Jiunstr FUJSEN Moeilijk besluit Oude rechtspleging. Eigenaardigheden in Haarlem en Omgeving Ruiter ten Val. De orgeldraaier in het straatje. IVOENSDA'G 5 MAART 1941 W A S R i: E M'S D'AGBEAD 3 Het prieel in het Prinsenhof Zou je den tandarts, die juist aangekondigd liecft dat liij klaar is, nog vertellen dat je af en toe ook pijn hebt in die kies links heelemaal achteraan of liever verdwijnen, nu je de kans geboden wordt? In het voorjaar van 1541, dus nu juist 400 jaar geleden, trok een groot proces de aandacht. Een aanzienlijk inwoonster uit Den Haag, Catharina de Chasseur, de vrouw van den edelman Gerrit van Assendelft eerste Raad, presideerende den Hove van Holland stond terecht wegens valsche mun- terij. Het echtpaar woonde sinds 1532 niet meer samen en blijkbaar was mevrouw na de scheiding niet goed bij kas. Zij begon althans met behulp van eenige bedienden valsche munt te slaan. Bovendien werden echte gouden en zilveren munten door hen „gesnoeid". Aan den rand werd metaal afge slepen, dat dan gesmolten en verkocht werd. Om dit snoeien tegen te gaan werd later het randschrift op de munten aangebracht. Het is niet onmogelijk dat in dit geval het goud en het zilver gebruikt werden om bij het waarde- looze koper en lood te voegen, dat gebruikt werd om de valsche munten te gieten, om ze daardoor nog een schijn van echtheid te geven. Het valsche geld dat Catharina de Chasseur maakte werd in omloop gebracht met behulp van bombardiers te Delft. In de eerste helft van Februari 1541 werd het misdrijf ontdekt. Niet alleen Catharina de Chasseur maar ook haar helpers werden gearresteerd en in de Voorpoort van den Hove van Holland opgeslo ten. Het Hof waarvan haar vroegere man president was. moest over het lot van Catharina de Chasseur beslissen. En natuurlijk ook over haar medeplich tigen. Het onderzoek duurde niet lang, want reeds op 9 April werd het vonnis geveld. Catharina de Chas seur werd tot den brandstapel veroordeeld, een medeplichtige moest onthoofd worden en de andere werden verbannen. In die tijden hadden de rechters slechts keus uit enkele straffen: de dood, pijniging of verbanning. De gevangenissen dienden alleen voor het opsluiten van de verdachten in den tijd van het onderzoek en berechting. Het opmerkelijke is dat in het vonnis van Catharina de Chasseur staat dat zij bekend heeft „buiten pijn en banden". Zij is dus niet op de pijn bank gelegd, zooals in vroegere eeuwen meestal ge-* beurde, blijkbaar omdat zij haar misdaad onom wonden toegaf. Catharina is evenwel niet op den brandstapel ge storven. Haar vroegere man vond het blijkbaar niet aangenaam dat het vonnis .in het openbaar voltrokken zou worden. In dien tijd was de voltrekking van vonnissen een soort publieke vermakelijkheid. De terecht stellingen te Haarlem die op de Groote Markt en bij de Baan plaats hadden werden soms door honderden gadegeslagen. De Koningin-Gouvernante heeft deze vrouwelijke veroordeelde in zooverre begenadigd, dat tot een geheime executie mocht worden overgegaan „met het zwaard of anderszins". Dit vonnis werd op 11 April 1541 voltrokken door den Haarlemschen beul Jan Sybrandsz. Hij paste de gebruikelijke doodstraf voor vrouwen toe, namelijk verdrinking. Maar omdat ook die straf niet in het openbaar voltrokken kon worden, werd haar water met een trechter in den mond gegoten totdat zij onder vree- selijk lijden bezweek. Inderdaad een wreede dood, zoodat van een „begenadiging" niet veel overbleef. Alleen werd den graaf de smaad gespaard, dat zijn vroegere vrouw in het openbaar ter dood gebracht werd. VAN T. ONDERLINGE WEDSTRIJDEN G. V. BATO. Zaterdag 8 Maart, Dinsdag II en Donderdag 13 Maar* a.s. zal de G. V. Bato In haar oefenzaal aan de KI. Hout. weg, voor de afdeelingen meisjes, oudste meisjes er Jon gens haar Jaarlijksche onderlinge wedstrijden houden. Deze