Mannen in de Uit de schatten van het Frans Halsmuseum Verhaart uw hond? ZATERDAG 9 APRIL 1949 3 ARTHUR VAN SCHENDEL: „Voorbijgaande Schaduwen" (J. M. Meulenhoff, Amsterdam) LEVEN EN WERK zijn voor Van Schendel één geweest, elk in harmonie met zichzelf en beide met elkaar. Hij heeft geschreven zoals hij leefde en dacht, vanuit een Idee, dat alle onrust uit een zoeken voortkomt en alle zoeken uit een verlangen naar wat niemand ooit zal kunnen zeggen, omdat het van de eeuwigheid is, terwijl wij denken en doen in het vergankelijke; dat mensen van goede wil hier of daar falen en de zondigen gedreven worden door machten die zijzelf niet kennen. Is er een noodlot? Een bestiering? Een voorbeschik king? Vraagtekens zijn er vele in Van Schen- del's werk, uitroeptekens nooit. Hij oordeelt niet, het zijn z'n personen die mening en tegenmening over elkander uitspreken. Zij zoeken de oorzaken van eigen en anderer dwalingen, van vervlogen geluk, van be dreven kwaad, bij dit of bij dat: bij om standigheden, erfelijkheid, kwaadwillig heid, zonder anders dan vagelijk en voor een ogenblik de diepere oorsprong te ver moeden, die wel liggen kan in de mense lijke bestemming. Deze tragiek, dit ondoor grondelijke, heeft hem zijn leven lang na denkend gestemd. Waarom kan de wereld zo schoon en de mens soms zo goed schij nen, dat het wel lijkt alsof er geen smetje aan kleeft, waarom ook weer zo ver duisterd, of aire licht en argeloze goedheid, alle blijmoedigheid en geluk voor goed waren weggevlucht of vergeten? Zwervers- drang en noodlotsgedachte keren telkens terug in zijn werken. Aan het woord van Prediker, „dat een handvol met just beter is dan beide de vuisten vol met arbeid en kwelling des geestes" moet hij zich steeds meer verwant heben gevoeld. Want een verheven rust was zijn wezen. En muziek was zijn hart. Met deze stil-zingende wijsheid heeft hij gewoekerd tot het dagelijks-menselijke voor hem de zin en de glans van het tij de- loze had verkregen en zijn hart de vrome aandacht van een man, die enkel naar zijn stem van binnen behoeft te luisteren, om het welluidend en zinrijk bewegen, waar van zijn wereld zo innig en mild was ver vuld, in woorden te vatten. De twee-en- twintig-jarige, die, zoekend nog naar eigen taal en toon, zijn eerste werk „Drogon" schreef, was in wezen niet anders dan de bejaarde Van Schendel, die ons als testa mentaire samenvatting van heel zijn wer ken, denken en dromen, deze beschou- welijk-schone roman van „Voorbijgaande Schaduwen" naliet. Er staan in „Drogon" zinnen van een zelfde rhythmisch-zïngende betovering als waarin, met een steeds toe nemende verheldering en eenvoud, de beide boeken van Tamalone, talloze verhalen, „De Wereld een Dansfeest", „Het Fregat schip", „Het Oude Huis" en tenslotte deze rojnan zijn geschreven. Hij heeft zich in een getrouwe dienst aan zijn werk ontplooid zoals, blad na blad, een bloem ontbloeit. Is er een schoner levensloop denkbaar? In Amsterdam heeft hij zijn jeugdjaren doorgebracht, in Holland's hart. Amster dam is ook het schouwtoneel van zijn „Voorbijgaande Schaduwen". Zo keert het emde terug tot het begin, de ouderdom tot de jeugd wat een wonderlijke harmonie. Misschien mag men hem wel gelukkig noe men, die sterft met zijn jongelingsdroom. Evenals Van Schendel's zwerver Tama lone na het onherroepelijk afscheid van zijn geliefde haar beeld zuiver bewaarde in zijn herinnering, bleef Van Schendel Amster dam met zijn waardige grachten, zijn kleu rige gevels, zijn lover-spiegelend water, zijn blij in het zonlicht glinsterende torenspit sen, trouw. En boven Amsterdam de hemel: van het diepste blauw, door wit-gekruifde wolkjes bedekt of dreigend met laag hangende luchten, vol van grijs een wis selend spel van licht en schaduw. In deze stad en onder die hemel beleven drie vrien den en drie vriendinnen hun jeugd. Van Schendel heeft de grote