Litteraire kantteekeningen
,De kinderen van het schellinkje"
Film
Naar het land der Pharao's
EL D.-Vertelling
ZATERDAG 5 APRIL 1947
GERARD DEN. BRABANDER:
Sonnetten.
De Gulden Pers, Haarlem.
In Thomas Mann's „Zauberberg" slaat
een hoofdstuk geschreven, waarin aan den
hoofdpersoon. Hans Castorp, overvallen
door een sneeuwstorm, een visfoen ver
schijnt in een levensbedreigenden sneeuw-
slaap. Een landschap rijst voor hem op van
het klaarste en heerlijkste sclroon, bevolkt
door een menschheid in waardige, hoffe-
lijk-redelijke en edele gemeenschap levend
een zonne-mcnschheid, voornaam en
zuiver naar lichaam en geest. En toch vol
trekt zich achter dit tafereel van eerbied-
waardigen menschenstaat in een afgelegen
tempelkamer een gruwelijk bloedmaal:
tnenschelijke wreedheid, vernietigings
drang, laagheid, ja zelfs liederlijkheid. Aan
dit bloedmaal heb ik herhaaldelijk moeten
denken bij het lezen en herlezen van deze
35 sonnetten van Gerard den Brabander.
Naar die zijde Van het leven houdt de
dichter onafgewend zijn blik toegekeerd,
strak, doordringend, onverbiddelijk. Men
heeft hem de felste satyricus van dezen tijd
genoemd en, dunkt mij, terecht: hij ver
bloemt niets, ontziet niets, vermooit niets in
dichterlijke verteedering. Geen illusie
blijft; met een ingehouden hoonlach wordt
het leven ontluisterd, ook het liefste; ver
beten, rauw desnoods, oynisch in vrijwel
iedere strofe. Den Brabander dat moet
men hem nageven is niet gevlucht in de
„sublieme afzondering" der poëtische ver
beelding, hij heeft zich niet verschanst
achter een bolwerk van persoonlijke schijn
schoonheid. Hij heeft het niet gewild, mo
gelijk niet gekund, omdat hij te zeer ge-
meenschapsmensch is en als zoodanig te
weinig bedacht op redding van zichzelf uit,
wat hij ziet als een maatschappij, een leven,
een mensch, in staat van verwording, ont
binding, verval, bederf. Neem de motieven
van deze sonnetten: ze zijn stuk voor stuk,
bijna»maniakaal, ontleend aan het bitterste,
duisterste, meest vreugdelooze dat een men-
gchenblik aan het leven kan ontdekken: de
afgrijselijke aanblik van een gehangene, de
jchijn-plechtigheid van een lijkstatie, de
armzalige avonduitgang van een versleten
menscljpnpaar, de weerzinwekkende licha
melijkheid van een stervende. „Danse Ma
cabre" aldus betitelde deze dichter meer
dan cén vers het bloedmaal, telkens en
telkens weer het bloedmaal. De liefde: een
dierlijke drift; het leven: een ten doode
gewijd-zijn. Het is al een „broken melody":
„Zij zingt hartstochtelijk hoog maar
ondertusschen
Schuurt in haar keel verraderlijk
't bederf".
een verkommeren van het menschelijk
lijn, een ontglippend leven ondanks „dicht
bevolkte droomen'" één troostelooze,
trieste, sinistere ontmaskering, waarna niet
yeel anders overblijft dan „een vaal décor
Van scheefgezakte schermen".
Wie het vfoeger werk van den Braban
der kent zijn bundels „Vaart" (1932).
„Cynische Portretten" (1934), „Gebroken
Lier" (1937), kan weten, hoe diep hem
deze wrange levensbeschouwing in het hart
steekt. Geboren in 1900, behoort hij tot de
generatie die opgroeide in een gehavende
wereld; oorlogsdreiging en -uitbarsting
was zijn jeugdervaring; ontgoocheling,
Werkloosheid, nieuwe oorlog, maatschap
pelijke, zedelijke en geestelijke nood de
ondervinding der latere jaren. En zoo
groeide een dïchtersgeslacht op, dat te
ontnuchterd en verbitterd was om voor de
lieflijkheden, de eenvoudige goedheid, de
Onverwachte geschenken van het leven, nog
oog te hebben. Hard moest men zijn. En het
wapende zich met een koele, onmeëdoogen-
'de, soms laatdunkende verstandelijkheid
(de groep, die zich schaarde om het ratio
nalistische tijdschrift „Forum" Ter
Braak, Du Perron c.s. vervolgens, toen
hot gevoel z'n recht weer opeischte, in een
poging tot verbroedering tusschen dat ra
tionalisme en een nieuwe romantiek: „het
gevoel, opgenomen in een waakzaam ver
stand". (Tijdschrift „Criterium", 1940). Me
lancholie was het hier, weemoed in on
macht daar. Was het? Kon dat maar gezegd
Worden. Waar bleef de poëzie, „waarin de
engelen weliswaar zijn uitgebannen, maar
waarin de nachtegaal weer zingt, al zingt
hij dan boven een ontredderde wereld",
rooals Hoomik eens aankondigde? Neen.
