DANSLES Uit de schatten van het Frans Halsmuseum Bij de tachtigste verjaardag van Henriëtte Roland Holst DANSSCHOOLKWEKKEBOQM Nieuwe Gracht 98, Haarlem fl^ïi^SilÜÜ^^iëÊÊIÜiy KEELPIJN? Zaterdag 24 December 1949 LITTERAIRE KANTTEKENINGEN ALS HET WAAR IS dat de mens bege leid wordt door een genius die zijn leven richt, zijn denken en doen bepaalt, dan kan de beschermgeest van Henriëtte Roland Holstvan der Schalk geen andere clan die der mensenliefde zijn. In deze geest, in haar toon van eenvoud, worde onze grootste dichteres sedert eeuwen, deze vurige voorvechtster van het ideaal van een gelukkige mensenstaat, op deze datum, die van haar tachtigste verjaardag, gehuldigd. Dichtend en strijdend bleef zij getrouw aan de „rustigende vastheid" die zij in haar jeugdbundel „Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven" (1895) verklaarde gewonnen te hebben: „liefde als de levens wet." Zij mag in haar bewogen leven tel kens opnieuw zijn ontgoocheld door de betrekkelijkheid van de inzichten die zij als waarheid aanvaardde; zij mag her haaldelijk op moeizaam veroverde wegen zijn teruggetreden in de eenzaamheid van haar dichterschap nooit heeft zij haar levensbeginsel verzaakt: de liefde, in de meest persoonlijke en de meest algemene zin. Haar dichten was niet anders dan haar arbeid aan historisch-sociale studiën, biografieën en talloze strijdschriften: een getuigenis van haar sterk geloof, dat in zijn volstrektheid met „politiek" weinig of niets van doen had. Ze diende. Of zij op partijcongressen en volksvergaderingen bezielend uitdrukking gaf aan haar diep verlangen een ziels verlangen naar maatschappelijke vrede In de broederschap van heldere en vrije wezens; of zij in de stilte, die haar zo dier baar was, luisterde naar wat in dichter woorden in haar wakker werd en het toe gewijd vormde tot verzen ze diende. Ze diende schoonheid en sociaal ideaal tege lijk. Daarom móést, al hadden de wijsgeri ge Albert Verwey en de socialistische Her man Gorter haar eerste schreden niet ge leid, haar dichtkunst de schoonheidsroes der Tachtigers zo ver te boven gaan. Kunst en gemeenschap ze wilde, ze kon beide niet scheiden. Groot was haar verlangen; beperkt als ons aller kracht was de hare. Hoge vluch ten nam haar sociale verbeelding; laag bij de grond bleef de werkelijkheid. Zo kon het niet anders of Henriëtte Roland Holst moest smartelijk ervaren dat de liefdewet, die zij tot richtsnoer koos en in haar levenswerk vervulde, ook dit inhoudt: dat wie het vurigst liefheeft ook de zwaar ste schade lijdt. De kloof tussen „droom en daad", overschaduwd door het onvervul bare, heeft aan haar leven telkens weer een tragische, maar zegenrijke spanning gegeven. In de bezwezing der eerste ver twijfeling ging haar vers al dieper klinken en met cle jaren, die haar niet spaarden, bereikte het de volheid van de zeldzame Wijsheid, waarmee alleen de offervaardig heid zegent. In meer dan één gedicht verwierf zij de eenheid van verlangen en vervulling, die de werkelijkheid haar onthield, maar in geen zó verblijdend en verlossend als in de bundel „Het Feest der Gedachtenis" (1914). Sinds dat jaar week het wereld onheil niet meer. Het dreef haar, na menige nieuwe ontgoocheling, terug in zichzelve. Daar rijpte de zekerheid die haar nadien niet meer verlaten heeft: dat de betrekke lijkheid van het aardse en de volkomen heid van het eeuwige geen tegenstellingen zijn, maar door de liefde verbonden wor den, als leven en dood. De „grenzen ver zonken" in het religieuze gevoel, dat haar Hij Is een van 'die 'lang zame rokers, die voor zichtig hun sigaretje rollen, aansteken... en