DANSLES
Uit de schatten van het Frans Halsmuseum
Bij de tachtigste verjaardag
van Henriëtte Roland Holst
DANSSCHOOLKWEKKEBOQM
Nieuwe Gracht 98, Haarlem
fl^ïi^SilÜÜ^^iëÊÊIÜiy
KEELPIJN?
Zaterdag 24 December 1949
LITTERAIRE KANTTEKENINGEN
ALS HET WAAR IS dat de mens bege
leid wordt door een genius die zijn
leven richt, zijn denken en doen bepaalt,
dan kan de beschermgeest van Henriëtte
Roland Holstvan der Schalk geen andere
clan die der mensenliefde zijn. In deze
geest, in haar toon van eenvoud, worde
onze grootste dichteres sedert eeuwen,
deze vurige voorvechtster van het ideaal
van een gelukkige mensenstaat, op deze
datum, die van haar tachtigste verjaardag,
gehuldigd.
Dichtend en strijdend bleef zij getrouw
aan de „rustigende vastheid" die zij in
haar jeugdbundel „Sonnetten en Verzen in
Terzinen geschreven" (1895) verklaarde
gewonnen te hebben: „liefde als de levens
wet." Zij mag in haar bewogen leven tel
kens opnieuw zijn ontgoocheld door de
betrekkelijkheid van de inzichten die zij
als waarheid aanvaardde; zij mag her
haaldelijk op moeizaam veroverde wegen
zijn teruggetreden in de eenzaamheid van
haar dichterschap nooit heeft zij haar
levensbeginsel verzaakt: de liefde, in de
meest persoonlijke en de meest algemene
zin. Haar dichten was niet anders dan
haar arbeid aan historisch-sociale studiën,
biografieën en talloze strijdschriften: een
getuigenis van haar sterk geloof, dat in
zijn volstrektheid met „politiek" weinig of
niets van doen had.
Ze diende. Of zij op partijcongressen en
volksvergaderingen bezielend uitdrukking
gaf aan haar diep verlangen een ziels
verlangen naar maatschappelijke vrede
In de broederschap van heldere en vrije
wezens; of zij in de stilte, die haar zo dier
baar was, luisterde naar wat in dichter
woorden in haar wakker werd en het toe
gewijd vormde tot verzen ze diende. Ze
diende schoonheid en sociaal ideaal tege
lijk. Daarom móést, al hadden de wijsgeri
ge Albert Verwey en de socialistische Her
man Gorter haar eerste schreden niet ge
leid, haar dichtkunst de schoonheidsroes
der Tachtigers zo ver te boven gaan. Kunst
en gemeenschap ze wilde, ze kon beide
niet scheiden.
Groot was haar verlangen; beperkt als
ons aller kracht was de hare. Hoge vluch
ten nam haar sociale verbeelding; laag
bij de grond bleef de werkelijkheid. Zo
kon het niet anders of Henriëtte Roland
Holst moest smartelijk ervaren dat de
liefdewet, die zij tot richtsnoer koos en in
haar levenswerk vervulde, ook dit inhoudt:
dat wie het vurigst liefheeft ook de zwaar
ste schade lijdt. De kloof tussen „droom
en daad", overschaduwd door het onvervul
bare, heeft aan haar leven telkens weer
een tragische, maar zegenrijke spanning
gegeven. In de bezwezing der eerste ver
twijfeling ging haar vers al dieper klinken
en met cle jaren, die haar niet spaarden,
bereikte het de volheid van de zeldzame
Wijsheid, waarmee alleen de offervaardig
heid zegent.
In meer dan één gedicht verwierf zij de
eenheid van verlangen en vervulling, die
de werkelijkheid haar onthield, maar in
geen zó verblijdend en verlossend als in
de bundel „Het Feest der Gedachtenis"
(1914). Sinds dat jaar week het wereld
onheil niet meer. Het dreef haar, na menige
nieuwe ontgoocheling, terug in zichzelve.
