mÊBSBSm
Uit de schatten van het Frans Halsmuseum
Litteraire Kanttekeningen
DE
Van verpozing der uitverkorenen
tot kijkspel voor de massa
ZATERDAG 5 MAART 1949
3
HERMAN TEIRLINCK ZEVENTIG JAAR
HERMAN TEIRLINCK:
Zoon, Amsterdam).
,3ohan Doxa". (P. N. van Kampen
\E BESPREKING VAN Teirlinck's
„Johan Doxa" onlangs herversche-
nen is niet meer dan een aanleiding,
een zeventigjarige te huldigen: Vlaande-
ren's woeligste, vurigste, veel zij digste en
onberekenbaarste auteur: Herman Teir-
linck.
Zeventig is hij- gerekend naar jaren,
maar zijn geest en zijn hart hebben geen
leeftijd. Met zijn gedrevenheid is hij van
het éne leven in het andere gestormd, zich
er niet om bekommerend of hij werd be
spot of bewonderd. Steeds zich verande
rend, bleef hij zichzelf gelijk. Er is geen
litteraire stroming geweest, waarmee hij
zich vereenzelvigde. Hij was en bleef
Teirlinck, de onvatbare, die met alle le
vensmogelijkheden een kans waagde, om
aan de onstuimigheid en de grillige fanta
sie, die zijn werk en zijn persoon onbe
paalbaar maken, uitdrukking te geven. Men
heeft hem een naturalist, later een impres
sionist genoemd. Maar waar bleef dan de
mysticus, de dromer, de fantast, die het
leven steeds weer attrapeerde, waar het de
zonderlingste vormen aannam? Hij is als
het leven zelf: er is niet één Teirlinck, er
zijn er even zovele als hij werken schreef.
Nooit is hij er, dunkt mij, op uit getrok
ken vagebond als een Frangois Villon
zonder zich te vermommen met een carna
valsmasker: potsierlijk, lachend, wenend,
bewonderend en spottend. Daar achter
verschool hij zichzelf, gewapend met een
even fijne als ongenaakbare ironie. Teir
linck kent zichzelf, weet welke gevaren
hem bedreigden: zijn overmaat, zijn onge
durigheid, zijn hartewarmte en dienten
gevolge zijn ontgoocheling. Het lieflijk-
onschuldige is hem evenmin vreemd als
het demonische, de eenvoud en verwarring
van het hart zomin als de gloed en ver
stramming. Er is geen boek, geen toneel
stuk van zijn hand of al deze facetten van
zijn bewogen, driftig wezen glinsteren er
in een uitzonderlijk trillend licht, waarin
mensen en dingen, natuur en cultuur, als
in een wereld van bizarre afmetingen een
ongeziene gedaante aannemen, in een
trant als Breughel de Werkelijkheid kon
transformeren tot een wonderlijk en nooit-
gezien tafereel.
Toen Teirlinck in zijn jeugdjaren een
drietal dorpsvertellingen bundelde onder
de titel „De Wonderbare Wereld" gaf hij
daarmee uitdrukking aan wat het leven
altijd voor hem zou blijven: het on
berekenbare, mysterieuze, onnaspeurlijke.
En zoals zijn levensvisie werd zijn kunst:
een zich nooit herhalende, steeds vernieu
wende speling van het lot een ernstig
spel met vormen en gestalten.
Het Vlaamse proza heeft hij met zijn
bewegelijke intelligentie, zijn scheppend
zoeken, zijn bezielend vorm-geven niet
alleen vernieuwd, hij heeft het bespeeld in
alle denkbare en ondenkbare toonaarden,
hij heeft het gekneed naar de vreemd-
soortigste modellen van ongekende werel
den. Vanuit zijn overdaad heeft hij gejong
leerd met woorden, met een soms oogver
blindende bloei van taalrijkdom. De „stof"
Voor zijn werk heeft hij gehaald uit de
verste en verborgenste schuilhoeken van
het leven en hij toverde er als een Wes
terse magiër mensen uit, raadselachtige en
duistere, schone en afgrijselijke, l\evig-le-
vende en tragisch-wegstervende. Met al
zijn zintuigen was hij bij het leven, I n het
leven, opdat hem niets zou ontgaan van
de machtige veelvuldigheid, waarin een
onkenbare harmonie zich voordoet.
Zo kon hij in zijn jeugd het landelijk
leven beelden, later „het bedrijf van het
Kwade" van het grootsteedse leven ont
hullen, doordringend, onverbiddelijk en
toch liefdevol. Hij wist terug te grijpen
naar het verleden, naar de traditie dei-
rederijkers, waaraan Vlaanderen een goed
deel van zijn bloeiende cultuur ontleende.
