Litteraire Kantteekeningen
Ze kruipen tegen Uw heenen op,
Hollandsche Aquarellistenkring
Gemeentemuseum Amsterdam
De Opera
Ileinrich Heine: Het boek Legrand.
Vertaling Koos "Schuur. Uitgevers
Maatschappij Contact, Amsterdam.
KOOS Schuur heeft Heine's „Boek Le
grand" met evenveel toewijding als
begrip vertaald en alle auto-da-fés en een
vijftienjarige vervolging van den Heino-
geest ten spijt is Heinrich Heine, een van
Duitschland's en Europa's grootste auteurs
herrezen en dat in onze moedertaal! Hij is
uit de vlammen van verraad aan onze be
schaving opgestaan en vuriger gloeit zijn
woord dan ooit. Hij brandt met zijn van
geest dansenden stijl in het geweten van
een gewetenlooze „Reinkultur" en hanteert
harp en zweep nog zóó voortreffelijk tege
lijkertijd alsof er iiimiddels geen eeuw
verstreken was. Nog altijd is hij vervuld
van liefdevolle spotzucht en onmeedoogen-
de« innigheid.
Terwijl ik deze boekbespreking begin te
schrijven dicteert Heine de tekst en ik
volg hem: Madame, zegt hij, Madame
herinnert U zich mij? Het is lang geleden
dat ik U 20 hoofdstukken vol vertrouwe
lijkheden schreef, als een roman of als een
sprookje, misschien als een romantisch
sprookje, eenwódr sprookje.
„rdeeën" noemde ik dit boek en U. Ma
dame. en ik wisten toen geen van beiden,
wat ideeën eigenlijk waren. Weet U het nu,
Madame? Hoe minder men van ideeën weet
des te meer heeft men ze. Daarom hadden
de GÖttingsche professoren er geen: ze
wisten te veel. En de Duitsche censoren
evenmin: die wisten te Vult U zelf aan,
Madame, nü als toen schrijf ik beknopt
en sla ik zelfs het noodzakelijke over. U
zult me stellig kunnen completeeren, U is
immers verrijkt met een eeuw Europee-
sche cultuur. Wat een rijkdom! U moet in
middels schatrijk zijn en stokoud. Europa
wórdt oud, als het ten minste nog leeft.
Maar de ideeën van het Boek Legrand zijn
nieuw. Merkt U, hoe nieuw? Neen, ma
dame, U merkt het niet, want het boek
Legrand als U het tenminste niet ver
kwanseld hebt of het^n extase offerde aan
het vreugdevuur van slechte boeken
staat natuurlijk dik onder het stof. U was
me vergeten. Ik vraag U, Madame, haalt
U me opnieuw te voorschijn; ik bedoel:
mijn boeken; en laat U zich nog eens door
mij onderhoudend wat ideeën aan de hand'
doen. Ik zou nooit op de gedachte geko
men zijn, U na zooveel jaren aan te spre
ken. als men onlangs mijn gebeente niet
zoo ijverig en principieel geschud had, dat
ik er wakker van ben geworden. Mijn ziel
was destijds door Iftt ohnaspeurlijk lot
geblazen in een niet-arisch lichaam. Ik heb
er niettemin jaren in gewoond. Het was
broos, maar ik trof er per geluk een stel
voortreffelijke hersens aan. Vandaar de
ideeën.
Madame, herinnert U zich nog "mijn
kleine Veronika,,.\die al boven den spot
zweefde .voordat 'de kaarsén rondom haar
kistje hun schijnsel wierpen op haar bleeke
glimlachende gezichtje en op de goudsnip
pertjes waarmee haar hoofdje versierd
was? Ach, Veronika, die zoo stil lag. om
dat de dood Ik vertelde U de geschie
denis nooit ten einde en ik zal het ook nu
niet doen, want Veronika: dat is het ver
borgen heiligdom buiten den humor, den
spot. de satire en de vriendelijkheden die
ik zóó voorkomend over sommige tijdge-
nooten heb uitgestrooid, dat ze er boos
aardig van werden.