dan haast niét meer liit «ta mond nemen. De rokers "van. de korte trekjes en de lange as! Ook voor, ièn geldt: Hoe je 't doel... met Mascolle gaal-ie goed in haar jeugd al openstelde voor de mystiek van Dante en sterker werd naar mate de beproevingen groeiden. Zo volbracht zij de „spiraalgang", die zij in haar „Tusschen Twee Werelden" (1923) beleed, in haar „Verworvenheden" (1927) (hoe symbolisch, deze titels van haar dichtbundels) voltooide. Ze keerde, het menselijk tekort erkennend, terug tot waar zij haar dichten begon: tot de liefde die voortkomt uit de eenheid aller dingen, maar deemoedig nu, aanvaardend, sterk in de zuiverheid die zij zo fier en eerlijk, in strijd na strijd, de hare maakte. Zich vernieuwen in haar genadeloze zelfcritiek was zij daartoe steeds bereid, ook al betekende het een afstand-doen van 'wat haar aan het hart was gegroeid. Want, onvoorwaardelijk in haar ideaal, verloo chende zij nooit, schipperde zij nooit. Ze trad (zoals toen zij de Communistische' Partij verliet) terug om, vrij van elk dog ma, hoger te stijgen. Haar tweestrijd tussen het stilte-ver- langen van haar dichterhart en de sociale roeping in een strevende en falende men senwereld, mag haar. dichtkunst hebben belet te rijpen tot de volmaakte versvorm, hij schonk er iets aan, dat wellicht méér is dan dat, zeker grootser is dan dat: de ontroerende kracht van een edel vrouwen hart in zijn deernis en deemoed, zijn twij fel en wanhoop, zijn verwachting en wor steling een worsteling die zij niet vol- streed tot eigen heil, maar tot dat van een mensheid-in-vrede. Veel verzwygt de dichteres in haar zo juist (bij de uitgeverij Van Ditmar N.V.) verschenen „Levensherinneringen". Maar tussen de regels door leest men, in de regels voelt men, de waarachtigheid van de titel die zij aan deze sobere gedenk schriften meegaf: „Het Vuur brandde voort". En nóg brandt het voort en het zal in haar blijven voortbranden tot haar laatste ogenblik: „con fuoco". Zoals een beschei den gedrukt motto haar levensmotief op het titelblad samenvat: „met vuur". Maar ook: „con abbandono", dat is:: „met over gave". De strophen die te lezen staan in haar verzenbundel „In de Webbe der Tij den" (W. L. en J. Brusse, 1947) blijven onverminderd van kracht, ook voor de tachtigjarige: „Kom hart, kom ziel: wat ook bezwijke, er leeft in u nog een diepe drang". HAARLEMSE COMPONISTEN IN DE GOUDEN EEUW Henriëtte Roland Holst in 189S. (Tekening door R, N. Roland Holst). Een diepe drang hij gaf haar de kracht te leven, zoals zij deed: in dienst dei- menselijkheid en der mensheid. Anders, maar niet minder innig vervuld van een hoog ideaal dan de groten, wier leven zij bezong of vererend beschreef (en hoe had zij de gave tot vereren!), anders dan Thomas Morus en Garibaldi, Tolstoi en Ghandi, Romain Rolland en Gorter, leidde ook zij een leven dat boven haarzelve uit ging. Gevoed uit die bron kon haar werk stijgen boven de tijd. Volstreden bereidt zij zich voor op haar laatste wake, zoals zij „in liefde en ver trouwen" dicht in haar nieuwste bundel „Wordingen" (W.L. en J. Brusse, 1949): ..Hart, maak u bereid tot de laatste wake. Rakel op, handvoor het laatst het vuur". C. J. E. DINAUX. Aanvang nieuwe lessen Januari. Inschrijving dagelijks Privéles op elk verlangd uur VAN JOAN ALBERT BAN, een bescheiden religieus stemmingsbeeld Onze goede stad Haarlem is noch in de middeleeuwen, noch in de zestiende eeuw een brandpunt van muzikaal leven ge weest. Er werd orgel gespeeld, er waren vier of vijf stadsmuzikanten, die op de trappen van het stadhuis muziek maakten en ook bij kerkelijke en profane plechtig heden