Litteraire kantteekeningen ,De kinderen van het schellinkje" Film Naar het land der Pharao's EL D.-Vertelling ZATERDAG 5 APRIL 1947 GERARD DEN. BRABANDER: Sonnetten. De Gulden Pers, Haarlem. In Thomas Mann's „Zauberberg" slaat een hoofdstuk geschreven, waarin aan den hoofdpersoon. Hans Castorp, overvallen door een sneeuwstorm, een visfoen ver schijnt in een levensbedreigenden sneeuw- slaap. Een landschap rijst voor hem op van het klaarste en heerlijkste sclroon, bevolkt door een menschheid in waardige, hoffe- lijk-redelijke en edele gemeenschap levend een zonne-mcnschheid, voornaam en zuiver naar lichaam en geest. En toch vol trekt zich achter dit tafereel van eerbied- waardigen menschenstaat in een afgelegen tempelkamer een gruwelijk bloedmaal: tnenschelijke wreedheid, vernietigings drang, laagheid, ja zelfs liederlijkheid. Aan dit bloedmaal heb ik herhaaldelijk moeten denken bij het lezen en herlezen van deze 35 sonnetten van Gerard den Brabander. Naar die zijde Van het leven houdt de dichter onafgewend zijn blik toegekeerd, strak, doordringend, onverbiddelijk. Men heeft hem de felste satyricus van dezen tijd genoemd en, dunkt mij, terecht: hij ver bloemt niets, ontziet niets, vermooit niets in dichterlijke verteedering. Geen illusie blijft; met een ingehouden hoonlach wordt het leven ontluisterd, ook het liefste; ver beten, rauw desnoods, oynisch in vrijwel iedere strofe. Den Brabander dat moet men hem nageven is niet gevlucht in de „sublieme afzondering" der poëtische ver beelding, hij heeft zich niet verschanst achter een bolwerk van persoonlijke schijn schoonheid. Hij heeft het niet gewild, mo gelijk niet gekund, omdat hij te zeer ge- meenschapsmensch is en als zoodanig te weinig bedacht op redding van zichzelf uit, wat hij ziet als een maatschappij, een leven, een mensch, in staat van verwording, ont binding, verval, bederf. Neem de motieven van deze sonnetten: ze zijn stuk voor stuk, bijna»maniakaal, ontleend aan het bitterste, duisterste, meest vreugdelooze dat een men- gchenblik aan het leven kan ontdekken: de afgrijselijke aanblik van een gehangene, de jchijn-plechtigheid van een lijkstatie, de armzalige avonduitgang van een versleten menscljpnpaar, de weerzinwekkende licha melijkheid van een stervende. „Danse Ma cabre" aldus betitelde deze dichter meer dan cén vers het bloedmaal, telkens en telkens weer het bloedmaal. De liefde: een dierlijke drift; het leven: een ten doode gewijd-zijn. Het is al een „broken melody": „Zij zingt hartstochtelijk hoog maar ondertusschen Schuurt in haar keel verraderlijk 't bederf". een verkommeren van het menschelijk lijn, een ontglippend leven ondanks „dicht bevolkte droomen'" één troostelooze, trieste, sinistere ontmaskering, waarna niet yeel anders overblijft dan „een vaal décor Van scheefgezakte schermen". Wie het vfoeger werk van den Braban der kent zijn bundels „Vaart" (1932). „Cynische Portretten" (1934), „Gebroken Lier" (1937), kan weten, hoe diep hem deze wrange levensbeschouwing in het hart steekt. Geboren in 1900, behoort hij tot de generatie die opgroeide in een gehavende wereld; oorlogsdreiging en -uitbarsting was zijn jeugdervaring; ontgoocheling, Werkloosheid, nieuwe oorlog, maatschap pelijke, zedelijke en geestelijke nood de ondervinding der latere jaren. En zoo groeide een dïchtersgeslacht op, dat te ontnuchterd en verbitterd was om voor de lieflijkheden, de eenvoudige goedheid, de Onverwachte geschenken van het leven, nog oog te hebben. Hard moest men zijn. En het wapende zich met een koele, onmeëdoogen- 'de, soms laatdunkende verstandelijkheid (de groep, die zich schaarde om het ratio nalistische tijdschrift „Forum" Ter Braak, Du Perron c.s. vervolgens, toen hot gevoel z'n recht weer opeischte, in een poging tot verbroedering tusschen dat ra tionalisme en een nieuwe romantiek: „het gevoel, opgenomen in een waakzaam ver stand". (Tijdschrift „Criterium", 1940). Me lancholie was het hier, weemoed in on macht daar. Was het? Kon dat maar gezegd Worden. Waar bleef de poëzie, „waarin de engelen