woorden zomin als de omstandige beschrijving van bijzonder heden nodig om van elk van dit zestal eigenlijk een achttal, want er zijn er nog twee, al is hun lot minder nauw verweven met dat der anderen ons het wezen en datgene wat er aan onheil in voorbeschikt ligt te doen kennen. Als we van Sofie lezen, dat ze een kind was, „dat niet stil kon zitten, klein en breed, maar lenig, met oogen die schitterden en bloedroode lippen, een kind dat springerig liep, zoo vroolijk en gevat dat ze op school lastig heette", staat ze levend voor ons en we weten, als we niet alleen naar de woorden horen maar ook naar de zinsmelodie deze onom schrijfbare ondertoon waar haar geluk kan liggen en waar haar ongeluk. De enkele details, die Van Schendel uit de vele kiest, zijn beslissend, voor elk van deze acht. „Was het de hemel met de wolken, het water of het land waar iets vandaan kwam dat op dien zomerdag een spel met hen be- Arnhem eert Karei van Gelre met standbeeld en expositie In 1938 was het 400 jaar geleden dat Karei van Gelre en graaf van Zutphen stierf. Destijds vatte de toen malige burgemeester van Arnhem, de heer Bloemers het denkbeeld op in de Gelderse hoofdstad een standbeeld van deze voor laatste hertog van het zelfstandige hertog dom Gelre op te richten. De Arnhemse beeldhouwer Gijs Jacob van den Hof en een aantal van zijn leerlingen van de Mid delbare school voor kunstnijverheid „Kunstoefening" hebben het beeld thans voltooid. Het wordt opgesteld op de Jans plaats en zal daar op 13 April door burge meester C. G. Matser worden onthuld. Men heeft deze gelegenheid aangegrepen om te komen tot een tentoonstelling van historische en kunsthistorische merkwaar digheden uit de tijd van Karei van Gelre. Een keus zal worden gedaan uit de 250 Gelderse oorkonden uit de jaren 11071530 die in 1928 door de toenmalige rijksarchi varis in Gelder-land, jhr. Martens van Se- Venhoven, werden ontdekt in het Konink lijk huisarchief van Beieren en die voor veertigduizend gulden eigendom van de Nederlandse regering werden. Deze stuk ken, waarbij de oorkonden waarin de voor rechten van de Gelderse hertog werden vastgelegd en de akten volgens welke Nij megen bij Gelderland kwam, worden in ons land thans voor het eerst geëxposeerd en zullen bewaard blijven in het Rijksarchief in Gelderland. Verder zullen te zien zijn het liggende beeld van Karei van Gelre en de zestien panelen van de graftombe, die zich vroeger in de Eusebiuskerk te Arnhem bevond, het gerestaureerde harnas van de hertog, de helm en het ruim twee meter lange zwaard van „Grote Pier", mitsgaders verscheidene schilderijen en prenten. De tentoonstelling, die twaalf dagen zal duren, wordt door de minister van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. dr. F. J. Th. Rutten geopend. gon?" een spel, „dat voor de een eindigt met een verguld, voor de ander met een zwart gordijn"? Ze vatten genegenheid voor elkaar op, ze vormen paren, ze aar zelen, kiezen, besluiten en trouwen en blijken zich, het ene paar na het andere, vergist te hebben. Zou het anders verlopen zijn als Cor zich met Adriaan in plaats van met de rusteloze zwerver Machiel had ver bonden? Of als Netje nu eens niet Adriaan, maar Harmen had getrouwd? Nutteloze vraag. Het kon hun immers niet anders gaan, evenals hun kinderen, die als nichten eri neven nieuwe paren vormen, hun weg zullen gaan, naar een gulden of zwart gor dijn. De al maar in een andere wereld ziende Frans en de voor het schoon zo ont vankelijke Marietje stonden mogelijk het dichtst bij een hecht geluk. Maar wat baat dat als de dood tussenbeide komt? Jaar na jaar wordt de levensglans van deze ouderparen doffer en wat er bloeit verwelkt: „We geloofden dat de diepe ge voelens, die God ons in het hart schonk onvergankelijk waren"„Ik ken er wel, die de genegenheid tot op hoge leeftijd be houden, maar die leven eenzaam, ja, en