een beangstigende voorkeur, ook onder de
Jongeren, voor overgave aan een soort
dichterlijk défaitisme is onmiskenbaar aan
een geestelijk «nihilisme dat er bijna prat
op gaat, cynisch, somber, hard en onver
biddelijk te zijn het is mode geworden:
een spel met het bloedmaal. Wat bij den
Brabander voortkwam en komt uit een
waarachtig schrijnende geschondenheid van
lijn edelste verlangen, wordt allengs „hou
ding", bijna zelfs een coquetteeren-met een
soort grauw en rauw realisme, dat er zich
een dichterlijke eer in stelt, te ontheiligen
en ontluisteren.
Den Brabander's „Hpllë Man", in 1945
Verschenen, wekte de hoop dat deze in de
vereenzaming afgestooten dichter den weg
sou vinden tot positiever levensbelijdenis.
„De Holle Man" was een aanklacht, vurig,
agressief; dat was een en al gloed, die door
zijn brandendheid zelf al getuigde vari
liefde tot leven en mensch, juist omdat de
haat er zoo fel in oplaaide. Maar deze son
netten: ze verglijden, alle op denzelfden
jambischen versvoet, in een versomberen
de eentonigheid, waarin men bijna tever
geefs één woord van lafenis zoekt. Bijna.
Want één regel de slotstrofe van Poème
érotique doet ons weten, dat deze verzen
niet uit liefdeloosheid geboren zijn; één
regel: „omdat ik weet, hóé zeer verlangen
doet". In het allerverborgenstc moet men
wel zeer liefhebben, om het leven in zoo'n
grauw pantser te lijf te gaan. Wie pantsert
zich zoo grimmig, die geen verwonding
ducht?
Hans Castorp in Mann's Zauberberg, in
den sneeuwslaap den dood zoo nabij cn in
het visioen van lustoord en bloedmaal zoo
dicht genaderd iot den diepsten levenszin,
draagt uit dit hachelijk avontuur deze ge
dachten mee: „De mensch moet terwille
van mildheid en liefde den dood geen heer
schappij verleenen over zijn gedachten. En
daarmee ontwaak ik, want daarmee heb ik
ten einde gedroomd en tot eindelijke ver
vulling". o
Blijft ons niet, ondanks het heimelijke
bloedmaal, de bekoorlijkheid der kleine
dingen (O, Bertus Aafjes' „Maria Sibylla
Merian!"), de warmte van een handdruk,
de hartegroet der oogen, de innigheid van
een menschenwoord en terwille van dit
alles de liefde voor al wat ons aan goed
heid en schoonheid en lieflijkheid geschon
ken is op den zevenden dag?
Juist vanwege het bloedmaal déze blij
moedigheid van een durvend en liefheb
bend hart:
„Slbylle zoekt het in het klein,
En op het voor de wereld poov're
Weet zij de schoonheid te veroveren.
Dat is Aafjes. Het is me duizend-, duizend
maal liever dan alle doodgraverspóëzie
C. J. E. DINAUX
„Dag meneer pastoor
Uit het kamp Duindorp in Den Haan is
dezer dagen •een politieke delinquent,
mr. H. A. M. van der H., op ongetvone
wijze ontsnapt.
Des morgens werd in het kamp een
R.K. godsdienstoefening gehouden, ge
leid door een pastoor. De geestelijke had
zich tevoren verkleed om een H. Mis op
te dragen. Mr. Van der H. heeft tijdiens
den dienst kans gezien, de kleeding van
den pastoor aan tc trekken. Hij wandel
de naar buiten en toen de bewakers btf
den uitgang den pastoorzagen aan
komen. salueerden zij en openden het
hek.,Een chauffeur van een kampauto
bood aan den „geestelijke" .even naar
zijn pastorie te brengen, maar dit aan
bod werd vriendelijk afgeslagen met de
mededeeling, dat „meneer pastoor" nog
een bezoek moest afleggen bij menschen
die dicht bij het kamp woonden. Daar
na wandelde hif weg en men heeft hem
tot dusverre niet gevonden
Agenda voor Haarlem
ZATERDAG 5 APRIL
Stadsschouwburg: ..Een maand op het land".
J uur. Luxor: De zeehavik", toeg. 14 j. 1.45.
415. 6.45 en 9.15 uur. Frans Hals: „Door dik en
dun", alle leeft., 2. 4.30. 7 en 9.15 uur. City:
„Layla", toeg. 14 j., 2, 4.30. 7 en 9.15 uur.