En tegelijk verstond hij het, ironisch zijn
troeven uit te spelen tegen een demonische
tijdgeest. Wat hij aangreep vatte vlam; het
ging branden met een gloed zó fel, dat
men er zich over verbazen moet, dat de
hartstocht van zijn gedrevenheid hem niet
opteerde.
„Mijn vriend", schreef August Ver-
meylen met Karei van de Woestijne en
Teirlinck een der vernieuwers van het
Vlaamse letterkundige leven >,mijn
vriend, wij zullen dit land schoon maken".
En Teirlinck deed het zijne: hij maakte het
schoner en rijker en levendiger. Hij door
brak de verstarring met zijn onbegrensde
verbeelding. Latere jaren zullen pas kun
nen vaststellen, hoe groot zijn aandeel was
in de verjonging en bloei van de Vlaamse
Kunst. Het kan zijn, dat hij aan gevoel en
fantasie soms te vrij spel gaf, zó zelfs, dat
hem de draden van de poppen, die het
bonte en symbolische marionettenspel van
zijn wereld bewogen, hem uit de hand glip
ten. Ook mag het waar zijn, dat hij hier te
zwoel, daar te bedwongen, nu eens te
overdadig, dan weer te strak van stijl was.
Hij zal de laatste zijn, het te ontkennen,
want hij was voor alles de mens Teirlinck,
waaruit de dichter, de prozaïst, de toneel-
Heringa Wathrich
HAARLEM
CENTRALE VERWARMING
JOHNSON OLIEBRANDERS
(Adv.)
schrijver, de tekenaar voortkwamen. In
welke vorm hij zich uitdrukte, steeds
zocht hij naar de diepere drijfveren, die
achter het ogenschijnlijke schuil gaan. Wie
hem in de grond wil kennen, leze zijn
„Johan Doxa", de tot haar kern gecompri
meerde geschiedenis van een argeloos-
zachtmoedig schilder, op wie het leven
aanstormt als een troep losbandige carna-
valgangers, temidden waarvan hij, doende
wat hij niet wil en willende wat hij niet
doen kan, meedwarrelt deze „zachte
doolaar". „Wat zijn wij"?, vraagt Doxa
zich in verslagen eenzaamheid af, en meet
zijn bestaan aan de onverbiddelijke har
monie der sterren. En al geeft Teirlinck
het antwoord symbolisch, we verstaan hem
al te goed: mensen zijn we, gezegend
met de gaven der goedheid, geplaagd door
demonische krachten. En beide moeten er
zijn, om van een schepsel een mens te
maken, al betaalt hij zijn mens-zijn, zoals
Doxa, met de dood.
Men heeft Teirlinck's verdiensten er
kend: hij is artistiek leider van het Na
tionale Toneel, hoofdredacteur van het
Nieuw Vlaams Tijdschrift, eredoctor der
Amsterdamse Universiteit. Maar of men
bij al dat zo verdiend huldebetoon achter
zijn masker heeft gezien, valt te betwijfe
len. Er is maar één weg, die naar de echte
Teirlinck voert: deelname van het hart
aan het werk, dat hij met zijn rusteloze
handen heeft gewrocht.
C. J. E. DINAUX.
Agenda voor Haarlem
ZATERDAG 5 MAART
Stadsschouwburg: „Thomas More", 8 uur.
Krelagehuis: Bloemententoonstelling „Win-
terflora", 1010 uur (tot en met 6 Maart).
Luxor: „Het verborgen leven van Walter
Mitty", 14 j., 2.00, 4.15, 7.00 en 9.15 uur. City:
„Rigoletto", 14 j., 4.30, 7.00 cn 9.15 uur. („Ali
Baba en de veertig rovers", alle leeft., 2.15
uur). Spaarne: „Het atoomspook", 18 j., 2.30,
7.00 en 9.15 uur. Frans Hals: „Een avontuur
in Berlijn", 18 j.. 2.30, 7.00 en 9.15 uur. (Zon
dag 2.00, 4.15. 7.00 en 9.15 uur), Rembrandt:
„Sudan", 14 j„ 2.00, 4.15, 7.00 en 9.15 uur.
Palace: „Missie naar China", 18 j., 2.00, 4.15
7.00 en 9.15 uur.
