Eigenaardigheden 50 Jaar „De Tien" Utrechtsche drieling wordt één jaar oud. Brandgeloei. Geval in den 1 rem. Litteraire Kantteekeningen. Jioct Tlieuws WOENSDAG 30 A P R I L 1941" H A A RLK M'S DAGBLAD 3 in Haarlem en omgeving. Het Huis te Manpad. Wie langs den Heerenweg Bennebroek nadert, iet, niet ver voor deze gemeente, ter rechterzijde den weg een eenvoudig gedenkteeken, dat ilijkens een opschrift, herinnert aan den slag die n 1381 de Hollanders tegen de Vlamingen leverden, oen deze het land overstroomden en door de Hol- andsche troepen onder den bekenden Witte van laamstede tot staan werden gebracht. Van hier voert een oude weg naar de Leidsche 'aart. Het is het Manpad en een wandeling langs ezen weg, in het hart van Kennemerland, loont uimschoots de moeite. Heerenweg en Manpad sluiten hier het terrein an een buitenplaats in, die een der mooiste van len omtrek verdient te worden genoemd. Het is iet Huis te Manpad en zooals het daar ligt, vrij •er van den weg, met zijn prachtigen achtergrond >an opgaand geboomte en in het midden van een lalve cirkel, die door een aantal bijgebouwen ordt gevormd, herinnert het op 't schoonst aan len tijd, toen van Haarlem tot ver voorbij Ben nebroek de lustverblijven en landerijen hier lkander opvolgden. Het Huis te Manpad is een der weinige, die den troom der tijden weerstaan hebben en zooals het laar als monument van 17e eeuwsche bouwkunst taat, maakt het den indruk, achter de veilige be schutting van het statige hek nog wel eenige jeuwen mee te kunnen. Het Huis te Manpad staat op de plaats, waar «•oeger een kasteel moet zijn gevonden; dit kasteel naakte plaats voor een hofstede die in 1666 werd aangekocht door Daniël d'Lestevenon, koopman e Amsterdam. Bli. .kbaar heeft deze het huis in zijn egenwoordigen staat gebracht, doch zijn weduwe leed het in 1675 van de hand aan Cornelis van loor, wiens erven het weer vervreemdden, totdat iet in 1767 in eigendom geraakte van David van ^ennep, den vader van den bekenden Jacob van knnep. (foto De Haas). Sindsdien is de naam van Lennep aan het Huis te Manpad verbonden geweest. Jacob van Lennep kende het van zijn vroegste jeugd en bracht er zijn vacanties door. Zonder twijfel heeft hij in deze omgeving die liefde voor de landshistorie op gevat, waarvan zijn werken in later jaren zoo zeer bewijs zouden opleveren. En nog wijst men u, 'n weinig vei-der den weg langs, waar het terrein een kleinen heuvel vormt, de plaats aan, waar hij toen hij eigenaar van het Huis te Manpad was ge worden, gaarne in de open lucht zat te werken met geen andere afleiding dan een landman, die zich langs den ouden Heerenweg stad- of huiswaarts spoedde. Een Jubileumnummer De H.V.B.V: „De Tien", de bekende Vrijwilligers- vereeniging van onze Haarlemsche brandweerorga nisatie gaat jubileeren. 20 Mei a.s zal zal het vijftig jaar geleden zijn dat de vereeniging werd opgericht en er is dus aanleiding tot herdenking. Ongetwijfeld zou onder meer normale omstandig heden deze herdenking het karakter van een grandioos feest hebben gedragen. Nu heeft het be stuur zich beijverd een en ander voor de historie vast te leggen door de uitgave van „De Sirene", zijnde een voortreffelijk uitgevoerd gedenkschrift, dat ditmaal in de plaats treedt van het gewone „Maandelijksch bericht" en een blijvende herinne ring vormt aan den gedenkwaardigen datum van 20 Mei. Die datum zal intusschen niet geheel on opgemerkt voorbijgaan: in den middag van den 20en Mei zullen de leden van „De Tien" zich in gezellig samenzijn bij Brinkmann vereenigen en daar menig lid een staat van dienst heeft die in de tientallen jaren loopt en de vereeniging zelfs op eereleden kan bogen, die de vijftig jaar ten volle hebben uitgediend kan het niet anders, of het zal een