wedstrijden staan onder leiding van den directeur de heer C. Th. Smal en kunnen door de ouders der leden worden bijgewoond. BELANGSTELLING VAN BOEKEN IN DA COSTA- KWEEKSCHOOL. Evenals verleden Jaar zal ook nu weer in het gebouw van de Da Costa-lcweekschool te Haarlem een boe kententoonstelling worden gehouden ter gelegenheid van de Boekenweek. De expositie beweegt zich voornamelijk op literair en historisch terrein. De tentoonstelling is op 6, 7 en 8 Maart geopend. IOENTJES In HAARLEM'S DAG BLAD zijn jaar in jaar uit een groot succes. Waarom zoudt u daar niet een portie van meenemen, door er zelf af en toe een ter plaatsing op te geven. DE SCHEEPVAART OP HET IJSELMEER HERSTELD. Het scheepvaartverkeer van Amsterdam naar Lemmer over het IJselmeer, dat ruim negen weken was gestremd, is thans hersteld. (A.N.P.) E.N.C.I. KEERT 7 PROCENT UIT. In de gisteren te Maastricht gehouden ver- ;adering van aandeelhouders der eerste Neder- andscfhe Cement Industrie werd het dividend over 140 vastgesteld op 7 pet., evenals over 1939. De reserve voor sociale voorzieningen werd ge bracht van f 150.000 op f 250.000, met welk bedrag een pensioenregeling voor het personeel in het leven zal worden geroepen. S orgeldraaier liep net den tuin uit toen ik thuiskwam. Middag meneer, zei-ie hoopvol en opgewekt als altijd, ik geloof dat er nie mand thuis is. Ik begreep de wenk en graaide haastig m mijn vestzak naar wat los geld, dat hij dankbaar en met een tik tegen zijn pet aannam. Even later drens de het refrein van een der nieuwe schlagers ik kan zelfs de beginregels van die dingen nooit onthouden weer door de straat. In dat „drens de" ligt niets kleineerends. Integendeel. Als het orgel in het straatje speelt (nou heb ik toch waar achtig den titel van een liedje) dan fleurt de heele straat op. Het is zoo'n vertrouwd gehoor; het geeft me altijd het gevoel of ik thuiskom van een verre reis, terwijl ik in werkelijkheid naar mijn werk ben geweest zooals het ieder arbeidzaam mensch past. En de plaats waar ik werk bevinat zich nog niet eens vijf kilometer van mijn huis, zoodat ik met mijn fietsbanden de noodige zui nigheid moet betrachten, zooals u trouwens zult begrijpen. Orgeldraaiers hebben altijd populaire deunen, want ze spelen zoowel in de villawijken als in het kleinste steegje, tenminste als het niet zóó nauw is dat het orgel er niet door kan maar In dergelijke smalle straten komt de orgeldraaier zelf zelden. Alleen maar 's morgens en 's avonds: als hij de deur uit gaat of thuiskomt. De mevrouw met twee dienstboden en een huis knecht hoort dus dezelfde muziek als de juffrouw van drie-hoog twee maal bellen. En haar centen zijn den orgeldraaier even welkom als die van de mevrouw, want dat is merkwaardig: voor een orgeldraaier bestaat er een vast tarief en dat geldt zoowel voor mevrouwen als juffrouwen. Dat vastrechttarief zou het gasbedrijf echter niet met hem willen ruilen. Want als er één het spreek woord het wijze woord van een onwijze, zegt Greshoff „wie het kleine niet eert is het groote niet weerd", toepast, dan is het wel de orgeldraaier. Een milde philosofie wordt hem da gelijks dus met den paplepel ingegoten en daar door is hij ook bijna altijd zonnig gehumeurd, ook al is de zon in geen wolken of luchten te beken nen De menschen die het zooveel beter en ge makkelijker hebben dan de orgeldraaier konden in dat opzicht wel eens een voorbeeld aan hem nemen. De levenskunst van den orgeldraaier. Het is een goede titel voor een boek. Het schrijven ?ou anders niet veel moeite kosten. Ge kunt het samenvat ten in één regel: „Tevreden zijn met wat men heeft is rijk zijn". Ja, als de orgeldraaier Lao-Tze niet gelezen heeft en dat veronderstel ik niet. dan is hij wel een zeer wijs man. En zeer wijze mannen zijn zeldzaam. Dat mag u wel eens be denken als u de deuntjes van zijn