Nederland werd reeds weken tevoren
gewaarschuwd voor een Duitse overval
Meningsverschillen tussen regering en opper
bevelhebber leidden tot gen. Reynders' ontslag
Het Franse opperbevel werd niet „misleid"
door de ontruiming der Peelstelling
Yam walsen en van wijn
ZATERDAG 19 MAART 1949
4
Verslag Parlementaire Enquete-commissie
Aan de Tweede Kamer is thans aangeboden liet eerste deel van het verslag van het
onderzoek der Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940'45. Dit eerste
deel bevat een algemene inleiding en behandelt het militair beleid 19391940. Het
verslag gaat vergezeld van een groot aantal bijlagen en verslagen van de verhoren.
Op grond van Artikel 55 der Grondwet heeft de commissie bij de verhoren zoveel
mogelijk getracht tegen te gaan. dat getuigen de persoon van H. M. Koningin Wilhel-
mina in het geding brachten. Voor zover zij dit niet kon voorkomen heeft zij de hierop
betrekking hebbende uitlatingen uit de stenogrammen geschrapt. Naar haar oordeel
dwingt de Grondket hiertoe. Dat dientengevolge haar onderzoek niet mogelijk zal
maken het persoonlijke aandeel van H. M. Koningin Wilhelmina in het gevoerde
beleid vast te stellen en het aldus verkregen beeld dientengevolge historisch niet geheel
zuiver zal zijn, acht zij ten aanzien van het doel van haar onderzoek, dat immers uit
sluitend gericht is op het vaststellen van de politieke verantwoordelijkheid, geen
bezwaar. Het niet mogen raadplegen van de notulen van de ministerraad krachtens
de gewijzigde Enquêtewet mag de commissie slechts van de besluiten, niet van de
discussies in die raad kennis nemen gevoelt de commissie als een gemis, dat zij
echter tot dusv jrre niet als onoverkomelijk beschouwt.
Het onderzoek heeft een zeer grote om
vang aangenomen. De commissie heeft vele
honderden getuigen gehoord en een zeer
grote hoeveelheid schriftelijk materiaal bij
eengebracht. Het verslag zelf bevat telkens
een beschrijving van de feitelijke gang van
zaken en voor zover de feiten niet vast
staan een uiteenzetting van de verschil
lende lezingen, voorts een uiteenzetting
van de verschillende opvattingen over be
leidsvragen en ten slotte een conclusie der
commissie, voor zover zij althans tot een
bepaalde conclusie heeft kunnen komen.
Positie van de opper
bevelhebber
De commissie heeft, alvorens het mili
tair beleid 19391940 te behandelen, enige
beschouwingen gewijd aan de staatsrech
telijke positie van de opperbevelhebber
van Land- en Zeemacht. Ten aanzien van
de vraag of hij ondergeschikt dient te zijn
aan de minister van Defensie dan wel aan
de ministerraad meent de commissie, dat
de opperbevelhebber in 1939 gesteld was
onder de ministerraad. De Kroon zal in
het algemeen in een situatie van menings
verschil de opperbevelhebber ontslaan. Dat
hieruit zou zijn af te leiden, dat de regering
geen opdrachten, rakende het krijgsbeleid
of militair-technische zaken in engere zin
zou mogen geven, wijst de commissie met
beslistheid af. Zij vermag piet in te zien
waarom het de regering staatsrechtelijk
wel geoorloofd zou zijn de opperbevelheb
ber ontslag te geven, doch niet om hem
op te dragen te doen wat zij in het belang
van het land acht.
De commissie begrijpt zeer goed. dat de
regering huiverig was reeds dadelijk in
September 1939 de staat van oorlog of die
van beleg in volle omvang af te kondigen.
De Generale Staf was er echter van uitge
gaan, dat met de algemene mobilisatie te
vens de staat van beleg zou worden afge
kondigd. Dat hierdoor niet een sfeer van
onderling vertrouwen ontstond, is duidelijk.
Indien de commissie daarnaast in ogen
schouw neemt, dat de*regering reeds dade
lijk het plan opgevat heeft, de Oorlogswet
1899 te wijzigen in dier voege, dat de bui
tengewone bevoegdheden, welke deze wet
toekent, door de regering eventueel konden
worden gegeven aan een nader aan te wij
zen civiel orgaan, dan acht de commissie
de handelwijze van de regering in Septem
ber 1939 aanvaardbaar.
Dat de regering echter nimmer kans ge
zien heeft dit wijzigingsontwerp bij de
Staten-Generaal in te dienen en ondanks
de steeds gevaarlijker toestand op inter
nationaal gebied tot 19 April 1940 gewacht
heeft met het afkondigen van de staat van
beleg over het gehele land, kan de com
missie niet bewonderen.