Daar rijpte de zekerheid die haar nadien
niet meer verlaten heeft: dat de betrekke
lijkheid van het aardse en de volkomen
heid van het eeuwige geen tegenstellingen
zijn, maar door de liefde verbonden wor
den, als leven en dood. De „grenzen ver
zonken" in het religieuze gevoel, dat haar
Hij Is een van 'die 'lang
zame rokers, die voor
zichtig hun sigaretje rollen,
aansteken... en dan haast
niét meer liit «ta mond
nemen. De rokers "van. de
korte trekjes en de lange
as! Ook voor, ièn geldt:
Hoe je 't doel...
met Mascolle gaal-ie goed
in haar jeugd al openstelde voor de
mystiek van Dante en sterker werd naar
mate de beproevingen groeiden.
Zo volbracht zij de „spiraalgang", die zij
in haar „Tusschen Twee Werelden" (1923)
beleed, in haar „Verworvenheden" (1927)
(hoe symbolisch, deze titels van haar
dichtbundels) voltooide. Ze keerde, het
menselijk tekort erkennend, terug tot waar
zij haar dichten begon: tot de liefde die
voortkomt uit de eenheid aller dingen,
maar deemoedig nu, aanvaardend, sterk
in de zuiverheid die zij zo fier en eerlijk,
in strijd na strijd, de hare maakte.
Zich vernieuwen in haar genadeloze
zelfcritiek was zij daartoe steeds bereid,
ook al betekende het een afstand-doen van
'wat haar aan het hart was gegroeid. Want,
onvoorwaardelijk in haar ideaal, verloo
chende zij nooit, schipperde zij nooit. Ze
trad (zoals toen zij de Communistische'
Partij verliet) terug om, vrij van elk dog
ma, hoger te stijgen.
Haar tweestrijd tussen het stilte-ver-
langen van haar dichterhart en de sociale
roeping in een strevende en falende men
senwereld, mag haar. dichtkunst hebben
belet te rijpen tot de volmaakte versvorm,
hij schonk er iets aan, dat wellicht méér
is dan dat, zeker grootser is dan dat: de
ontroerende kracht van een edel vrouwen
hart in zijn deernis en deemoed, zijn twij
fel en wanhoop, zijn verwachting en wor
steling een worsteling die zij niet vol-
streed tot eigen heil, maar tot dat van een
mensheid-in-vrede.
Veel verzwygt de dichteres in haar zo
juist (bij de uitgeverij Van Ditmar N.V.)
verschenen „Levensherinneringen". Maar
tussen de regels door leest men, in de
regels voelt men, de waarachtigheid van
de titel die zij aan deze sobere gedenk
schriften meegaf: „Het Vuur brandde
voort".
En nóg brandt het voort en het zal in
haar blijven voortbranden tot haar laatste
ogenblik: „con fuoco". Zoals een beschei
den gedrukt motto haar levensmotief op
het titelblad samenvat: „met vuur". Maar
ook: „con abbandono", dat is:: „met over
gave". De strophen die te lezen staan in
haar verzenbundel „In de Webbe der Tij
den" (W. L. en J. Brusse, 1947) blijven
onverminderd van kracht, ook voor de
tachtigjarige:
„Kom hart, kom ziel: wat ook bezwijke, er
leeft in u nog een diepe drang".
HAARLEMSE COMPONISTEN IN DE GOUDEN EEUW
Henriëtte Roland Holst in 189S. (Tekening
door R, N. Roland Holst).
Een diepe drang hij gaf haar de
kracht te leven, zoals zij deed: in dienst dei-
menselijkheid en der mensheid.
