Litteraire Kantteekeningen SS Gelukkig zijn De Directeur over de toekomst Haarlemsche Amateurs maakten zelf hun Gamelan P. N. van Eyck: Verzen 1940. Den Haag, L. J. C. Boucher. '46. Het zou een trouweloosheid zijn. deze bespreking van prof. dr. Van Eyck's bun- de) ..Verzen 1940" te willen losmaken van een der intiemste, kostbaarste herinnerin gen aan een jeugd, waarin ik uit Van Eyck's ..Getooide Doolhof" (1909) het on schatbaarste en ik waag het woord in dit bestek gelukzaligste geschenk ont ving. dat de dichtkunst kan geven. Veel mag er in hem. Van Eyck, sindsdien ver anderd. gesterkt, gezuiverd en bedwon gen zijn natuurlijk, hoe zou het anders kunnen bij een figuur als Van Eyck: er is immers inmiddels vrijwel een menschen- leeftijd verstreken! Maar zooveel kan het vorderen der jaren niet gewijzigd hebben, of weer-hoor ik. en terstond, in deze „Ver zen 1940" den Van Eyck van toen. Ik her ken hem, al mag hij een nóg zoo volkome- ner en bedwongener gedicht schrijven, aan elke buiging van zijn stem nü nog meer, dan in voorafgaande bundels. Want dit is wel het verblijdendste: Van Eyck keerde, voor wie scherp genoeg luistert, terug tot zijn oorsprong, versoberd door wijsheid, verinnigd in die stille, verborgen warmte van hart, die alleen zoo weldadig kan gloeien, omdat ze voortkomt uit dat vuur van zelfstrijd, waarvan „de wereld" nau welijks weet en behoeft te weten. Wie matig opehstond voor ..de poëzie' kan uit dezen klaarsten eenvoud, bij lezen en herlezen, bij luisteren en overgave zon der voorbehoud, niet alleen een in hem sluimerend verlangen naar schoonhc.d, maar ook den cdelsten levenstroost en dat. wonderbaarlijk mnerlijk-zich-gezegend- voelen ten geschenke krijgen. Daarom vooral wil ik hier over dezen bundel zoo uitvoerig schrijven. Van Eyck spreekt niet in een dichter lijke geheimentaai. die alleen en dan nog als verstandelijk spel verstaanbaar is voor een kleinen kring van ingewijden, zooais bij zoovele ..jongeren". Hij werd de dichter van de stilte: in vrijwel geen on zer dichters (A. Roland Holst uitgezon derd) krijgt de stilte na elke strophe, na elk couplet een zoo voorname, ja gewijde beteekems als bij hem En de volstrekte soberheid, die ik daareven roemde, deze strenge bedwongen bewogenheid, geeft aan zijn vers de waarachtigheid van een belijdenis, die alleen in de taal van den eenvoud haar uitdrukking kan vinden Maar dan ook zóó, dat woord na woord weer geladen is met de oorspronkelijke hartsbeziebng. die eens, in oude tijden, de mensehelijke klanken in bevrijdingsver langen naar schoonheid heeft vervuld als een bezwering van dat oergevoel, dat in het runt sinds menschenheugenis met angst en hartepijn drong. En zoo zijn deze verzen bezweringsformules van schoonheid en wijsheid, van wijsheid in schoonheid; zoo zijn de letterteekens weer toovertee- kens ingegeven (voor zoover het déze ver zen betreft) door de verschrikking die ons allen vijf jaar lang in doodsbedreiging en vernedering een kwelling is geweest. Toch zal men in tegenstelling tot de meeste „oorlogspoëzie" in deze gedichten niet één woord vinden over "bombardementen, menschenjacht. vuurpelotons e.d. deze bijzonder. tijdelijke (in hoogeren zin toevallige) verschijningsvormen van het leed zijn in hem. den dichter Van Eyck, opgenomen, opgeheven, tot een algemeenor smart: het leed om het menschelijk lot, om den zin des levens, om ons aardsch" deei een probleem dat hem van jongsaf aan zoo hevig zoo waarachtig en kwellend •■ro-.cnalt heeft doen zijn. Van Eyck is lang een Zoeker