herdenking naar den eisch worden, zij het in kleiner bestek dan bij vorige gelegenheden mogelijk Was. Doch thans iets over het feestnummer, dat, zoo als het bestuur in het voorwoord terecht opmerkt, welhaast een klein gedenkboek is geworden. In de lange rij dergenen, die een bijdrage leverden, staat de heer C. J. van den Broek, Commandant der Haarlemsche Brandweer en eere-voorzitter van „De Tien" voorop met een „Eere-saluut" waarin hij, na de jifbilaresse te hebben loegewpnscht, dat slechts weinig zilveren draden haar gouden coiffure mogen onderbreken, van zijn waardeering voor „De Tien" getuigt in de volgende woorden: „Den geest van discipline, de bereidheid, zich in corpsverband aan de publieke zaak van de brand veiligheid in onze veste te wijden, ondergeschikt «an de bepalingen, die voor het goede functioneeren van een parate brandweer noodig en onontbeerlijk zijn, hebt gij door het aankweeken van kameraad schap en vriendschap in het vereenigingsleven op een bijzondere wijze bevorderd. En als commandant van de Haarlemsche Vrijwillige Brandweer vraag ik mij af, of mijn voorgangers en ik zelf er in geslaagd zouden zijn, het corps tot een zoo goed functioneerend apparaat op te bouwen, als wij daar bij niet op uw voortreffelijke hulp en steun hadden kunnen rekenen". De secretaris van het college draagt een schetsje bij van een brandalarmeering in het begin van deze eeuw. Een „oud-bestuurslid" wekt herinnerin gen aan „Jetje", den eenpaardsslangenwagen, die immers getrokken werd door een ros van dien naam, aan de uitrusting in den ouden tijd, aan de „Staf" uit die dagen en aan de feestelijkheden, die de uren van inspanning afwisselden. Dan komen de veteranen aan het woord. De heer G. Spaan be- Suze, Ria en Ansjc van Soest, dc Utrechtsche drieling van het echtpaar van Soest, aan dc Acaciastraat te Utrecht, wordt Donderdag (1 Mei) één jaar oud. Voor dezen voor hen zoo heuglijken dag heeft het drietal, van links naar rechts, Suze, de kleinste en meest gemoedelijke, Ria, een en al levenslust, en Ansje, dc bijde handste en laatst geborene, zich speciaal laten fotografecren. En zooais het tegen woordig behoort half en face, half en profit (foto: A. Ph. de Kcijzer) schouwt de geschiedenis van de Haarlemsche brand weer in vogelvlucht en- begint daarbij zelfs bij het jaar 1813, om natuurlijk een woordje apart te wijden aan de jubileevende vereeniging, waarvan hij mede-oprichter en thans nog eerelid is. Zijn portret staat in het nummer afgedrukt'zoogoed als dat van „Oom Harry", den heer H. Daudey, die eveneens de oprichtersvergadering meemaakte en thans het eere-lidmaatschap bekleedt. Dan -zijn er bijdragen van fle heeren P. Jansen, oud-voorzitter, D. Franken, oud-voorzitter en eere lid en vele anderen en allen getuigen van hun waar deering voor den arbeid der vereeniging en ver binden daar menig sterk stukje uit het verleden aan. Dat de rubriek „Varia" goed verzorgd is, kan niet verbazen. Een woord van dank en dankbarheid, no? wel op rijm. wijdt „Huib" aan de stuwende la-acht der vereeniging. Dr. C. Sp.oelder, sinds 1938 voorzitter van „De Tien" en hel bestuur zelf, sluit het ge denkschrift met een betuiging van erkentelijkheid aan allen, die door hun even gevarieerde als be langwekkende bijdragen tot deze uitgave in staat stelden. H.V.B.V. „DE TIEN". De H.V.B.V. „De Tien" houdt haar jaarver gadering op Woensdag 7 Mei in „Brinkmann". De agenda vermeldt de behandeling der jaarstuk ken, de voorziening in de vacatures C. Verwer, le secretaris en G. Gussenhoven, 2e secretaris en een bespreking 50-jarig bestaan. CREMATIE J. MERKUUR. crematie van het stoffelijk overschot van wijlen den heer J. Merkuur, in leven lecraar aan de school voor M. U. L. O. A te Haarlem zal plaats hebben te