Anders, maar niet minder innig vervuld
van een hoog ideaal dan de groten, wier
leven zij bezong of vererend beschreef (en
hoe had zij de gave tot vereren!), anders
dan Thomas Morus en Garibaldi, Tolstoi en
Ghandi, Romain Rolland en Gorter, leidde
ook zij een leven dat boven haarzelve uit
ging. Gevoed uit die bron kon haar werk
stijgen boven de tijd.
Volstreden bereidt zij zich voor op haar
laatste wake, zoals zij „in liefde en ver
trouwen" dicht in haar nieuwste bundel
„Wordingen" (W.L. en J. Brusse, 1949):
..Hart, maak u bereid tot de laatste wake.
Rakel op, handvoor het laatst het vuur".
C. J. E. DINAUX.
Aanvang nieuwe lessen Januari.
Inschrijving dagelijks
Privéles op elk verlangd uur
VAN JOAN ALBERT BAN,
een bescheiden religieus stemmingsbeeld
Onze goede stad Haarlem is noch in de
middeleeuwen, noch in de zestiende eeuw
een brandpunt van muzikaal leven ge
weest. Er werd orgel gespeeld, er waren
vier of vijf stadsmuzikanten, die op de
trappen van het stadhuis muziek maakten
en ook bij kerkelijke en profane plechtig
heden dienst deden en er zullen ook wel
burgers geweest zijn die met polyphone
zang en met spel op luit en fluit zich het
leven aangenaam maakten, maar een muzi
kaal centrum was de Spaarnestad blijkbaar
niet. Wij bezitten geen gegevens, die daar
op wijzen. Bovendien werden, ten gevolge
van het beleg in 1573 de stadsspeellieden
ontslagen. Doch toen ongeveer 20 jaar
later op de drempel der Gouden Eeuw,
de stad begon op te leven, werden weer
vier schalmeispelers aangesteld, om, zoals
het heette „naer ouder gewoonte" vier
maal in de week muziek te maken ter
verlustiging van de burgerij. En hiermee
begint voor Haarlem een tijdperk, waarin
het op muzikaal gebied wel een woordje
meesprak.
Men denke over die stadsspeellieden niet
te gering en verslij te ze vooral niet voor
straatmuzikanten, al bestond hun taak
dan ook hoodzakelijk uit het maken van
muziek in de openlucht. Het mag dan een
bijbaantje geweest zijn, niettemin behoefde
een gezien burger van de stad er zich niet
voor te schamen. Dit kunnen wij ten min
ste daaruit opmaken, dat de aanvoerder
van de speellui, Jan Willemszoon Lossy
en ook zijn zoon Jan (die tevens dienst
deed in het stedelijk instrumentaal kwar
tet) niet alleen voor een flink bedrag aan
deel hadden in de brouwerij „van de
Druyf", maar tevens eervolle betrekkingen
vervulden als accijnsmeesters en met voor
aanstaande families vermaagschapt waren.
Dit zegt nu nog wel niets over hun muzi
kale competenties, maar wat op dit punt
heel veel betekent, is het nagenoeg vast
staande feit, dat niemand minder dan Jan
Pietersz. Sweelinck een leerling zou zijn
geweest van Lossy. Het verhaal, volgens
hetwelk Sweelinck bij Zarlino in Venetië
zou hebben gestudeerd, is reeds lang naar
het rijk der fabelen verwezen. Moeten wij
de getuigenis van de Amsterdamse orga
nist Jacob van Noordt geloven, dan zou
Hollands vermaardste componist dus in
Haarlem zijn licht hebben opgestoken. Als
componist? Als organist? Wij weten het
niet.
Onder de speellieden was ook Thymen
Agenda voor Haarlem
ZATERDAG 24 DECEMBER.
Stadsschouwburg: „De Held van "t Westen"
(Comedia). 8 u. Spaame: ..De grote treinroof"
14 j., 2.30, 7 en 9.15 uur (Kerstdagen 2, 4.1o,
7 en 9.15 uur). Frans Hals: ..Die dwaze mr.
