Mannen in de
Uit de schatten van het Frans Halsmuseum
Verhaart uw hond?
ZATERDAG 9 APRIL 1949
3
ARTHUR VAN SCHENDEL: „Voorbijgaande Schaduwen"
(J. M. Meulenhoff, Amsterdam)
LEVEN EN WERK zijn voor Van
Schendel één geweest, elk in harmonie
met zichzelf en beide met elkaar. Hij heeft
geschreven zoals hij leefde en dacht, vanuit
een Idee, dat alle onrust uit een zoeken
voortkomt en alle zoeken uit een verlangen
naar wat niemand ooit zal kunnen zeggen,
omdat het van de eeuwigheid is, terwijl wij
denken en doen in het vergankelijke; dat
mensen van goede wil hier of daar falen
en de zondigen gedreven worden door
machten die zijzelf niet kennen. Is er een
noodlot? Een bestiering? Een voorbeschik
king?
Vraagtekens zijn er vele in Van Schen-
del's werk, uitroeptekens nooit. Hij oordeelt
niet, het zijn z'n personen die mening en
tegenmening over elkander uitspreken. Zij
zoeken de oorzaken van eigen en anderer
dwalingen, van vervlogen geluk, van be
dreven kwaad, bij dit of bij dat: bij om
standigheden, erfelijkheid, kwaadwillig
heid, zonder anders dan vagelijk en voor
een ogenblik de diepere oorsprong te ver
moeden, die wel liggen kan in de mense
lijke bestemming. Deze tragiek, dit ondoor
grondelijke, heeft hem zijn leven lang na
denkend gestemd. Waarom kan de wereld
zo schoon en de mens soms zo goed schij
nen, dat het wel lijkt alsof er geen smetje
aan kleeft, waarom ook weer zo ver
duisterd, of aire licht en argeloze goedheid,
alle blijmoedigheid en geluk voor goed
waren weggevlucht of vergeten? Zwervers-
drang en noodlotsgedachte keren telkens
terug in zijn werken. Aan het woord van
Prediker, „dat een handvol met just beter
is dan beide de vuisten vol met arbeid en
kwelling des geestes" moet hij zich steeds
meer verwant heben gevoeld. Want een
verheven rust was zijn wezen. En muziek
was zijn hart.
Met deze stil-zingende wijsheid heeft hij
gewoekerd tot het dagelijks-menselijke
voor hem de zin en de glans van het tij de-
loze had verkregen en zijn hart de vrome
aandacht van een man, die enkel naar zijn
stem van binnen behoeft te luisteren, om
het welluidend en zinrijk bewegen, waar
van zijn wereld zo innig en mild was ver
vuld, in woorden te vatten. De twee-en-
twintig-jarige, die, zoekend nog naar eigen
taal en toon, zijn eerste werk „Drogon"
schreef, was in wezen niet anders dan de
bejaarde Van Schendel, die ons als testa
mentaire samenvatting van heel zijn wer
ken, denken en dromen, deze beschou-
welijk-schone roman van „Voorbijgaande
Schaduwen" naliet. Er staan in „Drogon"
zinnen van een zelfde rhythmisch-zïngende
betovering als waarin, met een steeds toe
nemende verheldering en eenvoud, de beide
boeken van Tamalone, talloze verhalen,
„De Wereld een Dansfeest", „Het Fregat
schip", „Het Oude Huis" en tenslotte deze
rojnan zijn geschreven. Hij heeft zich in een
getrouwe dienst aan zijn werk ontplooid
zoals, blad na blad, een bloem ontbloeit. Is
er een schoner levensloop denkbaar?
In Amsterdam heeft hij zijn jeugdjaren
doorgebracht, in Holland's hart. Amster
dam is ook het schouwtoneel van zijn
„Voorbijgaande Schaduwen". Zo keert het
emde terug tot het begin, de ouderdom tot
de jeugd wat een wonderlijke harmonie.
Misschien mag men hem wel gelukkig noe
men, die sterft met zijn jongelingsdroom.