Spaarne: ..Mickey, de straatjongen". 2.30. 7 en
uur. Rembrandt: ..Wat weet je van liefde",
toeg. bov. 14 j.. 2, 4.15 7 en 9.15 uur. Palace:
„Een wildzang maakt carrière, toeg. bov. 14 j.,
1 4.15, 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 6 APRIL.
Stadsschouwburg: „Een maand op het land",
I uur. Gem. Concergtebouw: „Verwoeste le
ven.1;", 8 uur. Bioscopen: Middag- en avond-
Voorstellingen.
MAANDAG 7 APRIL
Stadsschouwburg: ..Jongenslyceum", 2 en 8
Uur. Gem. Concertgebouw: Anova jubileumbal,
ur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstel-
Jlngen.
DINSDAG 8 APRIL
Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen.
p R ZIJN verscheidene redenen waarom
E' de film „Les enfants du para-
d i s" meer beioering veroorzaakt dan
eenige andere film die dit seizoen is uitge
bracht. Ze wijkt op verschillende punten
af van ijjat we als normaal zijn gaan be
schouwen en past in geen van de „rubrie
ken" waarin het zoo gemakkelijk is iets
weg te stoppen en te vergeten. Ze is om
te beginnen een afwijking van de lang
zamerhand tot een wet verworden traditie
dat een film niet langer dan andejdialf uur
mag duren. Deze duurt een dikkJFdrie en
een half uur en als ze uit is beseffen de
toeschouwers nauwelijks,
dat er zooveel tijd verstre
ken is. Ze is verder geen
gewoon „verhaaltje". Het
is onmogelijk precies de
NS gebeurtenissen na te ver
tellen. Niet alleen omdat
ze veelvuldig zijn en maar luchtig samen
gebonden door den draad eener handeling,
maar ook omdat ze niet het wezen van het
werk bepalen, en er tusschen de concrete
feiten zooveel is dat niet met woorden
omschreven kan worden en dat toch ster
ker tot de verbeelding spreekt dan de ge
schiedenis uit de tooneelwereld op den
Boulevard du Temple ten tijde van den
burger-koning Louis Philippe.
Verder is er een rij van punten, waar
men Marcel Carné, den regisseur, kaq
betrappen op afwijkingen van de gebrui
ken en specifieke eigenschappen der film.
Dat is te zeggen, er is overal te zien dat
Carné een man is die precies weet wat
filmen is en hij hanteert zijn materie
menigmaal met bewonderenswaardig ta
lent. Maar er zijn lange gedeelten waar
de camera niet meer is dan een registree-
rend apparaat, een toeschouwer die ge
spannen en nauwkeurig kijkt, maar zon
der een eigen meening te hebben, zonder
te doen wat wij in de eerste plaats van
de camera eischen wanneer we filmkunst
verwachten: uit Jte beelden.
Dit alles geeft bij lange na geen volle
dige definitie van „Les enfants du para
dis", waarin de wereld van het theater
bezongen wordt, de tumultueuse samen
leving achter en voor de coulissen, waar
alle bezieling, alle vreugde, alle noodzaak
en alle smart opgehangen is tusschen twee
polen: droefenis om de volslagen ontoe
reikendheid van het aardsche, bestaan en
pure vreugde om het scheppen van illusie
en schijn. Theater, theater! Het is een
scheppen en vernietigd worden, een laaien
de passie en een onpeilbare wanhoop. Spel
wordt tot werkelijkheid, de realiteit is nog
slechts een ijdel spel en beide gaan in
elkaar over zonder dat men de grens nog
ziet. Er is misschien nooit een film ge
draaid of een verhaal geschreven waarin
met zooveel gevoel het wezen van het too-
neel beroerd is. met zooveel liefde ook
voor de geheimen van zijn sfeer en zonder
dat ergens de banaliteit van een imperti
nent realisme om den hoek komt kijken.
Het is alles dichterlijk en meesleepend,
dan geestig, dan diep ontroerend, dan rauw
als een gangstergeschiedenis, dan pril als
de idylle eener jonge liefde. Het is vooral
muzikaal, want bijna geen scène is er of
de motieven eener opera-aehtige muziek
worden er voortgedragen als een wezenlijk
bestanddeel van het totale effect.
S HET een wonder dat dit ongewone
filmwerk, ontstaan uit de nauwe sa
menwerking van den filmer Carné, den
tooneelspeler Jean Louis Barrault en den
scenario-schrijver Prévert, zeer tegenstrij
dig beoordeeld wordt? De een 2egt: het
heeft niets gemeen met film. De ander be
toogt dat het de film op nieuwe wegen
brengt, de derde weet zich geen raad met
zijn indrukken. Alleen in één ding zijn al
len het eens: dit is een werk, dat zijn
toeschouwers blijft boeien, ook na de ver
tooning.