weliswaar zijn uitgebannen, maar waarin de nachtegaal weer zingt, al zingt hij dan boven een ontredderde wereld", rooals Hoomik eens aankondigde? Neen. een beangstigende voorkeur, ook onder de Jongeren, voor overgave aan een soort dichterlijk défaitisme is onmiskenbaar aan een geestelijk «nihilisme dat er bijna prat op gaat, cynisch, somber, hard en onver biddelijk te zijn het is mode geworden: een spel met het bloedmaal. Wat bij den Brabander voortkwam en komt uit een waarachtig schrijnende geschondenheid van lijn edelste verlangen, wordt allengs „hou ding", bijna zelfs een coquetteeren-met een soort grauw en rauw realisme, dat er zich een dichterlijke eer in stelt, te ontheiligen en ontluisteren. Den Brabander's „Hpllë Man", in 1945 Verschenen, wekte de hoop dat deze in de vereenzaming afgestooten dichter den weg sou vinden tot positiever levensbelijdenis. „De Holle Man" was een aanklacht, vurig, agressief; dat was een en al gloed, die door zijn brandendheid zelf al getuigde vari liefde tot leven en mensch, juist omdat de haat er zoo fel in oplaaide. Maar deze son netten: ze verglijden, alle op denzelfden jambischen versvoet, in een versomberen de eentonigheid, waarin men bijna tever geefs één woord van lafenis zoekt. Bijna. Want één regel de slotstrofe van Poème érotique doet ons weten, dat deze verzen niet uit liefdeloosheid geboren zijn; één regel: „omdat ik weet, hóé zeer verlangen doet". In het allerverborgenstc moet men wel zeer liefhebben, om het leven in zoo'n grauw pantser te lijf te gaan. Wie pantsert zich zoo grimmig, die geen verwonding ducht? Hans Castorp in Mann's Zauberberg, in den sneeuwslaap den dood zoo nabij cn in het visioen van lustoord en bloedmaal zoo dicht genaderd iot den diepsten levenszin, draagt uit dit hachelijk avontuur deze ge dachten mee: „De mensch moet terwille van mildheid en liefde den dood geen heer schappij verleenen over zijn gedachten. En daarmee ontwaak ik, want daarmee heb ik ten einde gedroomd en tot eindelijke ver vulling". o Blijft ons niet, ondanks het heimelijke bloedmaal, de bekoorlijkheid der kleine dingen (O, Bertus Aafjes' „Maria Sibylla Merian!"), de warmte van een handdruk, de hartegroet der oogen, de innigheid van een menschenwoord en terwille van dit alles de liefde voor al wat ons aan goed heid en schoonheid en lieflijkheid geschon ken is op den zevenden dag? Juist vanwege het bloedmaal déze blij moedigheid van een durvend en liefheb bend hart: „Slbylle zoekt het in het klein, En op het voor de wereld poov're Weet zij de schoonheid te veroveren. Dat is Aafjes. Het is me duizend-, duizend maal liever dan alle doodgraverspóëzie C. J. E. DINAUX „Dag meneer pastoor Uit het kamp Duindorp in Den Haan is dezer dagen •een politieke delinquent, mr. H. A. M. van der H., op ongetvone wijze ontsnapt. Des morgens werd in het kamp een R.K. godsdienstoefening gehouden, ge leid door een pastoor. De geestelijke had zich tevoren verkleed om een H. Mis op te dragen. Mr. Van der H. heeft tijdiens den dienst kans gezien, de kleeding van den pastoor aan tc trekken. Hij wandel de naar buiten en toen de bewakers btf den uitgang den pastoorzagen aan komen. salueerden zij en openden het hek.,Een chauffeur van een kampauto bood aan den „geestelijke" .even naar zijn pastorie te brengen, maar dit aan bod werd vriendelijk afgeslagen met de mededeeling, dat „meneer pastoor" nog een bezoek moest afleggen bij menschen die dicht bij het kamp woonden. Daar na wandelde hif weg en men heeft hem tot dusverre niet gevonden Agenda voor Haarlem ZATERDAG 5 APRIL Stadsschouwburg: ..Een maand op het land". J uur. Luxor: De zeehavik", toeg. 14 j. 1.45. 415. 6.45 en 9.15 uur. Frans Hals: „Door dik en dun", alle leeft., 2. 4.30. 7 en 9.15 uur. City: „Layla", toeg. 14 j., 2, 4.30. 7 en 9.15 uur. Spaarne: ..Mickey, de straatjongen". 2.30. 