Ook omdat Nederland uit de aard der
zaak als neutrale staat te midden van oor
logvoerende landen een brandpunt van
spionnage moest worden, was een integrale
toepassing van de bevoegdheden van de
oorlogswet noodzakelijk.
Staatsgevaarlijke personen
Door de gedragslijn, welke de regering
heeft gevolgd, heeft men tot 19 April 1940
de bevoegdheden uit de Oorlogswet niet
integraal kunnen toepassen ter bestrijding
van staatsgevaarlijke Nedei'landers. .De
wijze waarop het militaire gezag na 19
April 1940 van zijn bevoegdheden ten aan
zien van staatsgevaarlijke elementen ge
bruik heeft gemaakt, kan de commissie
niet bevredigen. Op last van de opperbe
velhebber zijn na het afkondigen van de
staat van beleg slechts 21 personen als
staatsgevaarlijk geïnterneerd. Deze ge
dragslijn werd gevolgd niettegenstaande
het departement van Justitie, dat lijsten
van deze lieden had aangelegd, had voor
gesteld er enige honderden te aiTesteren.
Boomgaarden in Grebbelinie
mochten niet opgeruimd
worden
De commissie betreurt, dat de regering
In deze geen rigoureuzer standpunt heeft
ingenomen. Verschillende getuigen hebben
het ook als een groot gemis gevoeld, dat
het militair gezag geen burgerwerkkrach
ten mocht vorderen voor het gereedmaken
van de stellingen.
Een van de ernstigste bezwaren, die
in dit opzicht tegen de regering inge
bracht worden, acht de commissie het
niet toestaan van de noodzakelijke op
ruimingen vóór de stellingen. Speciaal
wordt geklaagd over het feit, dat de
boomgaarden voor de Grebbelinie niet
opgeruimd mochten worden, hoewel de
plaatselijke commandant zulks heeft
verzocht en dit verzoek doorgegeven is
naar Den Haag. Bij de gevechten in de
Grebbelinie heeft dit een zeer nadelige
invloed gehad.
De commissie acht het dan ook onjuist,
dat. de regering de hoogste drager van het
militair gezag in deze niet meer de vrije
hand heeft gelaten.
De benoeming van
generaal Reynders
Over de benoeming van generaal Reyn
ders tot opperbevelhebber zegt de commis
sie:
De ministerraad, voorgelicht door minis
ter Dïjxhoorn, heeft de chef van de gene
rale staf voorgedragen voor een benoeming
tot opperbevelhebber, omdat men niet het
risico wilde lopen van een mislukking der
mobilisatie en men bij de benoeming van
een ander actief officier te veel opschuiving
in de hogere rangen vreesde.
Het benoemen van een opperbevelhebber
op deze gronden acht de commissie een on
voldoende basis voor een wederzijds ver
trouwen. Dit acht de commissie een fout
van de regering.
Foutief begin
Toen de eerste bespreking met de inmid
dels benoemde opperbevelhebber op 9 Sep
tember 1939 plaats vond. bleek onmiddellijk
dat de gevoelens van de regering en die
van de opperbevelhebber niet harmonieer
den. Het spreekt vanzelf, dat dit foutieve
begin niet nagelaten heeft invloed te oefe
nen op het verdere verloop van zaken.
Reeds onmiddellijk na het optreden van
de nieuwe opperbevelhebber ontstond een
verschil van mening tussen regering en
opperbevelhebber over de opzet van het
krijgsplan.
De commissie acht het volkomen begrij
pelijk, dat de regering er van uitging, dat
de opperbevelhebber loyaal de orders van
de regering zou uitvoeren, welke vooral
hierop de nadruk legden, dat niet een situa
tie mocht ontstaan waarin de legerkorpsen
eerst in de Grebbelinie zouden vechten en
daarna opnieuw zouden worden gebruikt
voor de hardnekkige verdediging van het
Oostfront van de vesting Holland.
De commissie kan zich niet indenken, dat
de opperbevelhebber dit niet begrepen
heeft.
Achteraf deze zaak beoordelende meent
de commissie, dat de regering, toen bleek,
dat de strategische inzichten van regering
en opperbevelhebber tegen elkaar botsten,
de opperbevelhebber dadelijk had moeten
ontslaan.
De commissie heeft de indruk, dat er wel
degelijk zeer grote bezwaren zijn aan te
voeren tegen het systeem, hetwelk gene
raal Reynders ten aanzien van de terug
tocht geprojecteerd had. Het plan van gene
raal Reynders zou_ slechts uitvoerbaar zijn
geweest bij een samenloop van gunstige
omstandigheden. Zij kan zich dan ook vol
ledig indenken, dat de regering, gezien de
grote bezwaren tegen de terugtocht, zoals
deze door generaal Reynders was opgezet,
deze niet voor haar verantwoording wenste
te nemen. Daaruit moest als consequentie
het ontslag van generaal Reynders voort
vloeien.