Het is niet mogelijk alles redelijk te ver
klaren. Het zien van een kunstwerk is
geen zaak van het verstand. Maar een paar
dingen kunnen een verklaring in de hand
werken.
Deze film is gedeeltelijk gemaakt in den
oorlog, toen Frankrijk bezet was. Ze is on
der de oogen der Duitschers opgenomen
en moest dus elke gevaarlijke toespeling
op de werkelijkheid vermijden. Ze vertoeft
Een der tooneclscènes die karakteristiek
zijn voor „Les enfants du paradis".
dus in de onwerkelijkheid niet alleen om
tactische redenen maar ook omdat de geest
der menschen' behoefte had aan een „an
dere" wereld om zichzelf even in te ver
geten. Een droefgeestige, maar ongemeen
boeiende „andere wereld". Dat geeft Carné
die eens „Quai des brumes" en „Hötel du
Nord" maakte. Hij heeft zich nu niet ge
stoord aan dramatische en filmische wet
ten; hij heeft midden in de smarten van
den tijd slechts gedicht, met den vollen
rijkdom van zijn verbeeldingsvermogen.
Film? Ze heeft hem niet in de eerste plaats
bekommerd, hij heeft verteld: van de
lichtzinnigheid, van de onbekommerdheid,
van de ontoereikendheid van het stoffelijk
leven en van de vreugde der verbeelding.
Hij heeft bezongen.
En als wij zeggen: „dat is geen film";
dan vergeten we dat het fenomeen dat we
elke week in de bioscoop zien, ook niet
alleen zalig makend is, maar slechts een
heel klein stukje.der mogelijkheden van
de filmkunst die misschien eens verwezen
lijkt zal worden. Dan vergeten we dat
film heelemaal geen „verhaaltje" hoeft te
zijn, dat ze niet altijd dramatisch moet
wezen, maar dat ze ook lyrisch kan zijn
zooals hier. En als wij zeggen; „dit opent
nieuwe mogelijkheden", dan zien we over
het hoofd hoe dat vervagen van de gren
zen tusschen werkelijkheid en onwerke
lijkheid buiten de sfeer van het tooneel
wel zeer moeilijk is. Bedenk maar eens
welk een grandioze mislukking Cocteau's
„La belle et la béte" was.
Om bijna even veel redenen als dit werk
afwijkt van wat als normale film wordt
beschouwd, is .het belangrijk om zijn ele
menten die elk voor zich en alle samen den
toeschouwer ontroeren: de sfeer, de mu
ziek, de rol van Barrault, de prachtige
pantomimes, de geestige dialogen, de mu
ziek. Vooral de muziek. Hier is duidelijk
te ervaren hoeveel de film met de muziek
gemeen heeft en hoe nauw haar vormen
met de verschillende genres muziek cor-
rès pondeeren.
Als artistieke belevenis is „Les enfants
du paradis" een unicum. Als film is ze ze
ker géén gaaf voorbeeld, daarvoor is ze
niet hecht genoeg van vorm; maar ze heeft
velen met een schok opmerkzaam ge
maakt op mogelijkheden die altijd bestaan
hebben, maar die zelden gebruikt zijn. Dat
is naast haar vele andere verdiensten er
óók een van belang.
v. G.
Het Parthenon
Door Bertus Aafjes
pv E BOOT IS LANGZAAM de haven van
U Athene binnengevaren en ligfnu stil.
Het is zeven uur in den morgen en stra
lend weer. De kleur van het water is als
de kleur van het IJ op een lentedag. Ge
matigd blauw. Veel minder blauw dan de
Middeliandsche Zee was. Rondom liggen
de grijs-witte en bruine huizen-stapeltjes
van de Piraeus, Athene's havenplaats
Meeuwen zwenken over het water. Roei
bootjes varen af en aan, halen menschen
op. en leegen het ruim bij stukjes en beet
jes. Van boot tot boot klinkt Grieksch ge
schreeuw. Prachtig van klank. Het gelijkt
in geluid op het krijschend schreeuwen
van de stormmeeuw boven de branding
uit. Ik heb maar één wensch, een wensch,
die nu al wel tien jaar oud is: het Par
thenon zien. Het lukt. Ik kom van boord
en heb precies genoeg geld om de auto
bus naar Athene te nemen. Ben ik een
maal daar, dan moeten de goden van den
Olympus mij maar verder helpen. Kuchend
zet de autobus zich in beweging: het is een
model uit het begin van deze eeuw. Over
al bibbert het plaatijzer, er tuimelt zelfs
een spijker uit het dak op mijn knie. Nog
één schroef of moertje eruit, denk ik, en
het vehikel valt uit elkaar in duizend
fragmenten. Maar dat eene schroefje
houdt het en onder veel motorgekueh hup
pelen de voorsteden van Athene aan ons
oog voorbij. Grijze en witte huizen met
door steenen muurtjes omheinde tuinen.