7 en uur. Rembrandt: ..Wat weet je van liefde", toeg. bov. 14 j.. 2, 4.15 7 en 9.15 uur. Palace: „Een wildzang maakt carrière, toeg. bov. 14 j., 1 4.15, 7 en 9.15 uur. ZONDAG 6 APRIL. Stadsschouwburg: „Een maand op het land", I uur. Gem. Concergtebouw: „Verwoeste le ven.1;", 8 uur. Bioscopen: Middag- en avond- Voorstellingen. MAANDAG 7 APRIL Stadsschouwburg: ..Jongenslyceum", 2 en 8 Uur. Gem. Concertgebouw: Anova jubileumbal, ur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstel- Jlngen. DINSDAG 8 APRIL Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. p R ZIJN verscheidene redenen waarom E' de film „Les enfants du para- d i s" meer beioering veroorzaakt dan eenige andere film die dit seizoen is uitge bracht. Ze wijkt op verschillende punten af van ijjat we als normaal zijn gaan be schouwen en past in geen van de „rubrie ken" waarin het zoo gemakkelijk is iets weg te stoppen en te vergeten. Ze is om te beginnen een afwijking van de lang zamerhand tot een wet verworden traditie dat een film niet langer dan andejdialf uur mag duren. Deze duurt een dikkJFdrie en een half uur en als ze uit is beseffen de toeschouwers nauwelijks, dat er zooveel tijd verstre ken is. Ze is verder geen gewoon „verhaaltje". Het is onmogelijk precies de NS gebeurtenissen na te ver tellen. Niet alleen omdat ze veelvuldig zijn en maar luchtig samen gebonden door den draad eener handeling, maar ook omdat ze niet het wezen van het werk bepalen, en er tusschen de concrete feiten zooveel is dat niet met woorden omschreven kan worden en dat toch ster ker tot de verbeelding spreekt dan de ge schiedenis uit de tooneelwereld op den Boulevard du Temple ten tijde van den burger-koning Louis Philippe. Verder is er een rij van punten, waar men Marcel Carné, den regisseur, kaq betrappen op afwijkingen van de gebrui ken en specifieke eigenschappen der film. Dat is te zeggen, er is overal te zien dat Carné een man is die precies weet wat filmen is en hij hanteert zijn materie menigmaal met bewonderenswaardig ta lent. Maar er zijn lange gedeelten waar de camera niet meer is dan een registree- rend apparaat, een toeschouwer die ge spannen en nauwkeurig kijkt, maar zon der een eigen meening te hebben, zonder te doen wat wij in de eerste plaats van de camera eischen wanneer we filmkunst verwachten: uit Jte beelden. Dit alles geeft bij lange na geen volle dige definitie van „Les enfants du para dis", waarin de wereld van het theater bezongen wordt, de tumultueuse samen leving achter en voor de coulissen, waar alle bezieling, alle vreugde, alle noodzaak en alle smart opgehangen is tusschen twee polen: droefenis om de volslagen ontoe reikendheid van het aardsche, bestaan en pure vreugde om het scheppen van illusie en schijn. Theater, theater! Het is een scheppen en vernietigd worden, een laaien de passie en een onpeilbare wanhoop. Spel wordt tot werkelijkheid, de realiteit is nog slechts een ijdel spel en beide gaan in elkaar over zonder dat men de grens nog ziet. Er is misschien nooit een film ge draaid of een verhaal geschreven waarin met zooveel gevoel het wezen van het too- neel beroerd is. met zooveel liefde ook voor de geheimen van zijn sfeer en zonder dat ergens de banaliteit van een imperti nent realisme om den hoek komt kijken. Het is alles dichterlijk en meesleepend, dan geestig, dan diep ontroerend, dan rauw als een gangstergeschiedenis, dan pril als de idylle eener jonge liefde. Het is vooral muzikaal, want bijna geen scène is er of de motieven eener opera-aehtige muziek worden er voortgedragen als een wezenlijk bestanddeel van het totale effect. S HET een wonder dat dit ongewone filmwerk, ontstaan uit de nauwe sa menwerking van den filmer Carné, den tooneelspeler Jean Louis Barrault en den scenario-schrijver Prévert, zeer tegenstrij dig beoordeeld wordt? De een 2egt: het heeft niets gemeen met film. De ander be toogt dat het de film op nieuwe wegen brengt, de derde weet zich geen raad met zijn indrukken. Alleen in één ding zijn al len het eens: dit is een werk, dat zijn toeschouwers blijft boeien, ook na de ver tooning. Het is niet mogelijk alles redelijk te ver klaren. Het zien van een kunstwerk is geen zaak van het verstand. Maar een paar dingen kunnen een verklaring in de hand