Jones", alle leeft., 2.30. 7 en 9.15 uur (Kerst
dagen 2. 4.30 7 cn 9.15 uur). Rembrandt:
„John Dee", alle leeft., 2, 4.15. 7 en 9.15 uur.
Palace: „Maar Julia tochalle leeft., 2,
4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: „De verstrooide
professor", 14 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City:
„Mijnheer de gouvernante", alle leeft., 2.15,
4.30, 7 en 9.15 uur.
ZONDAG 25 DECEMBER
Stadsschouwburg: „De huisvrouw uwer
jeugd" (Comedia), S uur. Bioscopen: Middag
en avondvoorstellingen.
MAANDAG 26 DECEMBER
Stadsschouwburg: ..Harvey" (Comedia). 8
uur. Gemeentelijk Concertgebouw: Weih-
nachtsoratonum. Haarlems Gemengd Koor,
14.30 uur. SüecialiteiLenvoorstelling, 8 uur
Wilhelminakerk: Haarlems Christelijk Man
nenkoor, Kerstconcert, 7.30 uur.
Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen.
DINSDAG 27 DECEMBER
Stadsschouwburg: „Hier sliep George
Washington" Haagse Comedie), S uur.
Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen.
Het jaar 1628 is rampspoedig geweest
voor het Haarlemse kunstbezit. De schil
derijen met gewijde voorstellingen, tot dat
tijdstip aanwezig in het Convent van St.
Jan, werden namelijk blijkens een veror
dening van de 2de November van genoemd
jaar door burgemeesteren van deze stad
van cle hand gedaan voor de somma van
1300.... Dat zich hierbij uiteraard ook
primitieven bevonden, bewijst het feit, dat
o.a. de kostelijke panelen van Geertgen
tot Sint Jans, afkomstig van het vernielde
altaar uit de St. Janskerk (thans in het
Kunsthistorisch Museum te Wenen), in
deze verkoop waren begrepen. Het is on
getwijfeld op grond van het feit dat deze
kunstwerken als „paepsche superstitieuse"
kunstwerken werden beschouwd, dat de
overheid zich gerechtigd heeft gevoeld tot
deze onzalige liquidatie over te gaan. In
plaats van de toenmalige magistraten hier
over thans hard te vallen, is het wellicht
juister hen te beklagen, dat onverdraag
zaamheid hen blind deed zijn voor zoveel
schoonheid en dat kleinheid in overtuiging
hen noopte tot een zó roemloos besluit.
Het openslaan van Haarlems annalen
op deze zwarte bladzijde, moge ons intus
sen de waarde doen realiseren van een
bruikleen, dat ons bijzonder dierbaar is
geworden en dat het onherstelbare verlies
aan primitieven enigszins vergoedt. Het
betreft de boeiende triptiek in de eerste
museumzaal, waarvan het rechter-luik met
de „Opstanding" reeds met Pasen op deze
plaats werd afgebeeld en waarvan het
luik met de „Geboorte" thans als aankon
diging mag gelden van het intiemste Chris
telijke feest
Naar laat-mïddeleeuwse traditie ligt
Maria neergeknield voor het geheel naakte
Christuskind, dat niet in de kribbe, doch
door de plooienval van Maria's kleed be
schermd, op de grond
speelde der moeder toe
met sinen cleynen armkens.
Ziet, men zou het commentaar op de
kinderlijk-eenvoudige vertolkingen der
primitieven uitsluitend aan contemporaine
poëzië moeten ontlenen. Men dient het
criterium dier kinderlijke eenvoud intussen
niet te vereenzelvigen met dat van de
„snoezige" engeltjes van pseudo-primitie-
ven als Hummel en dergelijken, die de
hemelsferen naar omlaag halen en betrek
ken in de lieve sprookjeswereld aan de
wand der kinderkamers. De eenvoud in de
schilderkunst der primitieven (en in de
poëzie bijvoorbeeld van Guido Gezelle) is
iets geheel anders dan de veelal armetie
rige onnozelheid van dergelijke moderne
producten. Het kinderlijk sentiment in de
kunst krijgt eerst betekenis als wij daarin
de geest erkennen van de mens, die na de
worsteling met de stof de staat van het
kind-zijn heeft bevochten, zoals deze in de
vermaning van het Evangelie is bedoeld.