De Peel-stelling
Het krijgsbeleid van generaal Winkelman
ten aanzien van de Peel-stelling heeft na
de oorlog gedurende geruime tijd in het
centrum van de belangstelling gestaan. Een
van de voornaamste grieven was, dat het
terugtrekken van het He legerkorps en de
lichte divisie op de eerste oorlogsdag ten
gevolge heeft gehad, dat de Duitse troepen
zeer snel de Peel-stelling hebben doorbro
ken en daarna via Brabant zijn doorge
stoten naar België in de richting van Frank
rijk. Volgens deze gedachtengang zou de
Franse legerleiding door deze handelwijze
misleid zijn, daar zij er op meende te kun
nen rekenen, dat onze troepen gedurende
enige dagen in de Peel-stelling zouden
standhouden.
De commissie heeft niet de indruk, dat
het Franse opperbevel zich misleid gevoeld
heeft door de plannen van de Nederlandse
opperbevelhebber ten aanzien van de Peel-
raamstelling. Uit de instructie van de
Franse opperbevelhebber van November
1939 blijkt, dat deze reeds toen niet van
plan was de Franse troepen daarheen te
laten optrekken. Dit neemt niet weg, dat
de Fransen liever gehad zouden hebben,
dat de Peel-raamstelling langer verdedigd
was, daar dit voor hen slechts voordeel
opgeleverd zou hebben.
Evenzeer als de Fransen wellicht gaarne
hadden gezien, dat wij onze krachten ge
heel op Brabant hadden geconcentreerd,
zouden wij het toegejuicht hebben, dat de
Fransen ons te hulp waren gekomen voor
de verdediging van het hart des lands en
voor de herneming van de Moerdijkbrug-
gen. Uit het feit, dat het laatste niet is
gebeurd, zal echter niemand de conclusie
trekken, dat de Nederlanders zich misleid
konden gevoelen, want er was geen enkel
bindende afspraak gemaakt.
Mobilisatieclubs
Een van de punten, die het conflict tus
sen de regering en generaal Re3rr.ders mede
hebben veroorzaakt of althans hebben ver
scherpt, is de kwestie van de mobilisatie
clubs.
De commissie verklaart, dat de wijze,
waarop het vraagstuk van de mobilisatie
clubs door generaal Reynders is behan
deld, van weinig soepelheid getuigt. Dat
dit ook anders had gekund, bewijst de
manier waarop zijn opvolger, generaal
Winkelman hoewel deze eveneens te
genstander was van partijpolitiek in het
leger er in overleg met de regering in
geslaagd is tot een voor alle partijen
bevredigende oplossing te geraken.
De commissie acht het zeer waarschijn
lijk, d^t er ambtelijke wrijvingen ontstaan
zijn oVer het aanleggen van versterkingen.
Het is een bekend verschijnsel, dat amb
telijke organen, waarover een bepaalde
autoriteit niet rechstreeks zeggenschap
heeft, terwijl hij toch met deze organen
moet werken, vaak onwillekeurig remmend
werken op een goede gang van zaken.
Juist omdat het Bureau Stellingbouw een
zekere zelfstandige functie had, acht de
commissie het niet uitgesloten, dat het niet
steeds zo gewerkt heeft als de militaire
autoriteiten dat wel wensten.
Grieven
Een van de grieven van de minister van
Defensie tegen de opperbevelhebber was,
dat hij niet actief genoeg is opgetreden
tegen schendingen van ons luchtgebied.
Deze stelling van minister Dijxhoorn kan
de commissie niet aanvaarden.
In 1939 beschikte Nederland over te
weinig vliegtuigen die geschikt waren om
de schendingen van ons kleine grondge
bied tegen te gaan.
Wat de vliegers betreft, stelt de commis
sie er prijs op te verklaren, dat de door
hen in de Meidagen geleverde prestaties
hen zeker vrijwaren tegen elke verdenking
van niet voldoende activiteit gedurende de
mobilisatie.
Generaal Reynders heeft er blijkbaar
bezwaar tegen gemaakt, dat de militaire
attachés zich rechtstreeks in verbinding
stelden met de minister van Defensie. Deze
opvatting is naar de mening van de com
missie formeel geheel juist. De commissie
meent echter, dat dit formeel juiste stand
punt door generaal Reynders in de prac-
tijk op een zodanige wijze is toegepast, dat
zij zich levendig kan voorstellen, dat de
minister van Defensie daartegen bezwaar
maakte. Om in een spannende tijd als in
1939 en 1940 zich op het standpunt te stel
len, dat de militaire attaché te Berlijn over
zijn bevindingen uitsluitend mocht spreken
met de opperbevelhebber, aangezien hij
diens rechtstreekse ondergeschikte was,
acht de commissie onjuist. In een zodanig
geval gaat het niet aan de regels der mili
taire hiërarchie ook ten opzichte van de
regering toe te passen.