werken. Deze film is gedeeltelijk gemaakt in den oorlog, toen Frankrijk bezet was. Ze is on der de oogen der Duitschers opgenomen en moest dus elke gevaarlijke toespeling op de werkelijkheid vermijden. Ze vertoeft Een der tooneclscènes die karakteristiek zijn voor „Les enfants du paradis". dus in de onwerkelijkheid niet alleen om tactische redenen maar ook omdat de geest der menschen' behoefte had aan een „an dere" wereld om zichzelf even in te ver geten. Een droefgeestige, maar ongemeen boeiende „andere wereld". Dat geeft Carné die eens „Quai des brumes" en „Hötel du Nord" maakte. Hij heeft zich nu niet ge stoord aan dramatische en filmische wet ten; hij heeft midden in de smarten van den tijd slechts gedicht, met den vollen rijkdom van zijn verbeeldingsvermogen. Film? Ze heeft hem niet in de eerste plaats bekommerd, hij heeft verteld: van de lichtzinnigheid, van de onbekommerdheid, van de ontoereikendheid van het stoffelijk leven en van de vreugde der verbeelding. Hij heeft bezongen. En als wij zeggen: „dat is geen film"; dan vergeten we dat het fenomeen dat we elke week in de bioscoop zien, ook niet alleen zalig makend is, maar slechts een heel klein stukje.der mogelijkheden van de filmkunst die misschien eens verwezen lijkt zal worden. Dan vergeten we dat film heelemaal geen „verhaaltje" hoeft te zijn, dat ze niet altijd dramatisch moet wezen, maar dat ze ook lyrisch kan zijn zooals hier. En als wij zeggen; „dit opent nieuwe mogelijkheden", dan zien we over het hoofd hoe dat vervagen van de gren zen tusschen werkelijkheid en onwerke lijkheid buiten de sfeer van het tooneel wel zeer moeilijk is. Bedenk maar eens welk een grandioze mislukking Cocteau's „La belle et la béte" was. Om bijna even veel redenen als dit werk afwijkt van wat als normale film wordt beschouwd, is .het belangrijk om zijn ele menten die elk voor zich en alle samen den toeschouwer ontroeren: de sfeer, de mu ziek, de rol van Barrault, de prachtige pantomimes, de geestige dialogen, de mu ziek. Vooral de muziek. Hier is duidelijk te ervaren hoeveel de film met de muziek gemeen heeft en hoe nauw haar vormen met de verschillende genres muziek cor- rès pondeeren. Als artistieke belevenis is „Les enfants du paradis" een unicum. Als film is ze ze ker géén gaaf voorbeeld, daarvoor is ze niet hecht genoeg van vorm; maar ze heeft velen met een schok opmerkzaam ge maakt op mogelijkheden die altijd bestaan hebben, maar die zelden gebruikt zijn. Dat is naast haar vele andere verdiensten er óók een van belang. v. G. Het Parthenon Door Bertus Aafjes pv E BOOT IS LANGZAAM de haven van U Athene binnengevaren en ligfnu stil. Het is zeven uur in den morgen en stra lend weer. De kleur van het water is als de kleur van het IJ op een lentedag. Ge matigd blauw. Veel minder blauw dan de Middeliandsche Zee was. Rondom liggen de grijs-witte en bruine huizen-stapeltjes van de Piraeus, Athene's havenplaats Meeuwen zwenken over het water. Roei bootjes varen af en aan, halen menschen op. en leegen het ruim bij stukjes en beet jes. Van boot tot boot klinkt Grieksch ge schreeuw. Prachtig van klank. Het gelijkt in geluid op het krijschend schreeuwen van de stormmeeuw boven de branding uit. Ik heb maar één wensch, een wensch, die nu al wel tien jaar oud is: het Par thenon zien. Het lukt. Ik kom van boord en heb precies genoeg geld om de auto bus naar Athene te nemen. Ben ik een maal daar, dan moeten de goden van den Olympus mij maar verder helpen. Kuchend zet de autobus zich in beweging: het is een model uit het begin van deze eeuw. Over al bibbert het plaatijzer, er tuimelt zelfs een spijker uit het dak op mijn knie. Nog één schroef of moertje eruit, denk ik, en het vehikel valt uit elkaar in duizend fragmenten. Maar dat eene schroefje houdt het en onder veel motorgekueh hup pelen de voorsteden van Athene aan ons oog voorbij. Grijze en witte huizen met door steenen muurtjes omheinde tuinen. Veldjes hoog opgeschoten bloemkool. Bloeiende perziken, peren- en appelaars, Hofjes olijven. Sinaasappelboomen, som mige vol