ZONDAG 6 MAART
Stadsschouwburg: „De comedie van het
geluk", 8 uur. Gem. Concertgebouw: Optre
den van Willy Vervoort in een bont pro
gramma. 7.30 uur. Frans Hals: „De kinderen
van de Grote Fjeld", 11.30 uur. Rembrandt:
„Toendra", 11 uur. Palace: „Caesar en Cleo
patra", 14 j., 11.15 uur. City: „Ali Baba en de
40 rovers". 11.00 en 2.15 uur. Bioscopen: Mid
dag- en avondvoorstellingen.
MAANDAG 7 MAART
Stadsschouwburg: Residentie-operette „Ge-
schichten aus dein Wiener Wald", 8 uur.
Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen.
CHIN. IND. REST. HONGKONG
HAARLEM, Smedestraat 21 - Telefoon 21375
VERLAAGDE prijzen
(Adv.)
Een boek over de omroep
S. de Vries
aethergolven
Amsterdam)
Fr., Ruiters op de
(bij Andries Blitz,
De litteratuur over de radio-omroep be
staat in ons land maar uit een bescheiden
rijtje boeken, brochures en pamfletten, voor
het grootste deel publicaties van de belang
hebbende verenigingen.
De ervaren luisterspel-regisseur S. de Vries
Jr. heeft met zijn „Ruiters op de aether
golven" de belangstellende luisteraars een
werk geschonken, dat iets duidelijk maakt
van de speciale, vaak onvermoeide eisen cn
ook van de talrijke mogelijkheden, die aan
de microfoonpraktijk verkleefd zijn. Daarbij
verdoezelt hij de feilen en gebreken in het
gebruik van dit publiciteitsmiddel niet,
tegen de vele misstanden, in het bijzonder
in de vermaaksafdeling van de omroep,
toomt hij scherp en meedogenloos en ook ten
opzichte van de eigen activiteit neemt hij
voldoende afstand. De boutade is een regel
matige verschijning op zijn bladzijden, doch
men vergisse zich niet: het is de ergernis van
de man, die zijn vak zo lief heeft, dat hij soms
de ironie als wapen hanteert om het te be
schermen tegen degenen die het willen mis
bruiken voor hun persoonlijke belangen.
Over het vraagstuk van de omroeporganisatie
laat hij zich overigens niet uit, ook al steekt
hij zijn mening over een bepaalde soort om-
roepleiders niet onder stoelen of banken.
„Het waren de vechters en de slovers en ze
wisten alles van radiobeleid en radio-poli
tiek. Zij waren de mannen van geef-me-geld-
en-dk-zal-je-laten-kijken-wat-er-van-komt-
redevoeringen en ze wisten stortbuien van
giro-briefjes en postwissels te veroorzaken.
Van de artistieke mogelijkheden van de radio
wisten ze gewoonlijk weinig of niets af".
De consequentie hiervan is, dat in de vele
tekorten, waaraan de Nederlandse omroep
mank gaat, geen verbetering komt, zolang
dit soort ruiters de kopgroep van de aether-
cavallerie blijft vormen. Maai- de schrijver
heeft blijkbaar goede redenen gehad dit niet
al te positief onder woorden te brengen.
In het verleden werd eens een verdienste
lijke functionaris om een openhartige publi
catie door een oppermachtige directie ont
slagen.
Eén bedenking willen we niet verhelen.
De heer De Vries schrijft liever zinnen van
drie dan van vier woorden. Deze „hijgstijl"
moge welicht passen bij het tempo, dat eigen
is aan de bevolking van de Hilversumse
studio's, zij gaat de lezer, die de stof rustig
wil verwerken, reeds na enkele pagina's
irriteren. J. H. B.
De Haarlemse Lycea
Ervaringen met de brugklasse
bij het Coornhertlyceum
In de afdelingen van de gemeenteraad
van Haarlem is gevraagd hoe B. en W. zich
de uitbreiding van het Coornhert- en Lo-
rentzlyceum denken en ook of het college
al een oordeel heeft over de ervaringen
met de brugklasse van het Coornhert
lyceum,
Hoe de ontwikkeling van beide lycea zal
zijn zo antwoorden- B. en W. valt
uiteraard thans nog niet te zeggen. De toe
loop naar het Coornhertlyceum was voor
de lopende cursus groter dan verwacht was.
Rekening houdend met een bovenbouw van
vier koppen (gymnasium a en b en H.B.S.
A en B) zijn 4 eerste-klassen gevormd. Be
halve wegens plaatsgebrek is een vijfde
eerste klasse niet gevormd, om de school
niet te groot te maken.
Het Lorentzlyceum heeft thans een vol
ledige H.B.S.-B en gymnasiale afdeling in
klasse 2 en een H.B.S.-A-afdeling in klasse
3. De „brugklasse" van het Coornhert
lyceum heeft gedurende de cursus 1947
'48 (het eerste jaar dat deze school bestond)
goed voldaan.
