Eeo
kaait
as ©ais gheboorn
HET KIND
IN DEN
POLDER.
E en kint is ons gheboorn,
Dezen zomer
weer naar Zandvoort
De herders bij het kindeke Jezus: deemoed, innige -vroomheid, gretige aanbidding.
-Een Kerstcompositie van den 17e-eeuwschen ItaHaanschen meester Gnldo Reni.
(Uit de Horae Belgicae)
Een soon is ons ghegheven.
Hi heeft versoont sijns vaders toorn
Hi brenghet ons int ewighe leven.
Doe Jesus Cristus gheboren was,
Ghewonden in armen doeken,
Daer en was bont, noch daer en was grau
Hi lach mit bloten voeten.
Die osse ende ooc dat'eselkijn
En conden niet ghespreken,
Doe Jesus in der cribbe lach,
Doe lieten si haer eten.
Die osse ende ooc dat eselkijn
Die dreven daer groote feeste
Doe Jesus in der cribbe lach
Tusschen tweeen stommen beesten.
Die osse ende ooc dat eselkijn
Die dreven daer groten wonder
Doe Jesus in der cribben lach
In cranken doeken ghewonden.
O et O et gloria!
Dat soetste van der minnen
Dat is Jesus Marien soon:
God laten*) ons ghewinnen!
laten laat hem.
OOR de vlakke wereld
van den Frieschen
veenhoek, waar de
huisjes laag zijn en de
aarde ruim is, waar
het water stilaan ver
der vreet aan de brui
ne wallekanten, liep
dien Kerstavond van
het jaar 1944 een eenzaam mensch. Een-
aaam niet alleen naar den lijVe, want zijn
gezelschap was slechts de langgeworpen
schaduw, die over de schrale landen mee-
gleed naar den weg, die zich uitrekte
«Over de horizon: naar Holland.
Maar eenzaam ook naar den geest, want
iedereen voelde dezen Kerstavond de
Warme beslotenheid in den lampkring op
die tafel en het laatste stuitje zuinig be
waarde koek bij het kopje thee als een
tastbare zekerheid. En hij had niets om
aan te denken, en tegelijk zooveel, dat
zijn hoofd haast barstte. Hij zat ver in de
landen, vrijwillig maar toch gedwongen,
opgesloten in een kleine, primitieve
schuur, waar het eenige comfort door een
turfkachel en een schamele meubileering
werd gevormd en eens per dag, in het
vallende duister, mocht hij zijn gezicht
In de avondlucht laten afkoelen van het
broeiende denken, mocht hij zijn verlan
gen uitschreeuwen naar de sterren, die
niet-begrijpende terugschitterden: „Jij
bent gevangen, wij zijn vrij."
Rondom in de korte, lage boerderijen
.glimmerden de gele schijnsels van de
kaarsen, van de vertrouwde petroleum
lampen. Hij mocht er niet komen, het
kón niet, zijn leven stond op het spel en
achter zijn leven daar stonden zij en
zijn moeder enAch, God, nu niet
weer terug in dien eeuwigen cirkel van
doffe, hopelooze gedachten.
Omkijkend zag de trage wandelaar over
den polder, waarin de verspreide vonkjes
van menschelijkheid waren afgeschermd,
waar de vijfde oorlogskerstmis werd voor
bereid, waar het „vrede op aarde" zou
weerklinken als een gefluister onder het
dreunen der vliegtuigen. Hij ging terug
naar zijn armzalig onderkomen, de deur
zwaaide open en de duisternis sloeg hem
als een koude lap tegemoet.
„Kachel weer uit", dachten zijn hersens
en automatisch verrichtte hij de hande
lingen van allen dag. Even later verlichtte
de kaars zijn vluchtoord en de ruggen van
zijn Goethe en het witte bandje van Ta-
gore, dat hij met de lieve inscriptie den
vorigen verjaardag onder het pakje tabak
had gevonden, glansde troostend in het
6til-wiegelende licht.
HET hoofd in de handen en zijn ge
dachten als stuurlooze blinde vogels,
zat hij geruimen tijd en dacht aan haar
en aan zijn moeder en aan haar en aan
de naburige boerderijtjes, waar nu het
Kerstverhaal opsteeg naar de donkere
zoldering, waar de kinderen met lichtjes
in de oogen luisterden naar het aloude
gebeuren, het altijd weer schoone ver
haal van Jozef en Maria en van het kleine
kind. Zijn hoofd rustte in zijn handen en
zijn vingers gleden door de stugge haren.
Een gevaarlijke warmte welde achter zijn
oogen en hij wist, wanneer deze niet met
kracht onderdrukt werd, de tranen zou
den neerdruppen op het hout van het
tafeltje.