Vrucht van eenzelfde, zuivere eenvoud
schijnt de middeleeuwse poëzie de sacrale
taferelen der schilders in woord te ver
klanken, evenzeer als deze taferelen de
ver-beelding schijnen te zijn van de ge
wijde poëzie. De vijftiende-eeuwse kunste
naars spraken een taal, waaruit de devote
gemeenzaamheid blijkt met de gewijde
historie, die de gelovigen in bun kathedra
len tasbaar omringde in talloze sculpturen.
De lezer sta mij toe hem op de vooravond
van het Kerstfeest binnen te leiden in zulk
een kathedraal om mede iets van die on
uitsprekelijke vervoering te ondergaan,
waartoe de tijdgenoot-schilders ons in de
zelfde mate brengen als de bouwmeesters
dezer aarde-onttogen Godshuizen:
Eer. onuitsprekelijke gerustheid
spreidt de kathedraal over de jonge stad.
Een altijddurende opheffing houdt zij
aan de masten van haar holle bark: zij
is een koperen slang en een kruis, een
schip verankerd op zijn kruisplan, ter
wijl de orbis draait. En wanneer op de
hoogtijden gans het volk schouder aan
schouder staat in het onmetelijk scheeps
ruim, het gelui stilvalt en de klokken
De Geboorte. Détail uit de linker vleugel van de triptiek uit het atelier van Gerard
David. (Omstreeks 1500). Paneel 99 bij 33 cm, (Bruikleen aan het museum).
nog even nazwaaien, achter het oxaal
de mis begint bij het ijle schelle zingen,
en niemand alleen blijft met zichzelf
maar tussen de lomben met de uitgesle
ten namen de doden vlakbij weet en alle
levenden rondom. dan is de kathe
draal ineens voelbaar als de neergeko
men stad Gods. Nog een luttele vaart,
en zij landt met volle zeilen in een para
dijs. Geen plaats ter wereld* gaf ooit
mensen een zo diep gevoel van gerust
heid1)
Dit diep gevoel van gerustheid en dat
bewustzijn van het bovennatuurlijk bur
gerschap der stad Gods, spreekt uit de
architectuur even natuurlijk als uit beel
dende kunsten en poëzie. Is de Maria-fi-
guur (Maria was in de middeleeuwen het
symbool van hec kerkgebouw), op onze
triptiek vol ootmoed voor het Kind neer
geknield, niet opgebouwd uit plannen,
vormen en lijnen wier immaterialiserende
werking volkomen harmonieert met de
architectuur ener middeleeuwse kathe
draal! Is het niet alsof we in Maria's be
schermende en tevens tot dienstbaarheid
gerede handen een paraphrase zien van de
Gothische spitsboog? En herinnert ons de
formatie der engelen rond het Kind niet
aan het gothische koor dat op zijn gebogen
grondplan het altaar overhuift!
De devotte gemeenzaamheid met de
Heilige Familie uit ziclt wellicht het sterkst
in de figuur van St. Jozef, in een welhaast
anecdotïsche opvatting ten tonele gebracht.
