a i °jn
L
itteraire
N
I jeu we
Uitg
aven
Hoge dividenden dikwijls
niet meer dan schijn
Guépin van der Vlugt
Chefa riiie „4"
6éé^s'C0
maar
HAAS'
ZATERDAG 16 OCTOBER 1948
HAARLEMS DAGBLAD
LOUIS COUPERUS: „Van oude menschen, de dingen die
voorbijgaan (Deel I van de Reuzensalamander-reeks,
Querido's Uitg. Mij., Amsterdam).
TU DE COUPERUS-HERDENKING be
perkt is gebleven tot een enkele plaat
selijke bijeenkomst en helaas niet werd
bekroond door de voorgenomen uitgave van
zijn Verzamelwerken, moet men de Uit
geversmaatschappij Querido dubbel dank
baar zijn, dat zij het eerste deel van haar
nieuws reeks - de Reuzensalamanderreeks
- gewijd heeft aan hèm, aan deze meester
van onze romankunst, aan één die in zo
rijke mate de gave van het verhalen bezat,
van het beelden van levende personen. Het
is geen wonder, dat juist on'der de jongere
schrijvers (en ook lezers?) een zo warme
waardering, die bijna een bewondering is,
groeit voor een auteur, die in zijn jaren
gold voor „oen kind van zijn tijd": een na
turalist, welke zijn romanfiguren beeldt als
producten van afstamming, milieu en ma-
teriëel-maatschappelijke omstandigheden.
Lang zag men in hem enkel een mens die,
in een bevoorrechte sociale positie, van het
leven genoot, precieus genoot een fla
neur, een over-verfijnde verteller, zo niet
één, in wie het vexwal van een eeuw het
fin-de-siècle dandy-achtig tot uitdruk-
kipg kwam, in een Haags-elegante stijl van
weliswaar bijzondere bekoring, maar toch
vrijwel uitsluitend vertellend van en spre
kend tót een betrekkelijk kleine kring van
„uitverkorenen", die hem door hun geeste
lijke „standing" konden verstaan. Maar de
jongeren eerst hebben begrepen, dat hier
een auteur aan het woord was, die niet
alleen beschikte over een meesterlijk com
positie-vermogen, een stijl-raffinement,
waarmee het verborgenste van de mense
lijke ziel aan de oppervlakte kan worden
gebracht, en een verhaler (toentertijd zei
men een „causeur") wiens boeiende schrijf
trant sindsdien niet overtroffen, nauwelijks
benaderd is, maar dat hij een ras-echt psy
choloog was. En dat in een tijd toen er nog
niet door Jan-en-alleman met de psycholo
gie gehaspeld werd alsof het een modern
kaartspel is. Ook hebben de jongeren be
grepen, dat heel dit dandy-isme, dit stre
lend oog voor de kostelijkheden en de kost
baarheden des levens kortom dat heel
deze levensverliefdheid een afweren was
van het tegendeel: een diep bewustzijn van
de vergankelijkheid, zelfs de ijdelheid der
dingen, die men daarom snel als bloemen
moet plukken en genieten, alvorens ze ver
welkt zijn.
Wat stond hij vól in het leven, Couperus!
En hoe had hij het, juist vanwege de tijde
lijkheid ervan, lief! Hoe wist hij de kleine
en grote vreugden te smaken niet alleen
„charmant", maar hevig en innig tegelijk,
omdat hij de troebele onderstroom ervan
kende. Elke genieting veroverde hij op de
weemoed, die diep in hem als een voort
durende dreiging aan hem knaagde, niet
zozeer omdat hij een „fin de siècle"-man,
maar omdat hij een romanticus was, ge
boren in een tijd waarin het naturalisme
leven en letterkunde beheerste. En zijn
kunst? Was hij het niet, die schreef, dat het
goed is een roman te schrijven, maar dat
het beter is er één te leven? Zó vol stond
hij temidden van het leven en zo hoog
stond hij boven de vergankelijke dingen en
boven zijn schrijfkunst. Een lichte spot, die
nergens verbittert tot cynisme, de vergoe
lijkende glimlach van een man, die alle
menselijke dwalingen, alle grootheden en
kleinheden, verstaat, de deernis van een
innig hart om de betrekkelijkheid en spaar
zaamheid der schone aardse dingen al
deze eigenschappen doen hem in dit boek
„Van oude mensen" schrijven: „Er is veel
goeds in het leven, ook al is het leven niets
dan een overgang, die niet heel veel moet
beduidenEr moet komen een niet meer
lijden om stof, een lijden dan alleen om
geest
Het is een verrassing, een verfrissing,
deze her-ontmoeting met dit (in 1906) ge
schreven boek van Couperus. Niet vanwege
het gegeven, dat één tragisch afdwalen is
van het blijmoedige leven, waartoe de
wroeging om een in jeugdige hartstocht
bedreven misdaad de weg afsnijdt voor een
drietal stok-oude mensen, die als onont
koombaar gevolg hun verzwegen leed over
dragen op hun nageslacht. Maar om een zo
diep-doordringend, zo waarachtig schrij
verschap, dat zeker gevoed is door een Zola
en een Flaubert (ik denk allereerst aan
„Madame Bovary"), maar wiens meester
schap hem verre deed uitgaan boven de
beperkte levensbeschouwing van zijn tijd.