misschien was het maar illusie, iets dat al leen in de gedachte blijft." Troosteloos? Prediker zegt: hetgeen dat verre af is en zeer diep, wie zal dat vinden? Het is mogelijk, dat een volijverig criti cus in deze roman zwakke plekken weet aan te wijzen. Ik wil noch kan het. Er is een grootheid, waarvoor men eerbiedig halt houdt. En waarom zou men dan niet zonder- voorbehoud bewonderen, zo goed als men voorbij ziet aan het vlekje in de ziel van degenen, die men van harte is toegedaan? Ik houd het liever- bij Jan Greshoff en deel diens wantrouwen tegen de criticus die niet zo nu en dan zijn machteloosheid moet er kennen tegenover het onaantastbaar schone, dat men herkent, zonder te kunnen zeggen waarom het zo weergaloos mooi is. En dat is cleze roman: weergaloos mooi. x) C. J. E. DINAUX x) Bij dezelfde uitgever verscheen een bundel van Vijftien Verhalen van A. van Schendel, met zorg gekozen en ingeleid door Garmt Stuiveling. In het najaar zal door Meulenhoff een bio-bibliographie over Van Schendel, van de hand van G. H. 's-Gra- vesande worden uitgegeven, de eerste na Greshoff's voortreffelijke studie van 1934. Vakk. plukken, scheren, wassen enz. van alle soorten honden. Poedels modern toiletteren. DOL'S CITY KENNEL Warmoesstraat 2 Telefoon 17254 De enige spec, zaak (Adv.) Grieks schip gestrand bij Schiermonnikoog Scheveningen-Radio ving Vrijdag avond een sein op van het Griekse stoom schip ,,'Agioi Victores", dat stuurloos rond dreef ten Noorden van Schiermonnikoog. Het verzocht sleepboothulp. Later werd gemeld dat het schip omstreeks half negen voor het Friese Gat is gestrand. De red dingboot „Insulinde" van de Noord-Zuid hollandse Reddingmaatschappij is uit Oost- mahorn ter assistentie uitgevaren. Boven dien vertrok van Terschelling een sleep boot van de rederij Doeksen. De „Insulin de" had het gestrande schip spoedig be reikt, doch de bemanning wenste aan boord te blijven. Nederlandse feestweken in Lincoln (Van onze correspondent te Londen) In de Engelse stad Lincoln, die in een landschap ligt, dat veel op het Nederland se gelijkt en dan ook in vroeger eeuwen een grote aantrekkingskracht heeft uitge oefend op tal van emigrerende Nederlan ders, is vorige week een aantal culturele manifestaties begonnen onder de titel „Dutch festival 1949". Deze feestweken, die tot begin Mei zullen duren, zijn be doeld als eén uitdrukking van de histori sche verbondenheid van dit deel van Engeland met ons land. De belangrijkste gebeurtenis is een ten toonstelling van niet minder dan honderd schilderijen der Haagse en Amsterdamse school, die door verschillende musea en particulieren in ons land zijn afgestaan. U kijkt er wel op.... maar niet er in. In tegenstelling met onze monteurs. Laat het ons even weten als er iets hapert aan Uw stofzuiger. Alle mer ken stofzuigers en onderdelen voorradig. Stofzuigershuis „Ritsa". Gr. Houtstraat 132 ti'o Luxor, tel. 16693, Haarlem. Er bevinden zich ook vier aquarellen van Breitner bij, welke het eigendom zijn van de Koningin. Op de openingsdag gaf het Nederlandse muziekgezelschap „Alma Musica", onder leiding van Everard van Royen. een con cert van oude muziek. In de komende weken zullen lezingen over de Nederlandse schilderkunst worden gehouden door de heren H. C. L. Jaffé, onder-directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, en Charles Clare, secretaris van een kunst genootschap te Londen. In één de filmtheaters zullen gedurende een week films over Nederland worden vertoond. Een collectie Nederlandse boeken uit de zestiende en zeventiende eeuw en pam fletten zal worden geëxposeerd in de ka thedraal van Lincoln, waar ook een aan Sweelinck gewijd orgelconcert zal worden gegeven. Tenslotte kan men in de lees zaal een tentoonstelling zien over moderne Nederlandse typografie en boekverzorging, welke is bijeengebracht door dr. L. Brunr- mel, directeur