St. Jozelf wordt hier belicht als do zorgzame
bedrijvige voedstervader, voor wie de in
nige rust van de Heilige Nacht schijnbaar
niet was weggelegdWellicht een troost
voor de moderne mens, die ogenschijnlijk
zozeer vervreemd is van de geest waaruit
deze schepping, voor vier eeuwen, ont
stond. Maar is niet dit behouden, dat ook
wij het Kerstfeest het schoonst beleven in
volkomen overgave aan de kinderlijke ver
rukking. die dit feest telken jare weer diep
in ons hart oproept? Als we dan door onze
anonymus zo dicht nabij het hooggestemde
geluk van het Heilig Gezin zijn gebracht',
behoeven we niet te schromen met de on
bekende dichter van ene middeleeuws
Maria-lied in te stemmen:
Als Gij het heft uit den bade,
Dat proper kindeken klein,
Wilt hem van mijnder herten
Maken een beddeken rein
H. P. BAARD.
1) Dr. F. van der Meer. Geschiedenis eener
Kathedraal (Uitgeverij Spectrum) BI. 74.
Jansz. Padbrué, de vader van een zoon die
als componist van zich zou doen spreken.
Deze, Cornelis Tzn. Padbrué werd later
ook „musicyn van Haerlem" en wel als
eerste speler, toen Lossy in 1629 overleden
was. Van hem weten wij meer, althans wij
kennen waardevolle composities van hem,
onder meer de „Kussies" van Janus Se
cundus-Westerbaen en „De Kruisbergh"
van Vondel. Wij weten dat hij met Vondel
zeer eigen was, dat deze hem in een jolig
„Deuntjen" tot componeren van zijn verzen
uitnodigde:
wil je zingen, ick wil rijmen
o genoeghelitke Tymen
en dat Thymen werkelijk met de prins
onzer dichters veelvuldig samengewerkt
heeft. Zo heeft hij ook de reien van Von
dels laatste treurspel „Peter en Pauwels"
op muziek gezet; de compositie werd in
vijf stemboeken in 1646 uitgegeven.
Rey van Klaerissen uit het derde bedrijf
van Vondels treurspel Gijsbreght van
Aemstel". (Muziek toegeschreven aan
Cornelis Tzn. Padbrué).
Dit alles wettigt het vermoeden dat
Padbrué ook bij andere treurspelen van
Vondel zijn medewerking verleende. Het
is niet onwaarschijnlijk, dat hij de compo
nist zou zijn van de overbekende reizang
uit de Gijsbreght „O Kersnacht, schooner
dan de daghen". Deze veronderstelling is
reeds in 1907 door J. H. Scheltema de
Heere uitgesproken. Terwijl ik de „Kusjes"
en andere werken van de Haarlemse
„musicyn" in partituur bracht en dus volop
vertrouwd raakte met zijn stijl, groeide in
mij de overtuiging dat, ook op muzikale
gronden, deze mening te verdedigen is.
Zolang er geen stellige bewijzen van het
tegendeel zijn, kunnen wij het er voor hou
den, dat de fraaie melodie van „O Kers
nacht, schooner dan de daghen" in Haarlem
ontstaan is.
AIR. Vit»,r. J
Tijd- en stadgenoot van Padbrué was
de vermaarde priester-theoreticus Joan
Albert Ban. Deze (in 1597 of '98 in de
Spaarnestad geboren) stamde uit een oude
Haarlemse familie van brouwers, die aan
het Spaarne de „brouwerie 't Zeepaert"
bezaten. Waarschijnlijk is de Bannesteeg
bij het Donkere Spaarne naar deze familie
genoemd.
Joan Albert Ban nam de geestelijke
stand aan, werd kanunnik van het Haar
lems Kapittel en aartspriester, alsmede
bestuurder van het Begijnhof.
Om zijn muzikale
gaven was hij een
zeer geziene persoon
lijkheid, die betrek
kingen onderhield
met de intellectuele
„fine fleur" van die
lagen, een uitgebreide
muzikale correspon
dentie voerde met
Huygens en op het
Muiderslot bij Hooft
vaak te gast was om
zijn aangename stem
en wellicht ook we
gens zijn hartstochte
lijke disputen over
muziek-theoretische
vraagstukken. Ban
was tot de overtui
ging gekomen, dat
alle uitdrukking in de
muziek theoretisch
kon worden vastge
legd. Uiteindelijk
meende hij het stelsel
gevonden te hebben
dat hierop een af
doend antwoord gaf.