Evenals Van Schendel's zwerver Tama
lone na het onherroepelijk afscheid van zijn
geliefde haar beeld zuiver bewaarde in zijn
herinnering, bleef Van Schendel Amster
dam met zijn waardige grachten, zijn kleu
rige gevels, zijn lover-spiegelend water, zijn
blij in het zonlicht glinsterende torenspit
sen, trouw. En boven Amsterdam de hemel:
van het diepste blauw, door wit-gekruifde
wolkjes bedekt of dreigend met laag
hangende luchten, vol van grijs een wis
selend spel van licht en schaduw. In deze
stad en onder die hemel beleven drie vrien
den en drie vriendinnen hun jeugd. Van
Schendel heeft de grote woorden zomin als
de omstandige beschrijving van bijzonder
heden nodig om van elk van dit zestal
eigenlijk een achttal, want er zijn er nog
twee, al is hun lot minder nauw verweven
met dat der anderen ons het wezen en
datgene wat er aan onheil in voorbeschikt
ligt te doen kennen. Als we van Sofie
lezen, dat ze een kind was, „dat niet stil
kon zitten, klein en breed, maar lenig, met
oogen die schitterden en bloedroode lippen,
een kind dat springerig liep, zoo vroolijk
en gevat dat ze op school lastig heette",
staat ze levend voor ons en we weten, als
we niet alleen naar de woorden horen maar
ook naar de zinsmelodie deze onom
schrijfbare ondertoon waar haar geluk
kan liggen en waar haar ongeluk. De enkele
details, die Van Schendel uit de vele kiest,
zijn beslissend, voor elk van deze acht.
„Was het de hemel met de wolken, het
water of het land waar iets vandaan kwam
dat op dien zomerdag een spel met hen be-
Arnhem eert Karei van Gelre
met standbeeld en expositie
In 1938 was het 400 jaar geleden
dat Karei van Gelre en graaf van
Zutphen stierf. Destijds vatte de toen
malige burgemeester van Arnhem, de heer
Bloemers het denkbeeld op in de Gelderse
hoofdstad een standbeeld van deze voor
laatste hertog van het zelfstandige hertog
dom Gelre op te richten. De Arnhemse
beeldhouwer Gijs Jacob van den Hof en
een aantal van zijn leerlingen van de Mid
delbare school voor kunstnijverheid
„Kunstoefening" hebben het beeld thans
voltooid. Het wordt opgesteld op de Jans
plaats en zal daar op 13 April door burge
meester C. G. Matser worden onthuld.
Men heeft deze gelegenheid aangegrepen
om te komen tot een tentoonstelling van
historische en kunsthistorische merkwaar
digheden uit de tijd van Karei van Gelre.
Een keus zal worden gedaan uit de 250
Gelderse oorkonden uit de jaren 11071530
die in 1928 door de toenmalige rijksarchi
varis in Gelder-land, jhr. Martens van Se-
Venhoven, werden ontdekt in het Konink
lijk huisarchief van Beieren en die voor
veertigduizend gulden eigendom van de
Nederlandse regering werden. Deze stuk
ken, waarbij de oorkonden waarin de voor
rechten van de Gelderse hertog werden
vastgelegd en de akten volgens welke Nij
megen bij Gelderland kwam, worden in ons
land thans voor het eerst geëxposeerd en
zullen bewaard blijven in het Rijksarchief
in Gelderland. Verder zullen te zien zijn
het liggende beeld van Karei van Gelre en
de zestien panelen van de graftombe, die
zich vroeger in de Eusebiuskerk te Arnhem
bevond, het gerestaureerde harnas van de
hertog, de helm en het ruim twee meter
lange zwaard van „Grote Pier", mitsgaders
verscheidene schilderijen en prenten.
De tentoonstelling, die twaalf dagen zal
duren, wordt door de minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. dr.
F. J. Th. Rutten geopend.
gon?" een spel, „dat voor de een eindigt
met een verguld, voor de ander met een
zwart gordijn"? Ze vatten genegenheid
voor elkaar op, ze vormen paren, ze aar
zelen, kiezen, besluiten en trouwen en
blijken zich, het ene paar na het andere,
vergist te hebben. Zou het anders verlopen
zijn als Cor zich met Adriaan in plaats van
met de rusteloze zwerver Machiel had ver
bonden? Of als Netje nu eens niet Adriaan,
maar Harmen had getrouwd? Nutteloze
vraag. Het kon hun immers niet anders
gaan, evenals hun kinderen, die als nichten
eri neven nieuwe paren vormen, hun weg
zullen gaan, naar een gulden of zwart gor
dijn. De al maar in een andere wereld
ziende Frans en de voor het schoon zo ont
vankelijke Marietje stonden mogelijk het
dichtst bij een hecht geluk. Maar wat baat
dat als de dood tussenbeide komt?
Jaar na jaar wordt de levensglans van
deze ouderparen doffer en wat er bloeit
verwelkt: „We geloofden dat de diepe ge
voelens, die God ons in het hart schonk
onvergankelijk waren"„Ik ken er wel,
die de genegenheid tot op hoge leeftijd be
houden, maar die leven eenzaam, ja, en
misschien was het maar illusie, iets dat al
leen in de gedachte blijft." Troosteloos?
