mÊBSBSm Uit de schatten van het Frans Halsmuseum Litteraire Kanttekeningen DE Van verpozing der uitverkorenen tot kijkspel voor de massa ZATERDAG 5 MAART 1949 3 HERMAN TEIRLINCK ZEVENTIG JAAR HERMAN TEIRLINCK: Zoon, Amsterdam). ,3ohan Doxa". (P. N. van Kampen \E BESPREKING VAN Teirlinck's „Johan Doxa" onlangs herversche- nen is niet meer dan een aanleiding, een zeventigjarige te huldigen: Vlaande- ren's woeligste, vurigste, veel zij digste en onberekenbaarste auteur: Herman Teir- linck. Zeventig is hij- gerekend naar jaren, maar zijn geest en zijn hart hebben geen leeftijd. Met zijn gedrevenheid is hij van het éne leven in het andere gestormd, zich er niet om bekommerend of hij werd be spot of bewonderd. Steeds zich verande rend, bleef hij zichzelf gelijk. Er is geen litteraire stroming geweest, waarmee hij zich vereenzelvigde. Hij was en bleef Teirlinck, de onvatbare, die met alle le vensmogelijkheden een kans waagde, om aan de onstuimigheid en de grillige fanta sie, die zijn werk en zijn persoon onbe paalbaar maken, uitdrukking te geven. Men heeft hem een naturalist, later een impres sionist genoemd. Maar waar bleef dan de mysticus, de dromer, de fantast, die het leven steeds weer attrapeerde, waar het de zonderlingste vormen aannam? Hij is als het leven zelf: er is niet één Teirlinck, er zijn er even zovele als hij werken schreef. Nooit is hij er, dunkt mij, op uit getrok ken vagebond als een Frangois Villon zonder zich te vermommen met een carna valsmasker: potsierlijk, lachend, wenend, bewonderend en spottend. Daar achter verschool hij zichzelf, gewapend met een even fijne als ongenaakbare ironie. Teir linck kent zichzelf, weet welke gevaren hem bedreigden: zijn overmaat, zijn onge durigheid, zijn hartewarmte en dienten gevolge zijn ontgoocheling. Het lieflijk- onschuldige is hem evenmin vreemd als het demonische, de eenvoud en verwarring van het hart zomin als de gloed en ver stramming. Er is geen boek, geen toneel stuk van zijn hand of al deze facetten van zijn bewogen, driftig wezen glinsteren er in een uitzonderlijk trillend licht, waarin mensen en dingen, natuur en cultuur, als in een wereld van bizarre afmetingen een ongeziene gedaante aannemen, in een trant als Breughel de Werkelijkheid kon transformeren tot een wonderlijk en nooit- gezien tafereel. Toen Teirlinck in zijn jeugdjaren een drietal dorpsvertellingen bundelde onder de titel „De Wonderbare Wereld" gaf hij daarmee uitdrukking aan wat het leven altijd voor hem zou blijven: het on berekenbare, mysterieuze, onnaspeurlijke. En zoals zijn levensvisie werd zijn kunst: een zich nooit herhalende, steeds vernieu wende speling van het lot een ernstig spel met vormen en gestalten. Het Vlaamse proza heeft hij met zijn bewegelijke intelligentie, zijn scheppend zoeken, zijn bezielend vorm-geven niet alleen vernieuwd, hij heeft het bespeeld in alle denkbare en ondenkbare toonaarden, hij heeft het gekneed naar de vreemd- soortigste modellen van ongekende werel den. Vanuit zijn overdaad heeft hij gejong leerd met woorden, met een soms oogver blindende bloei van taalrijkdom. De „stof" Voor zijn werk heeft hij gehaald uit de verste en verborgenste schuilhoeken van het leven en hij toverde er als een Wes terse magiër mensen uit, raadselachtige en duistere, schone en afgrijselijke, l\evig-le- vende en tragisch-wegstervende. Met al zijn zintuigen was hij bij het leven, I n het leven, opdat hem niets zou ontgaan van de machtige veelvuldigheid, waarin een onkenbare harmonie zich voordoet. Zo kon hij in zijn jeugd het landelijk leven beelden, later „het bedrijf van het Kwade" van het grootsteedse leven ont hullen, doordringend, onverbiddelijk en toch liefdevol. Hij wist terug te grijpen naar het verleden, naar de traditie dei- rederijkers, waaraan Vlaanderen een goed deel van zijn bloeiende