Door bemiddeling van
Huygens leidde dit tot
een internationaal
dispuut.
Jammer is het, dat
wij, hoewel goed in
gelicht omtrent zijn
theorieën, bitter wei-
NIEüW JA ARS VIERING
IN DE ROTTERDAMSE SCHOUWBURG.
Het Rotterdams Toneel geeft op 1, 2 en 3
Januari voorstellingen van het blijspel
„Drie is teveel" van Terence Rattigan
onder regie van Joan Remmelts, gevolgd
door „De bruiloft van Kloris en Roosje"
(met Richard Flink als Thomasvaer en
Jetty van Dijk-Riecker als Pieternel) met
een nieuwjaarswens van de journalist G.
Zalsman.
nig van zijn composities kennen. Het boek
waarmee hij de deugdelijkheid van zijn
sj'steem wilde aantonen is onvolledig tot
ons gekomen en de rest van zijn composi
ties schijnt ook, op een paar kleine stukjes
na, verloren te zijn gegaan.
Maar enkele jaren geleden ontdekte ik
in het tweede deel van het liederenboek je
„Sparens Vreugdenbron" van 1646, waar
van het enig bekende exemplaar in de Ko
ninklijke Bibliotheek bewaard wordt, een
„Kers-liedt" met de ondertekening: Joh.
Alb. Ban. Dat kan op de tekst slaan, maar
vermoedelijk ook op de muziek. Dat de
eerste maten van dit liedje rhythmisch wel
volkomen betrouwbaar zijn, geloof ik niet.
Ban was reeds twee jaar overleden toen
het gedrukt werd; het lied kwam dus niet
rechtstreeks van hem bij de drukker. Maar
hoe gering deze bijdrage tot de kennis van
Ban ook is, wij mogen ze toch dankbaar
aanvaarden. Voor de Haarlemmer, die zich
cultureel-historisch oriënteert, betekent
het eenvoudige „Kers-liedt" een beschei
den religieus stemmingsbeeld uit het Haar
lem van de Gouden Eeuw.
In het begin van de 18de eeuw leefden
in Haarlem twee componisten, C. Kauwen
berg en Willem Vermooten, die broederlijk
samenwerkten bij het uitgeven van hun
werken, waarvan er ons verschillende be
kend zijn. Zij schijnen succes gehad te
hebben, want hun werk beleefde enkele
herdrukken; van hun bundel „Geboorte
Gezangen" zijn er minstens vier. Uitgeef-"
ster was ae Wed. H. van Hulkenrooy. aan
de Markt (In .Laurens Koster"). Later
verhuisde deze firma naar de Lange Be
gijnestraat, waar haar laatste vertegen
woordiger „Met en Meylinck" tot voor
weinige jaren gevestigd was.
De bovengenoemde „Geboorte Gezangen"
waren gecomponeerd op teksten van Jan
van Elsland, lid van de rederijkerskarner
„De Wijngaardranken", waar in die tijd
een Luthers-piëtistische geest heerste. De
bundel bevat een twintigtal zangen, die
even zoveel bespiegelingen zijn op de aan
kondiging, de geboorte en de kinderjaren
van Jezus. Om beurten worden Vermooten
en Kauwenberg als componist vermeld.
Wij geven als voorbeeld een afdruk van
het achtste nummer, „De Lofzang der Enge
len". dat nog als gewoon strofenlied opge
vat is. Er zijn echter nummers bij die in
cantate-stijl doorgecomponeerd zijn. Het is
geen hoge kunst, maar niettemin een
merkwaardig staaltje van huismuziek, die
in de eerste helft der 18de eeuw het Kerst
feest wijding gaf.
