Eigenaardigheden
50 Jaar „De Tien"
Utrechtsche drieling wordt één jaar oud.
Brandgeloei.
Geval in den
1 rem.
Litteraire Kantteekeningen.
Jioct Tlieuws
WOENSDAG 30 A P R I L 1941"
H A A RLK M'S DAGBLAD
3
in Haarlem en omgeving.
Het Huis te Manpad.
Wie langs den Heerenweg Bennebroek nadert,
iet, niet ver voor deze gemeente, ter rechterzijde
den weg een eenvoudig gedenkteeken, dat
ilijkens een opschrift, herinnert aan den slag die
n 1381 de Hollanders tegen de Vlamingen leverden,
oen deze het land overstroomden en door de Hol-
andsche troepen onder den bekenden Witte van
laamstede tot staan werden gebracht.
Van hier voert een oude weg naar de Leidsche
'aart. Het is het Manpad en een wandeling langs
ezen weg, in het hart van Kennemerland, loont
uimschoots de moeite.
Heerenweg en Manpad sluiten hier het terrein
an een buitenplaats in, die een der mooiste van
len omtrek verdient te worden genoemd. Het is
iet Huis te Manpad en zooals het daar ligt, vrij
•er van den weg, met zijn prachtigen achtergrond
>an opgaand geboomte en in het midden van een
lalve cirkel, die door een aantal bijgebouwen
ordt gevormd, herinnert het op 't schoonst aan
len tijd, toen van Haarlem tot ver voorbij Ben
nebroek de lustverblijven en landerijen hier
lkander opvolgden.
Het Huis te Manpad is een der weinige, die den
troom der tijden weerstaan hebben en zooals het
laar als monument van 17e eeuwsche bouwkunst
taat, maakt het den indruk, achter de veilige be
schutting van het statige hek nog wel eenige
jeuwen mee te kunnen.
Het Huis te Manpad staat op de plaats, waar
«•oeger een kasteel moet zijn gevonden; dit kasteel
naakte plaats voor een hofstede die in 1666 werd
aangekocht door Daniël d'Lestevenon, koopman
e Amsterdam. Bli. .kbaar heeft deze het huis in zijn
egenwoordigen staat gebracht, doch zijn weduwe
leed het in 1675 van de hand aan Cornelis van
loor, wiens erven het weer vervreemdden, totdat
iet in 1767 in eigendom geraakte van David van
^ennep, den vader van den bekenden Jacob van
knnep.
(foto De Haas).
Sindsdien is de naam van Lennep aan het Huis
te Manpad verbonden geweest. Jacob van Lennep
kende het van zijn vroegste jeugd en bracht er
zijn vacanties door. Zonder twijfel heeft hij in
deze omgeving die liefde voor de landshistorie op
gevat, waarvan zijn werken in later jaren zoo
zeer bewijs zouden opleveren. En nog wijst men
u, 'n weinig vei-der den weg langs, waar het terrein
een kleinen heuvel vormt, de plaats aan, waar hij
toen hij eigenaar van het Huis te Manpad was ge
worden, gaarne in de open lucht zat te werken
met geen andere afleiding dan een landman, die
zich langs den ouden Heerenweg stad- of huiswaarts
spoedde.
Een Jubileumnummer
De H.V.B.V: „De Tien", de bekende Vrijwilligers-
vereeniging van onze Haarlemsche brandweerorga
nisatie gaat jubileeren. 20 Mei a.s zal zal het vijftig
jaar geleden zijn dat de vereeniging werd opgericht
en er is dus aanleiding tot herdenking.