van de Koninklijke Biblio theek in Den Haag. Op 18 Mei zal de schilderijententoonstel ling naar de beroemde Guild Hall te Lon den verhuizen. Later in het jaar gaal zij naar Pieter Maritzburg in Zuid-Afrika. Onder de vele definities waarmee ge tracht is het wezen van de Kunst te be naderen, is er de zeer gelukkige van onze grote bouwmeester Berlage, die Kunst omschreef als „de weerspiegeling van de maatschappelijke ideologie". Wel zéér dwingend doet zich de juistheid dezer for mulering gelden in het bewogen levens werk van Hieronymus Bosch 1450 1516). Diens visioenaire wereld immers kan worden beschouwd als de „registratie" van het geestelijk klimaat door de hyper-ge voelige kunstenaar, wiens penseel noteerde als een psychometrisch instrument. Wan neer wij ons de spanningen realiseren die in de late Middeleeuwen voorafgingen aan het tijdperk der Nieuwe Geschiedenis, kun nen wij ons een denkbeeld vormen van de storm van gedachten waaraan de geest weerstand moest bieden, indien deze wer kelijk ontvankelijk was voor de diepe be levenis van de geestelijke crisis, die zich in die tijd voltrok. De theoreticus Van Mander heeft dit zeer waarschijnlijk niet in zijn volle draag wijdte beseft, toen hij in zijn Schilderboeck neerschreef: „Noch was te Haarle(m) eene Ian Mandijn seer op zijn Ieronimus Bos (die) fraey was van ghespoock en drolle- rije".... Want al moge dan Mandijn na volger zijn van Bosch, ook zijn wonderlijke figuren zijn zéér zeker niet geboren uit de fantasie van een kunstenaar, die zich had toegelegd op hét scheppen van bizarre taferelen, bevolkt door clowneske wezens, alleen maar ter wille van de grap. In Mandijns paneel beluisteren wij de directe weerklank van Bosch' apocalypti sche visioenen, het tumult van een wereld in vuur en vlam, belaagd door alle vormen van ondeugd, die in de meest monstrueuze verschijningen, de mensheid overvallen. Die mensheid kan men zich dan vertegen woordigd denken in de figuur van de H. Antonius de Eremiet, die zich buiten de stad. in de eenzaamheid heeft terugge trokken. Het hier afgebeelde werk van Mandijn kan ongetwijfeld beschouwd worden als het schoonste staal van zijn kunnen en benadert de sfeer van zijn grote voorbeeld zózeer, dat wij ons hierdoor een voortref felijk idee kunnen vormen van de stijl van Hieronymus Bosch zelf. Het paneel, dat na schoonmaak en restauratie in grotere luis ter in de eerste zaal van het museum werd tentoongesteld, grijpt kennelijk terug op het befaamde altaar van H. Bosch te Lis sabon. In contemplatie neergeknield, houdt Jan Mandyn: De verzoekingen van de Heilige Antonius de zwaar belaagde heremiet stand tegen de overal opdoemende gedrochten, personifi caties dus van menselijke ondeugden, die zich evenwel niet steeds gemakkelijk laten identificeren. Wil de beschouwer antwoord op de vragen, die zich bij het analyseren dezer diabolieke monsters opdringen, dan kan dit ongetwijfeld het best gegeven wor den in de uitspraak van broeder Fray de Siguenga, die naar aanleiding van de door hem bewonderde kunst van Bosch in 1605 schreef: „Het verschil, dat er naar mijn oordeel tussen zijn schilderijen en die van anderen bestaat, zit hierin, dat de anderen meestal de mens zoeken te schilderen zo als hij van buiten verschijnt, maar deze alleen was stoutmoedig genoeg om de mensen te schilderen, zoals ze van binnen zijn". In het licht van deze visie gezien kun nen we dus in deze optocht van hellemon sters de mensheid zelve herkennen, te midden waarvan de zwaar- beproefde An tonius stand hield, de blik gericht op de gekruisigde. Vergeten we intussen niet, na van de eerste schrik bekomen te zijn onze aandacht te besteden aan de superbe schildering der „duvelrye", alsook aan de ijl-gepenseelde verschieten links en rechts, die evenals in het werk van Bosch zelf 99 Een nieuwe Archers-productie IN HET ALGEMEEN vormt de achter hoede