Couperus was niet enkel een naturalist. Hij
beschreef niet alleen de werkelijkheid. Hij
bezielde haar in alle toonaarden van zijn
lyriek, hij verlevendigde haar door zijn
uiterst fijn-afgestemde zin voor het dra
matische.
Ik zou, zelfs na een zorgvuldig afwegen,
niet weten te zeggen of deze tragisch-wee-
moedige geschiedenis van ,,de dingen die
voorbijgaan" zijn beste werk is: hij was zo
veelzijdig, Couperus, zo brilliant, misschien
wel juist dank zij zijn „over-beschaving".
zoals men het wel eens heeft genoemd. Er
is, dunkt mij, maar één roman, die, ge
bouwd op een soortgelijk vervalsthema, tot
op zekere hoogte vergelijkbaar is met dit
lichtloos verglijden van lang gekwelde le
vens in de dood, ondanks alle levensver
langen: Thomas Mann's „Buddenbrooks".
„De dingen die voorbijgaan" langzaam,
tergend langzaam gaan ze voorbij, als een
straf voor een eens bedreven zonde, die
zich wreekt in een lang, als in een herfst-
nevel gehuld leven, dat zwaar te dragen
geeft aan het „geheim", waarvan allengs
heel deze familie weet, terwijl een ieder
voor zich meent, dat hij de enige drager
ervan is. Het waart rond als een spook door
al deze levens. Het vreet eraan, het teert
de laatste levenskrachten van dit tot on
dergang gedoemd geslacht op. Sluipend
gaat het voorbij, dit „Ding". Zelfs sterft
het niet met de oude mensen, wier levens
blijheid ermee vernietigd werd. Het slaat
ook de op één na laatste generatie van dit
getekend geslacht tot onmacht, tot wee
moedige onmacht: Lot, de kunstenaar, die
het met al zijn talenten (rijk juist, door
zijn bijna decadente verfijning) niet verder
zal brengen dan het schrijven van enkele
romans.
Veel is er in deze Lot, dat herinnert aan
Couperus-zelf. En is het dan niet eerbied
wekkend, dat deze „flaneur", met zijn zui
delijke voorliefde voor een peinzend be
wonderen van alle schoonheden om hem
heen, een oeuvre naliet van zeventig delen?
Herman Robbers had gelijk. „Zijn (Cou
perus') naapx zal ongetwijfeld onsterfelijk
blijken", verklaarde hij een kwart-eeuw
geleden. Wie schreef sindsdien met zoveel
atmosfeer, wie, wist met de fijnste scha
keringen van onze taal zo menselijk-diep
door te dringen in de broze en verborgen
weefsels van de menselijke ziel? Geen bijna.
Couperus had onder de gegeven omstan
digheden niet voornamer gehuldigd, de
Reuzensalamander-reeks niet waardiger in
gezet kunnen worden dan met een herdruk
van dit meesterwerk van „oude mensen",
voor wie een verleden eerst sterft met hun
dood. En dubbel góed doet het ons, nage
slacht, te weten, dat.hij, die de tragiek zo
wel kende, in. latere ievensjaren het Leven
zo lief, zo warm-lief had.
C. J. E. DINAUX.
Ageitnda vooir Haarlem
ZATERDAG 16 OCTOBER
Stadsschouwburg: „Kleine kinderen wor
den groot". 8 uur. Pliocnixtcrrein (Parklaan):
Circus Jos. Mullens, 8 uur. Frans Hals:
„Sam Tucker's grote strijd", 14 j., 2.30, 7 en
9.16 uur. Rembrandt: „De regen kwam", 18 j„
2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Palace: „Naked City",
18 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: „Nocturne",
14 j.. 2. 4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Nacht over
Holland", 18 j., 2, 4.30, 7 en 9.15 uur, Spaarne:
„Het begon met moord". 14 j., 2.30. 7 en
9.15 uur.