Prediker zegt: hetgeen dat verre af is en
zeer diep, wie zal dat vinden?
Het is mogelijk, dat een volijverig criti
cus in deze roman zwakke plekken weet
aan te wijzen. Ik wil noch kan het. Er is
een grootheid, waarvoor men eerbiedig halt
houdt. En waarom zou men dan niet zonder-
voorbehoud bewonderen, zo goed als men
voorbij ziet aan het vlekje in de ziel van
degenen, die men van harte is toegedaan?
Ik houd het liever- bij Jan Greshoff en deel
diens wantrouwen tegen de criticus die niet
zo nu en dan zijn machteloosheid moet er
kennen tegenover het onaantastbaar schone,
dat men herkent, zonder te kunnen zeggen
waarom het zo weergaloos mooi is. En dat
is cleze roman: weergaloos mooi. x)
C. J. E. DINAUX
x) Bij dezelfde uitgever verscheen een
bundel van Vijftien Verhalen van A. van
Schendel, met zorg gekozen en ingeleid door
Garmt Stuiveling. In het najaar zal door
Meulenhoff een bio-bibliographie over Van
Schendel, van de hand van G. H. 's-Gra-
vesande worden uitgegeven, de eerste na
Greshoff's voortreffelijke studie van 1934.
Vakk. plukken, scheren, wassen enz. van alle
soorten honden. Poedels modern toiletteren.
DOL'S CITY KENNEL
Warmoesstraat 2 Telefoon 17254
De enige spec, zaak
(Adv.)
Grieks schip gestrand
bij Schiermonnikoog
Scheveningen-Radio ving Vrijdag
avond een sein op van het Griekse stoom
schip ,,'Agioi Victores", dat stuurloos rond
dreef ten Noorden van Schiermonnikoog.
Het verzocht sleepboothulp. Later werd
gemeld dat het schip omstreeks half negen
voor het Friese Gat is gestrand. De red
dingboot „Insulinde" van de Noord-Zuid
hollandse Reddingmaatschappij is uit Oost-
mahorn ter assistentie uitgevaren. Boven
dien vertrok van Terschelling een sleep
boot van de rederij Doeksen. De „Insulin
de" had het gestrande schip spoedig be
reikt, doch de bemanning wenste aan boord
te blijven.
Nederlandse feestweken
in Lincoln
(Van onze correspondent te Londen)
In de Engelse stad Lincoln, die in een
landschap ligt, dat veel op het Nederland
se gelijkt en dan ook in vroeger eeuwen
een grote aantrekkingskracht heeft uitge
oefend op tal van emigrerende Nederlan
ders, is vorige week een aantal culturele
manifestaties begonnen onder de titel
„Dutch festival 1949". Deze feestweken,
die tot begin Mei zullen duren, zijn be
doeld als eén uitdrukking van de histori
sche verbondenheid van dit deel van
Engeland met ons land.
De belangrijkste gebeurtenis is een ten
toonstelling van niet minder dan honderd
schilderijen der Haagse en Amsterdamse
school, die door verschillende musea en
particulieren in ons land zijn afgestaan.
U kijkt er wel op....
maar niet er in. In tegenstelling met onze
monteurs. Laat het ons even weten als er
iets hapert aan Uw stofzuiger. Alle mer
ken stofzuigers en onderdelen voorradig.
Stofzuigershuis „Ritsa". Gr. Houtstraat 132
ti'o Luxor, tel. 16693, Haarlem.
Er bevinden zich ook vier aquarellen van
Breitner bij, welke het eigendom zijn
van de Koningin.
Op de openingsdag gaf het Nederlandse
muziekgezelschap „Alma Musica", onder
leiding van Everard van Royen. een con
cert van oude muziek. In de komende
weken zullen lezingen over de Nederlandse
schilderkunst worden gehouden door de
heren H. C. L. Jaffé, onder-directeur van
het Stedelijk Museum te Amsterdam, en
Charles Clare, secretaris van een kunst
genootschap te Londen.
In één de filmtheaters zullen gedurende
een week films over Nederland worden
vertoond.
Een collectie Nederlandse boeken uit de
zestiende en zeventiende eeuw en pam
fletten zal worden geëxposeerd in de ka
thedraal van Lincoln, waar ook een aan
Sweelinck gewijd orgelconcert zal worden
gegeven. Tenslotte kan men in de lees
zaal een tentoonstelling zien over moderne
Nederlandse typografie en boekverzorging,
welke is bijeengebracht door dr. L. Brunr-
mel, directeur van de Koninklijke Biblio
theek in Den Haag.
