Nederland werd reeds weken tevoren gewaarschuwd voor een Duitse overval Meningsverschillen tussen regering en opper bevelhebber leidden tot gen. Reynders' ontslag Het Franse opperbevel werd niet „misleid" door de ontruiming der Peelstelling Yam walsen en van wijn ZATERDAG 19 MAART 1949 4 Verslag Parlementaire Enquete-commissie Aan de Tweede Kamer is thans aangeboden liet eerste deel van het verslag van het onderzoek der Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940'45. Dit eerste deel bevat een algemene inleiding en behandelt het militair beleid 19391940. Het verslag gaat vergezeld van een groot aantal bijlagen en verslagen van de verhoren. Op grond van Artikel 55 der Grondwet heeft de commissie bij de verhoren zoveel mogelijk getracht tegen te gaan. dat getuigen de persoon van H. M. Koningin Wilhel- mina in het geding brachten. Voor zover zij dit niet kon voorkomen heeft zij de hierop betrekking hebbende uitlatingen uit de stenogrammen geschrapt. Naar haar oordeel dwingt de Grondket hiertoe. Dat dientengevolge haar onderzoek niet mogelijk zal maken het persoonlijke aandeel van H. M. Koningin Wilhelmina in het gevoerde beleid vast te stellen en het aldus verkregen beeld dientengevolge historisch niet geheel zuiver zal zijn, acht zij ten aanzien van het doel van haar onderzoek, dat immers uit sluitend gericht is op het vaststellen van de politieke verantwoordelijkheid, geen bezwaar. Het niet mogen raadplegen van de notulen van de ministerraad krachtens de gewijzigde Enquêtewet mag de commissie slechts van de besluiten, niet van de discussies in die raad kennis nemen gevoelt de commissie als een gemis, dat zij echter tot dusv jrre niet als onoverkomelijk beschouwt. Het onderzoek heeft een zeer grote om vang aangenomen. De commissie heeft vele honderden getuigen gehoord en een zeer grote hoeveelheid schriftelijk materiaal bij eengebracht. Het verslag zelf bevat telkens een beschrijving van de feitelijke gang van zaken en voor zover de feiten niet vast staan een uiteenzetting van de verschil lende lezingen, voorts een uiteenzetting van de verschillende opvattingen over be leidsvragen en ten slotte een conclusie der commissie, voor zover zij althans tot een bepaalde conclusie heeft kunnen komen. Positie van de opper bevelhebber De commissie heeft, alvorens het mili tair beleid 19391940 te behandelen, enige beschouwingen gewijd aan de staatsrech telijke positie van de opperbevelhebber van Land- en Zeemacht. Ten aanzien van de vraag of hij ondergeschikt dient te zijn aan de minister van Defensie dan wel aan de ministerraad meent de commissie, dat de opperbevelhebber in 1939 gesteld was onder de ministerraad. De Kroon zal in het algemeen in een situatie van menings verschil de opperbevelhebber ontslaan. Dat hieruit zou zijn af te leiden, dat de regering geen opdrachten, rakende het krijgsbeleid of militair-technische zaken in engere zin zou mogen geven, wijst de commissie met beslistheid af. Zij vermag piet in te zien waarom het de regering staatsrechtelijk wel geoorloofd zou zijn de opperbevelheb ber ontslag te geven, doch niet om hem op te dragen te doen wat zij in het belang van het land acht. De commissie begrijpt zeer goed. dat de regering huiverig was reeds dadelijk in September 1939 de staat van oorlog of die van beleg in volle omvang af te kondigen. De Generale Staf was er echter van uitge gaan, dat met de algemene mobilisatie te vens de staat van beleg zou worden afge kondigd. Dat hierdoor niet een sfeer van onderling vertrouwen ontstond, is duidelijk. Indien de commissie daarnaast in ogen schouw neemt, dat de*regering reeds dade lijk het plan opgevat heeft, de Oorlogswet 1899 te wijzigen in dier voege, dat de bui tengewone bevoegdheden, welke deze wet toekent, door de regering eventueel konden worden gegeven aan een nader aan te wij zen civiel orgaan, dan acht de commissie de handelwijze van de regering in Septem ber 1939 aanvaardbaar. Dat de regering echter nimmer kans ge zien heeft dit wijzigingsontwerp bij de Staten-Generaal in te dienen en ondanks de steeds gevaarlijker toestand op inter nationaal gebied tot 19 April 1940 gewacht heeft met het afkondigen van de staat van beleg over het gehele land, kan