ZONDAG 17 OCTOBER
Stadsschouwburg: „Kleine kinderen wor
den groot", 8 uur Gem. Concertgebouw:
Concours van accordeonverenigingen, 9.30 u.
v.m.; ere-concert, 8 uur. Plioenixterrein
(Parklaan): Circus Jos. Mullens, 3 en 8 uur.
Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen.
MAANDAG 18 OCTOBER
Frans Hals Museum: Tentoonstelling
„Kunst Zij Ons Doei", 10—5 uur. Plioenix
terrein (Rarklaan): Circus Jos. Mullens. 8 u.
Bioscopen: MicM.;g- en avondv out stellingen.
Probleem voor de censor
In het Cambridge Theater in Londen zou
een toneelstuk van de Italiaan Gian Paolo
Callegari, „De man die Pilatus vermoord
de" opgevoerd worden. In dat stuk komt
een Christus-rol voor, de eerste die ooit op
een Londens podium te zien was. De cen
sor maakte aanvankelijk bezwaren, doch
de schrijver vond een vernuftige oplossing.
De scènes, waarin Christus zou optreden,
zouden gespeeld worden als de repetities
voor een passiespel. Men kreeg dus een
toneelstuk in een toneelstuk, waardoor
niet Christus zelf, maar de man-die-Hem-
moet-uitbeelden tot één der figuren wordt.
De 2ö-jarige acteur Vittorio Gassman
speelt deze rol in repetitie-kleren, een
bruine sporlbroek met een Schillerhemd,
terwijl de overigen in Bijbelse kleder
dracht gestoken zijn. Hierboven: Vittorio
Gassman gedurende de zes minuten, die
zijn optreden vergt.
Uitg. De Erven F. Bohn N.V Haarlem:
Volks Universiteits Bibliotheek. Tweede
Reeks nrs. 15, 16. 17: Inleiding tot het Nieuwe
Testament, door Prof. Dr. J. de Zwaan; Deel
I, Evangeliën en Handelingen, Deel II, Brie
ven van Paulus en Hebreeën. Deel III, Alge-
meene Zendbrieven, Openbaring, Text en
Canon; alle drie delen 2de herziene druk.
Uitg. De Erven F. Bohn N.V., Haarlem:
Volks Universiteits Bibliotheek, Tweede
Reeks nrs. 20: Inleiding tot de Landhuis
houdkunde. door Dr. G. Minderhoud.
Uitg. Andries Blitz, Amsterdam: Brand!
Alarm!, door P. L. van Boven.
Uitg. G. F. Callenbach N.V., Nijkerk: Wol
ven huilden rond het Bosmeer, door Frithjof
E. Bye, vert. uit het Noors door G. Baars
Jelgersma.
Uitg. Mij Focus N.V.. Bloemendaal: Begin
selen van de Fotografische Techniek met 365
afbeeldingen, door Dr. J. J. M. van Santen;
2de herziene en uitgebreide druk.
De directie van ^je Handelsvereen. „Am
sterdam" komt er in haar jaarverslag over
1940, waarin zij de voorgestelde herkapi
talisatie toelicht, openlijk voor uit dat zij
de verhoging van het kapitaal der vennoot
schap van 40 tot 60 millioen door bij
schrijving op de aandelen, mede gewenst
acht, omdat daardoor de verhouding tussen
uitgegeven kapitaal en effectief bedrijfs
vermogen wordt verbeterd en de schijn van
grote welvaart, welke gewekt werd door de
vroegere hoge dividenden, wordt getem
perd.
De directie ziet dit psychologisch zeer
juist, want inderdaad zijn in de loop der
jaren aan de nominaal hoge dividenden le
genden over woekerwinsten verbonden, die
onze grote industriële en cultuurconcerns
bij het publiek in een kwaad daglicht stel
den. Hierbij werd en wordt ten enenmale
over het hoofd gezien dat slechts een uiter
mate kleine groep van aandeelhouders,
direct of indirect tot de oprichters beho
rende, de aandelen voor de parikoers heb
ben verkregen, doch dat verreweg het
merendeel de aandelen bij latere kapitaals
uitbreidingen heeft moeten kopen. Ook al
werden de nieuwe aandelen, gelijk bij de
H.V.A. het geval was, doorgaans a pari of
iets daarboven uitgegeven, om ze te kunnen
kopen had men claims nodig, welke duur
moesten worden betaald.