Veldjes hoog opgeschoten bloemkool.
Bloeiende perziken, peren- en appelaars,
Hofjes olijven. Sinaasappelboomen, som
mige vol oranje appelen. Een kudde dik
in hun vacht zittende schapen, temidden
van een wolk stof. Veldjes bloemen. En
Reorganisatie en vorming
buiten schoolverband
Opgeheven directoraat-
generaal door bureaux
vervangen
De minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen heeft bij zijn ministerie
een afdeeling „Vorming buiten schoolver
band" ingesteld ter vervanging van het
opgeheven directoraat-generaal van de
vorming buiten schoolverband.
De rijksdienst voor de lichamelijke op
voeding en de sport wordt vervangen door
éen bureau voor de lichamelijke opvoeding
en sport; ressorteerende onder de afdeeling
„vorming buiten schoolverband" en- be
last met de voortzetting der werkzaam
heden van den opgeheven rijksdienst. De
zorg voor de lichamelijke opvoeding op'de
lagere scholen is overgebracht naar de af
deeling lager onderwijs. De afdeelingen
sociale jeugdzorg, vrQe jeugdvorming,
volksopvoeding, alsmede documentatie en
voorlichting van het voormalige directo
raat-generaal van de vorming iffiiten
schoolverband zijn te rekenen van 20 Maart
1947 vervangen door bureaux. De afdeeling
„vorming buiten schoolverband" is onder
verdeeld in het bureau „documentatie en
voorlichting", dat de werkzaamheden
voortgezet van de gelijknamige opgeheven
afdeeling, het bureau „jeugdzaken", dat de
taken der opgeheven afdeelingen sociale
jeugdzorg en vrije jeugdvorming over
neemt, het bureau „lichamelijke opvoeding
en sport" en het bureau „algemeene za
ken", dat de taak voortzet van de opge
heven afdeeling volksopvoeding en verder
belast is met alle werkzaamheden van
algemeenen aard, welke tot het ressort
van de afdeeling behooren en niet bij een
der drie andere bureaux zijn onderge
bracht.
daarachter, aan weerskanten, hooge blau
we bergplateau's. Dan ir\eens, als de wagen
een bocht neemt, springt dc Akropolis in
de rechterruit van de autobus. Hoog rijst
de rots boven de stad uit en op zijn
grauwe steenmassa's zijn de Propylaeën
en het Parthenon in hun prachtige blank
heid duidelijk zichtbaar.
De Akropolis is een hooge rots met steil
omlaag schietende wanden. Hij was voor
de oude Atheners»een burcht in de uren
van gevaar en tevens de plaats, waar zij
hun schoonste heilgdommen oprichtten.
Om er hun Goden te vereeren. Men be
klimt de rots aan de Westzijde en betreedt
dan door de zuilengalerij van de Propy
laeën het rotsplateau. Aan de Zuidzijde
van dit, plateau rijst heff Parthenon om-
hoogs aan de Nooixizijde verheft zich het
Erechtheion.
Ik wandel het eerst naar/het Parthenon,
de tempel van Pallas Athene, de godin van
de oude stad Athene. Als een pen schoor
voetend zou kunnen zijn dan werd de
mijne het nu. Boven de brokkelige trap
pen. die tien treden hoog zijn en met gele
bloempjes en groen begroeid, rijzen acht
onvergetelijk mooie Dorische zuilen om
hoog van gebruind marmer. Zij dragen de
vergane metopen en het hooge voorhoofd
van het Tympanon. Want het Parthenon
heeft een hoog en rein voorhoofd als het
reine, driehoekige voorhoofd van een
vroeg-Grieksche vrouwenbeeld. Treedt
men tusschen deze zuilen door. dan is er
een tweede rij zuilen van acht. Daarachter
bevindt zich de tempelmuur met de deur,
die toegang verleent tot het innerlijk van
den tempel, een bouwvallig kwadraat van
muren. Passeert men dat innerlijk, dan
heeft men aan de andere zijde eenzelfde
deuropening en daarachter eveneens twee
opeenvolgende rijen van acht zuilen. Wan
delt men om den tempel heen. dan loopt
men tweemaal langs acht zuilen van den
voor- en achterkant en tweemaal langs
zeventien zuilen van de zijkanten. Zes en
veertig zuilen, wanneer men de hoekzuilen
niet dubbel telt. En dat alles van het zui
verste marmer. Èen marmer, dat bruin
en innerlijk geworden is als het lichaam
van een mensch na een vollen zomer.