dienst deden en er zullen ook wel burgers geweest zijn die met polyphone zang en met spel op luit en fluit zich het leven aangenaam maakten, maar een muzi kaal centrum was de Spaarnestad blijkbaar niet. Wij bezitten geen gegevens, die daar op wijzen. Bovendien werden, ten gevolge van het beleg in 1573 de stadsspeellieden ontslagen. Doch toen ongeveer 20 jaar later op de drempel der Gouden Eeuw, de stad begon op te leven, werden weer vier schalmeispelers aangesteld, om, zoals het heette „naer ouder gewoonte" vier maal in de week muziek te maken ter verlustiging van de burgerij. En hiermee begint voor Haarlem een tijdperk, waarin het op muzikaal gebied wel een woordje meesprak. Men denke over die stadsspeellieden niet te gering en verslij te ze vooral niet voor straatmuzikanten, al bestond hun taak dan ook hoodzakelijk uit het maken van muziek in de openlucht. Het mag dan een bijbaantje geweest zijn, niettemin behoefde een gezien burger van de stad er zich niet voor te schamen. Dit kunnen wij ten min ste daaruit opmaken, dat de aanvoerder van de speellui, Jan Willemszoon Lossy en ook zijn zoon Jan (die tevens dienst deed in het stedelijk instrumentaal kwar tet) niet alleen voor een flink bedrag aan deel hadden in de brouwerij „van de Druyf", maar tevens eervolle betrekkingen vervulden als accijnsmeesters en met voor aanstaande families vermaagschapt waren. Dit zegt nu nog wel niets over hun muzi kale competenties, maar wat op dit punt heel veel betekent, is het nagenoeg vast staande feit, dat niemand minder dan Jan Pietersz. Sweelinck een leerling zou zijn geweest van Lossy. Het verhaal, volgens hetwelk Sweelinck bij Zarlino in Venetië zou hebben gestudeerd, is reeds lang naar het rijk der fabelen verwezen. Moeten wij de getuigenis van de Amsterdamse orga nist Jacob van Noordt geloven, dan zou Hollands vermaardste componist dus in Haarlem zijn licht hebben opgestoken. Als componist? Als organist? Wij weten het niet. Onder de speellieden was ook Thymen Agenda voor Haarlem ZATERDAG 24 DECEMBER. Stadsschouwburg: „De Held van "t Westen" (Comedia). 8 u. Spaame: ..De grote treinroof" 14 j., 2.30, 7 en 9.15 uur (Kerstdagen 2, 4.1o, 7 en 9.15 uur). Frans Hals: ..Die dwaze mr. Jones", alle leeft., 2.30. 7 en 9.15 uur (Kerst dagen 2. 4.30 7 cn 9.15 uur). Rembrandt: „John Dee", alle leeft., 2, 4.15. 7 en 9.15 uur. Palace: „Maar Julia tochalle leeft., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. Luxor: „De verstrooide professor", 14 j., 2, 4.15, 7 en 9.15 uur. City: „Mijnheer de gouvernante", alle leeft., 2.15, 4.30, 7 en 9.15 uur. ZONDAG 25 DECEMBER Stadsschouwburg: „De huisvrouw uwer jeugd" (Comedia), S uur. Bioscopen: Middag en avondvoorstellingen. MAANDAG 26 DECEMBER Stadsschouwburg: ..Harvey" (Comedia). 8 uur. Gemeentelijk Concertgebouw: Weih- nachtsoratonum. Haarlems Gemengd Koor, 14.30 uur. SüecialiteiLenvoorstelling, 8 uur Wilhelminakerk: Haarlems Christelijk Man nenkoor, Kerstconcert, 7.30 uur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. DINSDAG 27 DECEMBER Stadsschouwburg: „Hier sliep George Washington" Haagse Comedie), S uur. Bioscopen: Middag- en avondvoorstellingen. Het jaar 1628 is rampspoedig geweest voor het Haarlemse kunstbezit. De schil derijen met gewijde voorstellingen, tot dat tijdstip aanwezig in het Convent van St. Jan, werden namelijk blijkens een veror dening van de 2de November van genoemd jaar door burgemeesteren van deze stad van cle hand gedaan voor de somma van 1300.... Dat zich hierbij uiteraard ook primitieven bevonden, bewijst het feit, dat o.a. de kostelijke panelen van Geertgen tot Sint Jans, afkomstig