Zo gold bij de laatste emissies van de
H.V.A.toen 5 millioen aandelen a pari
werden uitgegeven, de claim c.a. 440 per
stuk en daar men ter verkrijging van 500
aandelen 7 stuks nodig had, kwam een stuk
van 500 dus op meer dan 3500 te
staan, zijnde 700 pet. Wanneer nu, zoals
over de jaren 19261929 telkens 30 pet.
werd uitgekeerd, betekent dat voor hen,
die de aandelen voor 700 pet. hebben ver
kregen, een rendement van slechts 4.3 pet.,
hetgeen ook door de meest anti-kapitalisti
sche beoordelaar zeker niet buitensporig
kan worden genoemd.
Een feit is, dat de H.V.A. in het verleden
grote winsten heeft behaald, maar een aan
merkelijk deel daarvan werd telkenjare
besteed tot verbetering, vernieuwing en
expansie der cultuurbezittingen, waardoor
uiteraard ook steeds weer een groter werk
kapitaal nodig was, dat aan de Indonesi
sche economie ten goede is gekomen. Tot
en met 1928 werden bij de H.A.V. alle ka
pitaalsuitgaven geheel afgeschreven, van
19291939 bedroegen de kapitaaalsuitga-
ven ruim 30 millioen, waarvan c.a. 13.3
millioen werd afgeschreven, en bovendien
in 1937'39 nog een uitbreidingsreserve
werd gevormd van 5y2 millioen.
Langs deze uiterst conservatieve weg
heeft de H.A.V. het zover kunnen brengen
dat ultimo 1940 haar 15 suikerondernemin
gen voor 15.op de balans voorkwamen,
haar overige cultuurondernemingen (ta
pioca, vezel, rubber, thee, oliepalmen) voor
18.6 millioen en haar vaste eigendommen
kantoorgebouwen, pakhuizen, woningen
en inventarissen voor 30.Voorts
kwam op de balans naast een kapitaal van
40 millioen een reserve van 20 mil
lioen voor.
Thans brengt de vennootschap een in
grijpende wijziging in haar kapitaalstruc
tuur. Zij verhoogt de boekwaarde der sui
kerfabrieken, cultuurondernemingen en
eigendommen tezamen met rond 39 mil
lioen, welk bedrag naar een bijzondere
reserve wordt gebracht. Hieraan wordt
voorts toegevoegd de per 31 Dec. 1940 ge
creëerde Extra Reserve van 15.8 millioen.
zodat het totaal der Bijzondere Reserve
wordt gebracht op bijna 55 millioen. Door
het kapitaal met 20 millioen te verhogen.
3.4 millioen voor belastingen te reserve
ren en de statutaire reserve op 15 mil
lioen te brengen, dalen de Bijzondere Re
serves tot 36.3 millioen.
Na de kapitaalsverhoging tot 60 mil
lioen zullen er dus in totaal 51 millioen
open reserves zijn, wat wil zeggen dat de
balanswaórde der aandelen na de kapitaals
verhoging, c.a. 185 pet. bedraagt. Echter
zal het bedrag der Bijzondere Reserves nog
moeten worden verminderd met het (nog
onbekende) verlies over 1941/47, doch ook
daarna zal er nog een belangrijk bedrag
aan reserves over zijn.
Hierbij valt dan nog op te merken dat
de ondernemingen en vaste goederen zijn
opgenomen voor de fiscale restantwaarde
per ultimo 1941. Deze waarde vertegen
woordigt voor het gehele complex een be
drag, dat zelfs blijft beneden de waarde,
die aan de nog aanwezige kapitaalsobjecten
in bevrijd gebied, gewaardeerd naar de
toestand waarin zij bij terugkeer in het
beheer der directie verkeerden en op basis
van de historische kostprijs, verminderd
met een rationele afschrijving, mag worden
toegekend.
Met andere woorden: met de verminder
de koopkracht van het geld sinds 1941 is
bij de waardering geen rekening gehouden
en ongetwijfeld zullen in het concern nog
stille reserves aanwezig zijn.
Intussen zal de koers der aandelen door
de uitkering van 50 pet. bonus-aandelen
straks tot 180 pet. dalen en wanneer dan
als maximum 8 pet. dividend wordt uit
gekeerd, zullen aandeelhouders met een
rendement van niet meer dan i]/2 pet. te
vreden moeten zijn.