Ongetwijfeld zou onder meer normale omstandig
heden deze herdenking het karakter van een
grandioos feest hebben gedragen. Nu heeft het be
stuur zich beijverd een en ander voor de historie
vast te leggen door de uitgave van „De Sirene",
zijnde een voortreffelijk uitgevoerd gedenkschrift,
dat ditmaal in de plaats treedt van het gewone
„Maandelijksch bericht" en een blijvende herinne
ring vormt aan den gedenkwaardigen datum van
20 Mei. Die datum zal intusschen niet geheel on
opgemerkt voorbijgaan: in den middag van den
20en Mei zullen de leden van „De Tien" zich in
gezellig samenzijn bij Brinkmann vereenigen en
daar menig lid een staat van dienst heeft die in de
tientallen jaren loopt en de vereeniging zelfs op
eereleden kan bogen, die de vijftig jaar ten volle
hebben uitgediend kan het niet anders, of het zal
een herdenking naar den eisch worden, zij het in
kleiner bestek dan bij vorige gelegenheden mogelijk
Was.
Doch thans iets over het feestnummer, dat, zoo
als het bestuur in het voorwoord terecht opmerkt,
welhaast een klein gedenkboek is geworden. In
de lange rij dergenen, die een bijdrage leverden,
staat de heer C. J. van den Broek, Commandant der
Haarlemsche Brandweer en eere-voorzitter van
„De Tien" voorop met een „Eere-saluut" waarin
hij, na de jifbilaresse te hebben loegewpnscht, dat
slechts weinig zilveren draden haar gouden coiffure
mogen onderbreken, van zijn waardeering voor „De
Tien" getuigt in de volgende woorden:
„Den geest van discipline, de bereidheid, zich
in corpsverband aan de publieke zaak van de brand
veiligheid in onze veste te wijden, ondergeschikt
«an de bepalingen, die voor het goede functioneeren
van een parate brandweer noodig en onontbeerlijk
zijn, hebt gij door het aankweeken van kameraad
schap en vriendschap in het vereenigingsleven op
een bijzondere wijze bevorderd. En als commandant
van de Haarlemsche Vrijwillige Brandweer vraag
ik mij af, of mijn voorgangers en ik zelf er in
geslaagd zouden zijn, het corps tot een zoo goed
functioneerend apparaat op te bouwen, als wij daar
bij niet op uw voortreffelijke hulp en steun hadden
kunnen rekenen".
De secretaris van het college draagt een schetsje
bij van een brandalarmeering in het begin van
deze eeuw. Een „oud-bestuurslid" wekt herinnerin
gen aan „Jetje", den eenpaardsslangenwagen, die
immers getrokken werd door een ros van dien
naam, aan de uitrusting in den ouden tijd, aan
de „Staf" uit die dagen en aan de feestelijkheden,
die de uren van inspanning afwisselden. Dan komen
de veteranen aan het woord. De heer G. Spaan be-
Suze, Ria en Ansjc van Soest, dc Utrechtsche drieling van het echtpaar van Soest,
aan dc Acaciastraat te Utrecht, wordt Donderdag (1 Mei) één jaar oud. Voor
dezen voor hen zoo heuglijken dag heeft het drietal, van links naar rechts, Suze,
de kleinste en meest gemoedelijke, Ria, een en al levenslust, en Ansje, dc bijde
handste en laatst geborene, zich speciaal laten fotografecren. En zooais het tegen
woordig behoort half en face, half en profit (foto: A. Ph. de Kcijzer)
schouwt de geschiedenis van de Haarlemsche brand
weer in vogelvlucht en- begint daarbij zelfs bij het
jaar 1813, om natuurlijk een woordje apart te wijden
aan de jubileevende vereeniging, waarvan hij
mede-oprichter en thans nog eerelid is. Zijn portret
staat in het nummer afgedrukt'zoogoed als dat van
„Oom Harry", den heer H. Daudey, die eveneens
de oprichtersvergadering meemaakte en thans het
eere-lidmaatschap bekleedt.
Dan -zijn er bijdragen van fle heeren P. Jansen,
oud-voorzitter, D. Franken, oud-voorzitter en eere
lid en vele anderen en allen getuigen van hun waar
deering voor den arbeid der vereeniging en ver
binden daar menig sterk stukje uit het verleden
aan. Dat de rubriek „Varia" goed verzorgd is,
kan niet verbazen.