de com missie niet bewonderen. Ook omdat Nederland uit de aard der zaak als neutrale staat te midden van oor logvoerende landen een brandpunt van spionnage moest worden, was een integrale toepassing van de bevoegdheden van de oorlogswet noodzakelijk. Staatsgevaarlijke personen Door de gedragslijn, welke de regering heeft gevolgd, heeft men tot 19 April 1940 de bevoegdheden uit de Oorlogswet niet integraal kunnen toepassen ter bestrijding van staatsgevaarlijke Nedei'landers. .De wijze waarop het militaire gezag na 19 April 1940 van zijn bevoegdheden ten aan zien van staatsgevaarlijke elementen ge bruik heeft gemaakt, kan de commissie niet bevredigen. Op last van de opperbe velhebber zijn na het afkondigen van de staat van beleg slechts 21 personen als staatsgevaarlijk geïnterneerd. Deze ge dragslijn werd gevolgd niettegenstaande het departement van Justitie, dat lijsten van deze lieden had aangelegd, had voor gesteld er enige honderden te aiTesteren. Boomgaarden in Grebbelinie mochten niet opgeruimd worden De commissie betreurt, dat de regering In deze geen rigoureuzer standpunt heeft ingenomen. Verschillende getuigen hebben het ook als een groot gemis gevoeld, dat het militair gezag geen burgerwerkkrach ten mocht vorderen voor het gereedmaken van de stellingen. Een van de ernstigste bezwaren, die in dit opzicht tegen de regering inge bracht worden, acht de commissie het niet toestaan van de noodzakelijke op ruimingen vóór de stellingen. Speciaal wordt geklaagd over het feit, dat de boomgaarden voor de Grebbelinie niet opgeruimd mochten worden, hoewel de plaatselijke commandant zulks heeft verzocht en dit verzoek doorgegeven is naar Den Haag. Bij de gevechten in de Grebbelinie heeft dit een zeer nadelige invloed gehad. De commissie acht het dan ook onjuist, dat. de regering de hoogste drager van het militair gezag in deze niet meer de vrije hand heeft gelaten. De benoeming van generaal Reynders Over de benoeming van generaal Reyn ders tot opperbevelhebber zegt de commis sie: De ministerraad, voorgelicht door minis ter Dïjxhoorn, heeft de chef van de gene rale staf voorgedragen voor een benoeming tot opperbevelhebber, omdat men niet het risico wilde lopen van een mislukking der mobilisatie en men bij de benoeming van een ander actief officier te veel opschuiving in de hogere rangen vreesde. Het benoemen van een opperbevelhebber op deze gronden acht de commissie een on voldoende basis voor een wederzijds ver trouwen. Dit acht de commissie een fout van de regering. Foutief begin Toen de eerste bespreking met de inmid dels benoemde opperbevelhebber op 9 Sep tember 1939 plaats vond. bleek onmiddellijk dat de gevoelens van de regering en die van de opperbevelhebber niet harmonieer den. Het spreekt vanzelf, dat dit foutieve begin niet nagelaten heeft invloed te oefe nen op het verdere verloop van zaken. Reeds onmiddellijk na het optreden van de nieuwe opperbevelhebber ontstond een verschil van mening tussen regering en opperbevelhebber over de opzet van het krijgsplan. De commissie acht het volkomen begrij pelijk, dat de regering er van uitging, dat de opperbevelhebber loyaal de orders van de regering zou uitvoeren, welke vooral hierop de nadruk legden, dat niet een situa tie mocht ontstaan waarin de legerkorpsen eerst in de Grebbelinie zouden vechten en daarna opnieuw zouden worden gebruikt voor de hardnekkige verdediging van het Oostfront van de vesting Holland. De commissie kan zich niet indenken, dat de opperbevelhebber dit niet begrepen heeft. Achteraf deze zaak beoordelende meent de commissie, dat de regering, toen bleek, dat de strategische inzichten van regering en opperbevelhebber tegen elkaar botsten, de opperbevelhebber dadelijk had moeten ontslaan. De commissie heeft de indruk, dat er wel degelijk zeer grote bezwaren zijn aan te voeren tegen het systeem, hetwelk gene raal Reynders ten aanzien van de terug tocht geprojecteerd had. Het plan van gene raal Reynders zou_ slechts uitvoerbaar zijn geweest bij een samenloop van gunstige omstandigheden. Zij kan zich dan ook vol ledig indenken, dat de regering, gezien de grote bezwaren tegen de terugtocht, zoals deze door generaal Reynders was opgezet, deze niet voor