van een krijgsmacht niet zo'n bijster spectaculair schouwspel. Met de achterhoede bedoelen v/e in dit geval dat gehele apparaat van technici en geleerden, zonder wier activiteit in de loop der- eeuwen de mensheid nog met pijl en boog zou vechten, al gebiedt de waarheid ons er direct aan toe te voegen, dat we dan ook nog in ossewagens zouden rijden, ge kleed in berenhuiden, terwijl we de tijd zouden korten met het vergokken onzer echtgenoten. De werkzaamheden van de voor Mars en zijn dienaren denkende en experimente rende geleerden worden angstvallig ver borgen gehouden, want één nieuwe formule van zo'n man in een stofjas brengt de over-winning vaak dich ter in het zicht dan een ge wonnen tankslag of een doeltreffend bom bardement. In het bijzonder de vondst van de atoombom heeft de fantasie der mens heid over de geheimzinnige onderzoekin gen in bijkans hermetisch afgesloten fa brieken en verlaten woestenijen gaande gemaakt. Het is de ontegenzeggelijke verdienste van de Engelse schrijver Nigel Balchin geweest, dat hij met beide 'benen op de grond is gebleven en in zijn roman ..The small backroom" in het Nederlands onder de titel „De mannen in de achter hoede" verschenen, onder welk etiket ook de naar dit gegeven bewerkte film wordt verpakt alleen geschreven heeft over dingen, die binnen zijn gezichtskring la gen, althans konden liggen. ..The small backroom" is het rommelige achterkamer tje in het grote Parklane House in Londen, waar allerlei schijnbureaux en overbodige diensten der uitgeweken Europese rege ringen keurig zijn geafficheerd- de weg naar professor Mair en zijn staf, deskun digen op het gebied van explpsieven, wordt slechts door nonchalant neergehan gen, slordig beschreven kartonnetjes aan gegeven. De schrijver vertelt tekenend voor de schroom van de Engelsen jegens zaken 'die met oorlog samenhangen in hoofdzaak over de defensieve zijde van hun werk. De Duitsers hebben een nieuwe geraffineerde ..boobie-trap" afgeworpen en de jonge geleerde Sammy Rice houdt zich met de research naar de werking van de halse machine bezig. Op onopvallende wijze toont Balchin aan, dat deze „achter hoede" op gezette tijden onontkoombaar voorhoede wordt, omdat haar leden slechts met inzet van het eigen leven achter de geheimen van het duivelse wapen kunnen komen. Een scène uit „Mannen in de achterhoede". Michael Powell en Emmeric Pressbur- ger, die onder gezamenlijke naam „The Archers" het publiek reeds zoveel ge slaagde rolprenten aanboden, hebben met het element „spanning", dat uit Balchins verhaal naar voren springt wel raad ge weten. Gedurende de. laatste meters van de film zijn de toeschouwers getuige van het demonteren van de nieuwe bom, waar bij de spanning tot bijkans ondragelijke hoogte wordt opgevoerd. De regisseurs hebben evenwel de psychologische facetten niet verwaarloosd. Sammy Rice (een prachtige rol van David Farrer) is het voorbeeld van de mens, die zich zelf in de weg loopt, een invalide met een kunstvoet, die aan een minderwaardigheidscomplex lijdt, dat slechts door het meisje Susan kan worden overwonnen en anders moet de whiskey er aan te pas komen. Milieu-ty pering is altijd een sterke troef geweest van het filmduo Powell-Prestburger. Ook in „De mannen in de achterhoede" wordt de omgeving van intrigerende departements ambtenaren rond een kern van hard werkende. abstract-denkende onderzoe kers. zonder in overbodige détails af te dalen, scherp getékend. Die milieu-schildering wordt bijvoor beeld ook in enkele shots van een cabaret scène voortreffelijk gegeven: hoe vaak is de nachtclub op de film niets anders dan een handig opgebouwde étalage van tra ditionele attributen zonder sfeer? „Recht op het doel af" zou het devies voor deze film kunnen luiden. Er worden geen zijpaden ingeslagen; alle elementen in het scenario leiden rechtstreeks tot de loutering van Rice's verwrongen