De commissie kan zich niet aan de in
druk onttrekken, dat generaal Reynders,
althans na 12 November 1939 en de daai'op-
volgende maanden, toen de berichtgeving
van de militaire attaché in Berlijn, gene
raal-majoor Sas, schijnbaar onjuist bleek
te zijn, geen groot vertrouwen meer had
in diens mededelingen omtrent de plannen
van de Duitse legerleiding tot een inval in
Nederland.
Toch blijkt generaal Reynders zich hierin
vergist te hebben. De commissie is van
mening, dat zijnerzijds een meer critische
instelling op haar plaats was geweest.
Het onslag van generaal
Reynders
De commissie meent, dat de regering op
zakelijke gronden terecht overgegaan is tot
ontslag van generaal Reynders als opper
bevelhebber. Zij heeft niet de indruk ge
kregen, dat invloeden buiten de regering
aan dit ontslag debet zijn. Met name
neemt zij niet aan, dat stappen van de
Duitse gezant in deze richting ook maar
van enige invloed zijn geweest.
Het heeft haar bevreemd dat de rege
ring in 1940 blijkbaar geen termen aanwe
zig achtte generaal Reynders de gebrui
kelijke decoratie te verlenen. Juist het
uitblijven hiervan kon niet nalaten aan
het ontslag een onnodig pijnlijk accent te
geven.
Het beleid van generaal
Winkelman
De commissie meent, dat de benoeming
van generaal Winkelman tot opperbevel
hebber op verantwoorde wijze is geschied
en dat de regering hem in het volste ver
trouwen met het opperbevel kon belasten.
De commissie meent, dat wij in 1940 be
zwaarlijk een andere strategie hadden
kunnen volgen, daar onze toenmalige neu
traliteitspolitiek ons verhinderde contact
op te nemen met het buitenland. Deze
neutraliteitspolitiek had een krijgsbeleid
ten gevolge, waarbij onze verdediging naar
twee zijden gericht diende te zijn.
Men was gewaarschuwd
voor een Duitse inval
Door de berichtgeving van de militaire
attaché te Berlijn was het algemeen hoofd
kwartier op de laatste avond voor de inval
voldoende gewaarschuwd. Ook reeds in de
loop van de voorafgaande maanden had de
militaire attaché berichten naar Nederland
gezonden. Een dag of veertien voor de
aanval heeft hij medegedeeld, dat er een
pantserdivisie gereedstond om op te ruk
ken in de richting 's-Hertogenbosch-Lang-
straat-Moerdijk-Rotterdam. Het is de com
missie gebleken dat deze waarschuwing
bij de Inlichtingendienst is aangekomen.
Zij meent als zeker te kunnen aannemen,
dat althans korte tijd voor de inval deze
mededeling het algemeen hoofdkwartier
heeft bereikt. Het merkwaardige is echter
dat dit bericht, dat uit de aard der zaak
van het hoogste belang was voor de ver
dediging van de Moerdïjkbrug, niet ter
kennis van de opperbevelhebber is geko
men.
Het is de commissie niet gelukt uit te
maken aan wiens schuld deze omissie te
wijten zou zijn. Dat hier echter op het
algemeen hoofdkwartier een ernstige nala
tigheid is gepleegd, meent de commissie
wel te mogen aannemen.
De commissie meent te moeten aanne
men, dat noch het algemeen hoofdkwar
tier noch de commandant van de vesting
Holland gerekend hebben op een aanval
uit de lucht in zulk een omvang als heeft
plaats gevonden. De commandant van de
vesting" Holland had ongeacht de verwach
tingen, die hij met betrekking tot para
chutistenlandingen mocht koesteren, in
ieder geval een bericht van het algemeen
hoofdkwartier, waaruit bleek, dat de toe
stand aan de grens ernstig was, aan zijn
ondergeschikte troepencommandanten
♦moeten doorgeven.
Het mag dan ook niet verantwoord ge
noemd worden, dat de commandant van
de vesting Holland de troepe-, welke on
der hem stonden, niet heeft gewaar
schuwd en medegedeeld dat de volgende
ochtend de inval kon worden verwacht.
De commissie zet uiteen, dat het niet
aan de opperbevelhebber verweten kan
worden, indien sommige plaatselijke com
mandanten niet voldoende gewaarschuwd
zijn.
Op grond van de berichten over oplei
ding van parachutisten in Duitsland en het
gebruik maken daarvan in Noorwegen was
een aanval uit de lucht te verwachten.
Het is onbegrijpelijk dat, toen bij het alge
meen hoofdkwartier omstreeks drie uur
's nachts de eerste berichten van de grens
overschrijding waren binnengekomen, niet
onmiddellijk alle ondercommandanten zijn
gewaarschuwd. Via hen hadden dan ook
nog alle troepenonderdelen in de vesting
Holland kunnen zijn gewaarschuwd. Ook
de vliegvelden zouden dan beter voorbe
reid zijn geweest.