haar verantwoording wenste te nemen. Daaruit moest als consequentie het ontslag van generaal Reynders voort vloeien. De Peel-stelling Het krijgsbeleid van generaal Winkelman ten aanzien van de Peel-stelling heeft na de oorlog gedurende geruime tijd in het centrum van de belangstelling gestaan. Een van de voornaamste grieven was, dat het terugtrekken van het He legerkorps en de lichte divisie op de eerste oorlogsdag ten gevolge heeft gehad, dat de Duitse troepen zeer snel de Peel-stelling hebben doorbro ken en daarna via Brabant zijn doorge stoten naar België in de richting van Frank rijk. Volgens deze gedachtengang zou de Franse legerleiding door deze handelwijze misleid zijn, daar zij er op meende te kun nen rekenen, dat onze troepen gedurende enige dagen in de Peel-stelling zouden standhouden. De commissie heeft niet de indruk, dat het Franse opperbevel zich misleid gevoeld heeft door de plannen van de Nederlandse opperbevelhebber ten aanzien van de Peel- raamstelling. Uit de instructie van de Franse opperbevelhebber van November 1939 blijkt, dat deze reeds toen niet van plan was de Franse troepen daarheen te laten optrekken. Dit neemt niet weg, dat de Fransen liever gehad zouden hebben, dat de Peel-raamstelling langer verdedigd was, daar dit voor hen slechts voordeel opgeleverd zou hebben. Evenzeer als de Fransen wellicht gaarne hadden gezien, dat wij onze krachten ge heel op Brabant hadden geconcentreerd, zouden wij het toegejuicht hebben, dat de Fransen ons te hulp waren gekomen voor de verdediging van het hart des lands en voor de herneming van de Moerdijkbrug- gen. Uit het feit, dat het laatste niet is gebeurd, zal echter niemand de conclusie trekken, dat de Nederlanders zich misleid konden gevoelen, want er was geen enkel bindende afspraak gemaakt. Mobilisatieclubs Een van de punten, die het conflict tus sen de regering en generaal Re3rr.ders mede hebben veroorzaakt of althans hebben ver scherpt, is de kwestie van de mobilisatie clubs. De commissie verklaart, dat de wijze, waarop het vraagstuk van de mobilisatie clubs door generaal Reynders is behan deld, van weinig soepelheid getuigt. Dat dit ook anders had gekund, bewijst de manier waarop zijn opvolger, generaal Winkelman hoewel deze eveneens te genstander was van partijpolitiek in het leger er in overleg met de regering in geslaagd is tot een voor alle partijen bevredigende oplossing te geraken. De commissie acht het zeer waarschijn lijk, d^t er ambtelijke wrijvingen ontstaan zijn oVer het aanleggen van versterkingen. Het is een bekend verschijnsel, dat amb telijke organen, waarover een bepaalde autoriteit niet rechstreeks zeggenschap heeft, terwijl hij toch met deze organen moet werken, vaak onwillekeurig remmend werken op een goede gang van zaken. Juist omdat het Bureau Stellingbouw een zekere zelfstandige functie had, acht de commissie het niet uitgesloten, dat het niet steeds zo gewerkt heeft als de militaire autoriteiten dat wel wensten. Grieven Een van de grieven van de minister van Defensie tegen de opperbevelhebber was, dat hij niet actief genoeg is opgetreden tegen schendingen van ons luchtgebied. Deze stelling van minister Dijxhoorn kan de commissie niet aanvaarden. In 1939 beschikte Nederland over te weinig vliegtuigen die geschikt waren om de schendingen van ons kleine grondge bied tegen te gaan. Wat de vliegers betreft, stelt de commis sie er prijs op te verklaren, dat de door hen in de Meidagen geleverde prestaties hen zeker vrijwaren tegen elke verdenking van niet voldoende activiteit gedurende de mobilisatie. Generaal Reynders heeft er blijkbaar bezwaar tegen gemaakt, dat de militaire attachés zich rechtstreeks in verbinding stelden met de minister van Defensie. Deze opvatting is naar de mening van de com missie formeel geheel juist. De commissie meent echter, dat dit formeel juiste stand punt door generaal Reynders in de prac- tijk op een zodanige wijze is toegepast, dat zij zich levendig kan voorstellen, dat de minister van Defensie daartegen bezwaar maakte. Om in een spannende tijd als in 1939 en 1940 zich op het standpunt te stel len, dat de militaire attaché te Berlijn over zijn bevindingen uitsluitend mocht spreken met de