Deze fnorgen staat de tempel gebed in
een vlinderlicht lente-azuur. Zijn zuilen
rijen ramen groote kwadraten hemels
blauw af en men weet niet, of de hemel
gemaakt is als décor voor de zuilen of dat
de zuilenrijen aan den hemel zulk een
ruimte .en diepte schenken. Neen, de hemel
is hier geen décor. Hij is aether, die vloeit
door de zuilen en portieken en die de
mensch vermag in te ademen en te drin
ken als een geurlooze drank. Vlinders,
koolwitjes en aurelia's, golven er snel op
rond, een havik drijft er schreeuwend op
af en aan, gespitst 'op zoek naar prooi, en
de zuilen zelf baden zich erin, blank als
een wolk de zon verduistert, bruin als
deze weer doorkomt. Bruin zooals de godin'
gebruind geweest moet zyn onder haar
helm. Athene, Maart 1947.
Nieuwe commandant
Zeemacht -Nederland
Schout bij nacht J. A. Gauw is, op zijn
verzoek, eervol ontheven van zijn functie
van commandant Zeemacht Nederland. Als
zijn opvolger is aangewezen de kapitein ter
zee J. J. L. Wülinge, tot dusver chef staf
van het commando Zeemacht Nederlandsch
Indië. De commando-overdracht zal ge
schieden op Woensdag 16 April om 11 uur
voor het hoofdkwartier der Koninklijke
Marine in Scheveningen.
ZONNEVLEK OPNIEUW ZICHTBAAR
De afdeeling aardmagnetisme van het
K.N.M.I. deelt mede, dat aan den Ooste
lijken rand van de zon een buitengewoon
groote zonnevlek is verschenen. Het is de
zelfde vlek, die een maand geleden de aan
dacht trok en met het ongewapende oog
zichtbaar was.
Over Muziek
In Arnhem wordt in opdracht van de regeering het eerste permanente Zweedsche huis
gebouwd. Indien het in de practijk goed blijkt te voldoen zullen ook elders dergelijke
huizen verrijzen.
door E. P.
Een somber, geheimzinnig licht viel
door de slechts gedeeltelijk geopende
gordijnen^an de kamer. Ook deze kamer
was tijiest en mysterieus. In een hoek
stonden eenige zware, met donkerrood
trijp bekleede fauteuils rond een donker
bruin tafeltje. Een fraai Perzisch tapijt,
zoo diep dat het geluid van voetstappen
erin verstikt werd, bedekte den ganschen
vloer. En midden in de kamer stond een
.zwaar, groot bureau, bedolven onder pa
perassen, waarvan er eenige werden
vastgehouden door een presse-papier in
den vorm van een doodshoofd. Het was
èen zeer natuurgetrouwe schedel; slechts
een ding viel'uit den toon: er zaten oogen
in. Oogen van zeer fijn geslepen glas. cat
bij dc minste of geringste belichting een
groenigen schijn afgaf.
Ja, het was geen prettig soort kamer.
Zij zou de meeste menschen verhinderd
hebben zich te concentreeren op hun
werk. Zij zouden angstvisioenen krijgen
en melancholisch worden. En toch, er zat
iemand te werken. De zoowat veertig
jaar oude Marsing schreef heel vlug als
iemand, die nog haastig een kattebelle
tje pent, voor hij met den trein weggaat.
Dit was met Marsing niet het geval. Hij
wist, dat hij ook morgen in deze kamer
zou werken, en overmorgen en den dag
daarna. Maar er was een andere factor,
die hem snel deed schrijven; hij moest het
geld verdienen, waarmee hij zich in leven
zou kunnen houden. En daar hij nog een
heelen tijd wilde leven, moest hij wel
veel schrijven. Gedurende de negen jaar
dat hij zich nu bezig hield met het schrij-
van van detectieve romans, had hij zich
geducht geweerd. Op een boekenplank
tegenover zijn bureau stonden 72 boeken,
met Herman Marsing op den rug. Op een
enkele uitzondering na waren ze goed
verkocht, zeer goed zelfs. Het publiek
verslond Marsing die zijn verhalen nog
gekruider en nog spannender vertelde
dan zijn groote collega's, met een geves-
tigden faam over de geheele wereld. Ja,
hij schreef vlug; hij wist dat hij volgens
zijn werkschema over drie dagen aan een
volgende thriller moest beginnen en hoe
wel hij den titel van dat geesteskind
had genoteerd, stond de intrigue hem nog
niet helder voor den geest.
Plotseling echter stopte hij en begon
geagiteerd terug te bladeren in zijn ma
nuscript; steeds sneller sloeg hij de pa
gina's om. af en toe een fragment lezend.
Tenslotte had hij het begin van het boek
bereikt en nog scheen zijn woede niet be
daard te. zijn. Eyen gunde hij zich tijd om
een nieuwe pijp op te steken en zijn
voorhoofd af te vegen, dan begon hij
weer van voren af aan. Nu scheen hij
iets gevonden te hebben, het manuscript
bleef open liggen op bladzijde 67. Haas
tig herlas hij iets, schudde dan teleur
gesteld zijn reeds grijzende hoofd.