orgel hoort enals-ie aanbelt! Tenslotte kan Greshoff ook wel eens eelijk heb ben. Geef dus niet te weinig. B. K. 0 in Haarlem 0 en daarbuiten. HERINNERING AAN GEORGE MINNE. George Minne wiens doodsbericht de vorige week werd gemeld, was een Belgisch beeldhouwer van Europeesche vermaardheid. Misschien minder po pulair dan zijn landgenoot Constantin Meunier in dertijd geweest is doch voor de ontwikkeling dei moderne plastiek waarschijnlijk van grooter be- teekenis. Hij heeft meer dan zeventig jaar geleefd en het vorige jaar maakte men zich over zijn lot ongerust, totdat het bleek dat hij rustig in zijn atelier te Sinte-Maartens Laethem, bij Gent, was blijven zitten en het wèl maakte. Dat Sinte Maartens Laethem heeft vooral door Minne die bekendheid als kunstenaarsoord gekre gen, al hebben ook schilders als Van de Woestijne, De Sadeleer en vele anderen die er him tenten opsloegen, daartoe bijgedragen. Die Laethem'sche groep is voor de Vlaamsche moderne kunst van beteekenis geweest doch speciaal voor het werk van Minne had men ook buiten België spoedig groote belangstelling. Die door het toeval ontstane kunstenaarskolonie vormde geen bepaalde school: er bestond slechts een band van onderlinge sym pathie voor wat elk presteerde en het gemeen schappelijke bestond meer in de deelneming aan het streven naar verjonging in kunst en litteratuur waaraan veertig jaar geleden in Vlaanderen ijverig gearbeid werd. Reeds in het vroegste werk van Minne vindt men een prachtige vormbeheersching die tevens een zekere elegantie niet schuwt en daardoor gemak kelijk door ieder gewaardeerd kop worden Eerst later komt in het werk langzamerhand een sterk expressionistisch element. De kunstenaar laat zich dan geheel gaan op de sterke bewogenheid van zijn gemoedsleven, de vorm wordt niet verwaar loosd, maar de innerlijke ontroering als het ware gevangen en saamgeperst in een beeld dat nu de elegantie uit.den weg gaat, en slechts de diepte der ondergane emotie wil aan het licht brengen. In den roman „De leemen torens" door Karei van de Woestijne en Herman Teirlinck tezamen geschreven, komt in het tweede deel een verhaal voor van een bezoek, dat gebracht wordt aan Maarten de Mensch, een beeldhouwer die een beetje afgezonderd leeft met zijn groot gezin en die in het gesprek dat in den roman volgt, heel fijne dingen over zijn leven en zijn kunst zegt. Die Maarten de Mensch is niemanld anders dan George Minne en Teirlinck laat den beeldhouwer zijn bezoekers het verschil uitlhggen tusschen wat hem vroeger en later voor zijn kunst noodzakelijk scheen. In het atelier stond het model van een groote fonteinbak, „om de rand waarvan vijf ge knielde, ranke figuren, de armen om de borst ge drukt. als tot bewar.en van den eigen harteklop, schroomvol het hoofd buigen over den diepen, roe- reloozen waterspiegel". „Het is mijne Narcisson-fomtein" verklaarde de beeldhouwer. „Ik heb ze gemaakt, toen wij nog ongehuwd waren. Ik wilde ei* in uitdrukken de zelf-beschouwing: het onontbeerlijke, neen, het eenig-noodige voor den kunstenaar en zijne reden van bestaan, zooals te dien tijde mijne overtuiging was: Welnu, toen ik het exposeerde, was daar een criticus, die meende: „Quoi! ce sont des gosses qui font dies ronds dans l'eau!" (Dat zijn kwajongens die kringetjes spuwen in 't water). Die uitspraak, zeer oppervlakkig, kwetste mij in den beginne, hetgeen gij wel begrijpen zult Ze bleef mij daar door bij: en. toen ik eenige jaren getrouwd was. kwam zij mij al veel minder dwaas voor. Zelf-con- templatie: des ronds dans l'eau. Indien daar nu Haarlem heeft weinig prieelen op gemeente grond, maar het enkele, dat er is, is het bekijken waard, al is het voorrecht, er den voet te mogen zetten, voorbehouden aan de bevolking van ons gemeentelijk Gymnasium. Intusschen kunnen we het sierlijke gebouwtje dan