van het vernielde altaar uit de St. Janskerk (thans in het Kunsthistorisch Museum te Wenen), in deze verkoop waren begrepen. Het is on getwijfeld op grond van het feit dat deze kunstwerken als „paepsche superstitieuse" kunstwerken werden beschouwd, dat de overheid zich gerechtigd heeft gevoeld tot deze onzalige liquidatie over te gaan. In plaats van de toenmalige magistraten hier over thans hard te vallen, is het wellicht juister hen te beklagen, dat onverdraag zaamheid hen blind deed zijn voor zoveel schoonheid en dat kleinheid in overtuiging hen noopte tot een zó roemloos besluit. Het openslaan van Haarlems annalen op deze zwarte bladzijde, moge ons intus sen de waarde doen realiseren van een bruikleen, dat ons bijzonder dierbaar is geworden en dat het onherstelbare verlies aan primitieven enigszins vergoedt. Het betreft de boeiende triptiek in de eerste museumzaal, waarvan het rechter-luik met de „Opstanding" reeds met Pasen op deze plaats werd afgebeeld en waarvan het luik met de „Geboorte" thans als aankon diging mag gelden van het intiemste Chris telijke feest Naar laat-mïddeleeuwse traditie ligt Maria neergeknield voor het geheel naakte Christuskind, dat niet in de kribbe, doch door de plooienval van Maria's kleed be schermd, op de grond speelde der moeder toe met sinen cleynen armkens. Ziet, men zou het commentaar op de kinderlijk-eenvoudige vertolkingen der primitieven uitsluitend aan contemporaine poëzië moeten ontlenen. Men dient het criterium dier kinderlijke eenvoud intussen niet te vereenzelvigen met dat van de „snoezige" engeltjes van pseudo-primitie- ven als Hummel en dergelijken, die de hemelsferen naar omlaag halen en betrek ken in de lieve sprookjeswereld aan de wand der kinderkamers. De eenvoud in de schilderkunst der primitieven (en in de poëzie bijvoorbeeld van Guido Gezelle) is iets geheel anders dan de veelal armetie rige onnozelheid van dergelijke moderne producten. Het kinderlijk sentiment in de kunst krijgt eerst betekenis als wij daarin de geest erkennen van de mens, die na de worsteling met de stof de staat van het kind-zijn heeft bevochten, zoals deze in de vermaning van het Evangelie is bedoeld. Vrucht van eenzelfde, zuivere eenvoud schijnt de middeleeuwse poëzie de sacrale taferelen der schilders in woord te ver klanken, evenzeer als deze taferelen de ver-beelding schijnen te zijn van de ge wijde poëzie. De vijftiende-eeuwse kunste naars spraken een taal, waaruit de devote gemeenzaamheid blijkt met de gewijde historie, die de gelovigen in bun kathedra len tasbaar omringde in talloze sculpturen. De lezer sta mij toe hem op de vooravond van het Kerstfeest binnen te leiden in zulk een kathedraal om mede iets van die on uitsprekelijke vervoering te ondergaan, waartoe de tijdgenoot-schilders ons in de zelfde mate brengen als de bouwmeesters dezer aarde-onttogen Godshuizen: Eer. onuitsprekelijke gerustheid spreidt de kathedraal over de jonge stad. Een altijddurende opheffing houdt zij aan de masten van haar holle bark: zij is een koperen slang en een kruis, een schip verankerd op zijn kruisplan, ter wijl de orbis draait. En wanneer op de hoogtijden gans het volk schouder aan schouder staat in het onmetelijk scheeps ruim, het gelui stilvalt en de klokken De Geboorte. Détail uit de linker vleugel van de triptiek uit het atelier van Gerard David. (Omstreeks 1500). Paneel 99 bij 33 cm, (Bruikleen aan het museum). nog even nazwaaien, achter het oxaal de mis begint bij het ijle schelle zingen, en niemand alleen blijft met zichzelf maar tussen de lomben met de uitgesle ten namen de doden vlakbij weet en alle