An no 1804
Spaarne 56 - Telefoon 11896
Beleggingen - Safe
Giroverkeer
(Adv.)
Donderdag 21 October komen de leden
van de gemeenteraad van Bloemendaal in het
raadhuis in een openbare zitting bijeen. De
agenda vermeldt zeventien punten.
Winkels in de toekomst
Zaterdagsmiddags dicht?
Naar wij vernemen wordt door de be
drijfsgroep détailhandel de mogelijkheid
nagegaan om te komen tot een vrije Zater
dagmiddag voor de winkeliers met als com
pensatie voor het publiek een openstelling
van de winkels gedurende de Vrijdagavon
den tot tien uur. Een en ander houdt ver
band met het feit, dat men in de nieuwe
Winkelsluitingswet voor het gehele land
een verplichte sluitingsochtend of middag
voor de winkels wil vastleggen.
Het is wettelijk aan winkeliers toege
staan eventueel zelfs voorgeschreven
om per week één ochtend of middag te
sluiten. Daar de -redactie van de nieuwe
Winkelsluitingswet nog niet is voltooid, is
in de kring van de détailhandel het idee
opgekomen om voor deze vrije middag de
Zaterdag te kiezen. Het openstellen tot
tien uur op Vrijdag de overige dagen,
behalve dus Zaterdag, tot zes of zeven uur
zou er dan toe leiden, dat men niet be
hoefde .terug te keren tot de algemene
avondverkoop, doch dat anderzijds het
publiek in de gelegenheid werd gesteld om
althans eenmaal per week des avonds te
winkelen.
Beschuit kost nu 26 cent
per dubbele rol
De minister van Landbouw, Visserij en
Voedselvoorziening heeft goed gevonden,
dat de verhoogde bloemprijs wordt door
berekend in de prijs van beschuit. Een
dubbele rol van 14 beschuiten mag thans
26 cent kosten.
Vier beroemde genees
middelen in één tablet.
Bij griep, verkoudheid, tegen alle pijnen enz.,
is CHEÉARINE-,,4" een bijzonder krachtig maar
toch weldadig middel, want hét bevat rurr
v)cr);~amc bestanddelen, stuk voor stuk in de
gehele wereld al beroemd. Eén bestanddeel -
Chefarox - zorgt dat, al is de werking zeer krach
tig,zelfs een gevoelige maag niet van"streek raakt
TEGEN PIJNEN EN GRIEP - 20 TABLETTEN f 0.75
Congres „Vredesopbouw"
„Dag der Verenigde Volken"
op 24 October
In Den Haag is Vrijdagavond het congres
„Vredesopbouw" geopend, dat georgani
seerd is door de Nederlandse Beweging tot
Bevordering van Internationale Vrede en
Internationale Veiligheid.
Jhr. G. M. Verspyck, directeur van het
Nederlandse Rode Kruis, sprak een ope
ningswoord en droeg de leiding van de bij
eenkomst over aan de heer F. S. Noordhoff
uit Haarlem.
De heer G. J. de Voogd, die in 1940 secre
taris van de studieconferentie „Vredesop
bouw" was, hield een beschouwing over
het pacifisme vóór de oorlog. De heer F. S.
Noordhoff sprak over „Onze vredestaak
nu" en schetste de organisatie van de be
weging en de samenwerking met soortge
lijke organisaties.
Na de inleidingen vroeg een vertegen
woordiger van het Nationaal Jongerenver-
bond of het bestuur de „Nooit meer oorlog"-
gedachte op de voorgrond stelt dan wel zich
uitspreekt voor een internationale rechts
orde.
Van de zijde van het bestuur werd te
kennen gegeven, dat men zich uitspreekt
voor een internationale rechtsorde. Men
wenst vast te houden aan het Handvest
der Verenigde Volken. Naar aanleiding van
een der vragen werd nog medegedeeld, dat
de minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen een aanschrijving aan de
scholen heeft doen uitgaan om de 24e Oc
tober te vieren als „Dag der Verenigde
Volken".
De jeugd van de buurtvereniging Ramp-
taankwartier heeft in het theehuis bij het
Brouwerskolkje een herfsttentoonstellirig
(paddestoelen e. d.) ingericht, welke Zater
dagavond, Zondagmiddag en -avond te be
zichtigen is.