Op 18 Mei zal de schilderijententoonstel
ling naar de beroemde Guild Hall te Lon
den verhuizen. Later in het jaar gaal zij
naar Pieter Maritzburg in Zuid-Afrika.
Onder de vele definities waarmee ge
tracht is het wezen van de Kunst te be
naderen, is er de zeer gelukkige van onze
grote bouwmeester Berlage, die Kunst
omschreef als „de weerspiegeling van de
maatschappelijke ideologie". Wel zéér
dwingend doet zich de juistheid dezer for
mulering gelden in het bewogen levens
werk van Hieronymus Bosch 1450
1516). Diens visioenaire wereld immers kan
worden beschouwd als de „registratie" van
het geestelijk klimaat door de hyper-ge
voelige kunstenaar, wiens penseel noteerde
als een psychometrisch instrument. Wan
neer wij ons de spanningen realiseren die
in de late Middeleeuwen voorafgingen aan
het tijdperk der Nieuwe Geschiedenis, kun
nen wij ons een denkbeeld vormen van de
storm van gedachten waaraan de geest
weerstand moest bieden, indien deze wer
kelijk ontvankelijk was voor de diepe be
levenis van de geestelijke crisis, die zich in
die tijd voltrok.
De theoreticus Van Mander heeft dit
zeer waarschijnlijk niet in zijn volle draag
wijdte beseft, toen hij in zijn Schilderboeck
neerschreef: „Noch was te Haarle(m) eene
Ian Mandijn seer op zijn Ieronimus Bos
(die) fraey was van ghespoock en drolle-
rije".... Want al moge dan Mandijn na
volger zijn van Bosch, ook zijn wonderlijke
figuren zijn zéér zeker niet geboren uit
de fantasie van een kunstenaar, die zich
had toegelegd op hét scheppen van bizarre
taferelen, bevolkt door clowneske wezens,
alleen maar ter wille van de grap.
In Mandijns paneel beluisteren wij de
directe weerklank van Bosch' apocalypti
sche visioenen, het tumult van een wereld
in vuur en vlam, belaagd door alle vormen
van ondeugd, die in de meest monstrueuze
verschijningen, de mensheid overvallen.
Die mensheid kan men zich dan vertegen
woordigd denken in de figuur van de H.
Antonius de Eremiet, die zich buiten de
stad. in de eenzaamheid heeft terugge
trokken.
Het hier afgebeelde werk van Mandijn
kan ongetwijfeld beschouwd worden als
het schoonste staal van zijn kunnen en
benadert de sfeer van zijn grote voorbeeld
zózeer, dat wij ons hierdoor een voortref
felijk idee kunnen vormen van de stijl van
Hieronymus Bosch zelf. Het paneel, dat na
schoonmaak en restauratie in grotere luis
ter in de eerste zaal van het museum werd
tentoongesteld, grijpt kennelijk terug op
het befaamde altaar van H. Bosch te Lis
sabon. In contemplatie neergeknield, houdt
Jan Mandyn: De verzoekingen van de Heilige Antonius
de zwaar belaagde heremiet stand tegen de
overal opdoemende gedrochten, personifi
caties dus van menselijke ondeugden, die
zich evenwel niet steeds gemakkelijk laten
identificeren. Wil de beschouwer antwoord
op de vragen, die zich bij het analyseren
dezer diabolieke monsters opdringen, dan
kan dit ongetwijfeld het best gegeven wor
den in de uitspraak van broeder Fray de
Siguenga, die naar aanleiding van de door
hem bewonderde kunst van Bosch in 1605
schreef: „Het verschil, dat er naar mijn
oordeel tussen zijn schilderijen en die van
anderen bestaat, zit hierin, dat de anderen
meestal de mens zoeken te schilderen zo
als hij van buiten verschijnt, maar deze
alleen was stoutmoedig genoeg om de
mensen te schilderen, zoals ze van binnen
zijn".