Westei veld op Vrijdag 2 Mei a.s. na aankomst van den trein te 15.15 uur halte Driehuis-Westérveld. WINKELIERS BEKEURD. Ook Dinsdag is door de politie tc Haarlem proces-ver baal opgemaakt tegen drie winkeliers, die niettegen staande de herhaalde waarschuwing van de politie hun artikelen niet geprijsd hadden. (Op 30 Amsterdamsche brand melders is een apparaat aange bracht, dat bij brandmeldingen als èen claxon loeit, waardoor men baldadige meldingen verder hoopt te voorkomen.) Het baldadig branden melden Komt in Amsterdam niet zelden Maar haast alle dagen voor; Velerlei mocht men probeeren Om 't den daders af te leeren, Toch ging het geregeld door. Zij die zulke „grappen" plegen Worden dwaling hunner wegen Niet bewust door 't ernstig woord; Flink zijn tegenover vrinden Is wat zij belangrijk vinden. Niet wat al dan niet behoort. Wie baldadig branden melden Moeten 't zelden maar ontgelden, Want hun flinkheid is beperkt; Ijlings nemen zij de beenen En ze zijn al lang verdwenen, Voor de brandweer 't heeft gemerkt. Nu is er iets nieuws gevonden, Waarvan meVi op goede gronden Eindelijk succes verwacht; Bij baldadig branden melden Nemen de verheven helden Zich voor risico in acht. 't Risico van claxonloeien Houdt hen van baldadig knoeien Zeker in de toekomst af, Jammer dat ze niet iets wisten, Dat dien la ff en humoristen Eens een fiksdié muilpeer gaf. np Er doen zich veel wonderlijke en onverwachte kleine incidenten in dit leven voor. Vaak zijn ze zeer pijnlijk voor degenen die er het slachtoffer van worden. En zoo was het ook met dit geval in een trein, die in de avondschemering uit Amsterdam vertrok: richting Haarlem. Die trein was vol en tot de vele aanwezigen behoorden twee kennelijke Amsterdammers vergeeld door één Amsterdam sche, vermoedelijk de vrouw van één hunner. Even kennelijk voelde zij zich vóór het vertrek al niet we!, want zij hing meer dan zij zat tegen het coupé raam aan en toen die trein in beweging kwam liet zij haar hoofd op het kozijn zinken. Misschien was zij een slachtoffer van wagenziekte en vreesde zij die zoozeer, dat haar maag al opstandig werd vóór zij reed. Ik heb een man gekend, wiens zeeziekte al intrad als hij de haven ontwaarde en het schip, dat hem straks zou vervoeren. In elk geval had deze Amsterdamsche het zeer benauwd, baatten de bemoedigende woorden niet die haar metgezellen haar toemompelden en hielp het evenmin dat zij bij Sloterdijk het raam openzetten om haar wat opluchting te geven, daarbij vriendelijk vragend of ik er bezwaar tegen had. Natuurlijk had ik geen bezwaren. Maar die van de gekwelde vrouw namen toe, want omtrent Halfweg stak zij het hoofd naari buiten en duidden schokkende bewegingen op ver schijnselen, die via verschansingen gebruikelijk maar via coupé-vensters vrij zeldzaam zijn. Het bleef hier niet bij. Het geval zou natuurlijk de vermelding niet waard zijn als het hierbij ge bleven was. Omtrent de Lïedebrug, die wij nader den, trok de Amsterdamsche haar hoofd naar bin nen onder" teekenen van de hevigste ontsteltenis. Zij fluisterde snelle woorden, zette doodelijk ver schrikte oogen op en klemde daarop een zakdoek tegen haar mond. De beide mannen, die eerst met bedaardheid hun gesprek hadden voortgezet, sche nen nu toch ook onthikt. Er werd snel beraadslaagd. En wij andere passagiers, die er aanvankelijk niets van begrepen, kregen spoedig opheldering. Hun gezellin had haar valsche gebit op de spoorbaan. laat ons zeggen: gedeponeerd! Het gaf een klein paniekje. ..Heppu geen ander?" vroeg een medelijdende dame, De getroffene schud de heftig, ons met wanhopige oogen aanstarend, steeds haar zakdoek tegen den mond klemmend om den smaad van haar tandeloosheid te verbergen, het hoofd. Zij was nog jong en ieder begreep hoe