opperbevelhebber, aangezien hij diens rechtstreekse ondergeschikte was, acht de commissie onjuist. In een zodanig geval gaat het niet aan de regels der mili taire hiërarchie ook ten opzichte van de regering toe te passen. De commissie kan zich niet aan de in druk onttrekken, dat generaal Reynders, althans na 12 November 1939 en de daai'op- volgende maanden, toen de berichtgeving van de militaire attaché in Berlijn, gene raal-majoor Sas, schijnbaar onjuist bleek te zijn, geen groot vertrouwen meer had in diens mededelingen omtrent de plannen van de Duitse legerleiding tot een inval in Nederland. Toch blijkt generaal Reynders zich hierin vergist te hebben. De commissie is van mening, dat zijnerzijds een meer critische instelling op haar plaats was geweest. Het onslag van generaal Reynders De commissie meent, dat de regering op zakelijke gronden terecht overgegaan is tot ontslag van generaal Reynders als opper bevelhebber. Zij heeft niet de indruk ge kregen, dat invloeden buiten de regering aan dit ontslag debet zijn. Met name neemt zij niet aan, dat stappen van de Duitse gezant in deze richting ook maar van enige invloed zijn geweest. Het heeft haar bevreemd dat de rege ring in 1940 blijkbaar geen termen aanwe zig achtte generaal Reynders de gebrui kelijke decoratie te verlenen. Juist het uitblijven hiervan kon niet nalaten aan het ontslag een onnodig pijnlijk accent te geven. Het beleid van generaal Winkelman De commissie meent, dat de benoeming van generaal Winkelman tot opperbevel hebber op verantwoorde wijze is geschied en dat de regering hem in het volste ver trouwen met het opperbevel kon belasten. De commissie meent, dat wij in 1940 be zwaarlijk een andere strategie hadden kunnen volgen, daar onze toenmalige neu traliteitspolitiek ons verhinderde contact op te nemen met het buitenland. Deze neutraliteitspolitiek had een krijgsbeleid ten gevolge, waarbij onze verdediging naar twee zijden gericht diende te zijn. Men was gewaarschuwd voor een Duitse inval Door de berichtgeving van de militaire attaché te Berlijn was het algemeen hoofd kwartier op de laatste avond voor de inval voldoende gewaarschuwd. Ook reeds in de loop van de voorafgaande maanden had de militaire attaché berichten naar Nederland gezonden. Een dag of veertien voor de aanval heeft hij medegedeeld, dat er een pantserdivisie gereedstond om op te ruk ken in de richting 's-Hertogenbosch-Lang- straat-Moerdijk-Rotterdam. Het is de com missie gebleken dat deze waarschuwing bij de Inlichtingendienst is aangekomen. Zij meent als zeker te kunnen aannemen, dat althans korte tijd voor de inval deze mededeling het algemeen hoofdkwartier heeft bereikt. Het merkwaardige is echter dat dit bericht, dat uit de aard der zaak van het hoogste belang was voor de ver dediging van de Moerdïjkbrug, niet ter kennis van de opperbevelhebber is geko men. Het is de commissie niet gelukt uit te maken aan wiens schuld deze omissie te wijten zou zijn. Dat hier echter op het algemeen hoofdkwartier een ernstige nala tigheid is gepleegd, meent de commissie wel te mogen aannemen. De commissie meent te moeten aanne men, dat noch het algemeen hoofdkwar tier noch de commandant van de vesting Holland gerekend hebben op een aanval uit de lucht in zulk een omvang als heeft plaats gevonden. De commandant van de vesting" Holland had ongeacht de verwach tingen, die hij met betrekking tot para chutistenlandingen mocht koesteren, in ieder geval een bericht van het algemeen hoofdkwartier, waaruit bleek, dat de toe stand aan de grens ernstig was, aan zijn ondergeschikte troepencommandanten ♦moeten doorgeven. Het mag dan ook niet verantwoord ge noemd worden, dat de commandant van de vesting Holland de troepe-, welke on der hem stonden, niet heeft gewaar schuwd en medegedeeld dat de volgende ochtend de inval kon worden verwacht. De commissie zet uiteen, dat het niet aan de opperbevelhebber verweten kan worden, indien sommige plaatselijke com mandanten niet voldoende gewaarschuwd zijn. Op grond van de berichten over oplei ding van parachutisten in Duitsland en het gebruik maken daarvan in Noorwegen was een aanval uit de lucht te verwachten. Het is onbegrijpelijk dat, toen bij het alge meen hoofdkwartier