Over Muziek
(Adv
Een Deense film van de maand
WAT bewandelen filmproducenten toch
vaak wonderlijke, grillige en vooral
ongeloofwaardige wegen om bij de toe
schouwers emoties op te wekken en hoe
zien zij steeds weer de voor de hand lig
gende oplossingen voorbij!
Dit schoot ons te binnen toen wij, ge
troffen door de met de eenvoud van het
gegeven in overeenstemming zijnde ver
filming van het boek „Ditte, een mensen
leven" van de Deense schrijver Martin
Andersen Nexö, onwillekeurig moesten
denken aan die Engelse rolprent, waarin
de held via een brandweerladder het dak
van een wolkenkrabber bestormt om zich
vervolgens in opperste wanhoop naar be
neden te werpen.
Die scène was erop gericht gevoelens
van mee-leven en mede-lijden met de
achtervolgde op te wekken. Zij miste haar
doel geheel en al, want het
publiek had voor alles be
langstelling: voor de brand
weerladder, voor het hoge
gebouw en vooral voor het
resultaat van de val, maar zeker niet voor
de geprangde ziel van degene die de nood
lottige daad volvoerde.
Dit risico zullen de cineasten steeds lo
pen wanneer zij geen rekening meer hóu
den met het uiteraard spoedig door uiterlijk
effect en bravourstukjes afgeleide publiek
in de zaal tenzij natuurlijk het hen
juist om die attracties te doen is, hetgeen
ons niet hoffelijk lijkt tegenover de film
sterren. die hun gelaat in beurtelings
smartelijke en verrukte plooien dienen te
trekken.
Maar dan die prachtige scène in „Ditte"!
„Wat zal de boerin tegen mij zeggen, va
der?" vraagt het arme Deense meisje, dat
op een naburige boerderij moet gaan die
nen. „Wel, ik denk: Welkom Ditte". In het
volgende beeld staat het meisje voor de
boerin. „Zo, ben jij de oudste van de Vilder.
Je ziet er vrij minnetjes uit".
Wij hebben zo'n vermoeden dat de, in
vergelijking met haar grote zusters over
zee, weinige riemen waarmee de veertig
jarige Deense filmindustrie moet roeien,
haar juist de goede weg op gestuwd heb
ben. Wanneer men niet op een ch que
meer of minder heeft te kijken, verdwaalt
men al spoedig in de pompeuze décors,
dan gaat de filmkunst teloor tussen brand
weerladders en wolkenkrabbers. De Denen
werden gedwongen om oog te hebben voor
het armetierige leven van vissers- en keu
terboeren en de soms in hutten en krotten
schuilgaande menselijkheid.
Dat wil nog niet zeggen, dat men daar
mee de filmtaal, vloeiend spreekt. Want
hoe zeer men dankbaar moet zijn, dat in
„Ditte" het simpele leven ongekunsteld
mensenkind
wordt verteld, evenzeer moet erkend wor
den, dat niet altijd de kortste in de
cinematografie de beste weg wordt ge
kozen om het doel te bereiken.
De omstandigheid, dat het scenario aan
een roman is ontleend zal hier niet vreemd
aan zijn. Niets is moeilijker voor een dx'aai-
boekschrijver dan het zich volkomen los
maken van het origineel, dat tot basis moet
dienen voor een nieuw, zelfstandig kunst
werk, waarin sfeer en geest van het litte
raire model bewaard blijven. De voorbeel
den van een geslaagde roman-verfilming
liggen niet opgeschept, uit de laatste tijd
noemen wij slechts „Le diable au corps"
naar het boek van Raymond Radiguet.
De band met de roman van Nexö wordt
in „Ditte" tamelijk nauw aangehaald. Niet
alleen dat de inleidende en afsluitende
passages worden gelezen voordat de eigen
lijke handeling begint, doch hier en daar
werden fasen ingelast, die in de litteratuur
niet, maar in de film wel gemist kunnen
worden. Reeds in het begin waar getoond
wordt dat het vissersmeisje Sörine een bui
tenechtelijk kind ter wereld heeft gebracht,
werd de gang van haar oude vader naar de
hoeve van de man die Sörine in de steek
liet. opgenomen. Zo'n scène is over
bodig, omdat voor de toeschouwer volstaan
kan worden met het meedelen van het
resultaat van dit bezoek.
Elders vond de regisseur, Bjarne Hen-
ning-Jensen, wel de juiste filmische ver
teltrant, waar hij het stuurrad van de vis
sersboot laat vervloeien tot grootmoeders
spinnewiel. Dit motief wordt herhaald bij
het optreden van de scharesliep Johannes.