Een woord van dank en dankbarheid, no? wel
op rijm. wijdt „Huib" aan de stuwende la-acht der
vereeniging. Dr. C. Sp.oelder, sinds 1938 voorzitter
van „De Tien" en hel bestuur zelf, sluit het ge
denkschrift met een betuiging van erkentelijkheid
aan allen, die door hun even gevarieerde als be
langwekkende bijdragen tot deze uitgave in staat
stelden.
H.V.B.V. „DE TIEN".
De H.V.B.V. „De Tien" houdt haar jaarver
gadering op Woensdag 7 Mei in „Brinkmann". De
agenda vermeldt de behandeling der jaarstuk
ken, de voorziening in de vacatures C. Verwer, le
secretaris en G. Gussenhoven, 2e secretaris en een
bespreking 50-jarig bestaan.
CREMATIE J. MERKUUR.
crematie van het stoffelijk overschot van wijlen den
heer J. Merkuur, in leven lecraar aan de school voor M.
U. L. O. A te Haarlem zal plaats hebben te Westei veld op
Vrijdag 2 Mei a.s. na aankomst van den trein te 15.15 uur
halte Driehuis-Westérveld.
WINKELIERS BEKEURD.
Ook Dinsdag is door de politie tc Haarlem proces-ver
baal opgemaakt tegen drie winkeliers, die niettegen
staande de herhaalde waarschuwing van de politie hun
artikelen niet geprijsd hadden.
(Op 30 Amsterdamsche brand
melders is een apparaat aange
bracht, dat bij brandmeldingen
als èen claxon loeit, waardoor
men baldadige meldingen verder
hoopt te voorkomen.)
Het baldadig branden melden
Komt in Amsterdam niet zelden
Maar haast alle dagen voor;
Velerlei mocht men probeeren
Om 't den daders af te leeren,
Toch ging het geregeld door.
Zij die zulke „grappen" plegen
Worden dwaling hunner wegen
Niet bewust door 't ernstig woord;
Flink zijn tegenover vrinden
Is wat zij belangrijk vinden.
Niet wat al dan niet behoort.
Wie baldadig branden melden
Moeten 't zelden maar ontgelden,
Want hun flinkheid is beperkt;
Ijlings nemen zij de beenen
En ze zijn al lang verdwenen,
Voor de brandweer 't heeft gemerkt.
Nu is er iets nieuws gevonden,
Waarvan meVi op goede gronden
Eindelijk succes verwacht;
Bij baldadig branden melden
Nemen de verheven helden
Zich voor risico in acht.
't Risico van claxonloeien
Houdt hen van baldadig knoeien
Zeker in de toekomst af,
Jammer dat ze niet iets wisten,
Dat dien la ff en humoristen
Eens een fiksdié muilpeer gaf.
np
Er doen zich veel wonderlijke en onverwachte
kleine incidenten in dit leven voor. Vaak zijn ze
zeer pijnlijk voor degenen die er het slachtoffer
van worden. En zoo was het ook met dit geval in
een trein, die in de avondschemering uit Amsterdam
vertrok: richting Haarlem. Die trein was vol en tot
de vele aanwezigen behoorden twee kennelijke
Amsterdammers vergeeld door één Amsterdam
sche, vermoedelijk de vrouw van één hunner. Even
kennelijk voelde zij zich vóór het vertrek al niet
we!, want zij hing meer dan zij zat tegen het coupé
raam aan en toen die trein in beweging kwam liet
zij haar hoofd op het kozijn zinken. Misschien was
zij een slachtoffer van wagenziekte en vreesde zij
die zoozeer, dat haar maag al opstandig werd vóór
zij reed. Ik heb een man gekend, wiens zeeziekte
al intrad als hij de haven ontwaarde en het schip,
dat hem straks zou vervoeren. In elk geval had
deze Amsterdamsche het zeer benauwd, baatten de
bemoedigende woorden niet die haar metgezellen
haar toemompelden en hielp het evenmin dat zij
bij Sloterdijk het raam openzetten om haar wat
opluchting te geven, daarbij vriendelijk vragend of
ik er bezwaar tegen had. Natuurlijk had ik geen
bezwaren. Maar die van de gekwelde vrouw namen
toe, want omtrent Halfweg stak zij het hoofd naari
buiten en duidden schokkende bewegingen op ver
schijnselen, die via verschansingen gebruikelijk
maar via coupé-vensters vrij zeldzaam zijn.