erg dit was. Wie reist nu trouwens met reserve- gebitten? Hebben veel mcnschen reserve-gebitten thuis? Ik denk het niet, al heb ik geen ervaring op het kunstgebit-gebied. „Wat zou u denkedaar doet de chef in Haar lem toch wat an?" opperde een der Amsterdam mers. „Natuurlijk", zei ik, want. mijn eerbied voor de „service" van de Spoorwegen is groot en wij heb ben nog pas een indrukwekkend stuk over de Arbeidssfeer van den stationschef, een onopvallend man zonder roode pet maar een zeer werkzaam man. gehad. „Niemand zal het wegneme". zei de andere Am sterdammer. „De spoorbaan is geen openbare weg". Ik dacht even aan een man die mij verteld had van de wederrechtelijke verdwijning van de oogst van een der schoonste vruchtboomen in zijn tuin evenmin openbare weg maar verzweeg dit. Ge bitten van anderen leken trouwens heel wat minder begeerlijk dan rijpe vruchten en nimmer heeft een Van Alphen gedicht: „Jantje zag eens tanden lig gen. oh, als pareltjes zoo blank". Dus werden we allemaal hoopvol. Al werd het buiten donkerder, al floot de wind en al waren we het gebit al kilometers voorbij, drie hoopvolle Amsterdammers stonden in Haarlem op om zich tot de spoorwegautoriteiten te wenden. Ik hoop dat zij er baat bij hebben gevonden. Dat het gebit ontdekt is. Want u moogt nu wellicht om dit geval lachen, dat u niet l\ebt bijgewoond.... ik zie die ontzet starende nogen nog en de gedachte dat die arme Amsterdamsche nu. drie dagen later, wellicht nog met zulk een blik ronddoolt, den zakdoek tegen de lippen gekneld, wensch ik niet te aan- vaarden. Er moet, in dien laten avond nog. een man met een lantaarn langs de rails getogen zijn, naarstig zoekend. En moge hij het samenstel van hagelwitte tandjes niet alleen gevonden hebben maar moge het ook, met een snelheid van *100 K.M. den grond tref fend, heel gebleven zijn. Het leven is vol vreemde kleine toevalligheden. En wat kunnen er nare bij zijn. R. P. Koert. Roman door Theo J. van der Wal. Amsterdam, F. G. Kroonder. Een vorig jaar mochten wij van dezen schrijver den roman „Dorp in Opstand" met waardeering bespreken. Ofschoon in „Koert" zijn zeer gemak kelijk vlottende schrijf- en verteltrant qr niet veel minder op geworden is, lijkt het boek als litterair kunstwerk toch minder geslaagd en ook niet geheel te beantwoorden aan wat de schrijver er zich volgens de aanbeveling in den omslag van voor stelde dat het worden zou. Wij lezen daar: „Koert" wil een karakteristiek geven van de tegenwoordige jeugd van 16—18 jaar, behoorende tot de groote (kleurlooze) middenklasse der burgers en haar verflauwde of zelfs geheel afwezige belangstelling voor geestelijke vragen. „De schrijver poneert de stelling, dat waar vroeger de uitingen der puber teit sublimatie zochten en veelal vonden in kunst, geloof, wetenschap, liefde (tot den mensch. tot de natuur, tol partijen en bewegingen, politiek en godsdienstig) thans de jazz, de film. de radio een directer uitleving geven, onmiddellijker sublima tie. zonder pijnlijke schokken en natuurlijk^ ten nadeele van kunst, geloof, wetenschap, liefdé'. Dit is allemaal niet voor de poes. Wij laten na tuurlijk in het midden of dat bonimant van den schrijver zelf of van zijn uitgever afkomstig is, doch het zal in ieder geval toch zijn bedoeling wel weergeven. Rest dan de vraag, of het boek Koert van de geponeerde stelling eep bewijs levert. Ik meen van niet, met alle waardeering overigens voor het verhaal als verhaal. De lezer vraagt zich af of deze knaap Koert en het meisje Joke nu werkelijk representatief zijn voor den geestelijken achteruitgang der middenklasse Het wil hem voorkomen dat dergelijke in den grond bedorven karakters onder alle omstandigheden, in alle tijden en in iedere maatschappelijke laag ge praat