geweest eindelijk een Vinder geworden zoo diep ernstig en vol hooge verantwoordelijkheid als het a 'een den besten, maar tevens ge- folterdsten eigen is ik zou bijna zeggen: beschoren is. In dien zin is hij romanticus, men versta mij niet verkeerd „roman ticus": één die er tot in zijn diepste veze len van doordrongen is, dat de hoogste vervulling niet te vinden is in dit aardsch- onvolmaakte, geschondene, begrensde be staan. Vandaar dit „heimwee", dit onstil baar verlangen naar ..licht en bloemen niet van hier", dit „nooit vervuld gemoed." Vandaar óók dat schrijnend bewustzijn, dat het lieflijkste en schoonste wel herin neren móét aan het onvolmaakte. Zoo kan de welriekende viburnum-geur geen bal sem zijn: zoet is die, zoet, maar „vlijmend zoet" Ergens, bevroedbaar hoogstens in den droom, in de mijmering, in de stilste ver beelding, is dat andere rijk; en deze verzen zijn de naklank van dat volheerlijk. vol maakt oord herinnering, te hoog. te ijl. om anders tot werkelijkheid te worden dan in die begenadigde oogenblikken, waarin iets van dat zuiverst-goddehjkc in woord n klinken wil. Als Van Eyck den nachtegaal hoort, wiens zang „in één roep heel den nacht tot stem doet worden" dan I is er weer dat pijnigende helm I hoe bereik ik hem?" hoe bereik jubelenden onvertroebelden Godgczegi den eenvoud? Dien weg heeft Van Eyck gezocht, een levenlang, niet voor zich al leen; Van Eyck is geen dichter die zich in sublieme afzondering bedwelmt aan de schoonheid, ver van de menschen: integen deel Steeds heeft hij er zich van bewust gehouden dat hij, zoodra verlost en dien zuiveren vrede deelachtig, anderen zou kunnen verlossen en den vrede des har ten schenken. Wie zal het verwonderen dat de gruwel der oorlogsjaren is hém, die nooit zijn ge zicht kon afwenden van wat aan waan het menschelijk leven deert en verduistert, een oud leed wakker riep? Deze vloek der laatste jaren louterde zich in hem tot dit simpele „zegen mijn hart met liefde" 'En nu moet men Van Eyck's werk kennen, hem hebben leeren verstaan, óók in dat gene wat niet in zijn dichterwoord ge schreven staat, maar te hooren is in zijn stilte, om te beseffen dat dit verlangen naar „liefdeszegen" geen traditioneele verzuchting, geen gemeenplaats is, maar oprechtste, vurigste bede om verlossing. Veel van wat er over dezen, door den uitgever kostelijk uitgegeven, bundel te zeggen valt, kan hier niet geschreven worden, omdat men niet spreekt over wat het dierbaarste is. En juist daarvoor zijn wij den dichter van deze verzen, den bijna zestigjarige, den meester, dank verschul digd! C. J E. DINAUX. Het Frans Halsmuseum De nieuwe directeur van het Frans Hals museum te Haarlem, de heer H. Baard, heeft met een prijzenswaardig enthou siasme dat de jeugd eigen is. maar dat nog van meer beteekenis is, omdat het hier toch gepaard gaat met ervaring en kennis sinds ccnigen tijd de leiding in handen genomen. Dadelijk toen hij benoemd was, heeft hij ons al verteld, dat hij plannen had. Zijn streven zou er op gericht zijn aan ons mooie museum, meer dan het tot nu had, een 17e-eeuwsch karakter te ge ven Nu wij hem nog eens opzochten, bleek wel. dat hij in die richting aan het werk is. Hij is vervuld met bewondering voor het fraaie oude gebouw, dat in staat stelt de werken van de meesters uit de 17c eeuw in een bij uitstek passende omgeving te laten zien. De heer Baard is al begonnen met de uitwerking van zijn reorganisatieplannen. De zalen worden anders aangekleed, en krijgen een andere kleur. Hoe het wordt is te zien uit