Het was haa9t beangstigend, een man
in een dergelijken staat van wanhopige
opwinding te zien. Marsing werd bleek,
zijn pijP ging uit en zijn haren, waar de
eene hand voortdurend in omwoelde, vie
len half over zijn voorhoofd; hij merkte
het niet. Na eenige uren van dit gejaagde
zoeken, leek Marsing tien jaar ouder, hij
zag er uit als een gebroken man. Voor
over liet hij zich vallen op zijn schrijf
tafel en bleef zoo apathisch liggen.
N$ eenigen tijd stond hij op, deed de
deur open en keek voorzichtig de gang in.
Geen geluid was daar te hooien, niets te
zien. Hij sloot de deur weer en zakte als
in een droomtoestand terug in zijn
bureaustoel. Het was doodstil in de ka
mer, waar Marsing zoo lang zat te
peinzen.
In de eerste tweehonderd bladzijden
had liij zijn hoofdpersoon, van Reyden,
vier moorden op alleenstaande vrijgezel
len laten bedrijven; behalve deze vijf
personen had hij nog niemand genoemd
in zijn boek en nuwas van Reyden
vermoord. Door wien? Wanhopig streek
de schrijver door zijn verwilderden haar
dos. Hij opende de lade van zijn bureau,
waarin hij altijd zijn zwartglanzende:*,
revolver bewaarde, de revolver, die hij
zoo vaak voor zich had gelegd om ?•■*-
inspireerd te wo den tot een nieuwe
moordzaak. Aarzelend richtte hij het
wapen.
Op dit oogenblik kwamen wij te voor
schijn van achter het gordijn, waar wij
het gansche drama zich hadden zien af
spelen. Stil slopen wjj de kamer uit, me
delijdend ons hoofd schuddend over den
auteur, die zijn eigen raadselen niet
meer kon ontwarren.
Philip Loots
HET IS VELE JAREN geleden dat ik
eens op een vroegen zomerochtend,
aangetrokken door het prachtige weer. ia
den Haarlemmerhout ging wandelen. Het
was er tegelijkertijd zeer rustig en zeer
levendig; dit wil zeggen: er waren geen
menschen en geen wagens enfin op den
grond w£s het stil, maar een uitgebreid
koor van zingende vogels bevolkte het on
volprezen geboomte ■en dat was verrukke
lijk. Ik kuierde zoo wat door de laantjes,
toen ik een anderen wandelaar zag aan
komen. Het was Philip Loots, de compo
nist en ik herinner mij nog hoe hij mij
begroette met „wat een vroolijkheid hier,
hè!" Ook hij was er op uit getrokken om
de ochtendmuziek in het bosch te hooren,
ongestoord te genieten van de natuur en
misschien ook om kracht op te doen voor
het leven en het werk van den dag.
Deze toevallige ontmoeting viel hij in
toen ik dezer dagen in tempo lento
genezende van oen griep een oude com
positie van Loots in handen nam en met
plezier en l^wondering de muziek las.
Het was een cyclus liederen, „Tranen-
dichtjes" geheeten. opgedragen aan den
zanger Jos. M. Orelio, aan wien ik slechts
een vage herinnering heb- Deze Trancn-
dichtjes op woorden van Julius Flens zijn
zeer merkwaardig en het moest waar zijn
dat de ijverige zangkuostenaars in ons
land bekend waren met deze fijne kunst
stukjes, die niet alleen zeer karakteristiek
voor den maker, maar ook op zichzelf
origineele muzikale invallen zijn. Men
hoort dikwijls klagen, dat er weinig goe
de liederen op Hollandsehe teksten zijn,
welnu: dit zijn mooie en eigenaardige Hol
landsehe liederen. Ze ontstonden, denk ik,
in de laatste jaren van de negentiende
eeuw, in den tijd dat in de nieuwe poëzie
van die dagen veel geweend werd. Dit
heeft blijkbaar op zekeren dag den even
zeer humoristischen als fijngevoeligen
Loots in een mild-ironische stemming ge
bracht en hij heeft toen deze voortreffe
lijke liederen geschreven. Op een lachwek
kende teekening voor het eerste lied ziet
u o.a. een aantal zwaarmoedige mannen
aan een tafel gezeten en u vindt daarbij
den hier volgenden, inleidenden tekst:
„Eenige vrienden van den onsterfely-
ken, helaas te vroég ontslapen Julius
Flens hebben zich genoopt gevoeld de na
gedachtenis van hun veelgeliefden vriend
en medelid der bekende R e d e r ij k e r s-
kamer „In t ra n e n bloeiende" te
huldigen niet enkel door boven zijn
stoffelijk omhulsel een monument te doen
verrijzen in den vorm van een slingerlooze
pomp, sprekende tot het verre nageslacht
door haar hartroerend opschrift:
Hier ligt Julius Flens,
Zijn tranenpomp is lens,
maar te huldigen tevens op een wijze, df»
een dieperen blik gunt in het gemoeds
leven van den ontslapene en hét zijnen
talrijken vereerders mogelijk maakt hem
als 't ware stap voor stap te volgen op
zijn drassigen weg door het ondermaan-
sche. Toegevende aan dien edelen aan
drang wendden zij zich tot een onzer va-
derlandsche toondichters met dc bede:
„eenige der schitterendste parelen uit
's Dichters rijke nalatenschap" zooals
hun woordvoerder zich uitdrukte „te
vatten in het goud der edele zusterkunst
„Muziek". Onnoodig te zeggen met hoe
bruisend een geestdrift, met hoe brandend
een ijver deze verheven taak wejd aan
vaard. En de uitslag".Het oordeel hier
over blijve aan hen, die «enigszins in staat
zijn de diepte van Flens' dichterziel te
peilen, en in 't algemeen iets voelen voor
de snikkende, schreiende, weeklagende
de heerlijke poëzie onzer dagen".