en gedaan hebben zooals deze twee. op last van den schrijver, praten en doen. Al zal de mise- en-scène ook naar den tijd gevarieerd zijn geweest. Met andere woorden: mén voelt ze volstrekt niet als slachtoffers van dezen onzen tijd maar als in dividueel minderwaardige sujetten, die iederen tijd op gevarieerde wijze oplevert. Met Koert en Joke de jeugd >van thans, van 16—18 jaar. zelfs uit die zwevende middenklasse, te willen uitbeelden lijkt een te eenzijdigen kijk op dien tijd en die klasse om er klakkeloos mee accoord te gaan. Ook zon der bioscopen en dancings zijn er jongens als Koert en meisjes als Joke geweest en zij zullen er steeds zijn. Grofheid, gehuichel en aanstellerig zijn van vandaag noch van gisteren, en, laten we gerust zijn, ze worden nog altijd wel herkend en niet als tijdssymptomen eenvoudig aanvaard. Het heeft er soms wel eens den schijn van, maar daarom is het nog niet zoo. Lichten wij de beide hoofdpersonen uit Van der Wals roman uit hun tijd en nemen wij ze voor wat ze zijn: zwakke, bedorven kinderen die de schrij ver laat dat duidelijk zien zelfs uit hun eigen milieu vallen, dan kan men niet anders zeggen dan dat hun doen en laten, hun denken en willen wel heel goed doorvoeld en uitgedrukt zijn. Al is er in beiden niet zoo heel veel moois.-zij zijn als mo gelijkheden aanvaardbaar en dan knap en conse quent doorgevoerd. Veel komt er van beiden niet terécht en daarvoor had de schrijver niet eens den aanval op Nobbe in het speelhol, waardoor Koert in het gevang terecht komt, noodig gehad. Hij maakt het tegen het eind wel wat al te bont met zijn jeugdigen held en is misschien in dit boek pessimistischer dan strikt noodzakelijk is. Want ook onder veranderde levensvormen lijkt het ons voorshands raadzaam, meer vertrouwen in de jeugd te bewaren. Sluwheid en berekening in din gen, die door de natuur góed bedoeld zijn, komen gemeenlijk pas op lateien leeftijd, als de aap uit de mouw, te voorschijn. Wonderlijke belevenissen van den Baron van Münchliausen Junior, opge- teekend en stijlvol vervalscht door 'Erik Myldert. A'dam, Bigot en Van Rossum, N.V. Een beetje onnoozel, een beetje grappig en een beetje te lang zou ik deze stijlvolle vervalsching willen noemen, zoo dat niet te weinig ware om den' lezer aan te sporen, het boekje toch eens in handen te nemen en er zoo nu en dan een hoofd stukje van te lezen. Er zullen gansche volksstam men zijn die er om zullen bulderen van den lach. En eenige fijne geesten die met den glimlach van volledig begrip der geestigheid iederen regel smul lend herlezen. Tot de laatsten zou ik gaarne be- hooren zoo het mij slechts gelukken kon, tot dien élitekring door te dringen. En daar ik niet tot écn der bedoelde stammen behoor lijkt het voor alle partijen het beste zoo wij het bij deze simpele aan kondiging laten. Lcvenskamcraden. Vredig sterven, Jonge Meisjes. Drie deeltjes uit de serie De Kunst in het Leven. Uitge geven door Dr. Heinrich Lützeler bij Herder, Co, Freiburg i. Br. Dr. W. J. A. Visser van het Stedelijk Museum te Eindhoven heeft de kleine teksten van Dr. Lützeler bij een 25-tal reproducties vertaald, die telkens de genoemde onderwerpen illustreeren. Een reeks prentenboekjes naar bekende meesters, vrij wille keurig rondom een bcpaajd gegeven verzameld. En geschikt om in verschillende landen te worden uit gegeven met dezelfde plaatjes en vertaalden tekst. Die tekst, zich in hoofdzaak grondend op de voor stelling. laat het kunsthistorisch en aestnetisch be lang er van onbesproken, een vorm van populari seering van kunst die voor- en nadeelen heeft. De zwarte reproducties zijn meerendeels goed: die in kleuren meerendeels slecht, een enkele zelfs heel erg. Voor den prijs (R. M. 1.30) mag men echter niet meer eischen, dan