oranje appelen. Een kudde dik in hun vacht zittende schapen, temidden van een wolk stof. Veldjes bloemen. En Reorganisatie en vorming buiten schoolverband Opgeheven directoraat- generaal door bureaux vervangen De minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft bij zijn ministerie een afdeeling „Vorming buiten schoolver band" ingesteld ter vervanging van het opgeheven directoraat-generaal van de vorming buiten schoolverband. De rijksdienst voor de lichamelijke op voeding en de sport wordt vervangen door éen bureau voor de lichamelijke opvoeding en sport; ressorteerende onder de afdeeling „vorming buiten schoolverband" en- be last met de voortzetting der werkzaam heden van den opgeheven rijksdienst. De zorg voor de lichamelijke opvoeding op'de lagere scholen is overgebracht naar de af deeling lager onderwijs. De afdeelingen sociale jeugdzorg, vrQe jeugdvorming, volksopvoeding, alsmede documentatie en voorlichting van het voormalige directo raat-generaal van de vorming iffiiten schoolverband zijn te rekenen van 20 Maart 1947 vervangen door bureaux. De afdeeling „vorming buiten schoolverband" is onder verdeeld in het bureau „documentatie en voorlichting", dat de werkzaamheden voortgezet van de gelijknamige opgeheven afdeeling, het bureau „jeugdzaken", dat de taken der opgeheven afdeelingen sociale jeugdzorg en vrije jeugdvorming over neemt, het bureau „lichamelijke opvoeding en sport" en het bureau „algemeene za ken", dat de taak voortzet van de opge heven afdeeling volksopvoeding en verder belast is met alle werkzaamheden van algemeenen aard, welke tot het ressort van de afdeeling behooren en niet bij een der drie andere bureaux zijn onderge bracht. daarachter, aan weerskanten, hooge blau we bergplateau's. Dan ir\eens, als de wagen een bocht neemt, springt dc Akropolis in de rechterruit van de autobus. Hoog rijst de rots boven de stad uit en op zijn grauwe steenmassa's zijn de Propylaeën en het Parthenon in hun prachtige blank heid duidelijk zichtbaar. De Akropolis is een hooge rots met steil omlaag schietende wanden. Hij was voor de oude Atheners»een burcht in de uren van gevaar en tevens de plaats, waar zij hun schoonste heilgdommen oprichtten. Om er hun Goden te vereeren. Men be klimt de rots aan de Westzijde en betreedt dan door de zuilengalerij van de Propy laeën het rotsplateau. Aan de Zuidzijde van dit, plateau rijst heff Parthenon om- hoogs aan de Nooixizijde verheft zich het Erechtheion. Ik wandel het eerst naar/het Parthenon, de tempel van Pallas Athene, de godin van de oude stad Athene. Als een pen schoor voetend zou kunnen zijn dan werd de mijne het nu. Boven de brokkelige trap pen. die tien treden hoog zijn en met gele bloempjes en groen begroeid, rijzen acht onvergetelijk mooie Dorische zuilen om hoog van gebruind marmer. Zij dragen de vergane metopen en het hooge voorhoofd van het Tympanon. Want het Parthenon heeft een hoog en rein voorhoofd als het reine, driehoekige voorhoofd van een vroeg-Grieksche vrouwenbeeld. Treedt men tusschen deze zuilen door. dan is er een tweede rij zuilen van acht. Daarachter bevindt zich de tempelmuur met de deur, die toegang verleent tot het innerlijk van den tempel, een bouwvallig kwadraat van muren. Passeert men dat innerlijk, dan heeft men aan de andere zijde eenzelfde deuropening en daarachter eveneens twee opeenvolgende rijen van acht zuilen. Wan delt men om den tempel heen. dan loopt men tweemaal langs acht zuilen van den voor- en achterkant en tweemaal langs zeventien zuilen van de zijkanten. Zes en veertig zuilen, wanneer men de hoekzuilen niet dubbel telt. En dat alles van het zui verste marmer. Èen marmer, dat bruin en innerlijk geworden is als het lichaam van een mensch na een vollen zomer. Deze fnorgen staat de tempel gebed in een vlinderlicht lente-azuur. Zijn zuilen rijen ramen groote kwadraten hemels blauw af en men weet niet, of de hemel gemaakt is als décor voor de zuilen of dat de zuilenrijen aan den hemel zulk een ruimte .en diepte schenken. Neen, de hemel is hier geen décor. Hij