toch uit de verte bewonderen. Het staat, zoo- jls menigeen wel weet, in den tuin van het Prin senhof als een der weinige overblijfselen van de pracht uit het verleden. Moge deze tuin thans 'n vredig plekje in het centrum van de stad Haar lem zijn, eens is 't anders geweest. Eens was hier de Hortus Medicus of stads-kruidtmn van het Col legium Medio Phannaceuticum en op een koper ets van Romeyn de Hooghe valt nog duidelijk te zien, welk een fraaie aanleg daar destijds te be wonderen moet zijn geweest; aan de Oostzijde verhief zich een zuil, die een leeuw droeg, die ïvnode <ler Gereformeerde Kerken. De generale synode der Gereformeerde ker ken van 1939, reeds driemaal voorloopig gesloten, kwam thans voor de vierde maal in voortgezette vergadering bijeen. De beide eerste vergaderperioden in den zomer 1939 en April 1940 vonden te Sneek plaats. De derde vergaderperiode was te Utrecht in Augustus 1940. De vierde is thans wederom te Utrecht. Ds. F. C. Meyster van Rotterdam nam den voor zitterszetel in en hield een uitvoerige openingsrede. De vergaderingen der synode vinden in comité- generaal plaats. Het doel is de afdoening van eenige urgente aangelegenheden. (foto De Haas). een wapenschild vertoonde, in het midden stond op een voetstuk een beeld, almede ter opluiste ring van den hof die met kunstzin en smaak was aangelegd en niet weinig moet hebben bijgedra gen tot de schoonheid van Haarlems centrum. Aan den Noordoostkant nu van dezen tuin stond het prieel. Het was gebouwd op een steen laag van ongeveer 75 cM. hoog en een opgang van drie treden verleende toegang tot het ge bouwtje, dat aan de voorzijde opengelaten was en waar vier Corinische zuilen het dak droegen. Van binnen was het gemarmerd en aan de wanden waren vakken uitgespaard, die aan de bovenzijde een festoenversiering vertoonden. Op de breede daklijst was „Hortus Medicus" te lezen. Een sierlijk dak rustte op den onderbouw en ter weerszijden van den steenen opgang stonden twee maal twee monumentale bloemvazen. Het tempel-achtige gebouwtje staat er in weer wil van zijn degradatie tot fietsenbewaarplaats nog altijd mooi bij. Het dak moge verdwenen zijn en doordat de tuin allengs hooger kwam te liggen werd 'het niveauverschil geringer, de mo numentale vazen zijn weliswaar verdwenen en de leden van het oude Collegium mogen er zich niet meer verpoozen, met dat ah is het een be koorlijk stukje oud Haarlem zooals het daar ligt te midden van het opgaand geboomte met het oude standbeeld van' Lourens Janszoon Coster als trouwe wachter. Voor wie het naadje van de kous wil weten: In 1721 werd de Hortus Medicus van haar oude plaats (het tegenwoordige Kenaupark) overgebracht naar het Prinsenhof. In 1865 hield zij op te bestaan als gevolg van de opheffing van de Klinische School te Haarlem. In 1721 werd het beeld van Coster plechtig in den tuin onthuld, verhuisde m 1801 naar de Groote Markt, doch keerde in 1856 weer naar zijn oude standplaats terug. Dit geschiedde op het tweede perron van een nogal belangrijk Zuidhollandsch spoorwegstation. Het gebeurt maar zelden dat ruiters in zulke omge ving ten val komen. Niets duidde op een dergelijk ongeval, toen de electrische trein het station binnenschoof en aan de rechterzijde van dat perron stopte. Uit den voorsten wagon stapten alleen de ruiter en ik en wij moes ten, achter een groep andere passagiers, den heelen trein langs wandelen om de houten trap te kunnen beklauteren die naar eerste perron en uitgang voert. Het was een burger-ruiter, maar ik heb zelden zoo'n mooien gezien. Achter hem wandelend ge voelde ik my in alle opzichten in zijn schaduw. Zijn smettelooze ronde hoed. met licht dédain achter over geplaatst, zijn witte halsdas-met-gouden-speld, geplooid op de eenige juiste wijze die niet ge makkelijk uit te voeren is zijn zwarte jasje van onberispelijke