Het bleef hier niet bij. Het geval zou natuurlijk
de vermelding niet waard zijn als het hierbij ge
bleven was. Omtrent de Lïedebrug, die wij nader
den, trok de Amsterdamsche haar hoofd naar bin
nen onder" teekenen van de hevigste ontsteltenis.
Zij fluisterde snelle woorden, zette doodelijk ver
schrikte oogen op en klemde daarop een zakdoek
tegen haar mond. De beide mannen, die eerst met
bedaardheid hun gesprek hadden voortgezet, sche
nen nu toch ook onthikt. Er werd snel beraadslaagd.
En wij andere passagiers, die er aanvankelijk niets
van begrepen, kregen spoedig opheldering. Hun
gezellin had haar valsche gebit op de spoorbaan.
laat ons zeggen: gedeponeerd!
Het gaf een klein paniekje. ..Heppu geen ander?"
vroeg een medelijdende dame, De getroffene schud
de heftig, ons met wanhopige oogen aanstarend,
steeds haar zakdoek tegen den mond klemmend
om den smaad van haar tandeloosheid te verbergen,
het hoofd. Zij was nog jong en ieder begreep hoe
erg dit was. Wie reist nu trouwens met reserve-
gebitten? Hebben veel mcnschen reserve-gebitten
thuis? Ik denk het niet, al heb ik geen ervaring op
het kunstgebit-gebied.
„Wat zou u denkedaar doet de chef in Haar
lem toch wat an?" opperde een der Amsterdam
mers.
„Natuurlijk", zei ik, want. mijn eerbied voor de
„service" van de Spoorwegen is groot en wij heb
ben nog pas een indrukwekkend stuk over de
Arbeidssfeer van den stationschef, een onopvallend
man zonder roode pet maar een zeer werkzaam
man. gehad.
„Niemand zal het wegneme". zei de andere Am
sterdammer. „De spoorbaan is geen openbare weg".
Ik dacht even aan een man die mij verteld had van
de wederrechtelijke verdwijning van de oogst van
een der schoonste vruchtboomen in zijn tuin
evenmin openbare weg maar verzweeg dit. Ge
bitten van anderen leken trouwens heel wat minder
begeerlijk dan rijpe vruchten en nimmer heeft een
Van Alphen gedicht: „Jantje zag eens tanden lig
gen. oh, als pareltjes zoo blank".
Dus werden we allemaal hoopvol. Al werd het
buiten donkerder, al floot de wind en al waren we
het gebit al kilometers voorbij, drie hoopvolle
Amsterdammers stonden in Haarlem op om zich
tot de spoorwegautoriteiten te wenden. Ik hoop dat
zij er baat bij hebben gevonden. Dat het gebit
ontdekt is. Want u moogt nu wellicht om dit geval
lachen, dat u niet l\ebt bijgewoond.... ik zie die
ontzet starende nogen nog en de gedachte dat die
arme Amsterdamsche nu. drie dagen later, wellicht
nog met zulk een blik ronddoolt, den zakdoek
tegen de lippen gekneld, wensch ik niet te aan-
vaarden. Er moet, in dien laten avond nog. een man
met een lantaarn langs de rails getogen zijn, naarstig
zoekend. En moge hij het samenstel van hagelwitte
tandjes niet alleen gevonden hebben maar moge het
ook, met een snelheid van *100 K.M. den grond tref
fend, heel gebleven zijn.