De volledige tekst van het aangehaalde
lied luidt:
Eer Hem, die dit licht laat dagen.
Vrede op Aarde, een welbehagen,
In den Mens, bereid voortaan.
Op het pad des deugds te gaan.
Hoor, Veld'Ung! 't heir der Eng'len
Dus hun blijde toonen meng'len.
Dat de lucht weergalmt van vreugd:
Elk toont zich op 't hoogst verheugd.
Juig nu ook gij Christen schaaren,
Kwijtgescholden „schuldenaaren'',
Dat uw Heer in 't buigzaam hert,
Tot uw heilgeboren werd".
JOS. DE KLERK
De Lofzang der Engelen.
De hluzjK ef»e. WILLEM VERMOOTEN.
Eer hem, die dit lich t da - - geo, Vrede op
Aarde een wclbchaa
In den Mens, in den Mens, be-
reïd voortaan, Op het pa - - d, Op het pa - d, op het
T pad des deugds te gaan.
Letterkundigen spreken
over werk van tijdgenoten
en professoren over de
atoomenergie
Het Wetenschappelijk Impresarium orga
niseert een reeks lezingen door heden
daagse schrijvers over werk van tijdge
noten, die in de maanden Januari en Fe
bruari in Amsterdam (Parkhotel) en
's-Gravenhage (Pulchri Studio) gehouden
zullen worden onder redactie van de let
terkundige Victor E. van Vriesland.
Professor René Lalou komt spreken over
de Franse schrijver Albert Camus, de Bel
gische auteur en essayist Karei Jonckheere
over de dichter Bertus Aafjes en Stephen
Spencer uit Londen over het werk van de
Nobel-prijswinnaar T. S. Eliot. Verder
worden er voordrachten gehouden door
Emmy van Lokhorst over J. van Ouds
hoorn, door Victor E. van Vriesland over
Simon Vestdijk en door Ed. Hoornik over
de dichter Gerrit Achterberg.
Voorts zullen enige Nederlandse hoog
leraren, eveneens onder auspiciën van het
Wetenschappelijk Impresarium, spreken
over het vraagstuk der atoomenergie. Deze
lezingen door prof. dr. J. Clay, prof. dr. J.
de Boer, prof. dr. J. A. Prins, prof. dr. J.
C. Bakker en prof. dr. H. Zandstra hebben
ten doel het Nederlandse publiek beter van
de wetenschappelijke vorderingen op de
hoogte te brengen. Op een dezer avonden
wordt ook de film „Alchemie" vertoond.
Het Tilburgs Stedelijk Orkest, opgericht
in 1937, heeft Donderdag zijn laatste concert
gegeven. De beroepsmusici gaan over naar
het kort geleden opgerichte Brabants Orkest.
Prins Bernhard en prinsesjes
terug uit Londen
Prins Bernhard en de Prinsesjes Beatrix
en Irene zijn Vrijdagmiddag met het
K.L.M.-lijntoestel uit Londen op Schiphol
aangekomen. De Prins heeft met zijn oudste
twee dochters een kort bezoek aan Lon
den gebracht, waar de prinsesjes onder
meer een voorstelling van het circus Mills
hebben bijgewoond.
Na aankomst reden de Prins en de prin
sesjes met een op het platform gereed
staande hofauto naar het paleis Soestdijk.
„Bakersprookjes"
Gedurende Februari wordt iedere avond
in het Leidseplein-theater te Amsterdam
het Engelse blijspel „Bakersprookjes" van
Ronald Jeans vertoond door een combina
tie van acteurs en actrices, die dit seizoen
niet bij een vast gezelschap zijn verbonden.
De hoofdrollen worden vertolkt door Mary
Dresselhuys, Louis Borel en Guus Oster.
j Andere medespelenden zijn Riny van Slin-
I gelandt, Emmy van Swoll en Gerard Re-
I kers. Begin Maart geeft men een opvoe-
ring in Haarlem.