levenden rondom. dan is de kathe draal ineens voelbaar als de neergeko men stad Gods. Nog een luttele vaart, en zij landt met volle zeilen in een para dijs. Geen plaats ter wereld* gaf ooit mensen een zo diep gevoel van gerust heid1) Dit diep gevoel van gerustheid en dat bewustzijn van het bovennatuurlijk bur gerschap der stad Gods, spreekt uit de architectuur even natuurlijk als uit beel dende kunsten en poëzie. Is de Maria-fi- guur (Maria was in de middeleeuwen het symbool van hec kerkgebouw), op onze triptiek vol ootmoed voor het Kind neer geknield, niet opgebouwd uit plannen, vormen en lijnen wier immaterialiserende werking volkomen harmonieert met de architectuur ener middeleeuwse kathe draal! Is het niet alsof we in Maria's be schermende en tevens tot dienstbaarheid gerede handen een paraphrase zien van de Gothische spitsboog? En herinnert ons de formatie der engelen rond het Kind niet aan het gothische koor dat op zijn gebogen grondplan het altaar overhuift! De devotte gemeenzaamheid met de Heilige Familie uit ziclt wellicht het sterkst in de figuur van St. Jozef, in een welhaast anecdotïsche opvatting ten tonele gebracht. St. Jozelf wordt hier belicht als do zorgzame bedrijvige voedstervader, voor wie de in nige rust van de Heilige Nacht schijnbaar niet was weggelegdWellicht een troost voor de moderne mens, die ogenschijnlijk zozeer vervreemd is van de geest waaruit deze schepping, voor vier eeuwen, ont stond. Maar is niet dit behouden, dat ook wij het Kerstfeest het schoonst beleven in volkomen overgave aan de kinderlijke ver rukking. die dit feest telken jare weer diep in ons hart oproept? Als we dan door onze anonymus zo dicht nabij het hooggestemde geluk van het Heilig Gezin zijn gebracht', behoeven we niet te schromen met de on bekende dichter van ene middeleeuws Maria-lied in te stemmen: Als Gij het heft uit den bade, Dat proper kindeken klein, Wilt hem van mijnder herten Maken een beddeken rein H. P. BAARD. 1) Dr. F. van der Meer. Geschiedenis eener Kathedraal (Uitgeverij Spectrum) BI. 74. Jansz. Padbrué, de vader van een zoon die als componist van zich zou doen spreken. Deze, Cornelis Tzn. Padbrué werd later ook „musicyn van Haerlem" en wel als eerste speler, toen Lossy in 1629 overleden was. Van hem weten wij meer, althans wij kennen waardevolle composities van hem, onder meer de „Kussies" van Janus Se cundus-Westerbaen en „De Kruisbergh" van Vondel. Wij weten dat hij met Vondel zeer eigen was, dat deze hem in een jolig „Deuntjen" tot componeren van zijn verzen uitnodigde: wil je zingen, ick wil rijmen o genoeghelitke Tymen en dat Thymen werkelijk met de prins onzer dichters veelvuldig samengewerkt heeft. Zo heeft hij ook de reien van Von dels laatste treurspel „Peter en Pauwels" op muziek gezet; de compositie werd in vijf stemboeken in 1646 uitgegeven. Rey van Klaerissen uit het derde bedrijf van Vondels treurspel Gijsbreght van Aemstel". (Muziek toegeschreven aan Cornelis Tzn. Padbrué). Dit alles wettigt het vermoeden dat Padbrué ook bij andere treurspelen van Vondel zijn medewerking verleende. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij de compo nist zou zijn van de overbekende reizang uit de Gijsbreght „O Kersnacht, schooner dan de daghen". Deze veronderstelling is reeds in 1907 door J. H. Scheltema de Heere uitgesproken. Terwijl ik de „Kusjes" en andere werken van de Haarlemse „musicyn" in partituur bracht en dus volop vertrouwd raakte met zijn stijl, groeide in mij de overtuiging dat, ook op muzikale gronden, deze mening te verdedigen is. Zolang er geen stellige bewijzen van het tegendeel zijn, kunnen wij het er voor hou den, dat de fraaie melodie van „O Kers nacht, schooner dan de daghen" in Haarlem ontstaan is. AIR. Vit»,r. J Tijd- en stadgenoot van Padbrué was de vermaarde priester-theoreticus Joan Albert Ban. Deze (in 1597 of '98 in de Spaarnestad geboren) stamde uit een oude Haarlemse familie van brouwers, die aan het Spaarne de „brouwerie 't Zeepaert" bezaten. Waarschijnlijk is de Bannesteeg bij het Donkere Spaarne naar deze familie genoemd. Joan Albert Ban nam de geestelijke stand aan, werd kanunnik van het Haar lems Kapittel en aartspriester, alsmede bestuurder van het Begijnhof. Om zijn muzikale gaven was hij een zeer geziene persoon lijkheid, die betrek kingen onderhield met de intellectuele „fine fleur" van die lagen, een uitgebreide muzikale correspon dentie voerde met Huygens en op het Muiderslot bij Hooft vaak te gast was om zijn aangename stem en wellicht ook we gens zijn hartstochte lijke disputen over muziek-theoretische vraagstukken. Ban was tot de overtui ging gekomen, dat alle uitdrukking in de muziek theoretisch kon worden vastge legd. Uiteindelijk meende hij het stelsel gevonden te hebben dat hierop een af doend antwoord gaf. Door bemiddeling van Huygens leidde dit tot een internationaal dispuut. Jammer is het, dat wij, hoewel goed in gelicht omtrent zijn theorieën, bitter wei- NIEüW JA ARS VIERING IN DE ROTTERDAMSE SCHOUWBURG. Het Rotterdams Toneel geeft op 1, 2 en 3 Januari voorstellingen van het blijspel „Drie is teveel" van Terence Rattigan onder regie van Joan Remmelts, gevolgd door „De bruiloft van Kloris en Roosje" (met Richard Flink als Thomasvaer en Jetty van Dijk-Riecker als Pieternel) met een nieuwjaarswens van de journalist G. Zalsman. nig van zijn composities kennen. Het boek waarmee hij de deugdelijkheid van zijn sj'steem wilde aantonen is onvolledig tot ons gekomen en de rest van zijn composi ties schijnt ook, op een paar kleine stukjes na, verloren te zijn gegaan. Maar enkele jaren geleden ontdekte ik in het tweede deel van het liederenboek je „Sparens Vreugdenbron" van 1646, waar van het enig bekende exemplaar in de Ko ninklijke Bibliotheek bewaard wordt, een „Kers-liedt" met de ondertekening: Joh. Alb. Ban. Dat kan op de tekst slaan, maar vermoedelijk ook op de muziek. Dat de eerste maten van dit liedje rhythmisch wel volkomen betrouwbaar zijn, geloof ik niet. Ban was reeds twee jaar overleden toen het gedrukt werd; het lied kwam dus niet rechtstreeks van hem bij de drukker. Maar hoe gering deze bijdrage tot de kennis van Ban ook is, wij mogen ze toch dankbaar aanvaarden. Voor de Haarlemmer, die zich cultureel-historisch oriënteert, betekent het eenvoudige „Kers-liedt" een beschei den religieus stemmingsbeeld uit het Haar lem van de Gouden Eeuw. In het begin van de 18de eeuw leefden in Haarlem twee componisten, C. Kauwen berg en Willem Vermooten, die broederlijk samenwerkten bij het uitgeven van hun werken, waarvan er ons verschillende be kend zijn. Zij schijnen succes gehad te hebben, want hun werk beleefde enkele herdrukken; van hun bundel „Geboorte Gezangen" zijn er minstens vier. Uitgeef-" ster was ae Wed. H. van Hulkenrooy. aan de Markt (In .Laurens Koster"). Later verhuisde deze firma naar de Lange Be gijnestraat, waar haar laatste vertegen woordiger „Met en Meylinck" tot voor weinige jaren gevestigd was. De bovengenoemde „Geboorte Gezangen" waren gecomponeerd op teksten van Jan van Elsland, lid van de rederijkerskarner „De Wijngaardranken", waar in die tijd een Luthers-piëtistische geest heerste. De bundel bevat een twintigtal zangen, die even zoveel bespiegelingen zijn op de aan kondiging, de