geleverd kan worden en een aantal dier boekjes tezamen levert in ieder geval een interessant quantum studiemateriaal voor den liefhebber der schilderkunst uit aller heeren landen en tijden. J. H. DE BOIS. Herstel van oorlogs- en defensie- schade aan landerijen. Belangrijk werk ten bate van bodem- productie en voedselvoorziening. Er schijnt zoo wordt ons van bevoegde zijde geschreven voor ons volk alleszins aanleiding, kennis te nemen van een belangrijk werk, dat op hei oogenblik wordt verricht en dat in ruime mate aan de opbrengst van onzen bodem en dus aan onze voedselvoorziening ten goede komt. Wij be doelen het herstel van de schade, toegebracht aan landerijen ten gevolge van de, door het Departe ment van Defensie genomen maatregelen ter ver dediging des lands en van de krijgsverrichtingen, welke na het uitbreken van den oorlog zijn ge volgd. Dit herstelwerk vindt niet geconcentreerd, maar in verscheidene streken van ons land plaats en valt hierdoor misschien niet sterk op. Maar het heilzame resultaat ervan is er niet minder om. Het is het Bureau Ontruiming, een afdeeling van het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening, dat dezen arbeid leidt. Dit bureau dankt zijn naam ean de taak, waarvoor het oorspronkelijk is inge steld, de voorbereiding van de evacuatie. De directeur dei" Heidemaatschappij, Ir. C. Staf, is ook directeur van het Bureau Ontruiming. Zooals men weet, heeft Defensie, om ons land in staat van verdediging te brengen, zich genoopt gezien tot een aantal maatregelen, die voor vele anderijen in onderscheidene deelen des lands een liet gering nadeel met zich brachten. In de eerste laats moeten in dit verband de inundatiën worden genoemd. Voorts zijn stellingen opgeworpen, dik- vijls midden in landerijen of geheel om boerde rijen heen, die aldus door een muur van zand werden omringd. Prikkeldraadversperringen, zich over lange af standen uitstrekkende, maakten het land ontoe gankelijk. Weiland en bouwland werden doorgra ven met tankvallen en loopgraven. Al deze en "ergelijke maatregelen waren in de gegeven om standigheden onvermijdelijk, maar dc landerijen werden hierdoor onbruikbaar. En zulks in een tijd dat een zoo groot mogelijke opbrengst van den bodem ter voorziening in de behoeften van mensch en dier noodzakelijker was. dan ooit! Daarom besloot reeds op den avond van de capi tulatie de toenmalige Reseeringscommissaris voor Akkerbouw en Veehouderij, Ir. S. L. Louwes, thans directeur-generaal van de Voedselvoorzie ning, te bevorderen, dat ten spoedigste met het herstel van de, aan de landerijen toegebrachte schade een aanvang zou worden gemaakt. Juist ook met het oog op de voedselvoorziening heeft van den aanvang af het beginsel voorgezeten dat de schade wegens vernieling van de landerijen alléén in geld zou worden vergoed, wanneer eerst al het mogelijke was gedaan om het land in zijn ouden toestand te herstellen. WAARUIT DE ARBEID BESTAAT. Toen het inundatiewater van de landerijen was afgevloeid, moest eerst het zoogenaamade urgentie- werk worden verricht, de ontsluiting van de boer derijen, welke vooral uit de wegneming van de prikkeldraadversperringen bestond. Dit prikkel draad is evenals het materiaal van de stellingen, voornamelijk zand en hout, oorlogsbuit van de bezettende macht. Daar, waar de bezettingsauto riteiten tot de opruiming van stellingen vergun ning verleenen en men hiervoor arbeidskrachten verkrijgen kan, worden de stellingen opgeruimd. Hier en daar zijn uitgebreide oplagplaatsenvan rollen prikkeldraad en van stellinghout aangelegd. IVoorts wordt, waar hiervoor toestemming is ge geven, het zand van de stellingen weggehaald. Op vele plaatsen vindt men nog hoopen zand, waar van nog geen stellingen waren gemaakt. Het