoerige openingsrede.
De vergaderingen der synode vinden in comité-
generaal plaats. Het doel is de afdoening van eenige
urgente aangelegenheden.
(foto De Haas).
een wapenschild vertoonde, in het midden stond
op een voetstuk een beeld, almede ter opluiste
ring van den hof die met kunstzin en smaak was
aangelegd en niet weinig moet hebben bijgedra
gen tot de schoonheid van Haarlems centrum.
Aan den Noordoostkant nu van dezen tuin
stond het prieel. Het was gebouwd op een steen
laag van ongeveer 75 cM. hoog en een opgang
van drie treden verleende toegang tot het ge
bouwtje, dat aan de voorzijde opengelaten was en
waar vier Corinische zuilen het dak droegen. Van
binnen was het gemarmerd en aan de wanden
waren vakken uitgespaard, die aan de bovenzijde
een festoenversiering vertoonden. Op de breede
daklijst was „Hortus Medicus" te lezen.
Een sierlijk dak rustte op den onderbouw en ter
weerszijden van den steenen opgang stonden twee
maal twee monumentale bloemvazen.
Het tempel-achtige gebouwtje staat er in weer
wil van zijn degradatie tot fietsenbewaarplaats
nog altijd mooi bij. Het dak moge verdwenen
zijn en doordat de tuin allengs hooger kwam te
liggen werd 'het niveauverschil geringer, de mo
numentale vazen zijn weliswaar verdwenen en
de leden van het oude Collegium mogen er zich
niet meer verpoozen, met dat ah is het een be
koorlijk stukje oud Haarlem zooals het daar ligt
te midden van het opgaand geboomte met het
oude standbeeld van' Lourens Janszoon Coster als
trouwe wachter.
Voor wie het naadje van de kous wil weten: In
1721 werd de Hortus Medicus van haar oude plaats
(het tegenwoordige Kenaupark) overgebracht naar
het Prinsenhof. In 1865 hield zij op te bestaan
als gevolg van de opheffing van de Klinische
School te Haarlem. In 1721 werd het beeld van
Coster plechtig in den tuin onthuld, verhuisde m
1801 naar de Groote Markt, doch keerde in 1856
weer naar zijn oude standplaats terug.
Dit geschiedde op het tweede perron van een
nogal belangrijk Zuidhollandsch spoorwegstation.
Het gebeurt maar zelden dat ruiters in zulke omge
ving ten val komen.
Niets duidde op een dergelijk ongeval, toen de
electrische trein het station binnenschoof en aan de
rechterzijde van dat perron stopte. Uit den voorsten
wagon stapten alleen de ruiter en ik en wij moes
ten, achter een groep andere passagiers, den heelen
trein langs wandelen om de houten trap te kunnen
beklauteren die naar eerste perron en uitgang voert.
Het was een burger-ruiter, maar ik heb zelden
zoo'n mooien gezien. Achter hem wandelend ge
voelde ik my in alle opzichten in zijn schaduw. Zijn
smettelooze ronde hoed. met licht dédain achter
over geplaatst, zijn witte halsdas-met-gouden-speld,
geplooid op de eenige juiste wijze die niet ge
makkelijk uit te voeren is zijn zwarte jasje van
onberispelijke coupure, welks linker revers met een
welgekozen roode camelia praalde, zijn beige rij
broek van het model, dat wij in onze jeugd „demi-
saumur" noemden, zijn witte handschoenen en
blinkend-zwarte rijlaarzen.... het was alles vol
maakt en af. Dit gold ook voor 's mans slanke,
welgebouwde figuur, voor de fierheid van zijn hou
ding en voor de losse sierlijkheid waarmee hij spo
ren en karwats in één hand droeg. Af en toe tikte
die karwats met luchtige speelschheid tegen een
laars.