In de opvatting van generaal Winkel
man, waarbij niet gerekend werd met een
parachutistenaanval op zo grote schaal als
heeft plaats gevonden, waren naar het
oordeel van de commissie de geringe be
zetting van het algemeen hoofdkwartier
voor de aanval en het feit, dat de opper-
CHIN. IND. REST. HONGKONG
HAARLEM. Smrdestraat 21 - Telefoon 21375
VERLAAGDE prtfzeD
(Adv.)
bevelhebber toen te zijnen huize enige
rust ging nemen, te verdedigen.
Door bepaalde subalterne officieren is
nogal scherpe critiek geoefend op het be
leid van de opperbevelhebber.
De commissie meent, dat generaal Win
kelman bij zijn verhoor duidelijk heeft
uiteengezet, op welke gronden hij ver
schillende maatregelen wel of niet geno
men heeft. De commissie acht deze gron
den in het algemeen aanvaardbaar en kan
dan ook niet inzien dat het beleid van de
opperbevelhebber gedurende de oorlogs
dagen en de dagen daarvoor als geheel
gezien onjuist geweest is.
De commissie spreekt als haar mening
uit dat generaal Winkelman zich geheel
heeft gegeven voor de taak, welke hem
was opgedragen. Ondanks de grote achter
stand op defensiegebied hier te lande
heeft, hij getracht met de beschikbare mid
delen het uiterste te bereiken, dat bereikt
kon worden. In het bijzonder heeft de
commissie grote waardering voor de wijze
waarop hij in de oorlogsdagen zijn boven
matig zware taak hééft vervuld.
Hierop wijdt de commissie haar aan
dacht aan de krijgsverrichtingen in Mei '40.
De luchtoorlog
Met betrekking tot de verschillende
krijgsverrichtingen op de vliegvelden en
de maatregelen, welke genomen zijn tegen
een aanval uit de lucht, is de commissie
van oordeel, dat de houding van de troep
over het algemeen behoorlijk is geweest.
Hoewel men niet gerekend had op para-
chutistenaanvallen en luchtlandingen op zo
grote schaal, heeft men met betrekkelijk
weinig geoefende troepen, die voor een ge
deelte zelfs uit depöttroepen bestonden,
kans gezien de drie vliegvelden rondom
Den Haag weer in handen te krijgen, de
parachutisten te isoleren of te verspreiden,
zodoende het regeringscentrum veilig te
stellen. Hierdoor is inderdaad slechts een
gedeelte van het krijgsplan van de Duitsers
ten uitvoer gebracht.
Het is uiteraard in hoge mate te be
treuren, dat men hetzelfde resultaat niet
heeft kunnen bereiken met het vliegveld
Waalhaven bij Rotterdam. De overmacht,
waarmede de vijand hier gedaald is, was
van die aard, dat de sterkte van onze troe
pen hier niet tegen opwoog. Blijkbaar heeft
het opperbevel niet gerekend op een der
gelijke groots opgezette aanval op dit
vliegveld.
De Grebbelinie
De beoordeling van de prestaties van de
troepen aan de Grebbelinie lopen nogal
uiteen. Het is inderdaad moeilijk over
deze prestaties en over de tekortkomingen
van de leiding en de troepen een gefun
deerd en billijk oordeel te geven. Zoals ge
bleken is, had de Nederlandse legerleiding
met grote moeilijkheden te kampen.
Mede doordat de troepen in de Grebbe
stelling, die reeds enige dagen voor de oor
log weinig rust hadden gehad, gedurende
de oorlogsdagen in het geheel niet konden
rusten, moet de invloed van aanhoudende
artilleriebeschieting, gevolgd door een
Stuka-aanval, niet onderschat worden.
Onze troepen' waren op deze artillerie-
aanvallen en ook op de aanvallen uit de
lucht met bommen en mitrailleurs in het
geheel niet voorbereid. De commissie meent
derhalve, dat bij de beoordeling van de
vraag, hoe het Nederlandse leger zich ge
houden heeft in de Grebbestelling, aan deze
factoren aandacht moet worden ge
schonken.
De strijd om Rotterdam
De commissie heeft van de krijgsverrich
tingen in Rotterdam de indruk gekregen,
dat, hoewel het commando van deze geheel
onvoorbereid was op de verdediging, men
kans heeft gezien deze op een uitstekende
wijze te voeren.