Herinnert U zich. Madame, Legrand,
dien weergaloozen Franschen tamboer, die
van den Keizer roffelde en van de revo
lutie Legrand, wiens Duitsch zich be
perkte tot enkele woorden: brood, kus en
eer, en die me met zijn trommelstokken
toch het woord „Duitschland" vertaalde
met een oermelodie, welke me nog in de
ooreYi klinkt: dom-dom-dom? Boosaardig,
Madame? Kom! De liefde mint de bloe
men, de eigenliefde de verbloeming en ik
de vrijheid en de gerechtigheid en dat
schaarsche aardsche goed: de liefde, die
het lot gereserveerd had voor de verstan-
digen, tot wie ik bijna behoord zou hebben
als ik kapper was géworden aan het Prui
sische Hof of professor te Göttingen en
dikke boeken had geschreven over de lo
gica of den „burgerzin" of stalvoedering,
bij gebrek aan ideeën.
Wat voortreffelijk-Duitsch had ik ze wil
len indeelen, mijn ideeën, weet U nog,
Madame: I. Over de ideeën in het alge
meen. a. over verstandige Rdeeën; b. over
onverstandige ideeën; 1. over dagelijksche
ideeën; 2. over ideeën die met groen leer
zijn overtrokken. En wat kwam er van
terecht? Het boek Legrand, niets dan dat.
Ik heb gehoord, dat een edele Keizerin
mij heeft willen vereeuwigen door een
standbeeld voor mij op te richten. Elisa
beth van Oostenrijk is dood en het stand
beeld zal ook wel dood zijn. Ik schijn op
Corsica in steen gestaan te hebben, aan
zee, met gesloten oogen. Had de beeld
houwer ze mij niet toegedrukt, dan had ik
het zelf moeten doen: ik heb namelijk veel
op gehad met de vrijheid en de gerechtig
heid, die toen la mode waren. Een eeuw
lang naar beneden kijkend, heb ik geleerd
een oogje toe' te knijpen. Sinds kort zijn
het er twee. En zoo is alles bij het oude,
Madame. Twee oogen dicht en een bunge
lende traan. Wat dien traan betreft, die
twinkelt nog; herinnert U zich Madame:
„Was will die einsame Trane?
Sie trübt mir ja den Bliek,
Sie bleibt aus alten Zeiten
In meinen Augen zurück."
C. J. E. DINAUX.
die sluipende geniepige rheumatische
pijnen. Tiet zijn <le onzuiverheden in het
bloed, die U belagen. Wapen U daar
tegen. Volg de weldadige «Kruschen-
kuur. Met Kruschen Salts - de heilzame
Engel.se lie samenstelling van de zes
minerale zouten - die Uw gestel noodig
heelt. In dit klimaat en in dit jaar
getijde des te méér. Fabr. Griffiths
Hughes Ltd., Manchester (Engeland).
Adv
Weer Persoonsbewijzen?
Over het systeem bestaat
nog geen zekerheid
Onder Duitsch bewind zijn, zooals men
weet, de persoonsbewijzen ingevoerd
Maar voor de Duitschers hier kwamen
bestond bij de Nederlandsche autoriteiten
al het voornemen daartoe over te gaan.
Nadat de Duitschers vertrokken waren
zijn hier ook de persoonskaarten afge
schaft. Er werden namelijk geen nieuwe
bewijzen afgegeven en bovendien verviel
de verplichting om veranderingen te laten
aanbrengen. Daardoor en mede door
het groot aantal vervalschingen dat in de
oorlogsjaren is uitgevoerd hebben de
tegenwoordige kaarten geen waarde meer.
De politie-autoriteiten achten het even
wel noodig dat er nieuwe persoonsbewij
zen komen. Ook andere instanties o.a.
de post zien het nut daarvan in. Er is
dan ook reden te veronderstellen, dat er
binnenkort zal worden overgegaan tot het
uitgeven van nieuwe persoonsbewijzen.