enkele- zalen die al klaar zijn en nu gebruikt worden voor de tijdelijke tentoonstelling die ter gelegen heid van Haarlems Jubilé georganiseerd is om een overzicht van de Haarlemschc schilderkunst te geven. De gerestaureerde zalen maken een uitstekenden indruk. Terloops vertelde de directeur, dat deze tentoonstelling een succes geworden is. want er zijn al meer dan 15.000 bezoekers geweest. Deze expositie blijft nog tot 16 Septem ber geopend, zoodat de 20.000 vermoedelijk wel volgemaakt zal worden. Als die tijdelijke tentoonstelling afge- loopen is, zal het gewone schilderijen-bezit van het museum weer te bezichtigen zijn. Maar niet alle zalen kunnen geopend wor den, want in dien tusschentijd moet de reorganisatie voortgang hebben Er zal evenwel voor gezorgd worden, dat de bij zondere werken natuurlijk ook de Hal- sen steeds te zien zijn. Bij de verdere reorganisatie zal er ook naar gestreefd worden meer systeem te brengen in de verdeeling der stukken over de verschillende zalen. In het bijzonder zal zorg besteed worden aan de Halsen. opdat die zoo goed mogelijk opgesteld worden. Hoe, dat weet men nog niet, daar voor zal nog geëxperimenteerd dienen te worden. De martelwerktuigen, die vroeger in dc huisjes aan het Heiligland te zien waren zijn voorloopig opgeborgen. Gemeend wordt, dat het Frans Halsmuseum moet beperken tot schilderijen. Misschien is er een mogelijkheid in de toekomst de martelwerktuigen op een andere wijze te laten zien. Een moeilijkheid levert ook de verzame ling moderne kunst op. Die is thans onder, gebracht op de zolderverdieping, een ruimte die zich daarvoor minder leent. Het ideaal zou zijn, daarvoor in de toekomst een nieuw gebouw te stichten, dat dan een museum voor "moderne kunst zou moeten worden. (Indertijd heeft het nu overleden raadslid de heer Joh. Visser daarvoor al gepleit. Hij wilde er toen dc villa van mej. De Petit in het Florapark voor bestem men, welk gebouw evenwel is afgebroken om er de Floraschool te stichten.) Bovendien moet men bedenken, dat de collectie die Haarlem thans van moderne kunst heeft, niet representatief genoeg is voor een speciaal museum. Het juiste standpunt is evenwel dat als men in Haar lem tusschen Amsterdam en Den Haag in een eigen museum van moderne kunst wil hebben, het ook goed moet zijn. Een goed museum, of geen museum. Er is in den tegenwoordigen tijd evenwel geen denken aan het bouwen van een nieuw museum. Aan den anderen kant zou het Wij hebben wel geleerd, gelukkig te zijn om de kleine, goede dingen Om de drie pakjes sigaretten die ik indaag van een heel goeden en mensch- lievenden vriend uit New-York heb ge kregen. Om het kopje echte koffie met echte uiker, dat ik dronk in dat kleine koffie huis aan de groote markt van de kleine stad, met zon op de roode daken. En met •n jongen die een liedje floot Om dien aardigen man op de tram, die ii: „Kom d'r maar bij, broer, d'r is nog net een. plaatsje voor je; wij maken ons allemaal maar een beetje dunner" En om het stukje biefstuk van een ons, dat de vleeschbon mij vanavond heeft verschaft. Maar ook om dat glimmende pak. dat zoo keurig gekeerd is. En wat ligt er een rijkdom van peren en pruimen op de platte karren langs de straat Er waren weer wat Engelsche en Ame- rikaansche boeken bij mijn boekhandelaar. Ik zat er met een boekje in een hoekje. Erasmus herleefde mét een Amerikaan- sche sigaret. Er kwam een jonge vrouw voorbij met zon in haar oogen. En iemand, dien ik in jaren niet gezien had, stak zijn hand uit en zei: „Kerel, da'6 fijn, hoe gaat