Het Wenen
van nu
Ik hoop niet dat men mij van lichtzinnig
heid zal betichten, wanneer ik een flink
gedeelte van mijn sympathie voor een volk
afmeet naar de manier waarop het vertier
zoekt. Niet dat ik zo oneerlijk zou willen
zijn om te beweren dat ik er via hoogst
wetenschappelijk-sociologische ondex-zoe-
kingen bepaalde kenmerken van het volks
karakter uit zou afleiden, want de Weense
plezierigheid werkt trouwens te aansteke
lijk, dan dat men de gelegenheid zou vin
den om als nuchter-oordelend toeschouwer
afzijdig te blijven.
De eerste nuttige vingerwijzing omtrent
de manier waarop de Wener zijn vermaak
niét pleegt te zoeken, is de woestijn-achtige
sfeer van de weinige nachtclubs die Wenen
arm is. Woes-
tijn-achtig om
dat zij de ken
merken van
zo'n zandvlakte,
vervelendheid
hoge mate bezitten. Er hangen wat ver
veelde Amerikanen aan de bar, er zitten
wat zwarte handelaren champagne te drin
ken met een gezicht alsof het limonade-
gazeuse is en verder kenmerkt de hele bóel
zich door een apart gebrek aan animo, dat
zeer verheugend werkt op iemand, die
niet zozeer op ethische gronden als wel om
persoonlijke ideeën van vrolijkheid bij
zonder weinig gebeten is op instellingen,
waar de enige merkbare vreugde die van
e enkeilner is, die een veel te hoge fooi
ontvangt.
De eerste positieve aanduiding van de
wijze waarop de Wener zich wél graag ver
poost was één van de 600 bals in dit ge
val dat der artsen die dit jaar gedurende
het carnaval (dat hier een maand duurt)
werden gehouden. Mijn nogal Hollandse
mening dat een bal erg aardig is voor
een middelbare school maar verder dan ook
niet, werd daar duchtig geschokt. Want ik
wil eerlijk bekennen dat ik zelfs het door
dringende-gevoel van smart dat mijn ge
steven overhemd mij berokkende, vergat,
toen een veertigtal paren ten aanschouwe
van de zegge en schrijve zesduizend feest
gangers het bal openden met een Weense
wals. Boven hen flonkerden de luchters
onder het hoge plafond. Voor hen alleen
speelde het orkest de „Kaiserwalzer" en
zij zweefden over de onmetelijke dansvloer
alsof zij door de muziek gedragen werden.
Er was waarlijk geen romantisch gemoed
voor nodig om zich te wanen in een stijl
voller tijd dan deze.
Maar per slot duurt het carnaval maar
één maand van de twaalf die het jaar rijk
is en heeft de Wener meer nodig dan dat
om de zoi'gen van iedere dag van zich af te
schudden. Reden waarom hij zich dan naar
Grinzing begeeft om er zijn „Heurigen" te
drinken. Grinzing is een heel klein plaatsje
vlak buiten Wenen, dat temidden van de
wijnbergen ligt, waar die „Heurigen"
een jonge wijn van het jaar waarin men
hem drinkt - vandaan komt. Dat hele
dorpje is nog in precies dezelfde staat van
een paar eeuwen terug. Wat kronkelende
straatjes, oude huisjes om een kerk én een
stuk of tien lokalen waar aan een vlagge-
stok een bosje dennetakken naar buiten
bengelt.
Dat bosje dennetakken is een wegwijzer
voor de dorstige. Gaat men namelijk de
deur in waar het boven hangt, dan belandt
men in een groot vertrek met lange ge
schuurde tafels en banken. Neemt gij op
zo'n bank plaats dan hoeft ge al niets meer
te zeggen, want voor ge het weet staat er
een soort bierpul met wijn voor uw neus.
In die pul bevindt Zich een „Viertel" ofte
wel een kwart-liter wijn en om te voor
komen dat ge het lokaal lichtelijk zwenkend
zou verlaten, deel ik u maar vast mede dat
die een dikke 22 procent alcohol bevat. Een
tweede maatregel om die tijdelijke insta
biliteit te vermijden is om het glas nooit
helemaal leeg op tafel te zetten. Zulks
wordt narflelijk door de man in hemds
mouwen die ervoor moet zorgen dat nie
mand dorst heeft, onmiddellijk beschouwd
als een teken dat er werk voor hem aan de
winkel is en hij is helemaal niet te lui, om
het schielijk weer vol te schenken.
Hebt ge uw eerste „Viertel" leeg, dan
begint ge uw omgeving wat nader te be
schouwen en het eerste dat u daarbij op
valt, is de „gemêleerdheid van het publiek"
die een etablissement in Holland onmiddel
lijk zou disqualificeren. Hier echter niet in
het minst, want de professor die er naast
de timmerman zit, is net zo tevreden over
zijn bum-man als de timmerman die naast
de professor zit. Zij kouten althans met
grote genoeglijkheid over het feit dat de
wijn er vandaag weer zo bijzonder best in
valt en zingen met veel animo en al of niet
aanwezige muzikaliteit de liedjes mee, die
door de harmonica-speler ten beste worden
gegeven.