omstreeks drie uur 's nachts de eerste berichten van de grens overschrijding waren binnengekomen, niet onmiddellijk alle ondercommandanten zijn gewaarschuwd. Via hen hadden dan ook nog alle troepenonderdelen in de vesting Holland kunnen zijn gewaarschuwd. Ook de vliegvelden zouden dan beter voorbe reid zijn geweest. In de opvatting van generaal Winkel man, waarbij niet gerekend werd met een parachutistenaanval op zo grote schaal als heeft plaats gevonden, waren naar het oordeel van de commissie de geringe be zetting van het algemeen hoofdkwartier voor de aanval en het feit, dat de opper- CHIN. IND. REST. HONGKONG HAARLEM. Smrdestraat 21 - Telefoon 21375 VERLAAGDE prtfzeD (Adv.) bevelhebber toen te zijnen huize enige rust ging nemen, te verdedigen. Door bepaalde subalterne officieren is nogal scherpe critiek geoefend op het be leid van de opperbevelhebber. De commissie meent, dat generaal Win kelman bij zijn verhoor duidelijk heeft uiteengezet, op welke gronden hij ver schillende maatregelen wel of niet geno men heeft. De commissie acht deze gron den in het algemeen aanvaardbaar en kan dan ook niet inzien dat het beleid van de opperbevelhebber gedurende de oorlogs dagen en de dagen daarvoor als geheel gezien onjuist geweest is. De commissie spreekt als haar mening uit dat generaal Winkelman zich geheel heeft gegeven voor de taak, welke hem was opgedragen. Ondanks de grote achter stand op defensiegebied hier te lande heeft, hij getracht met de beschikbare mid delen het uiterste te bereiken, dat bereikt kon worden. In het bijzonder heeft de commissie grote waardering voor de wijze waarop hij in de oorlogsdagen zijn boven matig zware taak hééft vervuld. Hierop wijdt de commissie haar aan dacht aan de krijgsverrichtingen in Mei '40. De luchtoorlog Met betrekking tot de verschillende krijgsverrichtingen op de vliegvelden en de maatregelen, welke genomen zijn tegen een aanval uit de lucht, is de commissie van oordeel, dat de houding van de troep over het algemeen behoorlijk is geweest. Hoewel men niet gerekend had op para- chutistenaanvallen en luchtlandingen op zo grote schaal, heeft men met betrekkelijk weinig geoefende troepen, die voor een ge deelte zelfs uit depöttroepen bestonden, kans gezien de drie vliegvelden rondom Den Haag weer in handen te krijgen, de parachutisten te isoleren of te verspreiden, zodoende het regeringscentrum veilig te stellen. Hierdoor is inderdaad slechts een gedeelte van het krijgsplan van de Duitsers ten uitvoer gebracht. Het is uiteraard in hoge mate te be treuren, dat men hetzelfde resultaat niet heeft kunnen bereiken met het vliegveld Waalhaven bij Rotterdam. De overmacht, waarmede de vijand hier gedaald is, was van die aard, dat de sterkte van onze troe pen hier niet tegen opwoog. Blijkbaar heeft het opperbevel niet gerekend op een der gelijke groots opgezette aanval op dit vliegveld. De Grebbelinie De beoordeling van de prestaties van de troepen aan de Grebbelinie lopen nogal uiteen. Het is inderdaad moeilijk over deze prestaties en over de tekortkomingen van de leiding en de troepen een gefun deerd en billijk oordeel te geven. Zoals ge bleken is, had de Nederlandse legerleiding met grote moeilijkheden te kampen. Mede doordat de troepen in de Grebbe stelling, die reeds enige dagen voor de oor log weinig rust hadden gehad, gedurende de oorlogsdagen in het geheel niet konden rusten, moet de invloed van aanhoudende artilleriebeschieting, gevolgd door een Stuka-aanval, niet onderschat worden. Onze troepen' waren op deze artillerie- aanvallen en ook op de aanvallen uit de lucht met bommen en mitrailleurs in het geheel niet voorbereid. De commissie meent derhalve, dat bij de beoordeling van de vraag, hoe het Nederlandse leger zich ge houden heeft in de Grebbestelling, aan deze factoren aandacht moet worden ge schonken. De strijd om Rotterdam De commissie heeft van de krijgsverrich tingen in Rotterdam de indruk gekregen, dat, hoewel het commando van deze geheel onvoorbereid was op de verdediging, men kans heeft gezien deze op een uitstekende wijze te voeren. Het Wenen van nu Ik hoop niet dat men mij van lichtzinnig heid zal betichten, wanneer ik een flink gedeelte van mijn sympathie voor een volk