De bedoeling kan het best worden weer
gegeven door van „proefklasse" te spreken.
De leerlingen komen op het Coornhert
lyceum na het gewone, ook voor de andere
middelbare scholen geldende, toelatings
examen. De ervaring heeft geleerd, dat het
slagen voor het toelatingsexamen nog niet
waarborgt, dat een leerling het onderwijs
op een middelbare school volgen kan.
Daarom is op het Coornhertlyceum de aan
dacht van de schoolopleiding speciaal ge
richt op de vraag: „zal het middelbaar on
derwijs aan de leerling besteed zijn of
niet?" Ondervindt de leerling al te grote
moeilijkheden, dan wordt zo spoedig mo
gelijk een ander schooltype gezocht, soms
mede op grond van een psychotechnisch
onderzoek. Voor de-leerlingen, die het hele
cursusjaar blijven, zijn er aan het einde
vier mogelijkheden:
a. de schoolleiding adviseert de leerling,
die bevorderd wordt, te plaatsen in de
gymnasiale afdeling van de 2e klasse:
b. de schoolleiding adviseert dit voor de
H.B.S.-afdeling van de 2e klasse;
c. de leerling kan niet bevorderd worden
en de school adviseert welke inrich
ting van onderwijs dan wèl geschikt
is voor de betrokken leerling;
d. de leerling kan niet bevorderd wor
den, maar de schoolleiding acht dou
bleren op het lyceum niet ongewenst,
omdat het gebrek aan goede resultaten
gedurende het eerste jaar ontstaan is
door onrijpheid van de leerlingen, of
door andere factoren die van voorbij
gaande aard zijn.
In het afgelopen cursusjaar 1947'48
heeft het volgen van deze gedragslijn vol
daan. In prettige samenwerking met de
ouders is zo vervolgen B. en W. een
aantal leerlingen gedurende de cursus
reeds elders geplaatst (op. de Indische over-
bruggingsschool, op een Mulo, op een in
richting van individueel onderwijs), waar
door het cursusjaar slechts voor weinig
leerlingen „verloren" ging.
De onderbouw van het Lorentzlyceum is
niet veranderd; deze bestaat uit klasse I
voor alle afdelingen, klasse I en H voor de
H.B.S.-afdeling. Van de resultaten valt nog
niet veel te zeggen. B. en W. overwegen
om in de eerste klasse van het Lorentz
lyceum een proef te nemen met het z.g.
Dalton-systeem. Hierover zijn adviezen ge
vraagd van de Inspecteur, de Commissie
van Toezicht en het College van Curatoren
het Gymnasium.
Deense tuinarchitect in
Veisense dienst
Als gevolg van een uitwisseling tussen
Deense en Nederlandse tuinarchitecten
heeft het Veisense plantsoenbedrijf een
Deen in dienst. Hij blijft hier hoogstens
een jaar en krijgt de gelegenheid zijn lictd
ook elders in den lande op te steken. Een'
Nederlandse architect is er voor naar
Denemarken gegaan.
Wij herinneren aan de rondleidingen in j
I het Frans Halsmuseum, die elke Woens- i
dagmiddag om 2, 2.30 en 3 uur gehouden
worden.
LA CHARTREUSE DE PARME
Over Muziek
i^FilmJ
HET GAAT ER NAAR UITZIEN, dat de
voorraad wereldlitteratuur, die voor
vereeuwiging in celluloid in aanmerking
komt. binnenkort uitgeput zal zijn. Na
Dickens, Dostoyewski, Balzac, Stefan Zweig'
Ibsen, Shakespeare, de Maupassant en
Tolstoi om zo maar een ruwe greep te
doen hebben de filmproducenten thans
het oog op Stendhal 1) geslagen.
Wie weet of straks Descartes en Pascal
niet aan de beurt zullen komen.'
Intussen blijft de verfilming van litte
raire werken een riskante zaak artis-
tiek gesproken tenminste,
commerciëel is het altijd
dik in orde, en hoeveel te
meer geldt dit voor de sub
tiele kunst van Stendhal,
deze voorbereidervan het naturalisme in
de tijd der romantiek en die eerst in de
tachtiger jaren van de vorige eeuw erkend
werd als een der grootste auteurs van
psychologische romans.