In het licht van deze visie gezien kun
nen we dus in deze optocht van hellemon
sters de mensheid zelve herkennen, te
midden waarvan de zwaar- beproefde An
tonius stand hield, de blik gericht op de
gekruisigde. Vergeten we intussen niet,
na van de eerste schrik bekomen te zijn
onze aandacht te besteden aan de superbe
schildering der „duvelrye", alsook aan de
ijl-gepenseelde verschieten links en rechts,
die evenals in het werk van Bosch zelf
99
Een nieuwe
Archers-productie
IN HET ALGEMEEN vormt de achter
hoede van een krijgsmacht niet zo'n
bijster spectaculair schouwspel. Met de
achterhoede bedoelen v/e in dit geval dat
gehele apparaat van technici en geleerden,
zonder wier activiteit in de loop der-
eeuwen de mensheid nog met pijl en boog
zou vechten, al gebiedt de waarheid ons
er direct aan toe te voegen, dat we dan
ook nog in ossewagens zouden rijden, ge
kleed in berenhuiden, terwijl we de tijd
zouden korten met het vergokken onzer
echtgenoten.
De werkzaamheden van de voor Mars en
zijn dienaren denkende en experimente
rende geleerden worden angstvallig ver
borgen gehouden, want één
nieuwe formule van zo'n
man in een stofjas brengt
de over-winning vaak dich
ter in het zicht dan een ge
wonnen tankslag of een doeltreffend bom
bardement. In het bijzonder de vondst van
de atoombom heeft de fantasie der mens
heid over de geheimzinnige onderzoekin
gen in bijkans hermetisch afgesloten fa
brieken en verlaten woestenijen gaande
gemaakt.
Het is de ontegenzeggelijke verdienste
van de Engelse schrijver Nigel Balchin
geweest, dat hij met beide 'benen op de
grond is gebleven en in zijn roman ..The
small backroom" in het Nederlands
onder de titel „De mannen in de achter
hoede" verschenen, onder welk etiket ook
de naar dit gegeven bewerkte film wordt
verpakt alleen geschreven heeft over
dingen, die binnen zijn gezichtskring la
gen, althans konden liggen. ..The small
backroom" is het rommelige achterkamer
tje in het grote Parklane House in Londen,
waar allerlei schijnbureaux en overbodige
diensten der uitgeweken Europese rege
ringen keurig zijn geafficheerd- de weg
naar professor Mair en zijn staf, deskun
digen op het gebied van explpsieven,
wordt slechts door nonchalant neergehan
gen, slordig beschreven kartonnetjes aan
gegeven. De schrijver vertelt tekenend
voor de schroom van de Engelsen jegens
zaken 'die met oorlog samenhangen in
hoofdzaak over de defensieve zijde van
hun werk. De Duitsers hebben een nieuwe
geraffineerde ..boobie-trap" afgeworpen en
de jonge geleerde Sammy Rice houdt zich
met de research naar de werking van de
halse machine bezig. Op onopvallende
wijze toont Balchin aan, dat deze „achter
hoede" op gezette tijden onontkoombaar
voorhoede wordt, omdat haar leden slechts
met inzet van het eigen leven achter de
geheimen van het duivelse wapen kunnen
komen.
Een scène uit „Mannen in de achterhoede".
Michael Powell en Emmeric Pressbur-
ger, die onder gezamenlijke naam „The
Archers" het publiek reeds zoveel ge
slaagde rolprenten aanboden, hebben met
het element „spanning", dat uit Balchins
verhaal naar voren springt wel raad ge
weten. Gedurende de. laatste meters van
de film zijn de toeschouwers getuige van
het demonteren van de nieuwe bom, waar
bij de spanning tot bijkans ondragelijke
hoogte wordt opgevoerd. De regisseurs
hebben evenwel de psychologische facetten
niet verwaarloosd. Sammy Rice (een
prachtige rol van David Farrer) is het
voorbeeld van de mens, die zich zelf in de
weg loopt, een invalide met een kunstvoet,
die aan een minderwaardigheidscomplex
lijdt, dat slechts door het meisje Susan kan
worden overwonnen en anders moet de
whiskey er aan te pas komen. Milieu-ty
pering is altijd een sterke troef geweest
van het filmduo Powell-Prestburger. Ook
in „De mannen in de achterhoede" wordt de
omgeving van intrigerende departements
ambtenaren rond een kern van hard
werkende. abstract-denkende onderzoe
kers. zonder in overbodige détails af te
dalen, scherp getékend.
Die milieu-schildering wordt bijvoor
beeld ook in enkele shots van een cabaret
scène voortreffelijk gegeven: hoe vaak is
de nachtclub op de film niets anders dan
een handig opgebouwde étalage van tra
ditionele attributen zonder sfeer?
„Recht op het doel af" zou het devies
voor deze film kunnen luiden. Er worden
geen zijpaden ingeslagen; alle elementen
in het scenario leiden rechtstreeks tot de
loutering van Rice's verwrongen ziel.