afmeet naar de manier waarop het vertier zoekt. Niet dat ik zo oneerlijk zou willen zijn om te beweren dat ik er via hoogst wetenschappelijk-sociologische ondex-zoe- kingen bepaalde kenmerken van het volks karakter uit zou afleiden, want de Weense plezierigheid werkt trouwens te aansteke lijk, dan dat men de gelegenheid zou vin den om als nuchter-oordelend toeschouwer afzijdig te blijven. De eerste nuttige vingerwijzing omtrent de manier waarop de Wener zijn vermaak niét pleegt te zoeken, is de woestijn-achtige sfeer van de weinige nachtclubs die Wenen arm is. Woes- tijn-achtig om dat zij de ken merken van zo'n zandvlakte, vervelendheid hoge mate bezitten. Er hangen wat ver veelde Amerikanen aan de bar, er zitten wat zwarte handelaren champagne te drin ken met een gezicht alsof het limonade- gazeuse is en verder kenmerkt de hele bóel zich door een apart gebrek aan animo, dat zeer verheugend werkt op iemand, die niet zozeer op ethische gronden als wel om persoonlijke ideeën van vrolijkheid bij zonder weinig gebeten is op instellingen, waar de enige merkbare vreugde die van e enkeilner is, die een veel te hoge fooi ontvangt. De eerste positieve aanduiding van de wijze waarop de Wener zich wél graag ver poost was één van de 600 bals in dit ge val dat der artsen die dit jaar gedurende het carnaval (dat hier een maand duurt) werden gehouden. Mijn nogal Hollandse mening dat een bal erg aardig is voor een middelbare school maar verder dan ook niet, werd daar duchtig geschokt. Want ik wil eerlijk bekennen dat ik zelfs het door dringende-gevoel van smart dat mijn ge steven overhemd mij berokkende, vergat, toen een veertigtal paren ten aanschouwe van de zegge en schrijve zesduizend feest gangers het bal openden met een Weense wals. Boven hen flonkerden de luchters onder het hoge plafond. Voor hen alleen speelde het orkest de „Kaiserwalzer" en zij zweefden over de onmetelijke dansvloer alsof zij door de muziek gedragen werden. Er was waarlijk geen romantisch gemoed voor nodig om zich te wanen in een stijl voller tijd dan deze. Maar per slot duurt het carnaval maar één maand van de twaalf die het jaar rijk is en heeft de Wener meer nodig dan dat om de zoi'gen van iedere dag van zich af te schudden. Reden waarom hij zich dan naar Grinzing begeeft om er zijn „Heurigen" te drinken. Grinzing is een heel klein plaatsje vlak buiten Wenen, dat temidden van de wijnbergen ligt, waar die „Heurigen" een jonge wijn van het jaar waarin men hem drinkt - vandaan komt. Dat hele dorpje is nog in precies dezelfde staat van een paar eeuwen terug. Wat kronkelende straatjes, oude huisjes om een kerk én een stuk of tien lokalen waar aan een vlagge- stok een bosje dennetakken naar buiten bengelt. Dat bosje dennetakken is een wegwijzer voor de dorstige. Gaat men namelijk de deur in waar het boven hangt, dan belandt men in een groot vertrek met lange ge schuurde tafels en banken. Neemt gij op zo'n bank plaats dan hoeft ge al niets meer te zeggen, want voor ge het weet staat er een soort bierpul met wijn voor uw neus. In die pul bevindt Zich een „Viertel" ofte wel een kwart-liter wijn en om te voor komen dat ge het lokaal lichtelijk zwenkend zou verlaten, deel ik u maar vast mede dat die een dikke 22 procent alcohol bevat. Een tweede maatregel om die tijdelijke insta biliteit te vermijden is om het glas nooit helemaal leeg op tafel te zetten. Zulks wordt narflelijk door de man in hemds mouwen die ervoor moet zorgen dat nie mand dorst heeft, onmiddellijk beschouwd als een teken dat er werk voor hem aan de winkel is en hij is helemaal niet te lui, om het schielijk weer vol te schenken. Hebt ge uw eerste „Viertel" leeg, dan begint ge uw omgeving wat nader te be schouwen en het eerste dat u daarbij op valt, is de „gemêleerdheid van het publiek" die een etablissement in Holland onmiddel lijk zou disqualificeren. Hier echter niet in het minst, want de professor die er naast de timmerman zit, is net zo tevreden over zijn bum-man als de timmerman die naast de professor zit. Zij kouten althans met grote genoeglijkheid over het feit dat de wijn er vandaag weer zo bijzonder best in valt en zingen met veel animo en al of niet aanwezige muzikaliteit de liedjes