ziel. De directheid van de werkwijze van de Archers komt het best tot gelding in de rake, flitsende dialoog „Iemand moet toch op iets uit zijn", zegt de profiteur Waring over een onbaatzuchtige chemicus en de flegmatieke kolonel Holland merkt ergens droogjes op: „Zoals u wellicht gemerkt zult hebben, is de oorlog nog niet gewonnen. Maar hij zal gewonnen worden: door het leger, de vloot en de luchtmacht en in deze volgorde". Het meest gelachen zal er wel worden om het bezoek, dat een onnozele minister hij zal dan ook aftreden aan het la boratorium brengt. „Wat zullen we hem laten zien?" vragen de technici en één ant woordt: „Iets dat hij begrijpt". Het blijkt tenslotte een rekenmachine te zijn, die de bewondering van Zijne Excellentie het meest gaande maakt en dan nog wel een apparaat, dat gestoord is. Maar humor kan ook schrijnend zijn en dat is zeker het geval met het „ooggetuige verslag", dat één der onderzoekers geeft, die eigenhandig een boobie-trap gaat on derzoeken. „We bevinden ons thans in het Wemblev- stadion. De koning is nog niet aangeko men", grapjast hij door de veldtelefoon tegen de op een veilige afstand toekijkende militairen. Even later valt hij als slacht offer van zijn plicht. De oorlog eist zijn tol niet meer allleen van de voorhoede. 1. H. B. verademend werken na de opsessie der „surrealistische" dromen. Dromen welke schijnen te preluderen op de fantasieën van hedendaagse kunstenaars, die eveneens het gehoor openstellen voor de suggesties van het ongecontroleerde onderbewuste: Is een eeuw ooit rijper geweest om de be tekenis te beseffen van deze „ondergangs visioenen" dan die, waarin wij het be trekkelijk voorrecht hebben te leven! H. P. BAARD. Wij herinneren aan de rondleidingen I die elke Woensdagmiddag (om 2, 2.30 en 3 uur) in het Frans Halsmuseum I gehouden worden. De deelnemers be- j talen slechts de gewone toegangsprijs i van f 0.25. Engeland's film en theater vrezen de televisie Londen (Reuter). Directeuren van Engelse schouwburgen en bioscopen maken zich zorgen over de toekomst vanwege de plaats, welke de televisie bij het publiek gaat innemen. Reeds is een vermindering van het thea terbezoek, dat vlak na de oorlog zeer druk was, te constateren en de directies vrezen dat dit bezoek nog meer zal afnemen om dat de televisie de mensen thuis houdt. Sedert de regering bekend heeft ge maakt dat de ontwikkeling der televisie de bestaande apparaten in de eerste jaren niet zou doen verouderen, hebben de Lon- denaren in grote getale televisie-toestellen gekocht, waarbij soms 20.000 apparaten per maand verhandeld werden. In Augus tus 1948 bedroeg het aantal televisietoestel len waarvoor een vergunning was verleend 61.700. Thans is dit aantal 112.000. De in dustrie zal dit jaar 300.000 televisie-appa raten meer afleveren. De televisie-uitzendingen der B.B.C. kunnen thans ontvangen worden in Londen en omgeving; wanneer nieuwe transmis siestations in Birmingham, Midlands en Schotland zullen zijn gebouwd, zullen de toeschouwers toenemen en zal de vraag naar televisie-toestellen groter worden. De televisie-uitzendingen van enige to neelstukken is laatst dermate goed geweest, dat de theaterdirecteuren met de handen in het haar zitten. Iedereen is er echter van overtuigd dat deze ontwikkeling niet is tegen te houden. Onlangs heeft mr. S. Seeman namens een aantal theaters een plan voor televisie voorgesteld. In een brochure verklaarde hij, dat het thans tijd is om te handelen en dat het nutteloos is nog langer te wachten. Daar radio en televisie in Engeland het monopolie zijn van de door de staat ge controleerde British Broadcasting Corpo ration, stelt Seoman de regering voor, de filmindustrie een televisie-vergunning te verlenen met eigen golflengte en trans missierechten. De filmindustrie zou een maatschap pij voor cinema-t-elevisie kunnen oprichten, die door de gehele