De directheid van de werkwijze van de
Archers komt het best tot gelding in de
rake, flitsende dialoog „Iemand moet toch
op iets uit zijn", zegt de profiteur Waring
over een onbaatzuchtige chemicus en de
flegmatieke kolonel Holland merkt ergens
droogjes op: „Zoals u wellicht gemerkt zult
hebben, is de oorlog nog niet gewonnen.
Maar hij zal gewonnen worden: door het
leger, de vloot en de luchtmacht en in
deze volgorde".
Het meest gelachen zal er wel worden
om het bezoek, dat een onnozele minister
hij zal dan ook aftreden aan het la
boratorium brengt. „Wat zullen we hem
laten zien?" vragen de technici en één ant
woordt: „Iets dat hij begrijpt". Het blijkt
tenslotte een rekenmachine te zijn, die de
bewondering van Zijne Excellentie het
meest gaande maakt en dan nog wel een
apparaat, dat gestoord is.
Maar humor kan ook schrijnend zijn en
dat is zeker het geval met het „ooggetuige
verslag", dat één der onderzoekers geeft,
die eigenhandig een boobie-trap gaat on
derzoeken.
„We bevinden ons thans in het Wemblev-
stadion. De koning is nog niet aangeko
men", grapjast hij door de veldtelefoon
tegen de op een veilige afstand toekijkende
militairen. Even later valt hij als slacht
offer van zijn plicht. De oorlog eist zijn
tol niet meer allleen van de voorhoede.
1. H. B.
verademend werken na de opsessie der
„surrealistische" dromen. Dromen welke
schijnen te preluderen op de fantasieën
van hedendaagse kunstenaars, die eveneens
het gehoor openstellen voor de suggesties
van het ongecontroleerde onderbewuste:
Is een eeuw ooit rijper geweest om de be
tekenis te beseffen van deze „ondergangs
visioenen" dan die, waarin wij het be
trekkelijk voorrecht hebben te leven!
H. P. BAARD.
Wij herinneren aan de rondleidingen
I die elke Woensdagmiddag (om 2, 2.30
en 3 uur) in het Frans Halsmuseum
I gehouden worden. De deelnemers be-
j talen slechts de gewone toegangsprijs
i van f 0.25.
Engeland's film en theater
vrezen de televisie
Londen (Reuter). Directeuren van
Engelse schouwburgen en bioscopen maken
zich zorgen over de toekomst vanwege de
plaats, welke de televisie bij het publiek
gaat innemen.
Reeds is een vermindering van het thea
terbezoek, dat vlak na de oorlog zeer druk
was, te constateren en de directies vrezen
dat dit bezoek nog meer zal afnemen om
dat de televisie de mensen thuis houdt.
Sedert de regering bekend heeft ge
maakt dat de ontwikkeling der televisie
de bestaande apparaten in de eerste jaren
niet zou doen verouderen, hebben de Lon-
denaren in grote getale televisie-toestellen
gekocht, waarbij soms 20.000 apparaten
per maand verhandeld werden. In Augus
tus 1948 bedroeg het aantal televisietoestel
len waarvoor een vergunning was verleend
61.700. Thans is dit aantal 112.000. De in
dustrie zal dit jaar 300.000 televisie-appa
raten meer afleveren.
De televisie-uitzendingen der B.B.C.
kunnen thans ontvangen worden in Londen
en omgeving; wanneer nieuwe transmis
siestations in Birmingham, Midlands en
Schotland zullen zijn gebouwd, zullen de
toeschouwers toenemen en zal de vraag
naar televisie-toestellen groter worden.
De televisie-uitzendingen van enige to
neelstukken is laatst dermate goed geweest,
dat de theaterdirecteuren met de handen
in het haar zitten. Iedereen is er echter
van overtuigd dat deze ontwikkeling niet
is tegen te houden. Onlangs heeft mr. S.
Seeman namens een aantal theaters een
plan voor televisie voorgesteld.
In een brochure verklaarde hij, dat het
thans tijd is om te handelen en dat het
nutteloos is nog langer te wachten.
Daar radio en televisie in Engeland het
monopolie zijn van de door de staat ge
controleerde British Broadcasting Corpo
ration, stelt Seoman de regering voor, de
filmindustrie een televisie-vergunning te
verlenen met eigen golflengte en trans
missierechten.
De filmindustrie zou een maatschap
pij voor cinema-t-elevisie kunnen oprichten,
die door de gehele industrie gesteund
wordt. Deze maatschappij moet gefinan
cierd worden met een inschrijving, die twee
procent zal bedragen van de jaarlijkse ont
vangst der diverse bioscooptheaters.