Men is het in Den Haag evenwel nog niet
eens over de vraag welk systeem daar
voor gekozen zal worden. Èr wordt ge
dacht over het Amerikaanschc stelsel,
dat zooveel voorzorgen inhoudt, dat
knoeien met de kaarten practisch uitge
sloten is. Het uitgeven daarvan is even
wel een tijdroovend werk, zoodat er ook
stemmen opgaan om een minder omslach
tig systeem te kiezen.
Vertrouwensvotum in België
De Belgische kamer heeft haar vertrou
wen in de financleele politiek van de re
geering uitgesproken met 99 tegen 84
stemmen.
Het Metropolitan kunstmuseum in New
York bezit een kostbaar schilderij van
Botticelli, dat „Drie Wonderen van St.
Zenobius" genoemd wordt. Toen kort
geleden het doek gereinigd moest jwor
den, kwam aan het licht dat het er
eigenlijk heel anders uit zag. In het
midden was namelijk een doodkist met
twee skeletten aan het oog onttrokken
doordat het gewaad van een der figuren
was door-getrokken. Op de bovenste
foto is de middelste partij van het doek
te zien, zooals ze er na de restauratie
uitziet. Links een afbeelding van de
„camouflage" die men steeds voor het
oorspronkelijke werk van Botticelli
heeft aangezien.
EEN oorspronkelijk „handschrift", zoo
als bijvoorbeeld dat van Vincent van
Gogh en Cézanne, lokt tot navolging om
zijn eenvoud. Die eenvoud is echter juist
een der belangrijkste eigenschappen van
hun beteekenis. Bij dien eenvoud komt het
Succes. Maar ook dót is het gevolg van
hun grootheid. Oorspronkelijkheid is heel
vaak onbewust bezit en men zal begrijpen
wat er gebeurt als diè wördt nagebootst.
De werkmanier wordt aangenomen, aan
geleerd, modieus dus, en de beschouwer
heeft even goed het recht te spreken van
„conventioneel" als bij -de epigonen en de
eclectici van vroegere generaties. Aldus
overwegend vind ik het jammer, dat zoo
veel mooie talenten niet tot ontplooiing
komen, omdat zij zich verliezen in de ma
nier, de werkwijze van anderen, hoe bril-
lant hun voorbeelden ook mogen zijn.
Dit moest mij van het hart, omdat ik
meer dan eens op deze expositie in een
oppervlakkige manier, zelfs bij fijne kleur
gevoeligheid, die gevaarlijke mode aan het
werk zag. Is het slordigheid? Neen. De
„beau désordre" heeft een onwillekeurige
charme, geen opzettelijke.
Bij het voortreffelijke werk van De
Bruyn Ouboter in het fraaie „damespor
tret" en „Eitjes", evenals in het prachtige
„Pioenrozen" van Kees Verwey is van dit
alles geen sprake.
Bij den laatste fieb ik even gedacht aan
Floris Verster, omdat iets van diens voor
naamheid uit de bloemstukken spreekt.
Er zijn zeer zeker bij Eekman, O. de Kat
en Verwey, zelfs bij Maks, invloeden te
bespeuren, maar die zijn .vergroeid tot
nieuwe oorspronkelijkheid en de manier,
de veel bewonderde, is geworden tot hun
eigen uitdrukkingswijze. In dit verband
noem ik ook het breed geaquarelleerde
„Stilleven met glas" en „Jasmijn en Rid
derspoor" van Otto de Kat. Maks, in zijn
„Circus-gevallen", heeft zich aan den
machtigen invloed van zijn leermeester
Brcitncr volkomen ontworsteld. Zelfs in
de kleur ontgroeide hij hem.
In het voorwoord van den catalogus
wordt toegezegd, dat de pure aquarel
kunst de voorkeur zal blijven behouden,
een belofte die slechts kan verheugen,
want hoe uitstekend zich de dekverf ook
moge leenen voor decoratieve ontwerpen,
zij bezit nu eenmaal niet het lichtende en
doorschijnende van aquarelverf. De Bruyn
Ouboter paste de aquareltechniek het zui
verst toe in „Oude Pop" waar het parel
moer verrassend is uitgedrukt. Ook Wes
tendorpOsieck bereikte in het „Stilleven"
met het vlammende rood het typische ef
fect, dat aan die techniek eigen is.