Grote lof verdienen de makers voor de
wijze waarop zij niet alleen de feitelijke
inhoud maar vooral de menselijke toon
van de roman hebben bewaard.
Op twee plaatsen komt dit vooral tot
uiting. Dat is daar, waar „Ditte" in haar
slaap de prins van haar dromen ontmoet
en op zijn vraag „hoe heet jij?" met de
woorden uit haar kleutertijd antwoordt:
„Ditte viespoes, Ditte kleine heks, Ditte
mensenkind".
En tenslotte bij het einde waar Ditte, nu
zelf zwanger, weer terugkeert in de arme
lijke omgeving van het ouderlijk huis.
De moeilijkheden blijven hetzelfde of
worden nog groter. In zoverre is er zeker
geen sprake van een „happy ending". Maai
de vreugde van mensen, die elkaar hervon
den hebben is er niet minder om en die
deelt zich onwillekeurig aan de toeschou
wers mee.
De Nederlandse Filmclub onderscheidde
„Ditte" terecht met het praedicaat „Film
van de maand". J. H. B.
APHORISMEN
Aphorismen, oftewel beknopte uitspra
ken. zijn gevaarlijke zaken. Ze stollen dik
wijls meer voor dan ze zijn. Vele uitspraken
zijn wel kort, maar daarom nog niet ge
concentreerd. Men moet ze daarom met
omzichtigheid lezen. Het is zelfs onverant
woordelijk een schrijver ter verantwoor
ding te roepen wegens een beknopte uit
spraak. want zeer dikwijls is een aphorisme
maar een klein gedeelte van een mening
die belicht werd. Overigens is het waar dat
een beknopte uitspraak de lezer aanleiding
geeft tot nadenken; de lezer is dan ver
standig wanneer hij het gegeven woord
niet als volledige beschrijving-in-het-kort
maar als een vluchtige opmerking neemt,
die hem tot een vrije wandeling in de geest
kan opwekken. Hoe beknopter de gedachte
geformuleerd is, hoe meer zij prikkelt tot
overweging; zodra een zin gevolgd wordt
door een tweede wordt de verantwoor
delijkheid van de schrijver groter en in
dezelfde mate schijnt de fantasie van de
lezer begrensd te worden. Het aantrek
kelijke van een zeer beknopte uitspraak is
niet alleen het scherpe gezegde, maar in
vele gevallen juist de opwekking der fan
tasie. Als bij meer zinnen de fantasie
van de lezer minder vrij is, is de wens tot
critische reactie groter.
In 1897 verscheen te Amsterdam een
verzameling korte en langere uitspraken
over de muziek, geordend in verschillende
delen naar de verhouding van de kunst tot
godsdienst, wetenschap, opvoeding, enz.,
door Jacques Hartog, de toenmalige leraar
in muziekgeschiedenis aan het Conserva
torium te Amsterdam. Ik heb het aantal
aanhalingen uit allerlei kunstenaars, wijs
geren en theoretici niet geteld; het boek is
om duizelig van te worden. Maar het is
niet onaardig het hier en daar eens op te
slaan en een paar uitspraken te lezen. Na
korte tijd verveelt u de bezigheid van
lezen nog meer dan die van opslaan, om
dat het spelletje met de diepzinnigheid u
irriteert. Meestal zijn de kortste de aar
digste; sommige lijken een klein zelf
portret, andere zijn als schilderijtjes van
de schrijver, die, onbewaakt, met ingeno
menheid in de spiegel kijkt. Er zijn er bij
die wel kwade uitroepen lot een tegen
stander lijken, vele zijn kwijnende fluiste
ringen van een dromer, die reeds enige
tijd wenend ter neer zat. Het is wel dui
delijk dat in de tijd, waarin dit boek ge
publiceerd werd, er veel warme belang
stelling zou zijn voor gevoelvolle ontboe
zemingen. In deze vcx-zameling zijn er vele
waarbij ons de schrijver met uitgespreide
armen, het betraand oog naar boven ge
richt, voor de geest komt. Bijvoorbeeld bij
deze woorden van Mozes Mendelssohn, de
vader van de componist: „Goddelijke toon
kunst! gij zijt de enige, die ons met alle
soorten van genot verrast, Welke aange
name onx-egelmatigheid, evenwel volmaakt
heid van zinnelijke lust en schoonheid!"