Het leven is vol vreemde kleine toevalligheden.
En wat kunnen er nare bij zijn.
R. P.
Koert. Roman door Theo J. van der
Wal. Amsterdam, F. G. Kroonder.
Een vorig jaar mochten wij van dezen schrijver
den roman „Dorp in Opstand" met waardeering
bespreken. Ofschoon in „Koert" zijn zeer gemak
kelijk vlottende schrijf- en verteltrant qr niet veel
minder op geworden is, lijkt het boek als litterair
kunstwerk toch minder geslaagd en ook niet geheel
te beantwoorden aan wat de schrijver er zich
volgens de aanbeveling in den omslag van voor
stelde dat het worden zou. Wij lezen daar: „Koert"
wil een karakteristiek geven van de tegenwoordige
jeugd van 16—18 jaar, behoorende tot de groote
(kleurlooze) middenklasse der burgers en haar
verflauwde of zelfs geheel afwezige belangstelling
voor geestelijke vragen. „De schrijver poneert de
stelling, dat waar vroeger de uitingen der puber
teit sublimatie zochten en veelal vonden in kunst,
geloof, wetenschap, liefde (tot den mensch. tot de
natuur, tol partijen en bewegingen, politiek en
godsdienstig) thans de jazz, de film. de radio een
directer uitleving geven, onmiddellijker sublima
tie. zonder pijnlijke schokken en natuurlijk^ ten
nadeele van kunst, geloof, wetenschap, liefdé'.
Dit is allemaal niet voor de poes. Wij laten na
tuurlijk in het midden of dat bonimant van den
schrijver zelf of van zijn uitgever afkomstig is,
doch het zal in ieder geval toch zijn bedoeling wel
weergeven. Rest dan de vraag, of het boek Koert
van de geponeerde stelling eep bewijs levert. Ik
meen van niet, met alle waardeering overigens voor
het verhaal als verhaal.
De lezer vraagt zich af of deze knaap Koert en
het meisje Joke nu werkelijk representatief zijn
voor den geestelijken achteruitgang der middenklasse
Het wil hem voorkomen dat dergelijke in den grond
bedorven karakters onder alle omstandigheden, in
alle tijden en in iedere maatschappelijke laag ge
praat en gedaan hebben zooals deze twee. op last
van den schrijver, praten en doen. Al zal de mise-
en-scène ook naar den tijd gevarieerd zijn geweest.
Met andere woorden: mén voelt ze volstrekt niet
als slachtoffers van dezen onzen tijd maar als in
dividueel minderwaardige sujetten, die iederen tijd
op gevarieerde wijze oplevert. Met Koert en Joke
de jeugd >van thans, van 16—18 jaar. zelfs uit die
zwevende middenklasse, te willen uitbeelden lijkt
een te eenzijdigen kijk op dien tijd en die klasse
om er klakkeloos mee accoord te gaan. Ook zon
der bioscopen en dancings zijn er jongens als Koert
en meisjes als Joke geweest en zij zullen er steeds
zijn. Grofheid, gehuichel en aanstellerig zijn van
vandaag noch van gisteren, en, laten we gerust
zijn, ze worden nog altijd wel herkend en niet als
tijdssymptomen eenvoudig aanvaard. Het heeft er
soms wel eens den schijn van, maar daarom is het
nog niet zoo.