„Schaal met bloemen" en „Zelfportret"
van Kees Laan behooren mede tot de zui-
verst-geaquarelleerde dingen.
Ik kan mij voorstellen dat het prettig is
om met O. I. inkt, krijt of potlood zoo n
beetje luchtig te flanecren over 't papier
en daar later dan wat kleuren in te plas
sen, maar daar komen geen aquarellen
van. Staande voor het wdrk van Johan
Buning had ik aanvankelijk dezelfde be
denking, maar: aquarel of niet, déze din
gen trokken mij telkens weer aan door
hun stemming en voornamen toon. Een
zeer bijzondere kunst.
Kuyten en M. Wiegman, vooral de laat
ste, zijn van rijpe, bezonken kleur. Jan
Wiegers boeit door open compositie. Piet
Wiegiüan geeft, vooral in „Koe", fraaie
diepe grijzen.
Als verdienstelijk vermeld ik nog: „Por-
tretje" van J. Bauer—Strumpff, „Cagnes
sur mer" van F. Abbing en het eenvoudig^
„Tuin Holysloot" van Salim.
Tenslotte wil ik nog de aandacht vesti
gen op het geestige affiche, dat Sjolloma
voor deze tentoonstelling ontwierp.
HERMAN MOERKERK.
Haarlem, 14 October.
Over Muziek
Iemand, die onlangs in Amsterdam
Britten's „The rape of Lucretia" had bij
gewoond, maakte de opmerking, dat het
met de opera maar altijd hetzelfde blijft:
dat bijvoorbeeld in dit werk Lucretia
eenigen tijd rustig blijft door slapen, ter
wijl Tarquinius naast haar bed luidkeels
zingt. De opmerker vond dit onecht en
onaanvaardbaar Ik meen dat dit een be
krompen gedachte is Hier wordt de echt-
héid van de kunstuiting verward met de
„echtheid" van het verhaal. Als wij zeer
nauwkeurig de consequenties van den op
merker zouden doorvoeren, zouden wij
tenslotte moeten verantwoorden, dat daar
op het tooneel een bepaalde Engelsche
dame ligt te slapen, terwijl een bepaalde
heer naast haar bed zingt. Maar. dan
hadden toch tenminste de bezoekers van
de eerste rij in de zaal fatsoenshalve die
dame moeten toeroepen: „Mevrouw, maak
tijdig dat u weg komt". Ik had liever
de opmerking gehoord, dat dit klassieke
verhaal niet geschikt is voor tooneel.
Lucretia's tragedie is een karakterteeke-
ning der klassieke levenshouding en ik
geloof niet, dat de vorm der handeling
hier als voltooiing der schepping mag
gelden.
De vraag, die ik behandelen wilde,
luidt: is de opera onnatuurlijk of niet? En
dan moet ik antwoorden: de opera is in
wezen een volkomen natuurlijke uiting
van gevoel en verbeelding en zal daarom
onverwoestbaar zijn. De behoefte aan
allegorie in gebaar en woord, en in bewe
ging en gezang is den menschen aange
boren. Over gebaar en woord behoeven
niet te spreken, zult u zeggen. Toch
is de opera de natuurlijke ontwikkeling
van de fantastische mogelijkheden, die in
gebaar en woord liggen. Er wordt ook wel
gezegd, dat de opera zich grondt op het
feit, dat de mensch behoefte heeft een
ander na te doen en dit ook graag van
een ander ziet. Ik weet wel dat dit iet
wat nuchter en kinderachtig klinkt, maar
het raakt de kern Zoowel het kinderspel
met „jij was dit en ik was dat" en het
sprookjes-vertellen hebben met deze kern
te maken; maar ik zou niet durven vast
stellen dat deze verrukkelijke verschijn
selen op zichzelf de opera in zich bergen.