Enige pagina's verder lees ik een uitspraak
van Hector Berlioz: „Ik wil dat de muziek
mij in koortsachtige opgewondenheid
brengt, dat zij mijn zenuwen schokt. Ge
looft gij, dat ik muziek hoor voor mijn
genoegen?" Weer een paar bladzijden vex~-
der lees ik een opmerking van de geschied
schrijver Ambros: „De toonkunstenaar
moet in zijne kunst zien een bloeiende,
levende Godin". Ha, ha, ik weet niet of dit
in overeenstemming of in tegenstelling met
Berlioz' gezegde moet opgevat worden.
Aardig is de volgende opmerking van
Mozart: „Mij is het altijd het aangenaamst,
als de aria de zanger zo nauwkeurig past
als een voortreffelijk gemaakt kleding
stuk". Dit is beter te begrijpen dan een
heel boek met artistieke wijsbegeerte over
de symbolische schoonheid van Mozart's
melodieën.
Enige uitgebreide opmerkingen wekken
tegenspraak op. Ik las bijvoorbeeld het
volgende van Goethe: „Muziek is of heilig
of px-ofaan. Het heilige is verzekerd door
haar waardigheid en hier heeft zij op het
leven de grootste invloed, die gedurende
alle tijden en tijdperken dezelfde blijft.
Het profane moet zonder enige twijfel
vrolijk zijn. Muziek die het heilige en pro
fane karakter vermengt is goddeloos; en
twijfelachtig als zij er genoegen in schept
om zwakke, jammerlijke, erbarmelijke ge
waarwordingen uit te drukken; dit vooral
is walgelijk. Want zij is niet ernstig genoeg
om heilig te zijn, en haar ontbreekt het
hoofdkarakter van het tegenovergestelde:
de vrolijkheid."
De grote muzikale meesters der Middel
eeuwen en der Renaissance hadden een
beter besef van de muziek. Voor hen be
stond er vrolijkheid in 't heilige en ernst
in het zogenaamd profane. Bij hen kon de
muziek van een amoureus madrigaal ern
stig zijn en een vroom motet zeer opge
wekt. Maar wat zou Goethe geweten heb
ben van Palestrina en Orlando Lassus,
wat zou hij begrepen hebben van de ver
menging der gevoelens in de muziek?
Goethe's opmerkingen zijn nare, ver
waande dilettantismen.
Ik lees liever op de volgende pagina deze
korte opmerking van Beethoven: „Muziek
is de bemiddelaarster tussen het geestelijke
en het zinnelijke leverx". Of deze andere
uitroep van Beethoven: „Muziek moet de
man tot vuur en vlam doen ontgloeien".
Deze uitspraken 'zijn koi't maar krachtig;
zij klinken als muziek, men leest ze als
motieven en twist er niet over. Men kan ze
een boutade noemen, men kan ze als op
gewondenheid horen; het zijn geen litte
raire beschouwingen, het zijn geen onder-
wijs-zinnen. U kunt zeggen: ze zijn niet
algemeen, ze geven geen objectief onder
zoek weex\ ze zijn persoonlijk. Ja, ze zijn
toevallig door Beethoven uitgeroepen.
Maar ze spreken tot uw fantasie en u
denkt aan de grimmige componist, die
verheven was zonder sentimenteel te zijn,
die met hart en ziel bij ondervinding kon
spreken; die weinig woorden verspilde,
maar vurige daden in zijn werken open
baarde.
HENDRIK ANDRIESSEN
De kinderen van het „Ekslertiesl in de hun van de geslepen „scharesliep'' Johannes.
Links: Ditte (Tove Mues).
Officieren, geschiktvoorde
tropen, worden vervangen
De minister van Oorlog laat een nauw
keurig onderzoek instellen naar de aan
wezigheid hier te lande van officieren in
functie, die geschikt zijn voor dienst in
de tropen. Indien deze officieren in hun
huidige functies zonder onoverkomelijke
bezwaren vervangen kunnen worden door
officieren, die niet geschikt zijn bevonden
voor de tropen, zullen zij naar Indonesië
worden uitgezonden. Een en ander vindt
zijn oorzaak in het feit, dat in de afge
lopen jaren op het bedrijfsleven en ook
op de overheidsdiensten een zeer sterk
beroep moest worden gedaan voor het af-
staan_ van reserve-officieren, die in be
langrijke functies werkzaam waren, waar
door grote moeilijkheden wo-cMn ouo'er-
vonden, die thans wel zeer sterk dreigen
te vexrmeerderen.