En dan volgt een twaalftal romanti
sche liederen. Het zijn geen pogingen tot
bespottende illustratieve muziek, het zijn
geen grapjes, het zijn ernstig klinkende,
maar sentimenteele liederen. De humor
treedt niet eigendunkelijk op met zelfbe-
wusten glimlach, maar klinkt in het mee
leven met dc meewarigheid der woorden.
Als u den tekst zoudt schrappen, zou het
niet onmogelijk zijn dat u de muziek over
't geheel als aandoenlijke ernst zou hoo
ren, maar als u het gezang op de woorden
volgt, dan geniet u van de natuurlijke
vermenging van toenmaals algemeen er
kende droefheids-geluiden en de bijzon
dere overdrevenheid in ieder iicd. Het
vermogen om den ernst gevoelig te ver
mengen met nuchterheid kan, meen ik
van Hollandsehe kunstenaars verwacht
worden.
Ik zou graag Mer eenige fragmenten meti
noten en al afdrukken, maar dit kan nu
eenmaal niet; ik kan echter een paar ver
zen overschrijven en nog wat van de mu
ziek vertellen. Het derde lied heeft dep
volgenden tekst:
„Den bittren kelk van 's levens wee
leeg ik ten bodem nimmermeer;
want als ik drink, dan schrei 'k enne»
en vul hem met mijn tranen weer".
Een hartstochtelijke, zenuwachtige mu-'
ziek vertolkt dit versje alsof de componist
door een werkelijke dichterlijke aandoe
ning getroffen was. Maar in de melodie
hooren wij meteen de dwaze gevoeligheid
van het-eindeloos-gevuld-zijn van dien
bittren kelk. Zeer goed is ook het volgende:
„Ik zat te turen droef naar de maan,
die prompt tien uren was opgegaan,
„Gij diep-verslagen en bleeke
meid",
mag ik u vragen: heb je ooit
geschreid?"
„Da's juist confrater, mijn droefenis,
dat hier geen water voor tranen is".
Het liedje werd een juweeltje, omdat do
componist den quasi-ernst puurde als een
innig sentiment en bijvoorbeeld bij den
laatsten dwazen regel zeer gevoelige ac
centen vond, die tegelijkertijd bewust
sentimenteel zijn-
De Brahms-liefhebbers moeten eens stu-
deeren op de muziek bij de volgende regels;
„Ik stond op 't zeestrand levensmoe
te weenen en tc snikken....
De golfjes rolden naar mij toe
om een traan van mijn laarzen te
likken".
Philip Loots is in 't geheele land bekend
om zijn koormuziek, maar slechts zeer
weinigen kennen Kern als geestig lyricus.
Naar mijn meening ligt zijn grootste waar
de in zijn gevoeligen, humoristischen zin.
Hij was even intelligent als eenvoudig: hij
was een voortreffelijk musicus en het is
bijzonder aangenaam voor het muzikale
hart. om tusschen het geharrewar in de
tegenwoordige wereld van componisten en
critici te denken aan de frissehe. geest
krachtige natuurlijkheid i-an de?«- v-Nst.
HENDRIK ANDFJFSSEN.
Pe tuchtrechter voor de prUzen te Roer
mond heef: een zestal tandartsen uit Roer
mond. Ver.lo, Venray en Weert, wegens het te
duur verkoopen v.nn complete gebitten aan
verplicht- en vrljwllllg-verzekerden. tot een
gezamenlijke boete van f5100 veroordeeld.
Dc Mflnlndustrieraad heeft aan een com
missie opgedragen na tc gaan welke maat rege
len nog kunnen worden getroffen om verhoo-
gmg van de productie tc bevorderen. Voorzlt-t
ter van deze commissi# is ir. A. Paulea,