Zou hij het wagen, de sprong naar
Freerk en Miene? Het is toch veilig, ze
zullen toch waarachtig op Kerstavond
geen menschenjacht organiseeren. Zou
hij?
Stil glansden de kleine vlammen in de
donkere kamer van de boerenbehuizing.
De houtblokken en turfkluiten lagen in
de verterende omstrengeling van de gele
flakkeringen en de tastbare stilte werd
slechts even onderbroken door de kat, die
van den stoel sprong en zich lui uitrekte.
De minuten waren eeuwigheden en de
eeuwigheid leek in één minuut gesubli
meerd. Stil zaten de twee oude men
sdien bij het groene boompje, dat nog
geen enkel jaar onder de bruine binten
had ontbroken.
Rustig vielen de woorden van het Evan
gelie in het licht van de petroleumlamp
en moeilijk duwde Freerk zijn Friesch
accent door het Kerstverhaal. Met kleine
oogjes van de slaap, maar met haar beide
ooren open luisterde Minke, het aangeno
men dochtertje van het kinderlooze echt
paar, naar de gewijde woorden over de
komst van het licht op de wereld, over de
Eter, die boven Bethlehem stille stond.
HAAR kleine gedachten speelden met
de wonderwereld van de ezel en de
os, van de drie koningen die uit de verre
landen zochten naar het kind in de kribbe.
Zij zag over de grauwe landen van het
veen dat licht van den Kerstnacht schij--
Hen, zij zag voor de boerderij van Fokke
en Wietske de drie gestalten staan om te
vragen naar het kindeke. Zij zag ook haar
grooten vriend zitten In zijn planken
schuilplaats en voelde zijn eenzaamheid
als een schok in haar kleine hart. Statig
droegen de woorden van den Statenbijbel
het oude vertelsel voort. Herodes en zijn
lansknechten stormden door het dorp en
toen Freerk het zware boek eerbiedig
dichtlegde zuchtte Minke diep en hief
haar hartje zich op uit de beklemming,
die het gebeuren dit jaar voor het eerst
In haar wakker riep.
Toch dwaalden haar droomen steeds
weer van de lichtjes en de ster af naar
den eenzamen man onder den donkeren
hemel. Minke liet zich van den stoel af
glijden en liep naar moeder toe. Met haar
bruine krullen stond zij in het gouden
licht van de kerstlichtjes als een teer
engeltje zonder gazen vleugels en de
kleine mond fluisterde een plan in het
oor van moeder, die blijkbaar niet erg
met de voornemens van haar Minke was
ingenomen. Haar gefronste voorhoofd
sprak duidelijker taal tot de kleine dan
woorden van afkeuring konden doen en
een beetje bedremmeld zocht de kleine
meid haar hoogen stoel weer op en bor
duurde verder aan haar gedachtenstra-
mien, waar de schering nu door moeder
was uitgetrokken en daardoor uiteenviel
in de paar kleurige draden, waaruit het
werd geboren.
V> UITEN stond de roerlooze nacht als 'n
stolp over de aarde, 't Fluisteren van
het riet roerde zich rond de veenplas-
sen als een naamloos koor en de lange
rechte wegen sneden door het maanlicht
gelijk strakgetrokken banen van bestor
ven zilver. Kerstnacht! Kerstnacht in een
verscheurde wereld, waar het geboorte
verhaal bezoedeld werd door duizend-
voudigen moord, waar de serene wijding
van den nacht doorschoten werd en in
duizend scherven uiteenviel op het ge
heven gelaat van de menschheid. In de
dorpskerken en de stadskerken glom het
schaarsche licht van een overgebleven
kaars en de druk der gedachten lag in
sombere floers over de blijde gebeurtenis
van Christus' geboorte.
Buiten lag het pad naar de verloren
afzondering van de plassen als een onge
wisse streep, door het duister geploegd.
Een klein, rank figuurtje danste over da
hooge karresporen, een pakje stijf onder
den arm geklemd, het hart vol warmte,
maar ook met een bang plekje voor Moe
derHet pad slingerde zich langs
lange slooten en door hekken. Een enkel
schaap stond droomerig te wachten en
leek onder den indruk van den nacht der
nachten.
T» UITEN liep, met het hoofd naar den
grond en vol opstandige gedachten
de eenzame, de van huis verjaagde jonge
kerel; hij was besloten, het gevaar te
trotseeren, tóch te gaan en tenminste dien
eenen avond de warmte van andere men-
schen om zich te voelen. Hij had de kaars
gedoofd en de wrakke deur achter zich
gesloten, hij was in zijn klompen gescho
ven en het nauwelijks begaanbare pad
naar Freerk en Miene opgestapt. Zijn ge
dachten waren vele en niet alle even ge
makkelijk vloeiend in de donkerblauwe
stilte van den Kerstnacht. Er was opstand
in zijn denken, opstand tegen God, die
dit alles zoo gewild had, die hem neer
gesmeten had in dezen toestand, opstand
tegen de wereld, die met haar nijd zijn
jong geluk trachtte te vertrappen.