Lichten wij de beide hoofdpersonen uit Van der
Wals roman uit hun tijd en nemen wij ze voor wat
ze zijn: zwakke, bedorven kinderen die de schrij
ver laat dat duidelijk zien zelfs uit hun eigen
milieu vallen, dan kan men niet anders zeggen dan
dat hun doen en laten, hun denken en willen wel
heel goed doorvoeld en uitgedrukt zijn. Al is er
in beiden niet zoo heel veel moois.-zij zijn als mo
gelijkheden aanvaardbaar en dan knap en conse
quent doorgevoerd. Veel komt er van beiden niet
terécht en daarvoor had de schrijver niet eens den
aanval op Nobbe in het speelhol, waardoor Koert
in het gevang terecht komt, noodig gehad. Hij
maakt het tegen het eind wel wat al te bont met
zijn jeugdigen held en is misschien in dit boek
pessimistischer dan strikt noodzakelijk is. Want
ook onder veranderde levensvormen lijkt het ons
voorshands raadzaam, meer vertrouwen in de
jeugd te bewaren. Sluwheid en berekening in din
gen, die door de natuur góed bedoeld zijn, komen
gemeenlijk pas op lateien leeftijd, als de aap uit
de mouw, te voorschijn.
Wonderlijke belevenissen van den
Baron van Münchliausen Junior, opge-
teekend en stijlvol vervalscht door
'Erik Myldert. A'dam, Bigot en Van
Rossum, N.V.
Een beetje onnoozel, een beetje grappig en een
beetje te lang zou ik deze stijlvolle vervalsching
willen noemen, zoo dat niet te weinig ware om
den' lezer aan te sporen, het boekje toch eens in
handen te nemen en er zoo nu en dan een hoofd
stukje van te lezen. Er zullen gansche volksstam
men zijn die er om zullen bulderen van den lach.
En eenige fijne geesten die met den glimlach van
volledig begrip der geestigheid iederen regel smul
lend herlezen. Tot de laatsten zou ik gaarne be-
hooren zoo het mij slechts gelukken kon, tot dien
élitekring door te dringen. En daar ik niet tot écn
der bedoelde stammen behoor lijkt het voor alle
partijen het beste zoo wij het bij deze simpele aan
kondiging laten.
Lcvenskamcraden. Vredig sterven,
Jonge Meisjes. Drie deeltjes uit de
serie De Kunst in het Leven. Uitge
geven door Dr. Heinrich Lützeler bij
Herder, Co, Freiburg i. Br.
Dr. W. J. A. Visser van het Stedelijk Museum te
Eindhoven heeft de kleine teksten van Dr. Lützeler
bij een 25-tal reproducties vertaald, die telkens de
genoemde onderwerpen illustreeren. Een reeks
prentenboekjes naar bekende meesters, vrij wille
keurig rondom een bcpaajd gegeven verzameld. En
geschikt om in verschillende landen te worden uit
gegeven met dezelfde plaatjes en vertaalden tekst.
Die tekst, zich in hoofdzaak grondend op de voor
stelling. laat het kunsthistorisch en aestnetisch be
lang er van onbesproken, een vorm van populari
seering van kunst die voor- en nadeelen heeft. De
zwarte reproducties zijn meerendeels goed: die in
kleuren meerendeels slecht, een enkele zelfs heel
erg. Voor den prijs (R. M. 1.30) mag men echter
niet meer eischen, dan geleverd kan worden en een
aantal dier boekjes tezamen levert in ieder geval
een interessant quantum studiemateriaal voor den
liefhebber der schilderkunst uit aller heeren landen
en tijden.
J. H. DE BOIS.
Herstel van oorlogs- en defensie-
schade aan landerijen.
Belangrijk werk ten bate van bodem-
productie en voedselvoorziening.
Er schijnt zoo wordt ons van bevoegde zijde
geschreven voor ons volk alleszins aanleiding,
kennis te nemen van een belangrijk werk, dat op
hei oogenblik wordt verricht en dat in ruime mate
aan de opbrengst van onzen bodem en dus aan
onze voedselvoorziening ten goede komt. Wij be
doelen het herstel van de schade, toegebracht aan
landerijen ten gevolge van de, door het Departe
ment van Defensie genomen maatregelen ter ver
dediging des lands en van de krijgsverrichtingen,
welke na het uitbreken van den oorlog zijn ge
volgd. Dit herstelwerk vindt niet geconcentreerd,
maar in verscheidene streken van ons land plaats
en valt hierdoor misschien niet sterk op. Maar het
heilzame resultaat ervan is er niet minder om.