cultuur ontleende. En tegelijk verstond hij het, ironisch zijn troeven uit te spelen tegen een demonische tijdgeest. Wat hij aangreep vatte vlam; het ging branden met een gloed zó fel, dat men er zich over verbazen moet, dat de hartstocht van zijn gedrevenheid hem niet opteerde. „Mijn vriend", schreef August Ver- meylen met Karei van de Woestijne en Teirlinck een der vernieuwers van het Vlaamse letterkundige leven >,mijn vriend, wij zullen dit land schoon maken". En Teirlinck deed het zijne: hij maakte het schoner en rijker en levendiger. Hij door brak de verstarring met zijn onbegrensde verbeelding. Latere jaren zullen pas kun nen vaststellen, hoe groot zijn aandeel was in de verjonging en bloei van de Vlaamse Kunst. Het kan zijn, dat hij aan gevoel en fantasie soms te vrij spel gaf, zó zelfs, dat hem de draden van de poppen, die het bonte en symbolische marionettenspel van zijn wereld bewogen, hem uit de hand glip ten. Ook mag het waar zijn, dat hij hier te zwoel, daar te bedwongen, nu eens te overdadig, dan weer te strak van stijl was. Hij zal de laatste zijn, het te ontkennen, want hij was voor alles de mens Teirlinck, waaruit de dichter, de prozaïst, de toneel- Heringa Wathrich HAARLEM CENTRALE VERWARMING JOHNSON OLIEBRANDERS (Adv.) schrijver, de tekenaar voortkwamen. In welke vorm hij zich uitdrukte, steeds zocht hij naar de diepere drijfveren, die achter het ogenschijnlijke schuil gaan. Wie hem in de grond wil kennen, leze zijn „Johan Doxa", de tot haar kern gecompri meerde geschiedenis van een argeloos- zachtmoedig schilder, op wie het leven aanstormt als een troep losbandige carna- valgangers, temidden waarvan hij, doende wat hij niet wil en willende wat hij niet doen kan, meedwarrelt deze „zachte doolaar". „Wat zijn wij"?, vraagt Doxa zich in verslagen eenzaamheid af, en meet zijn bestaan aan de onverbiddelijke har monie der sterren. En al geeft Teirlinck het antwoord symbolisch, we verstaan hem al te goed: mensen zijn we, gezegend met de gaven der goedheid, geplaagd door demonische krachten. En beide moeten er zijn, om van een schepsel een mens te maken, al betaalt hij zijn mens-zijn, zoals Doxa, met de dood. Men heeft Teirlinck's verdiensten er kend: hij is artistiek leider van het Na tionale Toneel, hoofdredacteur van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, eredoctor der Amsterdamse Universiteit. Maar of men bij al dat zo verdiend huldebetoon achter zijn masker heeft gezien, valt te betwijfe len. Er is maar één weg, die naar de echte Teirlinck voert: deelname van het hart aan het werk, dat hij met zijn rusteloze handen heeft gewrocht. C. J. E. DINAUX. Agenda voor Haarlem ZATERDAG 5 MAART Stadsschouwburg: „Thomas More", 8 uur. Krelagehuis: Bloemententoonstelling „Win- terflora", 1010 uur (tot en met 6 Maart). Luxor: „Het verborgen leven van Walter Mitty", 14 j., 2.00, 4.15, 7.00 en 9.15 uur. City: „Rigoletto", 14 j., 4.30, 7.00 cn 9.15 uur. („Ali Baba en de veertig rovers", alle leeft., 2.15 uur). Spaarne: „Het atoomspook", 18 j., 2.30, 7.00 en 9.15 uur. Frans Hals: „Een avontuur in Berlijn", 18 j.. 2.30, 7.00 en 9.15 uur. (Zon dag 2.00, 4.15. 7.00 en 9.15 uur), Rembrandt: „Sudan", 14 j„ 2.00, 4.15, 7.00 en 9.15 uur. Palace: „Missie naar China", 18 j., 2.00, 4.15 7.00 en 9.15 uur. ZONDAG 6 MAART Stadsschouwburg: „De comedie van het geluk", 8 uur. Gem. Concertgebouw: Optre den van Willy Vervoort in een bont pro gramma. 7.30 uur. Frans Hals: „De kinderen van de Grote Fjeld", 11.30 uur. Rembrandt: „Toendra", 11 uur. Palace: „Caesar en Cleo patra", 14 j., 11.15 uur. City: „Ali Baba en de 40 rovers". 