is aether, die vloeit door de zuilen en portieken en die de mensch vermag in te ademen en te drin ken als een geurlooze drank. Vlinders, koolwitjes en aurelia's, golven er snel op rond, een havik drijft er schreeuwend op af en aan, gespitst 'op zoek naar prooi, en de zuilen zelf baden zich erin, blank als een wolk de zon verduistert, bruin als deze weer doorkomt. Bruin zooals de godin' gebruind geweest moet zyn onder haar helm. Athene, Maart 1947. Nieuwe commandant Zeemacht -Nederland Schout bij nacht J. A. Gauw is, op zijn verzoek, eervol ontheven van zijn functie van commandant Zeemacht Nederland. Als zijn opvolger is aangewezen de kapitein ter zee J. J. L. Wülinge, tot dusver chef staf van het commando Zeemacht Nederlandsch Indië. De commando-overdracht zal ge schieden op Woensdag 16 April om 11 uur voor het hoofdkwartier der Koninklijke Marine in Scheveningen. ZONNEVLEK OPNIEUW ZICHTBAAR De afdeeling aardmagnetisme van het K.N.M.I. deelt mede, dat aan den Ooste lijken rand van de zon een buitengewoon groote zonnevlek is verschenen. Het is de zelfde vlek, die een maand geleden de aan dacht trok en met het ongewapende oog zichtbaar was. Over Muziek In Arnhem wordt in opdracht van de regeering het eerste permanente Zweedsche huis gebouwd. Indien het in de practijk goed blijkt te voldoen zullen ook elders dergelijke huizen verrijzen. door E. P. Een somber, geheimzinnig licht viel door de slechts gedeeltelijk geopende gordijnen^an de kamer. Ook deze kamer was tijiest en mysterieus. In een hoek stonden eenige zware, met donkerrood trijp bekleede fauteuils rond een donker bruin tafeltje. Een fraai Perzisch tapijt, zoo diep dat het geluid van voetstappen erin verstikt werd, bedekte den ganschen vloer. En midden in de kamer stond een .zwaar, groot bureau, bedolven onder pa perassen, waarvan er eenige werden vastgehouden door een presse-papier in den vorm van een doodshoofd. Het was èen zeer natuurgetrouwe schedel; slechts een ding viel'uit den toon: er zaten oogen in. Oogen van zeer fijn geslepen glas. cat bij dc minste of geringste belichting een groenigen schijn afgaf. Ja, het was geen prettig soort kamer. Zij zou de meeste menschen verhinderd hebben zich te concentreeren op hun werk. Zij zouden angstvisioenen krijgen en melancholisch worden. En toch, er zat iemand te werken. De zoowat veertig jaar oude Marsing schreef heel vlug als iemand, die nog haastig een kattebelle tje pent, voor hij met den trein weggaat. Dit was met Marsing niet het geval. Hij wist, dat hij ook morgen in deze kamer zou werken, en overmorgen en den dag daarna. Maar er was een andere factor, die hem snel deed schrijven; hij moest het geld verdienen, waarmee hij zich in leven zou kunnen houden. En daar hij nog een heelen tijd wilde leven, moest hij wel veel schrijven. Gedurende de negen jaar dat hij zich nu bezig hield met het schrij- van van detectieve romans, had hij zich geducht geweerd. Op een boekenplank tegenover zijn bureau stonden 72 boeken, met Herman Marsing op den rug. Op een enkele uitzondering na waren ze goed verkocht, zeer goed zelfs. Het publiek verslond Marsing die zijn verhalen nog gekruider en nog spannender vertelde dan zijn groote collega's, met een geves- tigden faam over de geheele wereld. Ja, hij schreef vlug; hij wist dat hij volgens zijn werkschema over drie dagen aan een volgende thriller moest beginnen en hoe wel hij den titel van dat geesteskind had genoteerd, stond de intrigue hem nog niet helder voor den geest. Plotseling echter stopte hij en begon geagiteerd terug te bladeren in zijn ma nuscript; steeds sneller sloeg hij de pa gina's om. af en toe een fragment lezend. Tenslotte had hij het begin van het boek bereikt en nog scheen zijn woede niet be daard te. zijn. Eyen gunde hij zich tijd om een nieuwe pijp op te steken en zijn voorhoofd af te vegen, dan begon hij weer van voren af aan. Nu scheen hij iets gevonden te hebben, het manuscript bleef open liggen op bladzijde 67. Haas tig herlas hij iets, schudde dan teleur gesteld zijn reeds grijzende