Het is het Bureau Ontruiming, een afdeeling van
het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening, dat
dezen arbeid leidt. Dit bureau dankt zijn naam
ean de taak, waarvoor het oorspronkelijk is inge
steld, de voorbereiding van de evacuatie. De
directeur dei" Heidemaatschappij, Ir. C. Staf, is ook
directeur van het Bureau Ontruiming.
Zooals men weet, heeft Defensie, om ons land
in staat van verdediging te brengen, zich genoopt
gezien tot een aantal maatregelen, die voor vele
anderijen in onderscheidene deelen des lands een
liet gering nadeel met zich brachten. In de eerste
laats moeten in dit verband de inundatiën worden
genoemd. Voorts zijn stellingen opgeworpen, dik-
vijls midden in landerijen of geheel om boerde
rijen heen, die aldus door een muur van zand
werden omringd.
Prikkeldraadversperringen, zich over lange af
standen uitstrekkende, maakten het land ontoe
gankelijk. Weiland en bouwland werden doorgra
ven met tankvallen en loopgraven. Al deze en
"ergelijke maatregelen waren in de gegeven om
standigheden onvermijdelijk, maar dc landerijen
werden hierdoor onbruikbaar. En zulks in een tijd
dat een zoo groot mogelijke opbrengst van den
bodem ter voorziening in de behoeften van mensch
en dier noodzakelijker was. dan ooit!
Daarom besloot reeds op den avond van de capi
tulatie de toenmalige Reseeringscommissaris voor
Akkerbouw en Veehouderij, Ir. S. L. Louwes,
thans directeur-generaal van de Voedselvoorzie
ning, te bevorderen, dat ten spoedigste met het
herstel van de, aan de landerijen toegebrachte
schade een aanvang zou worden gemaakt.
Juist ook met het oog op de voedselvoorziening
heeft van den aanvang af het beginsel voorgezeten
dat de schade wegens vernieling van de landerijen
alléén in geld zou worden vergoed, wanneer eerst
al het mogelijke was gedaan om het land in zijn
ouden toestand te herstellen.
WAARUIT DE
ARBEID BESTAAT.
Toen het inundatiewater van de landerijen was
afgevloeid, moest eerst het zoogenaamade urgentie-
werk worden verricht, de ontsluiting van de boer
derijen, welke vooral uit de wegneming van de
prikkeldraadversperringen bestond. Dit prikkel
draad is evenals het materiaal van de stellingen,
voornamelijk zand en hout, oorlogsbuit van de
bezettende macht. Daar, waar de bezettingsauto
riteiten tot de opruiming van stellingen vergun
ning verleenen en men hiervoor arbeidskrachten
verkrijgen kan, worden de stellingen opgeruimd.
Hier en daar zijn uitgebreide oplagplaatsenvan
rollen prikkeldraad en van stellinghout aangelegd.
IVoorts wordt, waar hiervoor toestemming is ge
geven, het zand van de stellingen weggehaald. Op
vele plaatsen vindt men nog hoopen zand, waar
van nog geen stellingen waren gemaakt. Het weg
waaiende zand heeft vooral aan tuinders heel wat
last bezorgd. Ten einde de vruchtboomen van
fruittelers, wier boomgaarden soms bijna geheel
door zand waren overdekt, tegen verstikking te
behoeden, heeft men aanstonds het zand, om de
boomen heen, uitgegraven, zoodat de boomen nu
als het ware in een nauwen trechter staan en
althans kunnen ademhalen.