11.00 en 2.15 uur. Bioscopen: Mid dag- en avondvoorstellingen. MAANDAG 7 MAART Stadsschouwburg: Residentie-operette „Ge- schichten aus dein Wiener Wald", 8 uur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. CHIN. IND. REST. HONGKONG HAARLEM, Smedestraat 21 - Telefoon 21375 VERLAAGDE prijzen (Adv.) Een boek over de omroep S. de Vries aethergolven Amsterdam) Fr., Ruiters op de (bij Andries Blitz, De litteratuur over de radio-omroep be staat in ons land maar uit een bescheiden rijtje boeken, brochures en pamfletten, voor het grootste deel publicaties van de belang hebbende verenigingen. De ervaren luisterspel-regisseur S. de Vries Jr. heeft met zijn „Ruiters op de aether golven" de belangstellende luisteraars een werk geschonken, dat iets duidelijk maakt van de speciale, vaak onvermoeide eisen cn ook van de talrijke mogelijkheden, die aan de microfoonpraktijk verkleefd zijn. Daarbij verdoezelt hij de feilen en gebreken in het gebruik van dit publiciteitsmiddel niet, tegen de vele misstanden, in het bijzonder in de vermaaksafdeling van de omroep, toomt hij scherp en meedogenloos en ook ten opzichte van de eigen activiteit neemt hij voldoende afstand. De boutade is een regel matige verschijning op zijn bladzijden, doch men vergisse zich niet: het is de ergernis van de man, die zijn vak zo lief heeft, dat hij soms de ironie als wapen hanteert om het te be schermen tegen degenen die het willen mis bruiken voor hun persoonlijke belangen. Over het vraagstuk van de omroeporganisatie laat hij zich overigens niet uit, ook al steekt hij zijn mening over een bepaalde soort om- roepleiders niet onder stoelen of banken. „Het waren de vechters en de slovers en ze wisten alles van radiobeleid en radio-poli tiek. Zij waren de mannen van geef-me-geld- en-dk-zal-je-laten-kijken-wat-er-van-komt- redevoeringen en ze wisten stortbuien van giro-briefjes en postwissels te veroorzaken. Van de artistieke mogelijkheden van de radio wisten ze gewoonlijk weinig of niets af". De consequentie hiervan is, dat in de vele tekorten, waaraan de Nederlandse omroep mank gaat, geen verbetering komt, zolang dit soort ruiters de kopgroep van de aether- cavallerie blijft vormen. Maai- de schrijver heeft blijkbaar goede redenen gehad dit niet al te positief onder woorden te brengen. In het verleden werd eens een verdienste lijke functionaris om een openhartige publi catie door een oppermachtige directie ont slagen. Eén bedenking willen we niet verhelen. De heer De Vries schrijft liever zinnen van drie dan van vier woorden. Deze „hijgstijl" moge welicht passen bij het tempo, dat eigen is aan de bevolking van de Hilversumse studio's, zij gaat de lezer, die de stof rustig wil verwerken, reeds na enkele pagina's irriteren. J. H. B. De Haarlemse Lycea Ervaringen met de brugklasse bij het Coornhertlyceum In de afdelingen van de gemeenteraad van Haarlem is gevraagd hoe B. en W. zich de uitbreiding van het Coornhert- en Lo- rentzlyceum denken en ook of het college al een oordeel heeft over de ervaringen met de brugklasse van het Coornhert lyceum, Hoe de ontwikkeling van beide lycea zal zijn zo antwoorden- B. en W. valt uiteraard thans nog niet te zeggen. De toe loop naar het Coornhertlyceum was voor de lopende cursus groter dan verwacht was. Rekening houdend met een bovenbouw van vier koppen (gymnasium a en b en H.B.S. A en B) zijn 4 eerste-klassen gevormd. Be halve wegens plaatsgebrek is een vijfde eerste klasse niet gevormd, om de school niet te groot te maken. Het Lorentzlyceum heeft thans een vol ledige H.B.S.-B en gymnasiale afdeling in klasse 2 en een H.B.S.