coupure, welks linker revers met een welgekozen roode camelia praalde, zijn beige rij broek van het model, dat wij in onze jeugd „demi- saumur" noemden, zijn witte handschoenen en blinkend-zwarte rijlaarzen.... het was alles vol maakt en af. Dit gold ook voor 's mans slanke, welgebouwde figuur, voor de fierheid van zijn hou ding en voor de losse sierlijkheid waarmee hij spo ren en karwats in één hand droeg. Af en toe tikte die karwats met luchtige speelschheid tegen een laars. Ik bedacht dat zijn kleermaker hem zeker met buitengewoon genoegen uitgerust moest hebben, dat deze ruiter een zonnetje in de arbeidssfeer van 's mans paskamer en een schilderij in zijn spiegels geweest moqst zijn, dat hij wellicht op dit oogenblik nog aan hem dacht als aan de beste reclame, die voor Zijn firma rondschreed en -reed. En ik zag de bewondering, waarmee alle reizigers achter de breede vensters van den trein het verschijnsel be schouwden. Het schreed langs dezen trein als het klassieke voorbeeld, hoe de burger-ruiter er uit moet zien. Het was de tot leven en opperste élégance geko men étalage-pop uit de meest-uïtgelezen kleeder makerij van Amsterdam wat zeg ik? neen: Den Haag. En het voltrok een waren triomftocht langs al die verbaasd-starende gezichten in dien langen trein. Helaas werd de ruiter zich van dit succes bewust en was het hem teveel. Dit leidde tot het volkomen-onvoorziene onheil. Ik had juist bedacht dat een ruiter-te-voet mij vroeger altijd wat onbeholpen geleken had en dat deze voor mij de eerste was, die deze handicap teniet deed. zelfs schitterend teniet deed. toen de prachtman door ijdelheid bevangen werd. Hij wierp het hoofd in den nek, ontwikkelde een hooghartig glimlachje en richtte zijn blik ins Blaue hinein. zonder eerst koers genomen te hebben op een vast ount in de rechte lijnbijvoorbeeld op die hou ten trap. En toen gebeurde het. binnen zes veerende schreden. Dat perron is niet zoo breed en aan de andere zijde, tegenover dien trein, stond niets. Er lagen alleen rails. In de diepte lagen rails, op ruwe dwarsliggers en met een bedding van vies zwart gruis ertusschen. In deze diepte verdween onze volmaakt-uitge- doste ruiter. Hij schreed eenvoudig het perron af en duikelde omlaag. Ik keek over den rand. Hij lag een moment op zijn rug, met de blinkend-gelaarsde beenen om hoog. Op het eerste perron schaterde een groep wachtende reizigers met enkele spoorwegmannen. Achter de breede treinvensters links zag men over- eenkomstig-breede grijnzen. En vermoedde men spanning, want hij moest toch weer omhoog komen. Dat deed hij dan ook: een besmeurd en lichame- lijk-onbeschadigd, maar geestelijk-gebroken man. Zijn witte halsdas, zijn handschoenen, zijn beige rijbroek droegen groote zwarte vegen. Zijn gelaats kleur was van geÖistingeerd-bleek in felrood over gegaan. Hij klom stuntelig, onhandig, tegen het perron op, in front van die onbarmhartige stalles die niet hoorbaar maar dan toch zichtbaar juichte. Hij zette zijn weggehupten en weergevonden hoed op zonder den diepen deuk erin te bespeuren. En hij spoedde zich nu gebogen en beschaamd trap- waarts, haastig, zonder houding, zonder één spoor van sierlijkheid Gelukkig zag zijn kleermaker hem niet. En hij negeerde norsch de bezorgde, vriendelijke ouwe juffrouw die begon: „Ochguns, meneer, u hep uwe toch geen pijn gedaan?wattun ^eluk datter geen trein ankwam op dat spoor" Hij vluchtte. Even later zette een trein vol opge- vroolijkte passagiers zijn reis voort. töoh eens waarheikl in was?En nu heb ik, verleden jaar, na negentien jaar huwelijk en negen kinderen, en zorgen genoeg, mijne vrienden, nu heb ik dit andere werk gemaakt". Het was een onbehouwen rotsblok, dat smaller uitliep, tot het, in geleidelijke vormgeving, de romp werd van een man, die, met heffend gebaar, het hoofd omhoog gericht, den steen