mee, die door de harmonica-speler ten beste worden gegeven. Die Weense liedjes vormen eigenlijk een verhaal op zichzelf. Zij behandelen met grote afwisseling steeds hetzelfde chapiter en dat bestaat voornamelijk uit de stelling, dat het leven nog zo kwaad niet is, zolang er een glaasje wijn bij de hand is en mer. met rust gelaten wordt. Zo is daar het lied van de man die tot zijn grote ontzetting heeft gedroomd dat er geen wijn meer is. alleen nog maar spuitwater en limonade. Na tegen deze onredelijke stand van zaken met kracht geprotesteerd te hebben, zegt hij tenslotte vastberaden: ,,I' will mei' Wein nur und mei' Ruhe". Bij dit sombere voor uitzicht krijgt iedereen weer een geweldige dórst en de man in hemdsmouwen komt handen tekort. Dat gaat zo de hele avond door en ge komt dan tot de conclusie dat ge nog nooit zoveel plezier in uw leven hebt gehad. Het aardige is vooral dat niemand hinderlijk lawaai maakt, ruw of vervelend is, maar iedereen elkaar een beetje plaagt en grap jes tegen volslagen vreemden maakt en een zo plezierige stemming schept, dat ge u niet meer voor kunt stellen, dat er ooit nog mensen ruzie met elkaar kunnen hebben. Ge onderschrijft dan ook plechtig het liedje dat zegt, dat pas als de muziek uitgespeeld en de wijn op zal zijn, men naar huis zal gaan. Onder voorbehoud dan, dat zolang er nog een druppel in het glas zou zitten en er een schone „Wienerin" in de buurt zou zijn, de Wener „Nou vooruit dan maar" zegt en de thuiskeer nog wat uitstelt. Hoe het ook zij, eenmaal komt het mo ment dat ge buiten staat te knipogen tegen de sterren aan de lente-hemel en de dui zenden lichtjes van Wenen aan uw< voeten hebt. En wanneer ge dan zachtjes voor u heen zingt ,,I' komm aus Grin2ïng, bring an klan winzigen Affen nach Haus", dan betekent dat volstrekt niet dat ge een aapje mee naar huis brengt, maar wel, dat de wijn op u zijn zegenrijke uitwerking niet helemaal gemist heeft. Dat is geen schande, want die heeft zij op tienduizenden voor u ook al gehad, waaronder zich ook rekent uw W. L. B. Rekening houdende met het feit, dat over het algemeen de troepen van Rotterdam niet gevechtsvaardig waren, hebben deze gegeven wat zij konden en hebben binnen het raam van het mogelijk behoorlijke suc cessen behaald. De vijand heeft de capitulatie van Rot terdam dan ook slechts kunnen afdwingen door het uitvoeren van het bekende bom bardement. Het verlies der Moerdijk- bruggen De commissie is van oordeel, dat het verloop der gebeurtenissen om en bii de Moerdijkbruggen bijzonder teleurstellend is geweest. Dat de bruggen op wel zeer snelle wijze in handen van de Duitsers ge-, vallen zijn, vindt zijn oorzaak vooral hier in, dat men de troepen bij deze bruggen niet gealarmeerd had. De overweging van de commandant van de vesting Holland, die een desbetreffend bericht niet heeft doorgegeven, dat de Moerdijkbruggen in de tweede of derde linie lagen en derhalve geen onmiddellijk gevaar liepen, acht de commissie in tegenspraak met zijn opdracht op de grote betonweg tussen de Moerdijk bruggen en Dordrecht zware mitrailleurs tegen luchtlandingen te plaatsen. De commissie is van oordeel, dat de op perbevelhebber zijnerzijds niet meer maat regelen had kunnen nemen om deze brug gen te heroveren. De commissie sluit zich geheel aan bij de opmerking van de daaromtrent gehoorde deskundigen, dat uit de verdediging van Kornwerderzand is gebleken, dat de Neder landse troepen, wanneer zij in goede stel lingen waren ondergebracht, uitnemend weerstand konden bieden tegen een vijan delijke overmacht. Vergelijkt men hierbij de houding van de verdediging in de Wons stelling, dan moet men de débacle voor namelijk verklaren uit de geheel onvol doende inrichting van deze stelling, die bestond uit tijdelijke versterkingen, n.l. grondwerkjes, welke zeer kwetsbaar wa ren,-daar zij in verband met de hoge grond waterstand uitgevoerd waren in verhoogde opstellingen. Hieruit blijkt dan ook, dat het moreel van de Nederlandse soldaat, wanneer hem slechts de goede middelen worden ver strekt, niet onder behoeft te doen voor dat van de vijand. Gebleken is, dat de Duitsers reeds met de vijandelijkheden waren begonnen, voor dat een ultimatum was overhandigd. Ook uit andere gegevens blijkt, dat de Duitsers reeds oorlogshandelingen tegen Nederland hadden gepleegd voordat de oorlog aan Nederland was verklaard. 