-A-afdeling in klasse 3. De „brugklasse" van het Coornhert lyceum heeft gedurende de cursus 1947 '48 (het eerste jaar dat deze school bestond) goed voldaan. De bedoeling kan het best worden weer gegeven door van „proefklasse" te spreken. De leerlingen komen op het Coornhert lyceum na het gewone, ook voor de andere middelbare scholen geldende, toelatings examen. De ervaring heeft geleerd, dat het slagen voor het toelatingsexamen nog niet waarborgt, dat een leerling het onderwijs op een middelbare school volgen kan. Daarom is op het Coornhertlyceum de aan dacht van de schoolopleiding speciaal ge richt op de vraag: „zal het middelbaar on derwijs aan de leerling besteed zijn of niet?" Ondervindt de leerling al te grote moeilijkheden, dan wordt zo spoedig mo gelijk een ander schooltype gezocht, soms mede op grond van een psychotechnisch onderzoek. Voor de-leerlingen, die het hele cursusjaar blijven, zijn er aan het einde vier mogelijkheden: a. de schoolleiding adviseert de leerling, die bevorderd wordt, te plaatsen in de gymnasiale afdeling van de 2e klasse: b. de schoolleiding adviseert dit voor de H.B.S.-afdeling van de 2e klasse; c. de leerling kan niet bevorderd worden en de school adviseert welke inrich ting van onderwijs dan wèl geschikt is voor de betrokken leerling; d. de leerling kan niet bevorderd wor den, maar de schoolleiding acht dou bleren op het lyceum niet ongewenst, omdat het gebrek aan goede resultaten gedurende het eerste jaar ontstaan is door onrijpheid van de leerlingen, of door andere factoren die van voorbij gaande aard zijn. In het afgelopen cursusjaar 1947'48 heeft het volgen van deze gedragslijn vol daan. In prettige samenwerking met de ouders is zo vervolgen B. en W. een aantal leerlingen gedurende de cursus reeds elders geplaatst (op. de Indische over- bruggingsschool, op een Mulo, op een in richting van individueel onderwijs), waar door het cursusjaar slechts voor weinig leerlingen „verloren" ging. De onderbouw van het Lorentzlyceum is niet veranderd; deze bestaat uit klasse I voor alle afdelingen, klasse I en H voor de H.B.S.-afdeling. Van de resultaten valt nog niet veel te zeggen. B. en W. overwegen om in de eerste klasse van het Lorentz lyceum een proef te nemen met het z.g. Dalton-systeem. Hierover zijn adviezen ge vraagd van de Inspecteur, de Commissie van Toezicht en het College van Curatoren het Gymnasium. Deense tuinarchitect in Veisense dienst Als gevolg van een uitwisseling tussen Deense en Nederlandse tuinarchitecten heeft het Veisense plantsoenbedrijf een Deen in dienst. Hij blijft hier hoogstens een jaar en krijgt de gelegenheid zijn lictd ook elders in den lande op te steken. Een' Nederlandse architect is er voor naar Denemarken gegaan. Wij herinneren aan de rondleidingen in j I het Frans Halsmuseum, die elke Woens- i dagmiddag om 2, 2.30 en 3 uur gehouden worden. LA CHARTREUSE DE PARME Over Muziek i^FilmJ HET GAAT ER NAAR UITZIEN, dat de voorraad wereldlitteratuur, die voor vereeuwiging in celluloid in aanmerking komt. binnenkort uitgeput zal zijn. Na Dickens, Dostoyewski, Balzac, Stefan Zweig' Ibsen, Shakespeare, de Maupassant en Tolstoi om zo maar een ruwe greep te doen hebben de filmproducenten thans het oog op Stendhal 1) geslagen. Wie weet of straks Descartes en Pascal niet aan de beurt zullen komen.' Intussen blijft de verfilming van litte raire werken een riskante zaak artis- tiek gesproken tenminste, commerciëel is het altijd dik in orde, en hoeveel te meer geldt dit voor de sub tiele kunst van Stendhal, deze voorbereidervan het naturalisme in de tijd der romantiek en die eerst in de tachtiger jaren van de vorige eeuw erkend werd als een der grootste auteurs van psychologische romans. Maar zijn „Chartreuse de Parme" (in 1839 gepubliceerd; de naam is ontleend aan het feit dat de held van het verhaal, de jonge Italiaanse edelman Fabrice del Donggo, na de dood van zijn geliefde zijn toevlucht zoekt in een Karthuizer klooster bijParma) is een ware hoorn des over- vloeds van gegevens. Men vindt er een dubbele liefdesroman volgens het klassiek- ste schema: een man houdt van een vrouw, die een ander lief heeft, deze ambiëex't op zijn beurt weer een andere levensgezellin; een avonturiersroman en een schildering van de Italiaanse politiek