het je, wat prettig je te zien". Bij het bloemenstalletje aan de overzij kocht een heer een anjer en met een ver rukt gezicht stak hij die in het knoops gat van zijn glimmend jasje Gisteren geurden de dennen op de Veluwe voor me. En vandaag zingt het Carillon op den Dam zijn klaarste lied voor mij. Een heer die tegen mij opbotste zei „O, pardon". En een auto 6topte om een oude dame te laten passeeren. Is de hemel blauwer vandaag? Smaakte ooit een sigaret zoo lekker? Ik geloof, dat dat meisje met haar oogen vol zon lachte tegen m ij. En zit mijn gekeerde pak niet keurig? E. ELIAS. jammer zijn alle moderne kunstwerken er zijn zeer goede stukken onder niet ter bezichtiging te stellen Wat de afdeeling moderne kunst betreft is nog geen enkele beslissing genomen. Het zijn voorloopig dan ook niet anders dan losse gedachten, die als de tijd daar voor rijp is, nader in studie genomen moe ten worden. De zolderverdieping van het Frans Halsmuseum zou zich wel, na een reorganisatie, uitstekend leenen voor het tentoonstellen van 17e eeuwsch toeken-, ets- en grafisch werk. Het museum heeft zelf weinig daarvan waardevol is de verzameling teekeningen uit den Stede lijken Aatlas maar er zou een beroep gedaan kunnen worden op het Rijkspren tenkabinet en andere musea, om het mo gelijk te maken tentoonstellingen te orga- niseeren die bijvoorbeeld een half jaar zouden duren. Turksche vloot vaart uit om de Britsche te begroeten De Turksche vloot is uit Istanboe! naar Smyrna uitgevaren. Naar verluidt, zal zij daar de Britsche vloot ontmoeten, als die in de Egeïsche Zee is aangekomen. In of- ficieele Turks.che kringen wordt het be richt. volgens hetwelk de Turksche vloot deel zal nemen aan manoeuvres met de Britsche en Amerikaansche vloten in de Egeïsche Zee, niet bevestigd. KENONG klaar? Gambang in orde? Zwijgend knikken de aangesprokenen en weinige oogenblikken later suizelt de melodie, zoo nu en dan even uitschietend in de hooge toon van een „soeling'" door den tropisehen nacht. Op het witte scherm bewegen vreemd-onwerkelijk de schimmen waarin het leven wordt gegeven door den da lang, die gelijkmatig het oude verhaal van den strijd tusschen goed en kwaad vertelt. Gamelang. Wajang. Twee begrippen, langzamerhand den Westerling nader gekomen, maar in hun diepste wezen no? altijd een geheim gebleven, omdat het karakter van het Oosten hem vreemd blijft. Dat het wél mogelijk is voor een be woner van de lage landen, om zich geheel in te leven in de cultuur van Java en haar schoonste uitingen, tracht onze stad genoot Bernard IJzerdraat. te bewijzen. „Hoe kwam u er toe, een gamelan- gezelschap te vormen?" is onze eerste vraag, wanneer we tegenover den leider van „Babar Lajar" zitten. Bernard vertelt, hoe een gamelan-con cert in het Indisch Instituut hem palde en vasthield: hij proefde ineens de schoon heid van deze muziek, welker karakter hij pas later ontdekte. Dat was in de eerste jaren van den oorlog. Een V.C.J.G.-avond greep hij aan. om te probeeren de typi sche kabbeling van den gamelan op Wes- lersche instrumenten na te bootsen. Maar h(t ging niet. Het klonk zoo erbarmelijk, dat hij besloot, een eigen gamelan te bou wen. Deze paar woorden verbergen een onnoemelijke moeite van den Bloemen- daalschen gieter Binder, die toetsen goot en van de uren, die in nauwgezette con centratie met mes en stemvork werden doorgebracht. Behalve op den groei van een eigen gamelan legde het kleine toege wijde groepje, dat zich rond Bernard had verzameld, zich toe op de cultuur van In- dié en de