5e?x Heurigen-lokaal in Grinzing waar het Kranz1" van denne-takken aanduidt, dat ge er binnen toijn, Weense liedjes en vrolijke mensen zult vinden. Unfaire middelen der Duitsers Het. is de commissie bij haar verhoren over de krijgsverrichtingen, hoewel zij deze slechts zeer summier heeft onderzocht, ge bleken, dat de Duitsers zich ook verder in verschillende gevallen niet hebben gehou den aan de regels, welke tussen oorlog voerenden gelden. Vooral bij de eerste grensoverschrijdingen heeft de vijand op vele plaatsen getracht belangrijke strate gische punten bij verrassing door gebruik making van unfaire middelen in handen te krijgen. Een van deze overvallen, welke helaas maar al te goed is geslaagd, heeft plaats gevonden bij de spoorbrug bij Gen nep. Als vaststaand kan worden aangeno men, dat de Duitsers zich de toegang tot de brug hebben verschaft, doordat zij een aan tal Duitse militairen, gekleed in uniformen der Koninklijke Maréchaussée. die z.g. Duitse krijgsgevangenen met zich mede voerden, naar de brug hebben gestuurd. De commissie heeft gemeend zich niet in de finesses van deze zaak te moeten verdiepen, daar hiernaar, op last van de procureur fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof te 's Hertogenbosch, een onderzoek is inge steld, ten einde de Nederlanders, die mede plichtig aan deze overval zijn geweest, te kunnen vervolgen. Wel is aan de commis sie gebleken uit een door genoemde procu reur-fiscaal aan haar gericht schrijven, dat de vijand ook getracht heeft andere brug gen van de Maaslinie op verraderlijke wijze in handen te krijgen. Uit alles is duidelijk, dat op vele wijzen is getracht, en somtijds met succes, door ongeoorloofde middelen de Nederlandse troepen buiten gevecht te stellen. Het is volkomen duidelijk, dat deze schendingen van het oorlogsrecht niet min of meer toevallig op gezag van legercom mandanten of door individuele personen hebben plaats gevonden, doch dat deze de uitvoering waren van een weloverwogen plan, waarhij het Oberkommando der Wehrmacht rechtstreeks leiding heeft ge geven. De mening der commissie over ons leger Ten aanzien van de houding van officie ren en troepen van Nederland merkt de commissie tenslotte op: De vredesorgani satie van het Nederlandse leger liet niet toe met grote troepeneenheden te manoeuvre ren, zodat niet duidelijk kon blijken of de hogere commandanten inderdaad geschikt waren om dergelijke eenheden te leiden. Tevens was de beoordeling van de Neder landse officier in vredestijd niet zodanig, dat het officierenkorps door bevorderingen op de juiste wijze geselecteerd werd. Een ander bezwaar, dat zich in de oor logsdagen gewroken heeft, was, dat de mi litaire tucht in vredestijd op te gemoede lijke wijze werd gehandhaafd. Het is dui delijk, dat de Nederlandse troepen, op deze wijze opgeleid en somtijds onder comman danten gesteld, die in oorlogstijd bleken te falen, niet tegen de moderne oorlogvoering bestand waren. Het valt dan ook niet te verwonderen, dat verschillende troepen onderdelen en commandanten niet hebben voldaan aan tal van opdraohten en dat de weerstand van de troep op vele plaatsen sneller is ineengestort dan men had ge dacht. De troep was vooral gedurende de eerste dagen geestelijk in het geheel niet op oor log ingesteld en zeer labiel. Wanneer de troepen na de eerste stoot niet tot zich zelf konden komen of door uit- j stekende commandanten werden aange voerd, zagen zij geen kans zich te herstel len, doch plantte de paniekstemming zich op andere onderdelen over. Het is helaas niet mogelijk gebleken het leger, hetwelk gedurende lange jaren on voldoende was uitgerust en opgeleid, de laatste jaren en meer in het bijzonder de laatste maanden vóór de oorlog op een zo danig peil te brengen, dat het geschikt was op redelijke wijze stand te houden tegen een krachtige vijand. Met des te meer voldoening heeft de commissie in de vorige hoofdstukken kun nen wijzen op verschillende voorbeelden van zeer goede plichtsbetrachting.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1949 | | pagina 6