en moraal in de Napoleontische periode. Pierre Véry en Pierre Jarry, die „La Chartreuse" voor de film bewerkten, heb ben er van afgezien het veelkleurige com- plex van handelingen en gemoedsbewegin gen, dat het oorspronkelijk tot zo'n van leven tintelend fresco maakt, op het witte doek over te nemen en zij hebben daar ongetwijfeld goed aan gedaan. Zou men immers de geniale schepping van de letter lievende van Grenoble met haar diepgaan- Dramatische scène tussen Fabrice del Donggo (Gérard Philipe) en de revolutionnaire dichter Ferrante (Louis Salou) de karakteranalyse der hoofdfiguren, haar venijnige politieke caricaturen en haar on uitputtelijke stroom van romantische situaties in enkele uren willen compri meren, dan komt men onvermijdelijk bij een ratjetoe van feiten en verhalen uit. Véry en Jarry hebben er de voorkeur aan gegeven voor alles de verve van een romantische eeuw, waarin de hartstochten nog ongebreideld waren en de menselijke rede eerder geneigd scheen deze aan te wakkeren dan in te tomen, vast te leggen en de regisseur Christian-Jaque heeft dit aspect van de „Chartreuse" dan ook de volle maat gegeven. Hij genoot het vooxTecht deze rolprent in samenwerking met een Italiaanse maat schappij in Italië te kunnen opnemen, waardoor de historische authenticiteit van het décor werd gewaarborgd. Met een bijna adembenemende virtuosi teit heeft hij gemanoeuvreerd met massa's en paleizen, heeft hij de schittering der luchters en de glinstering van het kristal laten afsteken tegen de kilte der kerkers en de somberheid der burchten. Er zullen Stendhal-liefhebbers zijn, die vinden, dat de makers wel wat te zeer de buitenkant der roman hebben geprefereerd en dat de intelligentie ook nog wel wat wil. Daar staat tegenover, dat de auteur het zich wellicht kon veroorloven voor de „happy few" te schrijven, doch dat de filmindustrie rekening heeft te houden met een millioenen budget, dat staat en valt met de gunst van een millioenen publiek. Dat neemt niet weg, dat het te betreuren is, dat bijvoorbeeld van de tederheid en de finesse, waarmee Stendhal Fabrice's ver houding tot Clélia Conti tekende en de warme gevoelens van de hex'togin van Sanséverrna in de film te loor zijn gegaan, zoals ook in de massale scènes van opstand en gisting in de door de Oostenrijkers onderdrukte Italiaanse steden de lieflijke bekoorlijkheid van het Apenijnse klimaat ver te zoeken is. En in de politieke scènes zou men een lichtere toets en vooral wat meer ironie wensen. Het is logisch, dat de onderschikking van de psychologie aan het relaas van de lot gevallen van de held, door moest werken in de vertolking. Gérard Philipe, Renée Faure, Maria Casarès, Louis Salou'blijven, met hoeveel respect men hun prestaties overigens ook beschouwt, met hun creaties te zeer aan de oppervlakte. Een uit zondering vormt de gouverneur van de gevangenis van de in middels gestorven Lu- cien Coëdel. Ondanks de opge somde bezwaren zijn wij van mening dat de aan „La Chartreuse de Parme" ten koste gelegde gelden niet vergeefs zijn geweest, al was het maar om dat Stendhals woord In 1935 zal ik pas gelezen worden" met enige vertraging be waarheid is geworden, al is kijken nog geen lezen. J. H. B. 1) Stendhal, wiens naam eigenlijk H. P. Beyle luidt, werd in 1783 te Grenoble ge boren. Hij vocht in het leger van Napo leon en werd na de oorlog consul, eerst te Triest, later te Civita Vecchia. Hij stierf in 1842. Zijn belang rijkste werken zijn de romans „Le rouge et le noir" (Rood en Zwart, 1831) en „La Chartreuse de Pax'me" (1839). Het Frans Halsmuseum kreeg dit belangrijke werk in 1920. Het v/as een geschenk van de heer en mevrouw PhilipsDe Jongh. De directeur de heer H. P. Baard schrijft over dit schil derij: Het kan tot de uitzonderingen gerekend worden in de geschie denis der Beeldende Kunsten^ dat het vroegst bekende werk van een groot meester eerst na diens 30ste levensjaar ontstond. Het feit,, dat Jacobus Zaffius in 1611 als een der eerst geportret- teerden in Hals' levenswerk ver schijnt, houdt niet in dat geen onbekend gebleven jeugdwerk nog zou kunnen bestaan of be staan hebben. Gezien het feit, dat Hals in de leer is geweest bij Karei van Mander, moet hij reeds vóór 1603, het jaar, waar in de schrijver van hel Schilder boek Haarlem verliet, althans studie-werk hebben gemaakt. Hoe het zij, zolang geen werk vóór 1611 met zekerheid aan de jonge Hals kan worden toege schreven, zal men er in moeten berusten, dat zijn productie vóór dit jaar verborgen blijft. Intussen maken opzet en uit voering van dit portret de ver onderstelling, als zou het hier een der eerste conterfeitsels be treffen sedert Hals' officiële werkzaamheid, zeer aanneme lijk. De penseelvoering kan worden gezien als het embryo van het vlotte „handschrift", zoals wij dit kennen uit de rijpere scheppingen van de meester: er spreekt uit dit werk een aangeboren virtuositeit, doch tevens het gemis aan routine, dat de volledige en vrije ontplooiing hiervan nog in de weg staat. We worden verrast door de nieuwe techniek, in de vloeiende peinture van Cornells Qornelisz. van Haarlem reeds voorbereid. Zij onderscheidt zich van de tradi- FRANS HALS. Portret van, Jacobus Zaffius. Anno 1611. tionele schilderwijze doordat de aangelegde figuur in de natte verf wordt voltooid. Deze tech niek brak dus met het gebrui kelijke oyer elkaar leggen der diverse verflagen, die laag voor laag tijd vergden om te drogen, terwijl alleen het zogenaamde retoucheren, (bestaande uit het aanbrengen van glimlichten en andere accenten) in de natte verf geschiedde. In Hals' oeuvre ervaren we hoe deze „alla- .prima"-schildering', in wezen spontaner, een veel levendiger effect heeft dan de bedachtza mer techniek, die nog aan de primitieven herinnert. Al is de verbeten kop van Zaffius wat hard van uitvoering, zelden vermochten portrettisten vóór Hals' werkzaamheid hun herschepping zó dwingend het eigen leven te geven, dat het criterium is voor het waarachti ge kunstwerk. Een gravure door Jan van de Velde, in 1630 naar dit portret vervaardigd, toont ons de oorspronkelijke toestand, waarin we de geestelijke aan een tafel gezeten zien, de lin kerhand op een schedel rustend, de rechter met rhetorisch ge baar sprekend van de kort stondigheid van des mensen be staan: typisch 16e-eeuws dus nog van opvatting. Jacobus Zaffius, in 1534 waarschijnlijk te Amsterdam geboren en sedert 1568 prior der Augustijner koorheren te Heilo, werd in 1571 als eerste proost en aartsdiaken van het bisschoppelijk kapittel in de St. Bavo in zijn hoge waardigheden bevestigd. Gedurende de hachelijke perioden van beleg (1572-73) en plundering der kathedrale kerk (1578) bleef Zaffius, niet zonder levensgevaax-, op zijn post. Gedurende zijn priorschap te Heilo moet hij zich onderscheiden hebben als miniaturist. N.I.P.O.-radioüerkiezing Meerderheid der luisteraars stemt (af) op de A.V.R.O. Een plan van het (R.K.) Centrum voor Staatkundige vorming om radioluisteraars van tijd tot tijd „radioverkiezingen" te laten houden is na een storiry van critiek op de achtergrond geraakt. Wat zou de uitslag van zo'n „radioverkie zing" zijn? vroeg het N.I.P.O. zich af en stelde vervolgens in een enquête onder het publiek de volgende vraag: „Stel U voor, dat er eens radio-verkie zingen zouden worden gehouden, zodat iedere luisteraar zou kunnen stemmen op de omroepvereniging, waar hij het meeste voor voelt. Op welke omroepvereniging zou U dan stemmen?" In dezelfde enquête informeerde het N.I. P.O. of men een radio-toestel, distributie- aansluiting of géén radio had. Onderstaan de uitkomsten geven alleen de antwoorden van luisteraars weer: A. V. R. 032 K. R. 030 N. C. R. V19 V. A. R. A17 V. P, R. 02 (Dit zijn de verhoudingen der in deze enquête uitgebrachte-stemmen. 