Maar zijn „Chartreuse de Parme" (in
1839 gepubliceerd; de naam is ontleend aan
het feit dat de held van het verhaal, de
jonge Italiaanse edelman Fabrice del
Donggo, na de dood van zijn geliefde zijn
toevlucht zoekt in een Karthuizer klooster
bijParma) is een ware hoorn des over-
vloeds van gegevens. Men vindt er een
dubbele liefdesroman volgens het klassiek-
ste schema: een man houdt van een vrouw,
die een ander lief heeft, deze ambiëex't op
zijn beurt weer een andere levensgezellin;
een avonturiersroman en een schildering
van de Italiaanse politiek en moraal in de
Napoleontische periode.
Pierre Véry en Pierre Jarry, die „La
Chartreuse" voor de film bewerkten, heb
ben er van afgezien het veelkleurige com-
plex van handelingen en gemoedsbewegin
gen, dat het oorspronkelijk tot zo'n van
leven tintelend fresco maakt, op het witte
doek over te nemen en zij hebben daar
ongetwijfeld goed aan gedaan. Zou men
immers de geniale schepping van de letter
lievende van Grenoble met haar diepgaan-
Dramatische scène tussen Fabrice del Donggo (Gérard
Philipe) en de revolutionnaire dichter Ferrante (Louis Salou)
de karakteranalyse der hoofdfiguren, haar
venijnige politieke caricaturen en haar on
uitputtelijke stroom van romantische
situaties in enkele uren willen compri
meren, dan komt men onvermijdelijk bij
een ratjetoe van feiten en verhalen uit.
Véry en Jarry hebben er de voorkeur
aan gegeven voor alles de verve van een
romantische eeuw, waarin de hartstochten
nog ongebreideld waren en de menselijke
rede eerder geneigd scheen deze aan te
wakkeren dan in te tomen, vast te leggen
en de regisseur Christian-Jaque heeft dit
aspect van de „Chartreuse" dan ook de
volle maat gegeven.
Hij genoot het vooxTecht deze rolprent
in samenwerking met een Italiaanse maat
schappij in Italië te kunnen opnemen,
waardoor de historische authenticiteit van
het décor werd gewaarborgd.
Met een bijna adembenemende virtuosi
teit heeft hij gemanoeuvreerd met massa's
en paleizen, heeft hij de schittering der
luchters en de glinstering van het kristal
laten afsteken tegen de kilte der kerkers
en de somberheid der burchten.
Er zullen Stendhal-liefhebbers zijn, die
vinden, dat de makers wel wat te zeer de
buitenkant der roman hebben geprefereerd
en dat de intelligentie ook nog wel wat
wil. Daar staat tegenover, dat de auteur
het zich wellicht kon veroorloven voor de
„happy few" te schrijven, doch dat de
filmindustrie rekening heeft te houden met
een millioenen budget, dat staat en valt met
de gunst van een millioenen publiek.
Dat neemt niet weg, dat het te betreuren
is, dat bijvoorbeeld van de tederheid en de
finesse, waarmee Stendhal Fabrice's ver
houding tot Clélia Conti tekende en de
warme gevoelens van de hex'togin van
Sanséverrna in de film te loor zijn gegaan,
zoals ook in de massale scènes van opstand
en gisting in de door de Oostenrijkers
onderdrukte Italiaanse steden de lieflijke
bekoorlijkheid van het Apenijnse klimaat
ver te zoeken is. En in de politieke scènes
zou men een lichtere toets en vooral wat
meer ironie wensen.
Het is logisch, dat de onderschikking van
de psychologie aan het relaas van de lot
gevallen van de held, door moest werken
in de vertolking.
Gérard Philipe, Renée Faure, Maria
Casarès, Louis Salou'blijven, met hoeveel
respect men hun prestaties overigens ook
beschouwt, met hun
creaties te zeer aan de
oppervlakte. Een uit
zondering vormt de
gouverneur van de
gevangenis van de in
middels gestorven Lu-
cien Coëdel.
Ondanks de opge
somde bezwaren zijn
wij van mening dat
de aan „La Chartreuse
de Parme" ten koste
gelegde gelden niet
vergeefs zijn geweest,
al was het maar om
dat Stendhals woord
In 1935 zal ik pas
gelezen worden" met
enige vertraging be
waarheid is geworden,
al is kijken nog geen
lezen.
J. H. B.
1) Stendhal, wiens
naam eigenlijk H. P.
Beyle luidt, werd in
1783 te Grenoble ge
boren. Hij vocht in
het leger van Napo
leon en werd na de
oorlog consul, eerst te
Triest, later te Civita
Vecchia. Hij stierf in
1842. Zijn belang
rijkste werken zijn de
romans „Le rouge et
le noir" (Rood en
Zwart, 1831) en „La
Chartreuse de Pax'me"
(1839).
Het Frans Halsmuseum kreeg
dit belangrijke werk in 1920.