hoofd. Het was haa9t beangstigend, een man in een dergelijken staat van wanhopige opwinding te zien. Marsing werd bleek, zijn pijP ging uit en zijn haren, waar de eene hand voortdurend in omwoelde, vie len half over zijn voorhoofd; hij merkte het niet. Na eenige uren van dit gejaagde zoeken, leek Marsing tien jaar ouder, hij zag er uit als een gebroken man. Voor over liet hij zich vallen op zijn schrijf tafel en bleef zoo apathisch liggen. N$ eenigen tijd stond hij op, deed de deur open en keek voorzichtig de gang in. Geen geluid was daar te hooien, niets te zien. Hij sloot de deur weer en zakte als in een droomtoestand terug in zijn bureaustoel. Het was doodstil in de ka mer, waar Marsing zoo lang zat te peinzen. In de eerste tweehonderd bladzijden had liij zijn hoofdpersoon, van Reyden, vier moorden op alleenstaande vrijgezel len laten bedrijven; behalve deze vijf personen had hij nog niemand genoemd in zijn boek en nuwas van Reyden vermoord. Door wien? Wanhopig streek de schrijver door zijn verwilderden haar dos. Hij opende de lade van zijn bureau, waarin hij altijd zijn zwartglanzende:*, revolver bewaarde, de revolver, die hij zoo vaak voor zich had gelegd om ?•■*- inspireerd te wo den tot een nieuwe moordzaak. Aarzelend richtte hij het wapen. Op dit oogenblik kwamen wij te voor schijn van achter het gordijn, waar wij het gansche drama zich hadden zien af spelen. Stil slopen wjj de kamer uit, me delijdend ons hoofd schuddend over den auteur, die zijn eigen raadselen niet meer kon ontwarren. Philip Loots HET IS VELE JAREN geleden dat ik eens op een vroegen zomerochtend, aangetrokken door het prachtige weer. ia den Haarlemmerhout ging wandelen. Het was er tegelijkertijd zeer rustig en zeer levendig; dit wil zeggen: er waren geen menschen en geen wagens enfin op den grond w£s het stil, maar een uitgebreid koor van zingende vogels bevolkte het on volprezen geboomte ■en dat was verrukke lijk. Ik kuierde zoo wat door de laantjes, toen ik een anderen wandelaar zag aan komen. Het was Philip Loots, de compo nist en ik herinner mij nog hoe hij mij begroette met „wat een vroolijkheid hier, hè!" Ook hij was er op uit getrokken om de ochtendmuziek in het bosch te hooren, ongestoord te genieten van de natuur en misschien ook om kracht op te doen voor het leven en het werk van den dag. Deze toevallige ontmoeting viel hij in toen ik dezer dagen in tempo lento genezende van oen griep een oude com positie van Loots in handen nam en met plezier en l^wondering de muziek las. Het was een cyclus liederen, „Tranen- dichtjes" geheeten. opgedragen aan den zanger Jos. M. Orelio, aan wien ik slechts een vage herinnering heb- Deze Trancn- dichtjes op woorden van Julius Flens zijn zeer merkwaardig en het moest waar zijn dat de ijverige zangkuostenaars in ons land bekend waren met deze fijne kunst stukjes, die niet alleen zeer karakteristiek voor den maker, maar ook op zichzelf origineele muzikale invallen zijn. Men hoort dikwijls klagen, dat er weinig goe de liederen op Hollandsehe teksten zijn, welnu: dit zijn mooie en eigenaardige Hol landsehe liederen. Ze ontstonden, denk ik, in de laatste jaren van de negentiende eeuw, in den tijd dat in de nieuwe poëzie van die dagen veel geweend werd. Dit heeft blijkbaar op zekeren dag den even zeer humoristischen als fijngevoeligen Loots in een mild-ironische stemming ge bracht en hij heeft toen deze voortreffe lijke liederen geschreven. Op een lachwek kende teekening voor het eerste lied ziet u o.a. een aantal zwaarmoedige mannen aan een tafel gezeten en u vindt daarbij den hier volgenden, inleidenden tekst: „Eenige vrienden van den onsterfely- ken, helaas te vroég ontslapen Julius Flens hebben zich genoopt gevoeld de na gedachtenis van hun veelgeliefden vriend en medelid der bekende R e d e r ij k e r s- kamer „In t ra n e n bloeiende" te huldigen niet enkel door boven zijn stoffelijk omhulsel een monument te doen verrijzen in den vorm van een slingerlooze pomp, sprekende tot het verre nageslacht door haar hartroerend opschrift: Hier ligt