liefhebberij groeide uit tot een serieuze studie: meisjes en jongens werk ten vele uren aan de vervolmaking van „hun gamelan". Klaar en toch nooit klaar. De instrumenten kwamen klaar, maar daarmede was de gamelan niet volmaakt. „Nog steeds worden er nieuwe onderdeelen bijgemaakt". De sterkte van het orkest is thans veertien menschen. Wanneer er een aantal instrumenten bijkomen, moet ook voor bespelers gezorgd worden en dat is een heele zorg voor den leider: muzikali teit en intelligentie zijn eerste vcreisch- ten voor een goeden gamelanspeler. Haarlem heeft reeds eenige malen met Babar Lajar kennis kunnen maken: wij noemen de Indische tentoonstelling in het Frans Halsmuseum, de optocht tijdens de bevrijdingsfeesten en vooral den Indischen avond aan den Schotersingel op Koningin nedag, toen het orkest het spel „Ganita en Semar" muzikaal begeleidde „Hoe is dat spel eigenlijk ontstaan?" Onze gastheer vertelt van zijn plan, om de overeenkomst en de verschillen tus schen Oost en West te verbeelden, van de medewerking van. Maud Kool en van zijn vondst: Herman Francken, de man, wiens stem bij uitstek geschikt is, om den echten dalang (verteller bij de Javaansche wajang „Babar Lajar' repeteert en onder de hanebalken van een jeugdhuis aan de Gedempte Oude Gracht te Haarlem weerklinken de oude Javaansche melo dieën van den gamelan. Alle instrumenten van het ensemble zijn door de leden zelf vervaardigd. voorstellingen) te vervangen Van verschillende zijden is er op aange drongen, dat „Ganita en Semar" in een schouwburg een herhaling zou beleven en waarschijnlijk zal de komende winter dan ook wel een reprise volgen Bernard heeft nog meer noten op zijn zang, want binnen kort gaat de gamelan met bezetting naar Engeland onder auspiciën van denzelfden kunst-maecenas, die het Concertgebouw orkest indertijd naar de overzijde van het Kanaal wist te lokken. Dan dwaalt het gesprek naar een nog jonge en vurige liefde van den jeugdigen Indoloog: de Javaansche cultuur „Zijn er op dit oogenblik nog componisten van gamelan-muziek?" „Ja en nee", kijk eens, dat zit zoo: een nieuwe compositie is een voortweven op een oud stramien, de improvisatie is bij deze muziek belangrijk, zoo niet essen tieel". „Kunt u een nieuw geluid bespeuren in deze oude volkskunst?" Deze vraag zet den gamelan-dirigent even aan het pein zen en zijn gezicht staat bijna blij als hij antwoordt: „De gamelan beleeft op Java een hernieuwde bloeiperiode, welke zeker niet onderdoet voor die van omstreeks 1800. Hoe vreemd het ook mag klinken: de radio is hier debet aan. Zij bracht met haar NIROM-uitzendingen de gamelan op een hooger peil." Zijn gezicht betrekt, als hij vertelt van den remmenden invloed, die dc huidige moeilijkheden hebben op de Javaansche kunstuitingen. Waar de Europeesche invloeden in het Javaansche leven drongen, maar tenslotte, doodliepen, hetoben zich merkwaardige enten gezet op de wederzijdsche oude stammen. Wilde de gamelan Westersche principes overnemen, dan werd de inge voegde saxofoon of ctarinet oen schrille misteekening in.het geluidsrcgister. omge keerd vlotte het beter: zoo moet Debussy op een Parijsche wereldtentoonstelling in de gamelantonen een thema voor een werkje gevonden hebben en ook tijdgenoo- ten-componisten hebben de schoonheid van den gamelan gevoeld. Nu de muziek van Java opnieuw ver diende belangstelling geniet, is het te hopen, dat zij een smalle, maar sterke brug kan slaan tusschen twee beschavin» gen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1946 | | pagina 7