weg waaiende zand heeft vooral aan tuinders heel wat last bezorgd. Ten einde de vruchtboomen van fruittelers, wier boomgaarden soms bijna geheel door zand waren overdekt, tegen verstikking te behoeden, heeft men aanstonds het zand, om de boomen heen, uitgegraven, zoodat de boomen nu als het ware in een nauwen trechter staan en althans kunnen ademhalen. Nu de landerijen weer toegankelijk zijn gemaakt, moeten dikwijls eerst' tankvallen en loopgraven worden gedicht en soms ook granaattrechters, ge volg van het oorlogsgeweld. (Intusschen is de schade, welke de landerijen als gevolg van de krijgsverrichtingen hebben opgeloopen, uiterst ge ring. Men kan ze op vijf percent stellen, tegen over de vijfennegentig percent, gevormd door de schade, welke de Defensiemaatregclen hebben veroorzaakt). Ook gebeurt het wel, dat de, door Defensie opgeworpen, stellingen den waterafvoer van een polder blijken te belemmeren, zoodat een nieuwe waterleiding moet worden gegraven. Is al zulk werk verricht, dan wordt de grond, eveneens vanwege het Bureau Ontruiming, ge ploegd, geëgd en gespit en, in vele gevallen, ook bezaaid. De grond gaat er door deze werkzaamheden niet alleen niet door achteruit, maar dikwijls zelfs op vooruit. Wordt het herstelwerk door de Overheid bij Wijze van schadevergoeding bekostigd, voor den verbeteringsarbeïd betaalt de boer bij. Maar hij betaalt slechts den kostprijs van de verbetering, niet de meerwaarde, bestaande uit het verschil tus- schen de oude en de nieuwe waarde van den grond. Zoo kan hij op een voordeelige manier bij voorbeeld een egalisatie van zijn terrein verkrij gen, welke aan de productiviteit ervan aanzien lijk ten goede komt. HULP AAN VIJFTIEN DUIZEND BOEREN. Het groote belang van al deze werkzaamheden wordt duidelijk wanneer men weet, dat hierdoor niet minder dan in totaal vijftien duizend boeren worden geholpen. Met dit werk houden zich op het oogenblik vijf duizend arbeiders bezig. De Rijksdienst voor de Werkverruiming thans het Rijksarbeidsbureau heeft van den beginne af de grootste medewer king verleend ten aanzien van de tewerkstelling van arbeidskrachten. Het zijn voronamelijk arbei ders uit de groote steden en andere industrie centra, die dit werk verrichten. Praat men met de boeren, dan kan men con- stateeren, dat zij over het algemeen over het werk van de arbeiders tevreden zijn, al betreuren zij, dat het niet nog vlugger opschiet. Dit laatste is het gevolg niet alleen van den langdurigen win ter, die achter ons ligt, en van het feit, dat vele arbeiders slechts korte werkdagen kunnen maken, maar ook van de omstandigheid, dat het Bureau Ontruiming de beschikking heeft over belangrijk minder arbeiders, dan het zou kunnen te werk stellen. Alleen in de Peel gezwegen van andere streken des lands zou het nog wel vijfduizend nieuwe arbeiders kunnen gebruiken. Al blijft er dus ten aanzien van het tempo nog wat te wenschen over, wij hopen, te hebben dui delijk gemaakt, dat de bovenomschroven arbeid zoo intensief, als mogelijk is, en met alle krachten waarover men beschikt, wordt verricht, van groot nut vor bodemopbrengst en voedselvoorziening is en uit dien hoofde de belangstelling van ons volk verdient. Een interessant onderzoek. Op hel Rijks landbouwproefstation te Hoorn worden proeven genomen in verband met de ver teerbaarheïd van verschillende voederstof- fen, waartoe een aantal hamels, op stal door schotten van elkander gescheiden, aan een voortdurende controle wordt onderworpen. (foto Pax-Holland) Te Bussum ls een vijftigjarige man gearresteerd die zich aan fietsendiefstal heeft schuldig gemaak*. De zesjarige H. S. Is te Groningen in het Boterdiep geraakt en verdronken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1941 | | pagina 5