geboorte en de kinderjaren van Jezus. Om beurten worden Vermooten en Kauwenberg als componist vermeld. Wij geven als voorbeeld een afdruk van het achtste nummer, „De Lofzang der Enge len". dat nog als gewoon strofenlied opge vat is. Er zijn echter nummers bij die in cantate-stijl doorgecomponeerd zijn. Het is geen hoge kunst, maar niettemin een merkwaardig staaltje van huismuziek, die in de eerste helft der 18de eeuw het Kerst feest wijding gaf. De volledige tekst van het aangehaalde lied luidt: Eer Hem, die dit licht laat dagen. Vrede op Aarde, een welbehagen, In den Mens, bereid voortaan. Op het pad des deugds te gaan. Hoor, Veld'Ung! 't heir der Eng'len Dus hun blijde toonen meng'len. Dat de lucht weergalmt van vreugd: Elk toont zich op 't hoogst verheugd. Juig nu ook gij Christen schaaren, Kwijtgescholden „schuldenaaren'', Dat uw Heer in 't buigzaam hert, Tot uw heilgeboren werd". JOS. DE KLERK De Lofzang der Engelen. De hluzjK ef»e. WILLEM VERMOOTEN. Eer hem, die dit lich t da - - geo, Vrede op Aarde een wclbchaa In den Mens, in den Mens, be- reïd voortaan, Op het pa - - d, Op het pa - d, op het T pad des deugds te gaan. Letterkundigen spreken over werk van tijdgenoten en professoren over de atoomenergie Het Wetenschappelijk Impresarium orga niseert een reeks lezingen door heden daagse schrijvers over werk van tijdge noten, die in de maanden Januari en Fe bruari in Amsterdam (Parkhotel) en 's-Gravenhage (Pulchri Studio) gehouden zullen worden onder redactie van de let terkundige Victor E. van Vriesland. Professor René Lalou komt spreken over de Franse schrijver Albert Camus, de Bel gische auteur en essayist Karei Jonckheere over de dichter Bertus Aafjes en Stephen Spencer uit Londen over het werk van de Nobel-prijswinnaar T. S. Eliot. Verder worden er voordrachten gehouden door Emmy van Lokhorst over J. van Ouds hoorn, door Victor E. van Vriesland over Simon Vestdijk en door Ed. Hoornik over de dichter Gerrit Achterberg. Voorts zullen enige Nederlandse hoog leraren, eveneens onder auspiciën van het Wetenschappelijk Impresarium, spreken over het vraagstuk der atoomenergie. Deze lezingen door prof. dr. J. Clay, prof. dr. J. de Boer, prof. dr. J. A. Prins, prof. dr. J. C. Bakker en prof. dr. H. Zandstra hebben ten doel het Nederlandse publiek beter van de wetenschappelijke vorderingen op de hoogte te brengen. Op een dezer avonden wordt ook de film „Alchemie" vertoond. Het Tilburgs Stedelijk Orkest, opgericht in 1937, heeft Donderdag zijn laatste concert gegeven. De beroepsmusici gaan over naar het kort geleden opgerichte Brabants Orkest. Prins Bernhard en prinsesjes terug uit Londen Prins Bernhard en de Prinsesjes Beatrix en Irene zijn Vrijdagmiddag met het K.L.M.-lijntoestel uit Londen op Schiphol aangekomen. De Prins heeft met zijn oudste twee dochters een kort bezoek aan Lon den gebracht, waar de prinsesjes onder meer een voorstelling van het circus Mills hebben bijgewoond. Na aankomst reden de Prins en de prin sesjes met een op het platform gereed staande hofauto naar het paleis Soestdijk. „Bakersprookjes" Gedurende Februari wordt iedere avond in het Leidseplein-theater te Amsterdam het Engelse blijspel „Bakersprookjes" van Ronald Jeans vertoond door een combina tie van acteurs en actrices, die dit seizoen niet bij een vast gezelschap zijn verbonden. De hoofdrollen worden vertolkt door Mary Dresselhuys, Louis Borel en Guus Oster. j Andere medespelenden zijn Riny van Slin- I gelandt, Emmy van Swoll en Gerard Re- I kers. Begin Maart geeft men een opvoe- ring in Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1949 | | pagina 5