Bij het damhek van Sjoerd van Geert
ontmoetten zij elkaar, het kleine meisje
en de groote man. Uit haar mondje kla
terden de verwijten door de stilte: „Moe
ten ze je nu pakken? Moet je ook naar
Duitschland gebracht worden? Je kunt
het toch nooit weten, of die leelijkerds
vanavond komen? Verleden week hadden
ze je toch ook haast gesnapt? En dan?
Moet ik dan maar heelemaal zonder jou
naar de sneeuw kijken er naar de ster
retjes en naar de bloemen enHij
had zijn kleine vriendin opgenomen en
zijn groote hoofd gelegd tegen haar op
gewonden snuitje. „Stil maar Minke, nu
jij er bent, is het niet erg meer. Stil maar,
ik ga al terug." En met het kleine meiske
op den arm stapte hij terug naar zijn
schuur, waar de kachel nog gloorde en
de kaars even later een onzeker licht
langs de planken liet wapperen. Daar
hebben Minke en haar vriend 't schoonste
Kerstfeest van hun leven gevierd. Hij
vertelde haar een mooi verhaal van een
kleinen jongen, die met lucifersdoosjes
langs de huizen liep en met Kerstmis in
het ziekenhuis moest liggen en zij knab
belden samen van het stukje taai dat
moeder nog had gebakken. Samen hebben
ze geluisterd naar de stilte van den nacht
en samen zongen ze later de rustgevende
woorden van God's Zoon, die in windse
len was gelegd onder de stralende ster
van Bethlehem.
Toen Freerk later zijn kleine heeft te
ruggehaald, zag hij een gelukkig gezicht
en zijn meiske rustte op de schouders
van haar vriend in onbewusten drang
om met haar kleine hartje den man, die
de moeilijkste Kerst van zijn leven tot
een glanzend feest had zien worden, de
kinderlijke vertrouwelijkheid van haar
gave zieltje te geven. J. F.
Al is het nu nog winter, wij zijn na
tuurlijk toch al druk bezig alles voor ta
bereiden om er voor te zorgen, dat de
badplaats den komenden zomer klaar is
om zijn gasten te ontvangen zoo ver
telde ons de heer H. v. Alphen, burge
meester van Zandvoort. Nieuwe hotels
kunnen nog niet klaar zijn en het aantal
pensions is door het Duitsche geweld
verminderd, maar toch wordt er naar
gestreefd zooveel mogelijk logeergasten
te kunnen herbergen. Zandvoort krijgt
weer een normaal aanzien, want het in
woner-aantal is al gestegen sinds Mei van
dit jaar van 1500 tot ruim 7000. Voor den
oorlog had Zandvoort ruim 10.000 inwo
ners.
De dagjesmenschen kunnen in onbe
perkt aantal komen. Alles zal daarvoor
klaar zijn. Er komen twee flinke badge-
legenheden, een in het Zuiden en een in
het Noorden. Er zal gewerkt moeten wor
den met wisselcabines, maar de capaciteit
zal zoo groot zijn, dat er veel gezwom
men en gebaad kan worden. Bovendien
hebben wij ons vrije strand.
Na den oorlog zijn er heel wat café's
overgebleven. Bovendien wordt op de
plaats waar vroeger „Riche" stond, een
groot nieuw café gebouwd. Het is wel
als tijdelijk opgezet, maar het krijgt toch
een aardige inrichting, flinke terrassen,
een dansgelegenheid, enz. De verwachting
is, dat de café's in den komenden zomer
hun gasten weer behoorlijk zullen kun
nen bedienen, zonder dat overal bonnen
voor op tafel gelegd behoeven te worden.
De tram rijdt weer. Wij verwachten dat
zij in staat zal zijn dezen zomer weer een
massa-vervoer te verwerken.
Met den trein is het minder goed ge
steld. De rails en de bovenleiding Zand
voortOverveen zijn door de Duitschers
weggevoerd. De Ned. Spoorwegen wilden
eerst een stoomtrein tusschen Zandvoort
en Overveen laten loopen, maar wij heb
ben op electrificeering aangedrongen. Het
gaat over een lijntje van misschien 4'/t
5 K.M. Wij hebben thans de toezegging
der spoorwegen, dat zij, zoo het
eenigszins mogelijk is, nog zullen ma
ken, dat de lijn OverveenZandvoort
voor den komenden zomer geëlectri-
ficeerd zal worden.
Dit is voor Zandvoort een groot belang.
Op drukke dagen kan de tram het ver
voer niet verwerken. De trein voerde
altijd vele tienduizenden aan, vooral uit
Amsterdam.