Mr. Seeman tekent hierbij aan:
Amerikaanse statistieken hebben uitge
wezen dat de televisie de bioscoop een
schade van minstens 20 procent berokkent.
Het is beter nu 2 procent tot een totaal
van 600.000 pond sterling per jaar bij te
dragen,dan in de naaste toekomst 20.000.000
pond sterling per jaar te verliezen.
Genoemde maatschappij zou gebeurtenis
sen van nationaal belang kunnen uitzen
den zoals sportevenementen, die hierbij
verschijnen op de projectiedoeken van de
Engelse bioscopen, waar de televisie een
toevoegsel vormt bij de speelfilm. Op vele
manieren zou met de B.B.C. zijn samen te
werken, terwijl een gezonde rivaliteit een
stimulans vórmt voor de kwaliteit der uit
te zenden programma's.
Natuurlijk verzet de B.B.C. zich met
hand en tand tegen de aantasting van haar
monopolie.
Maar er zal ongetwijfeld een harde strijd
worden gestreden als inderdaad blijkt dat
het plan van de heer Seeman de enige weg
is om de filmindustrie er weer bovenop
te helpen.
Over Muziek
DE SWEELINCKS
Jan Pietersz. Sweelinck was van 1577
tot zijn dood in 1621 organist van de Oude
Kerk in Amsterdam. Hij leefde dus nog in
de oude klassieke tijd der muziek, want de
fameuze verandering door dc muzikale
renaissance, die in Italië opkwam, kon hier
practise!) nog niet zijn doorgedrongen en
de grootste meester van de nieuwe tijd,
Johann Sebastiaan Bach, kwam eerst in
1685 ter wereld. Sweelinck is de laatste
triomf, in zekere zin een zelfstandige en
zeer edele nabloei van de oude Neder
landse scholen van componisten, die een
paar honderd jaar de muzikale kunst van
Europa hadden beheerst. Toch was er in
ons land op geestelijk gebied in de 16e
eeuw veel gebeurd; wie zijn vaderlandse
geschiedenis niet vergeten is kan er nog
eens rustig over nadenken. Feiten en da
den waren elkaar soms snel en bruusk
opgevolgd maar het geestelijk leven der
Middeleeuwen, voor zover dit zich bewoog
in het wezen der kunstenaars, was niet in
één dag opgegaan in de geesteshouding
van hen. die de nieuwe gedachten aan
hingen. Zo scheen soms de grond te ver
schuiven onder de voeten diergenen, die
buiten de strijdbaarheid der dagen artistiek
een statisch bestaan leidden. Sweelinck,
die onder andere een „Regina coeli" (Ko
ningin des Hemels) componeerde voor
koor, in de oude schrijfwijze, had voor zijn
geestelijke koormuziek geen kerkkoor, dat
iets dergelijks zingen zou. Practisch moest
zijn koormuziek verouderen, want de ko
ren waren niet meer in tel, en toch com
poneerde de vrome en geniale meester zijn
muziek op de woorden, die hem bezielden.
Ik denk bij Sweelinck's vocale muziek
dikwijls aan dichters als Jacobus Revius
en Jan Luyken, die, hoewel zij beiden ly
rischer waren, in de stemming hunner
verzen toch doen denken aan het karakter
der oude toonaarden en de liefelijke aan
wending dezer oude muzikale kracht. Welle
een nobele melancholie is hier vermengd
met rustige zekerheid. Ligt in de kunst
dezer artisten niet het Hollandse karakter,
dat, onafhankelijk van elk ingrijpen van
de tijdgeest in het gedachteleven, tegelij
kertijd zeer gevoelig en zeer beheerst,
d.w.z. evenwichtig en betrouwbaar is?
Was van dit karakter Sweelinck de laat
ste muzikale vertegenwoordiger binnen de
grenzen van Nederland? Bernard van den
Sigtenhorst Meyer, die een uitstekend boek
over de grote Hollander schreef, zegt o.a.
„Sweelinck's faam als toondichter, orga
nist en leermeester ging ver buiten de
Zeven Provinciën en het is voor de tegen
woordig levende Nederlander, met zijn
grenzenloze onwetendheid van wat Neder
land op muzikaal scheppend gebied ooit
betekend heeft en zijn rampzalige vaste
overtuiging, dat het op dit gebied ook nooit
iets zal betekenen, haast niet in te denken
dat er een tijd is geweest, dat jeugdige
componisten en organisten uit het buiten
land hun studies geheel kwamen maken
of verder kwamen voltooien in ons land,
bij Sweelinck te Amsterdam". Bij onze
Oostelijke naburen, die af en toe merk
waardige opvattingen over geestelijk eigen
dom hebben, heette Sweelinck lange tijd:
de Duitse organisten-maker.