Nu de landerijen weer toegankelijk zijn gemaakt,
moeten dikwijls eerst' tankvallen en loopgraven
worden gedicht en soms ook granaattrechters, ge
volg van het oorlogsgeweld. (Intusschen is de
schade, welke de landerijen als gevolg van de
krijgsverrichtingen hebben opgeloopen, uiterst ge
ring. Men kan ze op vijf percent stellen, tegen
over de vijfennegentig percent, gevormd door de
schade, welke de Defensiemaatregclen hebben
veroorzaakt). Ook gebeurt het wel, dat de, door
Defensie opgeworpen, stellingen den waterafvoer
van een polder blijken te belemmeren, zoodat een
nieuwe waterleiding moet worden gegraven.
Is al zulk werk verricht, dan wordt de grond,
eveneens vanwege het Bureau Ontruiming, ge
ploegd, geëgd en gespit en, in vele gevallen, ook
bezaaid.
De grond gaat er door deze werkzaamheden niet
alleen niet door achteruit, maar dikwijls zelfs op
vooruit.
Wordt het herstelwerk door de Overheid bij
Wijze van schadevergoeding bekostigd, voor den
verbeteringsarbeïd betaalt de boer bij. Maar hij
betaalt slechts den kostprijs van de verbetering,
niet de meerwaarde, bestaande uit het verschil tus-
schen de oude en de nieuwe waarde van den
grond. Zoo kan hij op een voordeelige manier
bij voorbeeld een egalisatie van zijn terrein verkrij
gen, welke aan de productiviteit ervan aanzien
lijk ten goede komt.
HULP AAN VIJFTIEN
DUIZEND BOEREN.
Het groote belang van al deze werkzaamheden
wordt duidelijk wanneer men weet, dat hierdoor
niet minder dan in totaal vijftien duizend boeren
worden geholpen.
Met dit werk houden zich op het oogenblik vijf
duizend arbeiders bezig. De Rijksdienst voor de
Werkverruiming thans het Rijksarbeidsbureau
heeft van den beginne af de grootste medewer
king verleend ten aanzien van de tewerkstelling
van arbeidskrachten. Het zijn voronamelijk arbei
ders uit de groote steden en andere industrie
centra, die dit werk verrichten.
Praat men met de boeren, dan kan men con-
stateeren, dat zij over het algemeen over het
werk van de arbeiders tevreden zijn, al betreuren
zij, dat het niet nog vlugger opschiet. Dit laatste
is het gevolg niet alleen van den langdurigen win
ter, die achter ons ligt, en van het feit, dat vele
arbeiders slechts korte werkdagen kunnen maken,
maar ook van de omstandigheid, dat het Bureau
Ontruiming de beschikking heeft over belangrijk
minder arbeiders, dan het zou kunnen te werk
stellen. Alleen in de Peel gezwegen van andere
streken des lands zou het nog wel vijfduizend
nieuwe arbeiders kunnen gebruiken.
Al blijft er dus ten aanzien van het tempo nog
wat te wenschen over, wij hopen, te hebben dui
delijk gemaakt, dat de bovenomschroven arbeid
zoo intensief, als mogelijk is, en met alle krachten
waarover men beschikt, wordt verricht, van groot
nut vor bodemopbrengst en voedselvoorziening is
en uit dien hoofde de belangstelling van ons volk
verdient.
Een interessant onderzoek. Op hel Rijks landbouwproefstation te Hoorn worden
proeven genomen in verband met de ver teerbaarheïd van verschillende voederstof-
fen, waartoe een aantal hamels, op stal door schotten van elkander gescheiden, aan
een voortdurende controle wordt onderworpen. (foto Pax-Holland)
Te Bussum ls een vijftigjarige man gearresteerd die
zich aan fietsendiefstal heeft schuldig gemaak*.
De zesjarige H. S. Is te Groningen in het Boterdiep
geraakt en verdronken.