22 der ondervraagde luisteraars bleef het ant woord schuldig.) Een merkwaardige uitkomst, vooral om dat er in deze proefstemming betrekkelijk weinig van „politieke discipline" sprake is. Van de radio-bezitters, die vorig jaar (bij de Kamerverkiezingen) op de Partij van de Arbeid stemden, geeft nu bijvoorbeeld een kwart zijn stem aan de A.V.R.O, Van de Chr. Historische stemmers geeft 21 aan de A.V.R.O. de' voorkeur. Men bedenke verder dat een vijfde tot een kwart van ons volk géén radio heeft en van die niet-luisteraars behoren er naar verhouding meer tot de P.v.d.A. dan bij voorbeeld tot de V.V.D. (waarvan de grote meerderheid A.V.R.O. stemt). Het N.I.P.O. heeft ook nog geïnformeerd of men al of niet op een radio-programma blad geabonneerd is. Ongeveer de helft der luisteraars leeft een programma-blad en Radiobode-lezers stemmen in grote meerderheid A.V.R.O., Radiogids-abonnés op de V.A.R.A., Katho lieke Radiogids-lezers op de K.R.O. Maar van de luisteraars zonder radio blad stemt 26% op de A.V.R.O., 23 op de K.R.O., 9 op de V.A.R.A. en 9 op de N.C.R.V. Tenslotte is er nog een ding: Diepenbrocks Electra De verbinding van toneelkunst en mu ziek is klassiek. Er is reden genoeg om aan te nemen dat met het ontstaan van de opera aan het einde van de zestiende eeuw de verbinding van woord, toon en spel tot natuurlijke voltooiing was gekomen; men had om zo'te zeggen gewacht, op de volledige ontplooiing van de muziek als uitdrukkingskracht. In de bloeitijd van de oude Griekse toneelkunst was de muziek verre de mindere bij vergelijking met an dere kunsten en wijsbegeerten en men kan geneigd zijn te geloven, dat de veelge roemde dienstvaardige ondergeschiktheid van de muziek aan de dramaturgie meer nood dan deugd was, Hoe verheven ook de meningen over het wezen der muziek waren en hoe belangrijk ook de mathe matische onderzoekingen waren, practisch beschouwd, dw.z. beoordeeld naar het ver mogen der elementen melodie, rhythme en harmonie, was de muziek pover. De enthousiaste bevordex-aars van de opera togen 1600 in Florence konden niet alleen van dé vocale maar ook van de instrumen tale muziek een volwaardige uiting van menselijke aandoening en fantasie ver wachten. Zij eisen wel in principe de on aantastbare duidelijkheid van het woord, maar zij beseffen de waarde van expressie der muzikale elementen en de mogelijk heden der instrumenten, dank zij de enorme ontwikkeling welke de muziek in de loop der tijden had doorgemaakt. Het klassieke samengaan van gesproken woord, toneelspel en instrumentale muziek heeft sinds de opkomst en ovei-al vorstelijk- heersende macht van de opera wel altijd nog bestaan, maar als erkende kunstvorm toch eigenlijk zelden gebloeid. In alle tij den sinds de renaissance komt het melo- di-ama voor, maar de artistieke concurren tie van de opera was begrijpelijk altijd groot. Tot een histox-isch overzicht van de wederwaardigheden van deze kunst kan ik hier niet komen, evenmin tot een enigs zins uitgebx-eide verklax-ing van de natuur lijke overmacht van'de opera over het melodrama; het zou veel te ver voeren. Ik moge mij daarom bepalen tot enkele woor den over de belangrijke wijze, waarop de Nederlandse componist Alphons Diepen- bx'ock de positieve waai'de van de muziek bij het toneel heeft toegepast. Diepenbrock kendé de stijl der antieke dichters even goed als de moderne kunst van zijn eigen dagen. Hij leefde vertrouwd in de geesteshouding der oude poëten en wijsgeren en kende de praktijk van hun kunstbeoefening. Hij had niet alleen de kennis van de historicus maar ook de in tuïtieve zekerheid van de ci-eatieve kun stenaar. Toen hij de Elektra van Sophokles opnieuw las als geïnspireex-d componist stonden inhoud