Julius Flens, Zijn tranenpomp is lens, maar te huldigen tevens op een wijze, df» een dieperen blik gunt in het gemoeds leven van den ontslapene en hét zijnen talrijken vereerders mogelijk maakt hem als 't ware stap voor stap te volgen op zijn drassigen weg door het ondermaan- sche. Toegevende aan dien edelen aan drang wendden zij zich tot een onzer va- derlandsche toondichters met dc bede: „eenige der schitterendste parelen uit 's Dichters rijke nalatenschap" zooals hun woordvoerder zich uitdrukte „te vatten in het goud der edele zusterkunst „Muziek". Onnoodig te zeggen met hoe bruisend een geestdrift, met hoe brandend een ijver deze verheven taak wejd aan vaard. En de uitslag".Het oordeel hier over blijve aan hen, die «enigszins in staat zijn de diepte van Flens' dichterziel te peilen, en in 't algemeen iets voelen voor de snikkende, schreiende, weeklagende de heerlijke poëzie onzer dagen". En dan volgt een twaalftal romanti sche liederen. Het zijn geen pogingen tot bespottende illustratieve muziek, het zijn geen grapjes, het zijn ernstig klinkende, maar sentimenteele liederen. De humor treedt niet eigendunkelijk op met zelfbe- wusten glimlach, maar klinkt in het mee leven met dc meewarigheid der woorden. Als u den tekst zoudt schrappen, zou het niet onmogelijk zijn dat u de muziek over 't geheel als aandoenlijke ernst zou hoo ren, maar als u het gezang op de woorden volgt, dan geniet u van de natuurlijke vermenging van toenmaals algemeen er kende droefheids-geluiden en de bijzon dere overdrevenheid in ieder iicd. Het vermogen om den ernst gevoelig te ver mengen met nuchterheid kan, meen ik van Hollandsehe kunstenaars verwacht worden. Ik zou graag Mer eenige fragmenten meti noten en al afdrukken, maar dit kan nu eenmaal niet; ik kan echter een paar ver zen overschrijven en nog wat van de mu ziek vertellen. Het derde lied heeft dep volgenden tekst: „Den bittren kelk van 's levens wee leeg ik ten bodem nimmermeer; want als ik drink, dan schrei 'k enne» en vul hem met mijn tranen weer". Een hartstochtelijke, zenuwachtige mu-' ziek vertolkt dit versje alsof de componist door een werkelijke dichterlijke aandoe ning getroffen was. Maar in de melodie hooren wij meteen de dwaze gevoeligheid van het-eindeloos-gevuld-zijn van dien bittren kelk. Zeer goed is ook het volgende: „Ik zat te turen droef naar de maan, die prompt tien uren was opgegaan, „Gij diep-verslagen en bleeke meid", mag ik u vragen: heb je ooit geschreid?" „Da's juist confrater, mijn droefenis, dat hier geen water voor tranen is". Het liedje werd een juweeltje, omdat do componist den quasi-ernst puurde als een innig sentiment en bijvoorbeeld bij den laatsten dwazen regel zeer gevoelige ac centen vond, die tegelijkertijd bewust sentimenteel zijn- De Brahms-liefhebbers moeten eens stu- deeren op de muziek bij de volgende regels; „Ik stond op 't zeestrand levensmoe te weenen en tc snikken.... De golfjes rolden naar mij toe om een traan van mijn laarzen te likken". Philip Loots is in 't geheele land bekend om zijn koormuziek, maar slechts zeer weinigen kennen Kern als geestig lyricus. Naar mijn meening ligt zijn grootste waar de in zijn gevoeligen, humoristischen zin. Hij was even intelligent als eenvoudig: hij was een voortreffelijk musicus en het is bijzonder aangenaam voor het muzikale hart. om tusschen het geharrewar in de tegenwoordige wereld van componisten en critici te denken aan de frissehe. geest krachtige natuurlijkheid i-an de?«- v-Nst. HENDRIK ANDFJFSSEN. Pe tuchtrechter voor de prUzen te Roer mond heef: een zestal tandartsen uit Roer mond. Ver.lo, Venray en Weert, wegens het te duur verkoopen v.nn complete gebitten aan verplicht- en vrljwllllg-verzekerden. tot een gezamenlijke boete van f5100 veroordeeld. Dc Mflnlndustrieraad heeft aan een com missie opgedragen na tc gaan welke maat rege len nog kunnen worden getroffen om verhoo- gmg van de productie tc bevorderen. Voorzlt-t ter van deze commissi# is ir. A. Paulea,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1947 | | pagina 5