als het ware van-zelf ontrijst. „Ziedaar wa t mijne zorgvuldige zei f-vergodiing geworden is" glimlachte hij kalm. „Uit den kom mer, dóór den kommer van het leven, de opheffing tot het licht". Al heb ik George Minne nooit zoo litterair-welbe spraakt gekend als Teirlinck zijn Maarten de Mensch ons voorstelt, de evolutie in de kunst van den meester wordt door den romanschrijver hier wel met enkele regels aangeduid. Minne was een kalm, eenvoudig man in zijn gesprek en in zijn corres pondentie. Die, als hij niet in zijn huis in de Hol straat te Gent te vinden was, op zijn boerderij achtig atelier in Laethem werkte en daar zijn be zoeker op klompen tegemoet kwam. Ook Minne heeft men baron gemaakt maar dat Baron Minne mag den Hollander een beetje dwaas klinken, het heeft feitelijk niet meer waarde dan het lintje dat men bij ons pleegt te spendeeren, aan wie daarvoor in aanmerking of aan de beurt komt. Éénmaal bezocht ik Minne onder al heel tegen werkende omstandigheden. Uit Brussel was ik met mijn vriend Degouve naar Gent gereisd. Den beeld houwer had ik te sproken en Degouve, die Minne in geen jaren gezien had. vond het aardig mij te vergezellen. In Gent regende het pijpestelen en het zou dien ganschen dag dóór blijven gieten. We spoedden ons naar de Holstraat, doch slechts om te vernemen dat Minne in zijn atelier in Laethem doende was. Laethem ligt van Gent nog altijd een aardig eind af, zelfs voor een taxi.... maar die was niet te vinden. Eindelijk, bij de Pieter's Statie verschijnt een vehikel uit de allereerste periode der automo bielbouwkunst. Zeer ruim, maar met zeer lage zoldering en een enorme plaats voor den machinist. Ook de zitplaatsen zeer laag, zoodat, als we ons gehaast hebben naar binnen te duiken, de Wodan- achtige figuur van Degouve bijna op den grond en met de knieën tegen de zoldering zat. Soms is het een voordeel niet groot van stuk te zijn. Enfin wij relden. Van het landschap was letterlijk niets te zien: een dicht regengordijn omhulde het won dere vehikel en een straaltje begon aan den bin nenkant er van van de zoldering af te druipen. Degouve had zijn kraag opgezet en was er in weg gedoken en zei slechts van tijd tot tijd zijn bekend: „mais dis-donc c'est fantaslique" overigens konden we niet veel belangrijks te berde brongen, omdat wij het toch niet verstaan zouden, door het ge rammel der raampjes. Tenslotte, Laethem; maai de chauffeur had nooit van George Minne gehoord en er was geen kip op den weg. Na eenig gedool Minne's verblijf gevonden, waar een zijner zoons, een reus van een jongen, vertelt dat vader juist voor 'n uurke, naar Gent is teruggegaan met den wagen van een vriend! Hoe gelukkig wij waren ons antiek vervoermeu- bel nog niet afgedankt te hebben. Het bleef daar buiten de zondvloed gelijk en Degouve had voor vader Noach in de arke kunnen spelen. Maar het fantastische was er, voor ons beiden, nu wel af. geloof ik, en onze aankomst in de Holstraat een verademing. Over Minne's vrouw, het interieur en den maaltijd zou verder niets dan aangenaam te vertellen zijn. Vooral over de eerste, lief-ernstig boersch type, met fijnen gelaatssnit en vol devotie zorgend voor man en gezin. Ook over haar schrijft Teirlinck in De leemen Torons een paar mooie bladzijden, die den belangstellenden lezer, evenals die geheele tweedeelige roman der twee auteurs, kunnen worden aanbevolen. In dien roman zijn na melijk nog meerdere personen uit de kunstwereld van het België van dertig-veertig jaar geleden, vermomd ten tooneele gevoerd. J. H. DE BOIS. Met het naderen van de lente houden de voorbereidingen voor het watersport - seizoen gelijken tred. De werven in ons land komen handen tekort bij het bouwen van nieuwe jachten, die tijdig gereed moeten zijn. (Foto Pax Holland)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1941 | | pagina 5