industrie gesteund wordt. Deze maatschappij moet gefinan cierd worden met een inschrijving, die twee procent zal bedragen van de jaarlijkse ont vangst der diverse bioscooptheaters. Mr. Seeman tekent hierbij aan: Amerikaanse statistieken hebben uitge wezen dat de televisie de bioscoop een schade van minstens 20 procent berokkent. Het is beter nu 2 procent tot een totaal van 600.000 pond sterling per jaar bij te dragen,dan in de naaste toekomst 20.000.000 pond sterling per jaar te verliezen. Genoemde maatschappij zou gebeurtenis sen van nationaal belang kunnen uitzen den zoals sportevenementen, die hierbij verschijnen op de projectiedoeken van de Engelse bioscopen, waar de televisie een toevoegsel vormt bij de speelfilm. Op vele manieren zou met de B.B.C. zijn samen te werken, terwijl een gezonde rivaliteit een stimulans vórmt voor de kwaliteit der uit te zenden programma's. Natuurlijk verzet de B.B.C. zich met hand en tand tegen de aantasting van haar monopolie. Maar er zal ongetwijfeld een harde strijd worden gestreden als inderdaad blijkt dat het plan van de heer Seeman de enige weg is om de filmindustrie er weer bovenop te helpen. Over Muziek DE SWEELINCKS Jan Pietersz. Sweelinck was van 1577 tot zijn dood in 1621 organist van de Oude Kerk in Amsterdam. Hij leefde dus nog in de oude klassieke tijd der muziek, want de fameuze verandering door dc muzikale renaissance, die in Italië opkwam, kon hier practise!) nog niet zijn doorgedrongen en de grootste meester van de nieuwe tijd, Johann Sebastiaan Bach, kwam eerst in 1685 ter wereld. Sweelinck is de laatste triomf, in zekere zin een zelfstandige en zeer edele nabloei van de oude Neder landse scholen van componisten, die een paar honderd jaar de muzikale kunst van Europa hadden beheerst. Toch was er in ons land op geestelijk gebied in de 16e eeuw veel gebeurd; wie zijn vaderlandse geschiedenis niet vergeten is kan er nog eens rustig over nadenken. Feiten en da den waren elkaar soms snel en bruusk opgevolgd maar het geestelijk leven der Middeleeuwen, voor zover dit zich bewoog in het wezen der kunstenaars, was niet in één dag opgegaan in de geesteshouding van hen. die de nieuwe gedachten aan hingen. Zo scheen soms de grond te ver schuiven onder de voeten diergenen, die buiten de strijdbaarheid der dagen artistiek een statisch bestaan leidden. Sweelinck, die onder andere een „Regina coeli" (Ko ningin des Hemels) componeerde voor koor, in de oude schrijfwijze, had voor zijn geestelijke koormuziek geen kerkkoor, dat iets dergelijks zingen zou. Practisch moest zijn koormuziek verouderen, want de ko ren waren niet meer in tel, en toch com poneerde de vrome en geniale meester zijn muziek op de woorden, die hem bezielden. Ik denk bij Sweelinck's vocale muziek dikwijls aan dichters als Jacobus Revius en Jan Luyken, die, hoewel zij beiden ly rischer waren, in de stemming hunner verzen toch doen denken aan het karakter der oude toonaarden en de liefelijke aan wending dezer oude muzikale kracht. Welle een nobele melancholie is hier vermengd met rustige zekerheid. Ligt in de kunst dezer artisten niet het Hollandse karakter, dat, onafhankelijk van elk ingrijpen van de tijdgeest in het gedachteleven, tegelij kertijd zeer gevoelig en zeer beheerst, d.w.z. evenwichtig en betrouwbaar is? Was van dit karakter Sweelinck de laat ste muzikale vertegenwoordiger binnen de grenzen van Nederland? Bernard van den Sigtenhorst Meyer, die een uitstekend boek over de grote Hollander schreef, zegt o.a. „Sweelinck's faam als toondichter, orga nist en leermeester ging ver buiten de Zeven Provinciën en het is voor de tegen woordig levende Nederlander, met zijn grenzenloze onwetendheid van wat Neder land op muzikaal scheppend gebied ooit betekend heeft en zijn rampzalige vaste overtuiging, dat het op dit gebied ook nooit iets zal betekenen, haast niet in te denken