Ik bedacht dat zijn kleermaker hem zeker met
buitengewoon genoegen uitgerust moest hebben, dat
deze ruiter een zonnetje in de arbeidssfeer van
's mans paskamer en een schilderij in zijn spiegels
geweest moqst zijn, dat hij wellicht op dit oogenblik
nog aan hem dacht als aan de beste reclame, die
voor Zijn firma rondschreed en -reed. En ik zag de
bewondering, waarmee alle reizigers achter de
breede vensters van den trein het verschijnsel be
schouwden. Het schreed langs dezen trein als het
klassieke voorbeeld, hoe de burger-ruiter er uit
moet zien.
Het was de tot leven en opperste élégance geko
men étalage-pop uit de meest-uïtgelezen kleeder
makerij van Amsterdam wat zeg ik? neen:
Den Haag. En het voltrok een waren triomftocht
langs al die verbaasd-starende gezichten in dien
langen trein.
Helaas werd de ruiter zich van dit succes bewust
en was het hem teveel.
Dit leidde tot het volkomen-onvoorziene onheil.
Ik had juist bedacht dat een ruiter-te-voet mij
vroeger altijd wat onbeholpen geleken had en dat
deze voor mij de eerste was, die deze handicap
teniet deed. zelfs schitterend teniet deed. toen de
prachtman door ijdelheid bevangen werd. Hij wierp
het hoofd in den nek, ontwikkelde een hooghartig
glimlachje en richtte zijn blik ins Blaue hinein.
zonder eerst koers genomen te hebben op een vast
ount in de rechte lijnbijvoorbeeld op die hou
ten trap.
En toen gebeurde het. binnen zes veerende
schreden. Dat perron is niet zoo breed en aan de
andere zijde, tegenover dien trein, stond niets. Er
lagen alleen rails. In de diepte lagen rails, op ruwe
dwarsliggers en met een bedding van vies zwart
gruis ertusschen.
In deze diepte verdween onze volmaakt-uitge-
doste ruiter. Hij schreed eenvoudig het perron af
en duikelde omlaag.
Ik keek over den rand. Hij lag een moment op
zijn rug, met de blinkend-gelaarsde beenen om
hoog. Op het eerste perron schaterde een groep
wachtende reizigers met enkele spoorwegmannen.
Achter de breede treinvensters links zag men over-
eenkomstig-breede grijnzen. En vermoedde men
spanning, want hij moest toch weer omhoog komen.
Dat deed hij dan ook: een besmeurd en lichame-
lijk-onbeschadigd, maar geestelijk-gebroken man.
Zijn witte halsdas, zijn handschoenen, zijn beige
rijbroek droegen groote zwarte vegen. Zijn gelaats
kleur was van geÖistingeerd-bleek in felrood over
gegaan. Hij klom stuntelig, onhandig, tegen het
perron op, in front van die onbarmhartige stalles
die niet hoorbaar maar dan toch zichtbaar juichte.
Hij zette zijn weggehupten en weergevonden hoed
op zonder den diepen deuk erin te bespeuren. En
hij spoedde zich nu gebogen en beschaamd trap-
waarts, haastig, zonder houding, zonder één spoor
van sierlijkheid
Gelukkig zag zijn kleermaker hem niet. En hij
negeerde norsch de bezorgde, vriendelijke ouwe
juffrouw die begon: „Ochguns, meneer, u hep uwe
toch geen pijn gedaan?wattun ^eluk datter
geen trein ankwam op dat spoor"
Hij vluchtte. Even later zette een trein vol opge-
vroolijkte passagiers zijn reis voort.
töoh eens waarheikl in was?En nu heb ik,
verleden jaar, na negentien jaar huwelijk en
negen kinderen, en zorgen genoeg, mijne vrienden,
nu heb ik dit andere werk gemaakt".
Het was een onbehouwen rotsblok, dat smaller
uitliep, tot het, in geleidelijke vormgeving, de
romp werd van een man, die, met heffend gebaar,
het hoofd omhoog gericht, den steen als het ware
van-zelf ontrijst.
„Ziedaar wa t mijne zorgvuldige zei f-vergodiing
geworden is" glimlachte hij kalm. „Uit den kom
mer, dóór den kommer van het leven, de opheffing
tot het licht".