Het v/as een geschenk van de
heer en mevrouw PhilipsDe
Jongh.
De directeur de heer H. P.
Baard schrijft over dit schil
derij:
Het kan tot de uitzonderingen
gerekend worden in de geschie
denis der Beeldende Kunsten^
dat het vroegst bekende werk
van een groot meester eerst na
diens 30ste levensjaar ontstond.
Het feit,, dat Jacobus Zaffius in
1611 als een der eerst geportret-
teerden in Hals' levenswerk ver
schijnt, houdt niet in dat geen
onbekend gebleven jeugdwerk
nog zou kunnen bestaan of be
staan hebben. Gezien het feit,
dat Hals in de leer is geweest
bij Karei van Mander, moet hij
reeds vóór 1603, het jaar, waar
in de schrijver van hel Schilder
boek Haarlem verliet, althans
studie-werk hebben gemaakt.
Hoe het zij, zolang geen werk
vóór 1611 met zekerheid aan de
jonge Hals kan worden toege
schreven, zal men er in moeten
berusten, dat zijn productie vóór
dit jaar verborgen blijft.
Intussen maken opzet en uit
voering van dit portret de ver
onderstelling, als zou het hier
een der eerste conterfeitsels be
treffen sedert Hals' officiële
werkzaamheid, zeer aanneme
lijk. De penseelvoering kan
worden gezien als het embryo van het vlotte „handschrift",
zoals wij dit kennen uit de rijpere scheppingen van de meester:
er spreekt uit dit werk een aangeboren virtuositeit, doch tevens
het gemis aan routine, dat de volledige en vrije ontplooiing
hiervan nog in de weg staat. We worden verrast door de nieuwe
techniek, in de vloeiende peinture van Cornells Qornelisz. van
Haarlem reeds voorbereid. Zij onderscheidt zich van de tradi-
FRANS HALS. Portret van, Jacobus Zaffius. Anno 1611.
tionele schilderwijze doordat de
aangelegde figuur in de natte
verf wordt voltooid. Deze tech
niek brak dus met het gebrui
kelijke oyer elkaar leggen der
diverse verflagen, die laag voor
laag tijd vergden om te drogen,
terwijl alleen het zogenaamde
retoucheren, (bestaande uit het
aanbrengen van glimlichten en
andere accenten) in de natte
verf geschiedde. In Hals' oeuvre
ervaren we hoe deze „alla-
.prima"-schildering', in wezen
spontaner, een veel levendiger
effect heeft dan de bedachtza
mer techniek, die nog aan de
primitieven herinnert.
Al is de verbeten kop van
Zaffius wat hard van uitvoering,
zelden vermochten portrettisten
vóór Hals' werkzaamheid hun
herschepping zó dwingend het
eigen leven te geven, dat het
criterium is voor het waarachti
ge kunstwerk. Een gravure door
Jan van de Velde, in 1630 naar
dit portret vervaardigd, toont
ons de oorspronkelijke toestand,
waarin we de geestelijke aan
een tafel gezeten zien, de lin
kerhand op een schedel rustend,
de rechter met rhetorisch ge
baar sprekend van de kort
stondigheid van des mensen be
staan: typisch 16e-eeuws dus
nog van opvatting.
Jacobus Zaffius, in 1534
waarschijnlijk te Amsterdam
geboren en sedert 1568 prior der
Augustijner koorheren te Heilo, werd in 1571 als eerste proost
en aartsdiaken van het bisschoppelijk kapittel in de St. Bavo
in zijn hoge waardigheden bevestigd. Gedurende de hachelijke
perioden van beleg (1572-73) en plundering der kathedrale kerk
(1578) bleef Zaffius, niet zonder levensgevaax-, op zijn post.
Gedurende zijn priorschap te Heilo moet hij zich onderscheiden
hebben als miniaturist.
N.I.P.O.-radioüerkiezing
Meerderheid der luisteraars
stemt (af) op de A.V.R.O.
Een plan van het (R.K.) Centrum voor
Staatkundige vorming om radioluisteraars
van tijd tot tijd „radioverkiezingen" te
laten houden is na een storiry van critiek
op de achtergrond geraakt.
Wat zou de uitslag van zo'n „radioverkie
zing" zijn? vroeg het N.I.P.O. zich af en
stelde vervolgens in een enquête onder het
publiek de volgende vraag:
„Stel U voor, dat er eens radio-verkie
zingen zouden worden gehouden, zodat
iedere luisteraar zou kunnen stemmen op
de omroepvereniging, waar hij het meeste
voor voelt. Op welke omroepvereniging zou
U dan stemmen?"
In dezelfde enquête informeerde het N.I.