Wie in de grote zaal van het. Muiderslot
op een rustig ogenblik kan zitten nadenken
over het fleurige leven dat daar dikwijls
heerste in de 17e eeuw, mag zich verbeel
den hoe Sweelinck's zoon Dirck, de be
gaafde zoon van de organist, zelf uitstekend
musicus, daar binnenkwam om op verzoek
van Pieter Cornsz. Hooft te musiceren, of
zoals de Drost het toen noemde het
clavecim te roeren. Was de jonge, maar
waardige Amsterdammer niet iets stroever
dan de andere gasten, die behaaglijk be
ïnvloed waren door de Italiaanse zwier,
welke de Drost als een tweede natuur
eigen was? Hooft was op de jonge Swee
linck zeer gesteld: maar ik weet niet of
Dirck altijd hunkerde om naar Muiden te
reizen. Hooft had wel eens moeite hem te
bemachtigen. Er is althans een brief be
kend van Hooft aan zijn zwager Baeck te
Amsterdam, waarin wij betreffende een
afspraak met Dirck Sweelinck o.a. het vol
gende lezen: „Indien U.E. zich niet sterk
maekt hem te bepraetc-n, moght zien oft
de Ridder Reael.met behulp van mijne
Neeven Simon de Rijke ende P. Jansz.
Hooft, zoude konnen goedtvinden de H.H.
Burgemcestern eens daer af te spreken,
om te zien of-t hunne E.E. gelieven moght
Sweeling daer een woordt te doen zeg
gen". Dit betrof een feest ter gelegen
heid van een bezoek van Frederik Hendrik
aan 't Muiderslot. Door een misverstand
bij een van de boodschappers kwam Swee
linck eerst aan 't kasteel toen de prins al
aanwezig was.
Als ik mij verbeeld hoe op een ander
uur, zij het dan zonder prinselijk bezoek,
het sierlijk gezelschap van Hooft geani
meerd bijeen is, dan zie ik onder de gasten
twee musici: Dirk Sweelinck en de geleerde
Jan Albert Ban. De laatste is in levendig
gesprek met de Drost en maakt zich warm
over de nieuwe muzikale stromingen in
Italië. Ban is altijd vol van theorieën; hij
is enthousiast en kan niet zwijgen, maar
als hij Dirck bij 't clavecimbel met de
juffrouwen Tesselschade en Duarte over
muziek gebogen ziet roept hij hen toe en
verzoekt hen te musiceren. Ik denk dat
een van de schonen een melodietje zal
gaan zingen op een gedicht van Hooft.
Straks zal Sweelinck een van zijn vaders
mooie fantasieën op het clavecimbel spe
len en ik vrees dat de brave, maar leven
dige Ban na het laatste accoord alweer
gauw een boom zal opzetten over de con-
trapunctische stijl van Sweelinck in ver
gelijking met de nieuwigheden, die in
Italië en Frankrijk zijn opgekomen. Ik
geloof dat Hooft intussen zeer dichterlijke
complimentjes zal maken aan de zange
ressen; de poeët heeft dan in ieder geval
gelijk en Bon heeft misschien gelijk of
misschien niet.
De geestelijke wereld van de oude Swee
linck was een andere dan het geestesleven
van Hooft en zijn vrienden. Wat heeft de
jonge Dirck gemijmerd, toen hij bij het
kaarslicht in de grote zaal toeluisterde of
aan 't spelen was? Iloe graag zou ik met
hem na het verlaten van het slot in de
koets geklommen zijn en zijn gedachten
eens gehoord hebben.
HENDRIK ANDRIESSEN.
Vrouwen en kinderen
naar Batavia
Om vijf uur Vrijdagmiddag is het m.s.
..Johan van Oldenbarnevelt" uit de Am
sterdamse haven naar Batavia vertrokken.
Ongeveer 1200 pasajgiers. onder wie een
groot aantal vrouwen en 500 kinderen,
maken de reis mee.
Dezer dagen meldde de K.N.A.C. dat
doorvoer van deviezen van en naar België
via de grenskantoren Stamproy en Roosteren
niet geoorloofd was. Thans deelt de K.N.A.C.
echter mede. dat deze kantoren sinds 1 April
als deviezen in- en uitvoerkantoren zij a
aangewezen.