en vorm van het drama buiten tijdsbepalingen als levende schoon heid voor hem. Hij vex-vormde zichzelf dus niet tot oude Griek, maar beleefde met de macht der spontaneïteit de voor altijd gel dende dramatiek van de klassieke dichter. De handeling speelt zich af in de voor hof van het. paleis van Agamemnon, de koning van Mykenai, die bij zijn terugkeer uit de Trojaanse oorlog door zijn vi-ouw Klytaimestra en haar minnaar Aighistos werd vex-moord. Elektra, Agamemnon's dochter, wist haar jonger broei'tje Orestes te redden en liet hem in den vreemde op voeden; intussen wachtte zij vol eindeloze haat jegens haar moeder en Aighistos op het ogenblik dat Orestes terug zou keren om de dood van zijn vader te wreken. Im mers dan eerst zou, volgens de godsdienstige opvattingen van de Grieken, de schim van haar vader rust in het graf kunnen vinden. Als de tx-agedie inzet verschijnt Orestes met zijn vx-iend Pylades en de oude opvoeder die aan Klytaimestra, om haar aandacht af te leiden, gaat berichten dat haar zoon bij wagenrennen is omgekomen. Elektra is de rampzalige getuige van deze tijding en tracht daarop haar zuster te ovexTeden, samen haar moeder en Aighistos te doden. Wanneer haar zusier het plan onuitvoer baar acht, ziet Elektra in het geheel geen uitweg meer, maar dan verschijnt Orestes en maakt zich kenbaar. De ontknoping na dert dan snel. De mannen gaan het paleis binnen, de moord op Klytaimestra wordt voltrokken en tenslotte wordt Aighistos in de val gelokt en gedwongen zijn straf te ondergaan. Een Rei, bestaande uit Mykeense vrou wen, vriendinnen van Elektra, geeft de ge bruikelijke klassieke beschouwingen en op merkingen. De smax-t en de verontwaai'diging, de hevige gevoelens, die zich niet laten ont kennen, die in alle tijden door de adel van het geweten worden gesterkt en niet be staan zonder de stem van het hart, spreken rechtstreeks tot het vuur der muzikaliteit. Diepenbrock, medelevende met deze onver woestbare krachten in het wezen van Elek tra en Orestes, componeerde in de muziek taal van zijn.eigen wezen een zeer bijzonder bewogen muziek, die ons in de vuurgloed van het drama plaatst. Deze muzikale ex pressie behoort tot het wézen der drama tische kunst. Hoe dwingend en indrukwek kend reeds is het voorspel, dat de hoorder in aanraking brengt met de werkelijkheid der heftige sentimenten. Deze sentimenten zijn majestueus en dulden geen twijfel. Het zijn geen psychologische overwegingen; deze zouden geen muziek kunnen oproepen. De kracht der muziek bewijst de klassieke waarde. Diepenbrock heeft zich (het was in 1920) ook geen plichtsvragen gesteld inzake mo derniteit; hij schreef onbelemmerd van uit het zielsrijk zijner muzikaliteit; de kracht zijner persoonlijkheid, die nooit had ge vreesd voor het risico van invloeden, leeft in deze muziek met een artistieke macht, die in de Nederlandse muziek zijn gelijke niet heeft. Het is hier niet de plaats een analyse te beginnen aan de hand der vier thema's van Elektra, de motieven der schik godinnen, van het geslacht der Atriden, van Apollo, van Orestes; evenmin om de samen stelling van het orkest te behandelen. Ik bedoelde slechts de aandacht te vragen voor een werkelijk meesterwerk van een Nederlands componist; het is le hopen dat wij weer opvoeringen van het oude drama met deze muziek zullen beleven. HENDRIK ANDRIESSEN. deze „pronf-radio-verkiezin?" was er een zonder verkiezingspropaganda. Bij echte verkiezingen zou de aether waarschijnlijk schallen van de propaganda en die zou bijna uitsluitend één taak heb ben: de niet-abonnës van radiobladen tot een bepaalde vex-eniging te bekeren, want de abonnés-leden-luistervxnken zouden toch al grotendeels op de omroep van hun week blad en lidmaatschap stemmen. (Nadruk verbodem)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1949 | | pagina 5