dat er een tijd is geweest, dat jeugdige componisten en organisten uit het buiten land hun studies geheel kwamen maken of verder kwamen voltooien in ons land, bij Sweelinck te Amsterdam". Bij onze Oostelijke naburen, die af en toe merk waardige opvattingen over geestelijk eigen dom hebben, heette Sweelinck lange tijd: de Duitse organisten-maker. Wie in de grote zaal van het. Muiderslot op een rustig ogenblik kan zitten nadenken over het fleurige leven dat daar dikwijls heerste in de 17e eeuw, mag zich verbeel den hoe Sweelinck's zoon Dirck, de be gaafde zoon van de organist, zelf uitstekend musicus, daar binnenkwam om op verzoek van Pieter Cornsz. Hooft te musiceren, of zoals de Drost het toen noemde het clavecim te roeren. Was de jonge, maar waardige Amsterdammer niet iets stroever dan de andere gasten, die behaaglijk be ïnvloed waren door de Italiaanse zwier, welke de Drost als een tweede natuur eigen was? Hooft was op de jonge Swee linck zeer gesteld: maar ik weet niet of Dirck altijd hunkerde om naar Muiden te reizen. Hooft had wel eens moeite hem te bemachtigen. Er is althans een brief be kend van Hooft aan zijn zwager Baeck te Amsterdam, waarin wij betreffende een afspraak met Dirck Sweelinck o.a. het vol gende lezen: „Indien U.E. zich niet sterk maekt hem te bepraetc-n, moght zien oft de Ridder Reael.met behulp van mijne Neeven Simon de Rijke ende P. Jansz. Hooft, zoude konnen goedtvinden de H.H. Burgemcestern eens daer af te spreken, om te zien of-t hunne E.E. gelieven moght Sweeling daer een woordt te doen zeg gen". Dit betrof een feest ter gelegen heid van een bezoek van Frederik Hendrik aan 't Muiderslot. Door een misverstand bij een van de boodschappers kwam Swee linck eerst aan 't kasteel toen de prins al aanwezig was. Als ik mij verbeeld hoe op een ander uur, zij het dan zonder prinselijk bezoek, het sierlijk gezelschap van Hooft geani meerd bijeen is, dan zie ik onder de gasten twee musici: Dirk Sweelinck en de geleerde Jan Albert Ban. De laatste is in levendig gesprek met de Drost en maakt zich warm over de nieuwe muzikale stromingen in Italië. Ban is altijd vol van theorieën; hij is enthousiast en kan niet zwijgen, maar als hij Dirck bij 't clavecimbel met de juffrouwen Tesselschade en Duarte over muziek gebogen ziet roept hij hen toe en verzoekt hen te musiceren. Ik denk dat een van de schonen een melodietje zal gaan zingen op een gedicht van Hooft. Straks zal Sweelinck een van zijn vaders mooie fantasieën op het clavecimbel spe len en ik vrees dat de brave, maar leven dige Ban na het laatste accoord alweer gauw een boom zal opzetten over de con- trapunctische stijl van Sweelinck in ver gelijking met de nieuwigheden, die in Italië en Frankrijk zijn opgekomen. Ik geloof dat Hooft intussen zeer dichterlijke complimentjes zal maken aan de zange ressen; de poeët heeft dan in ieder geval gelijk en Bon heeft misschien gelijk of misschien niet. De geestelijke wereld van de oude Swee linck was een andere dan het geestesleven van Hooft en zijn vrienden. Wat heeft de jonge Dirck gemijmerd, toen hij bij het kaarslicht in de grote zaal toeluisterde of aan 't spelen was? Iloe graag zou ik met hem na het verlaten van het slot in de koets geklommen zijn en zijn gedachten eens gehoord hebben. HENDRIK ANDRIESSEN. Vrouwen en kinderen naar Batavia Om vijf uur Vrijdagmiddag is het m.s. ..Johan van Oldenbarnevelt" uit de Am sterdamse haven naar Batavia vertrokken. Ongeveer 1200 pasajgiers. onder wie een groot aantal vrouwen en 500 kinderen, maken de reis mee. Dezer dagen meldde de K.N.A.C. dat doorvoer van deviezen van en naar België via de grenskantoren Stamproy en Roosteren niet geoorloofd was. Thans deelt de K.N.A.C. echter mede. dat deze kantoren sinds 1 April als deviezen in- en uitvoerkantoren zij a aangewezen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1949 | | pagina 5