P.O. of men een radio-toestel, distributie-
aansluiting of géén radio had. Onderstaan
de uitkomsten geven alleen de antwoorden
van luisteraars weer:
A. V. R. 032
K. R. 030
N. C. R. V19
V. A. R. A17
V. P, R. 02
(Dit zijn de verhoudingen der in deze
enquête uitgebrachte-stemmen. 22 der
ondervraagde luisteraars bleef het ant
woord schuldig.)
Een merkwaardige uitkomst, vooral om
dat er in deze proefstemming betrekkelijk
weinig van „politieke discipline" sprake is.
Van de radio-bezitters, die vorig jaar (bij
de Kamerverkiezingen) op de Partij van
de Arbeid stemden, geeft nu bijvoorbeeld
een kwart zijn stem aan de A.V.R.O, Van
de Chr. Historische stemmers geeft 21
aan de A.V.R.O. de' voorkeur.
Men bedenke verder dat een vijfde tot
een kwart van ons volk géén radio heeft
en van die niet-luisteraars behoren er naar
verhouding meer tot de P.v.d.A. dan bij
voorbeeld tot de V.V.D. (waarvan de grote
meerderheid A.V.R.O. stemt).
Het N.I.P.O. heeft ook nog geïnformeerd
of men al of niet op een radio-programma
blad geabonneerd is.
Ongeveer de helft der luisteraars leeft
een programma-blad en Radiobode-lezers
stemmen in grote meerderheid A.V.R.O.,
Radiogids-abonnés op de V.A.R.A., Katho
lieke Radiogids-lezers op de K.R.O.
Maar van de luisteraars zonder radio
blad stemt 26% op de A.V.R.O., 23 op
de K.R.O., 9 op de V.A.R.A. en 9 op
de N.C.R.V. Tenslotte is er nog een ding:
Diepenbrocks Electra
De verbinding van toneelkunst en mu
ziek is klassiek. Er is reden genoeg om aan
te nemen dat met het ontstaan van de
opera aan het einde van de zestiende eeuw
de verbinding van woord, toon en spel tot
natuurlijke voltooiing was gekomen; men
had om zo'te zeggen gewacht, op de
volledige ontplooiing van de muziek als
uitdrukkingskracht. In de bloeitijd van de
oude Griekse toneelkunst was de muziek
verre de mindere bij vergelijking met an
dere kunsten en wijsbegeerten en men kan
geneigd zijn te geloven, dat de veelge
roemde dienstvaardige ondergeschiktheid
van de muziek aan de dramaturgie meer
nood dan deugd was, Hoe verheven ook de
meningen over het wezen der muziek
waren en hoe belangrijk ook de mathe
matische onderzoekingen waren, practisch
beschouwd, dw.z. beoordeeld naar het ver
mogen der elementen melodie, rhythme en
harmonie, was de muziek pover. De
enthousiaste bevordex-aars van de opera
togen 1600 in Florence konden niet alleen
van dé vocale maar ook van de instrumen
tale muziek een volwaardige uiting van
menselijke aandoening en fantasie ver
wachten. Zij eisen wel in principe de on
aantastbare duidelijkheid van het woord,
maar zij beseffen de waarde van expressie
der muzikale elementen en de mogelijk
heden der instrumenten, dank zij de enorme
ontwikkeling welke de muziek in de loop
der tijden had doorgemaakt.
Het klassieke samengaan van gesproken
woord, toneelspel en instrumentale muziek
heeft sinds de opkomst en ovei-al vorstelijk-
heersende macht van de opera wel altijd
nog bestaan, maar als erkende kunstvorm
toch eigenlijk zelden gebloeid. In alle tij
den sinds de renaissance komt het melo-
di-ama voor, maar de artistieke concurren
tie van de opera was begrijpelijk altijd
groot. Tot een histox-isch overzicht van de
wederwaardigheden van deze kunst kan
ik hier niet komen, evenmin tot een enigs
zins uitgebx-eide verklax-ing van de natuur
lijke overmacht van'de opera over het
melodrama; het zou veel te ver voeren. Ik
moge mij daarom bepalen tot enkele woor
den over de belangrijke wijze, waarop de
Nederlandse componist Alphons Diepen-
bx'ock de positieve waai'de van de muziek
bij het toneel heeft toegepast.