Ik meen dat de opera een verwezenlijking
is van wat er aan muziek leeft in de
menschen en hun gedoente, en ik geloof
dat gebaar en woord vol van muziek zijn.
Daardoor wordt gebaar beweging en
woord gezang. De concrete gestalte, ter
bevrediging van zoovele muzikale behoef
ten, is de voorstelling van een verhaal,
waarin van alles gezongen en gespeeld
kan worden. En dan komen de mensch, de
auteur, de zanger, de hoorder volledig tot
die werkelijkheid van het leven, waar de
gewone wereld hem van afhoudt.
Nu zijn er verschillende levens en ver
schillende menschen, verschillende tijden
en verschillende werelden, maar sporen
van de opera, hoe dan ook, zult u altijd
vinden. Er is eenig onderscheid tusschen
een zwart-oogige Spaansche, die een roode
bloem in het haar zet, en een Hollander
met een parapluie op; maar met deze
beelden mag niet gezegd worden dat in
den Hollander.geen muzikaal-dramatische
kracht ligt en dat alleen Spaansche vrou
wen van bloemen kunnen spreken. Overi
gens heeft het in Spanje altijd te weinig
geregend.
~r is inderdaad geen muzikale kunst
vorm, waarmee zoo gesold en getobd is
als met de opera. Coloratuur-kanaries en
geldvreters, dichters en barre baritons,
muzikanten en dilettanten, ideeën-rijk
aards en effect-jagers, zij hebben zich
allemaal altijd van de opera meester ge
maakt, door componist te zijn of door een
componist te bezielen. Maar het werke
lijke, edele wezen van de opera is door
dit alles niet aangetast. Men kent het
principieele verschil tusschen de ouder-
etsche nummer-opera (de conventioneele
indeeling in koren, recitatieven, aria'6
enz.) en het muziekdrama van Wagner,
waarin de constructie voor een deel door
den samenhang van het drama en overi
gens door de symphonische verhoudingen
der instrumentale muziek wórdt bepaald.
In het eertste geval kan de schoonheid
leven ondanks de conventie, in het tweede
geval ondanks de principes. Twee wer
ken, die tot de allerschoonste natuurlijke
muziek-uitingen behooren: Bizet's Car
men en Debussy's Pclléas et Mélisande,
staan op zeer verschillende constructieve
basis, maar de onbevangen hoorder volgt
in beide gevallen de levensuitingen in hun
muzikale werkelijkheid. De muzikaliteit
van den componist ontvonkt den muzika-"
len inhoud van het drama en omgekeerd
wordt de componist geprikkeld (pardon
ik bedoel: geïnspireerd) door het opgeroe
pen leven.
Is ons verstand verblind, wanneer wij
met ontroering de scène volgen waarin
Pelléas den stroom van Mélisande's haren
liefkoost en waarbij wij het vuur der mu
ziek voelen in „lis vivent comme des
oiscaux dans mes mains, et ils m'aiment...?
Stoort deze vervoerde, luide melodie den
nacht? Neen, in dezen nacht klinkt in
deze muziek de werkelijkheid dezer aan
doeningen en wij vcreenigen onbewust
ons levenstempo met de edele beweging
der melodie. Wij leven eenige oogenblik-
ken in de natuur dier beide menschen.
Voor velen is dit een zoo duidelijke en
klaarblijkelijke zaak, dat het dwaas schijnt
er over te praten; voor anderen is het
wezen der opera een raadsel, dat hen
soms aantrekt en soms afstoot. In serieuse
gevallen zijn het schijnbaar-uiteenloopen-
de eigenaardigheden van het Hollandsche
karakter, die hier strijd voeren. De Hol
landers zijn nu eenmaal tegelijkertijd
zeevaarders cn huismu-sschen. Wij kunnen
werkelijk wel enthousiast ons innerlijk
laten spreken, maar het ontaardt altijd in
lesgeven. HENDRIK ANDRIESSEN.