Al heb ik George Minne nooit zoo litterair-welbe
spraakt gekend als Teirlinck zijn Maarten de Mensch
ons voorstelt, de evolutie in de kunst van den
meester wordt door den romanschrijver hier wel
met enkele regels aangeduid. Minne was een kalm,
eenvoudig man in zijn gesprek en in zijn corres
pondentie. Die, als hij niet in zijn huis in de Hol
straat te Gent te vinden was, op zijn boerderij
achtig atelier in Laethem werkte en daar zijn be
zoeker op klompen tegemoet kwam. Ook Minne
heeft men baron gemaakt maar dat Baron Minne
mag den Hollander een beetje dwaas klinken, het
heeft feitelijk niet meer waarde dan het lintje dat
men bij ons pleegt te spendeeren, aan wie daarvoor
in aanmerking of aan de beurt komt.
Éénmaal bezocht ik Minne onder al heel tegen
werkende omstandigheden. Uit Brussel was ik met
mijn vriend Degouve naar Gent gereisd. Den beeld
houwer had ik te sproken en Degouve, die Minne
in geen jaren gezien had. vond het aardig mij te
vergezellen.
In Gent regende het pijpestelen en het zou dien
ganschen dag dóór blijven gieten. We spoedden ons
naar de Holstraat, doch slechts om te vernemen
dat Minne in zijn atelier in Laethem doende was.
Laethem ligt van Gent nog altijd een aardig eind
af, zelfs voor een taxi.... maar die was niet te
vinden. Eindelijk, bij de Pieter's Statie verschijnt
een vehikel uit de allereerste periode der automo
bielbouwkunst. Zeer ruim, maar met zeer lage
zoldering en een enorme plaats voor den machinist.
Ook de zitplaatsen zeer laag, zoodat, als we ons
gehaast hebben naar binnen te duiken, de Wodan-
achtige figuur van Degouve bijna op den grond en
met de knieën tegen de zoldering zat. Soms is het
een voordeel niet groot van stuk te zijn. Enfin
wij relden. Van het landschap was letterlijk niets
te zien: een dicht regengordijn omhulde het won
dere vehikel en een straaltje begon aan den bin
nenkant er van van de zoldering af te druipen.
Degouve had zijn kraag opgezet en was er in weg
gedoken en zei slechts van tijd tot tijd zijn bekend:
„mais dis-donc c'est fantaslique" overigens konden
we niet veel belangrijks te berde brongen, omdat
wij het toch niet verstaan zouden, door het ge
rammel der raampjes. Tenslotte, Laethem; maai
de chauffeur had nooit van George Minne gehoord
en er was geen kip op den weg. Na eenig gedool
Minne's verblijf gevonden, waar een zijner zoons,
een reus van een jongen, vertelt dat vader juist
voor 'n uurke, naar Gent is teruggegaan met den
wagen van een vriend!
Hoe gelukkig wij waren ons antiek vervoermeu-
bel nog niet afgedankt te hebben. Het bleef daar
buiten de zondvloed gelijk en Degouve had voor
vader Noach in de arke kunnen spelen. Maar het
fantastische was er, voor ons beiden, nu wel af.
geloof ik, en onze aankomst in de Holstraat een
verademing. Over Minne's vrouw, het interieur en
den maaltijd zou verder niets dan aangenaam te
vertellen zijn. Vooral over de eerste, lief-ernstig
boersch type, met fijnen gelaatssnit en vol devotie
zorgend voor man en gezin. Ook over haar schrijft
Teirlinck in De leemen Torons een paar mooie
bladzijden, die den belangstellenden lezer, evenals
die geheele tweedeelige roman der twee auteurs,
kunnen worden aanbevolen. In dien roman zijn na
melijk nog meerdere personen uit de kunstwereld
van het België van dertig-veertig jaar geleden,
vermomd ten tooneele gevoerd.
J. H. DE BOIS.
Met het naderen van de lente houden de voorbereidingen voor het watersport -
seizoen gelijken tred. De werven in ons land komen handen tekort bij het
bouwen van nieuwe jachten, die tijdig gereed moeten zijn.
(Foto Pax Holland)