Die Weense liedjes vormen eigenlijk een
verhaal op zichzelf. Zij behandelen met
grote afwisseling steeds hetzelfde chapiter
en dat bestaat voornamelijk uit de stelling,
dat het leven nog zo kwaad niet is, zolang
er een glaasje wijn bij de hand is en mer.
met rust gelaten wordt. Zo is daar het lied
van de man die tot zijn grote ontzetting
heeft gedroomd dat er geen wijn meer is.
alleen nog maar spuitwater en limonade.
Na tegen deze onredelijke stand van zaken
met kracht geprotesteerd te hebben, zegt
hij tenslotte vastberaden: ,,I' will mei' Wein
nur und mei' Ruhe". Bij dit sombere voor
uitzicht krijgt iedereen weer een geweldige
dórst en de man in hemdsmouwen komt
handen tekort.
Dat gaat zo de hele avond door en ge
komt dan tot de conclusie dat ge nog nooit
zoveel plezier in uw leven hebt gehad. Het
aardige is vooral dat niemand hinderlijk
lawaai maakt, ruw of vervelend is, maar
iedereen elkaar een beetje plaagt en grap
jes tegen volslagen vreemden maakt en een
zo plezierige stemming schept, dat ge u niet
meer voor kunt stellen, dat er ooit nog
mensen ruzie met elkaar kunnen hebben.
Ge onderschrijft dan ook plechtig het liedje
dat zegt, dat pas als de muziek uitgespeeld
en de wijn op zal zijn, men naar huis zal
gaan. Onder voorbehoud dan, dat zolang
er nog een druppel in het glas zou zitten
en er een schone „Wienerin" in de buurt
zou zijn, de Wener „Nou vooruit dan maar"
zegt en de thuiskeer nog wat uitstelt.
Hoe het ook zij, eenmaal komt het mo
ment dat ge buiten staat te knipogen tegen
de sterren aan de lente-hemel en de dui
zenden lichtjes van Wenen aan uw< voeten
hebt. En wanneer ge dan zachtjes voor u
heen zingt ,,I' komm aus Grin2ïng, bring
an klan winzigen Affen nach Haus", dan
betekent dat volstrekt niet dat ge een aapje
mee naar huis brengt, maar wel, dat de
wijn op u zijn zegenrijke uitwerking niet
helemaal gemist heeft. Dat is geen schande,
want die heeft zij op tienduizenden voor u
ook al gehad, waaronder zich ook rekent
uw W. L. B.
Rekening houdende met het feit, dat over
het algemeen de troepen van Rotterdam
niet gevechtsvaardig waren, hebben deze
gegeven wat zij konden en hebben binnen
het raam van het mogelijk behoorlijke suc
cessen behaald.
De vijand heeft de capitulatie van Rot
terdam dan ook slechts kunnen afdwingen
door het uitvoeren van het bekende bom
bardement.
Het verlies der Moerdijk-
bruggen
De commissie is van oordeel, dat het
verloop der gebeurtenissen om en bii de
Moerdijkbruggen bijzonder teleurstellend
is geweest. Dat de bruggen op wel zeer
snelle wijze in handen van de Duitsers ge-,
vallen zijn, vindt zijn oorzaak vooral hier
in, dat men de troepen bij deze bruggen
niet gealarmeerd had. De overweging van
de commandant van de vesting Holland,
die een desbetreffend bericht niet heeft
doorgegeven, dat de Moerdijkbruggen in
de tweede of derde linie lagen en derhalve
geen onmiddellijk gevaar liepen, acht de
commissie in tegenspraak met zijn opdracht
op de grote betonweg tussen de Moerdijk
bruggen en Dordrecht zware mitrailleurs
tegen luchtlandingen te plaatsen.
De commissie is van oordeel, dat de op
perbevelhebber zijnerzijds niet meer maat
regelen had kunnen nemen om deze brug
gen te heroveren.
De commissie sluit zich geheel aan bij de
opmerking van de daaromtrent gehoorde
deskundigen, dat uit de verdediging van
Kornwerderzand is gebleken, dat de Neder
landse troepen, wanneer zij in goede stel
lingen waren ondergebracht, uitnemend
weerstand konden bieden tegen een vijan
delijke overmacht. Vergelijkt men hierbij
de houding van de verdediging in de Wons
stelling, dan moet men de débacle voor
namelijk verklaren uit de geheel onvol
doende inrichting van deze stelling, die
bestond uit tijdelijke versterkingen, n.l.
grondwerkjes, welke zeer kwetsbaar wa
ren,-daar zij in verband met de hoge grond
waterstand uitgevoerd waren in verhoogde
opstellingen.
Hieruit blijkt dan ook, dat het moreel van
de Nederlandse soldaat, wanneer hem
slechts de goede middelen worden ver
strekt, niet onder behoeft te doen voor dat
van de vijand.