Diepenbrock kendé de stijl der antieke
dichters even goed als de moderne kunst
van zijn eigen dagen. Hij leefde vertrouwd
in de geesteshouding der oude poëten en
wijsgeren en kende de praktijk van hun
kunstbeoefening. Hij had niet alleen de
kennis van de historicus maar ook de in
tuïtieve zekerheid van de ci-eatieve kun
stenaar. Toen hij de Elektra van Sophokles
opnieuw las als geïnspireex-d componist
stonden inhoud en vorm van het drama
buiten tijdsbepalingen als levende schoon
heid voor hem. Hij vex-vormde zichzelf dus
niet tot oude Griek, maar beleefde met de
macht der spontaneïteit de voor altijd gel
dende dramatiek van de klassieke dichter.
De handeling speelt zich af in de voor
hof van het. paleis van Agamemnon, de
koning van Mykenai, die bij zijn terugkeer
uit de Trojaanse oorlog door zijn vi-ouw
Klytaimestra en haar minnaar Aighistos
werd vex-moord. Elektra, Agamemnon's
dochter, wist haar jonger broei'tje Orestes
te redden en liet hem in den vreemde op
voeden; intussen wachtte zij vol eindeloze
haat jegens haar moeder en Aighistos op
het ogenblik dat Orestes terug zou keren
om de dood van zijn vader te wreken. Im
mers dan eerst zou, volgens de godsdienstige
opvattingen van de Grieken, de schim van
haar vader rust in het graf kunnen vinden.
Als de tx-agedie inzet verschijnt Orestes met
zijn vx-iend Pylades en de oude opvoeder
die aan Klytaimestra, om haar aandacht af
te leiden, gaat berichten dat haar zoon bij
wagenrennen is omgekomen. Elektra is de
rampzalige getuige van deze tijding en
tracht daarop haar zuster te ovexTeden,
samen haar moeder en Aighistos te doden.
Wanneer haar zusier het plan onuitvoer
baar acht, ziet Elektra in het geheel geen
uitweg meer, maar dan verschijnt Orestes
en maakt zich kenbaar. De ontknoping na
dert dan snel. De mannen gaan het paleis
binnen, de moord op Klytaimestra wordt
voltrokken en tenslotte wordt Aighistos
in de val gelokt en gedwongen zijn straf te
ondergaan.
Een Rei, bestaande uit Mykeense vrou
wen, vriendinnen van Elektra, geeft de ge
bruikelijke klassieke beschouwingen en op
merkingen.
De smax-t en de verontwaai'diging, de
hevige gevoelens, die zich niet laten ont
kennen, die in alle tijden door de adel van
het geweten worden gesterkt en niet be
staan zonder de stem van het hart, spreken
rechtstreeks tot het vuur der muzikaliteit.
Diepenbrock, medelevende met deze onver
woestbare krachten in het wezen van Elek
tra en Orestes, componeerde in de muziek
taal van zijn.eigen wezen een zeer bijzonder
bewogen muziek, die ons in de vuurgloed
van het drama plaatst. Deze muzikale ex
pressie behoort tot het wézen der drama
tische kunst. Hoe dwingend en indrukwek
kend reeds is het voorspel, dat de hoorder
in aanraking brengt met de werkelijkheid
der heftige sentimenten. Deze sentimenten
zijn majestueus en dulden geen twijfel. Het
zijn geen psychologische overwegingen;
deze zouden geen muziek kunnen oproepen.
De kracht der muziek bewijst de klassieke
waarde.
Diepenbrock heeft zich (het was in 1920)
ook geen plichtsvragen gesteld inzake mo
derniteit; hij schreef onbelemmerd van uit
het zielsrijk zijner muzikaliteit; de kracht
zijner persoonlijkheid, die nooit had ge
vreesd voor het risico van invloeden, leeft
in deze muziek met een artistieke macht,
die in de Nederlandse muziek zijn gelijke
niet heeft. Het is hier niet de plaats een
analyse te beginnen aan de hand der vier
thema's van Elektra, de motieven der schik
godinnen, van het geslacht der Atriden, van
Apollo, van Orestes; evenmin om de samen
stelling van het orkest te behandelen. Ik
bedoelde slechts de aandacht te vragen
voor een werkelijk meesterwerk van een
Nederlands componist; het is le hopen dat
wij weer opvoeringen van het oude drama
met deze muziek zullen beleven.
HENDRIK ANDRIESSEN.
deze „pronf-radio-verkiezin?" was er een
zonder verkiezingspropaganda.
Bij echte verkiezingen zou de aether
waarschijnlijk schallen van de propaganda
en die zou bijna uitsluitend één taak heb
ben: de niet-abonnës van radiobladen tot
een bepaalde vex-eniging te bekeren, want
de abonnés-leden-luistervxnken zouden toch
al grotendeels op de omroep van hun week
blad en lidmaatschap stemmen.
(Nadruk verbodem)