Gebleken is, dat de Duitsers reeds met
de vijandelijkheden waren begonnen, voor
dat een ultimatum was overhandigd. Ook
uit andere gegevens blijkt, dat de Duitsers
reeds oorlogshandelingen tegen Nederland
hadden gepleegd voordat de oorlog aan
Nederland was verklaard.
5e?x Heurigen-lokaal in Grinzing waar het
Kranz1" van denne-takken aanduidt,
dat ge er binnen toijn, Weense liedjes en
vrolijke mensen zult vinden.
Unfaire middelen der
Duitsers
Het. is de commissie bij haar verhoren
over de krijgsverrichtingen, hoewel zij deze
slechts zeer summier heeft onderzocht, ge
bleken, dat de Duitsers zich ook verder in
verschillende gevallen niet hebben gehou
den aan de regels, welke tussen oorlog
voerenden gelden. Vooral bij de eerste
grensoverschrijdingen heeft de vijand op
vele plaatsen getracht belangrijke strate
gische punten bij verrassing door gebruik
making van unfaire middelen in handen te
krijgen. Een van deze overvallen, welke
helaas maar al te goed is geslaagd, heeft
plaats gevonden bij de spoorbrug bij Gen
nep. Als vaststaand kan worden aangeno
men, dat de Duitsers zich de toegang tot de
brug hebben verschaft, doordat zij een aan
tal Duitse militairen, gekleed in uniformen
der Koninklijke Maréchaussée. die z.g.
Duitse krijgsgevangenen met zich mede
voerden, naar de brug hebben gestuurd. De
commissie heeft gemeend zich niet in de
finesses van deze zaak te moeten verdiepen,
daar hiernaar, op last van de procureur
fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof te
's Hertogenbosch, een onderzoek is inge
steld, ten einde de Nederlanders, die mede
plichtig aan deze overval zijn geweest, te
kunnen vervolgen. Wel is aan de commis
sie gebleken uit een door genoemde procu
reur-fiscaal aan haar gericht schrijven, dat
de vijand ook getracht heeft andere brug
gen van de Maaslinie op verraderlijke wijze
in handen te krijgen.
Uit alles is duidelijk, dat op vele wijzen
is getracht, en somtijds met succes, door
ongeoorloofde middelen de Nederlandse
troepen buiten gevecht te stellen.
Het is volkomen duidelijk, dat deze
schendingen van het oorlogsrecht niet min
of meer toevallig op gezag van legercom
mandanten of door individuele personen
hebben plaats gevonden, doch dat deze de
uitvoering waren van een weloverwogen
plan, waarhij het Oberkommando der
Wehrmacht rechtstreeks leiding heeft ge
geven.
De mening der commissie
over ons leger
Ten aanzien van de houding van officie
ren en troepen van Nederland merkt de
commissie tenslotte op: De vredesorgani
satie van het Nederlandse leger liet niet toe
met grote troepeneenheden te manoeuvre
ren, zodat niet duidelijk kon blijken of de
hogere commandanten inderdaad geschikt
waren om dergelijke eenheden te leiden.
Tevens was de beoordeling van de Neder
landse officier in vredestijd niet zodanig,
dat het officierenkorps door bevorderingen
op de juiste wijze geselecteerd werd.
Een ander bezwaar, dat zich in de oor
logsdagen gewroken heeft, was, dat de mi
litaire tucht in vredestijd op te gemoede
lijke wijze werd gehandhaafd. Het is dui
delijk, dat de Nederlandse troepen, op deze
wijze opgeleid en somtijds onder comman
danten gesteld, die in oorlogstijd bleken te
falen, niet tegen de moderne oorlogvoering
bestand waren. Het valt dan ook niet te
verwonderen, dat verschillende troepen
onderdelen en commandanten niet hebben
voldaan aan tal van opdraohten en dat de
weerstand van de troep op vele plaatsen
sneller is ineengestort dan men had ge
dacht.
De troep was vooral gedurende de eerste
dagen geestelijk in het geheel niet op oor
log ingesteld en zeer labiel.
Wanneer de troepen na de eerste stoot
niet tot zich zelf konden komen of door uit- j
stekende commandanten werden aange
voerd, zagen zij geen kans zich te herstel
len, doch plantte de paniekstemming zich
op andere onderdelen over.
Het is helaas niet mogelijk gebleken het
leger, hetwelk gedurende lange jaren on
voldoende was uitgerust en opgeleid, de
laatste jaren en meer in het bijzonder de
laatste maanden vóór de oorlog op een zo
danig peil te brengen, dat het geschikt was
op redelijke wijze stand te houden tegen
een krachtige vijand.
Met des te meer voldoening heeft de
commissie in de vorige hoofdstukken kun
nen wijzen op verschillende voorbeelden
van zeer goede plichtsbetrachting.